direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sneek - Herontwikkeling locatie It Skûlplak
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.2019noorBPskulplak-vast

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Doctor Kuyperlaan (42-88), Goeman Borgesiuslaan (1 t/m 23), en de Troelstrakade (23-34) bevindt zich een verouderd appartementencomplex. Het gebied wordt ook It Skûlplak genoemd en betreft een wooncomplex voor ouderen, waar zelfstandig gewoond wordt. De huidige bebouwing voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd.

Het plan is om het gebied te herstructureren middels sloop en nieuwbouw. Het nieuwbouwplan voorziet in 19 grondgebonden woningen en 45 appartementen. Het S-vormige wooncomplex blijft behouden.

Het beoogde plan is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Noordoosthoek-Normandiaplein'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat de gronden van de Doctor Kuyperlaan (42-88), Goeman Borgesiuslaan (1 t/m 23), en de Troelstrakade (23-34) te Sneek. In figuur 1.1 is de ligging en begrenzing weergegeven. Het plangebied is gelegen ten noorden van het centrum van Sneek in de woonwijk Noordoosthoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019noorBPskulplak-vast_0001.png"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Noordoosthoek-Normandiaplein, dat onherroepelijk is geworden op 3 februari 2012. Het heeft hierin de bestemming 'Wonen - Bijzondere woonvorm'. Hier zijn woongebouwen al dan niet in samenhang met voorzieningen ten behoeve van verzorging en verpleging toegestaan.

Bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gebouwd en het aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal. Voor alle gebouwen geldt een goot- en bouwhoogte van 6 meter. Dit is middels de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven.

Het beoogde bouwplan is in strijd met het geldende bestemmingsplan omdat de bebouwing grotendeels buiten het huidige bouwvlak wordt gebouwd en een hogere bouwhoogte kent dan 6 meter. In het plangebied stonden tot 2014 56 woningen. In 2014 is het meest zuidelijk gelegen blok woningen gesloopt. In de huidige situatie zijn dus 48 woningen aanwezig. Het beoogde bouwplan voorziet in 64 woningen. Het aantal woningen is daarmee ook in strijd met het geldende bestemmingsplan. In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019noorBPskulplak-vast_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige - en gewenste situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in Hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. In Hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen juridische regeling. Het laatste hoofdstuk (Hoofdstuk 6) gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in een woonwijk ten noorden van het centrum van Sneek. De wijk is in de jaren vijftig, zestig en zeventig van de vorige eeuw gerealiseerd. De hoofdfunctie in de wijk is het wonen. Daarnaast is er een aantal andere functies verspreid in de omgeving van het plangebied aanwezig, waaronder een basisschool en een tankstation van Shell.

De omgeving wordt gekenmerkt door een strakke en rationele stedenbouwkundige opzet. Hier is met name sprake van rijwoningen in één of twee bouwlagen met een kap. De woningen hebben een oriëntatie op de straat, waarbij de rooilijn voornamelijk de straat volgt. De bestaande bebouwing inclusief het S-vormige gebouw vormen hier overigens een uitzondering op. De bebouwing in het plangebied zijn namelijk plat afgedekt. Het parkeren in de wijk vindt voornamelijk plaats op de openbare weg.

In het plangebied staan rijen sociale huurwoningen bestaande uit twee bouwlagen met kap. In totaal staan in het plangebied 48 sociale huurwoningen. Tot 2014 stonden er nog acht extra woningen. Deze woningen zijn inmiddels gesloopt. De bouwkundige staat van de woningen is zeer verouderd en voldoet niet meer aan de huidige wensen (en eisen) op het gebied van wooncomfort en duurzaamheid. Figuur 1.1 geeft een overzicht van het plangebied en zijn omgeving weer. Figuren 2.2, 2.3 en 2.4 geven een beeld van het huidige straatbeeld, in figuur 2.5 is een 3D model van de bestaande situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019noorBPskulplak-vast_0003.png"

Figuur 2.1 Vooraanzicht noordelijk deel Goeman Borgesiuslaan (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019noorBPskulplak-vast_0004.png"

Figuur 2.2 Vooraanzicht oostelijk deel Troelstrakade (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019noorBPskulplak-vast_0005.png"

Figuur 2.3 Vooraanzicht Westelijk deel Doctor Kuyperlaan (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019noorBPskulplak-vast_0006.png"

Figuur 2.4 3D model huidige situatie

2.2 Voorgenomen initiatief

Het doel van de initiatiefnemers is om het plangebied te herstructureren. Door middel van herstructureren wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik doordat er geen sprake is van onnodige uitgifte van nieuwe uitbreidingslocaties.

Het programma bestaat uit de bouw van 19 grondgebonden woningen verdeeld over drie woonblokken waarvan twee blokken van zes woningen bestaat en één van zeven (sociale huur) woningen. De woningen worden uitgevoerd in twee bouwlagen met een plat dak. De maximale bouwhoogte bedraagt 7,5 meter.

Daarnaast wordt een appartementencomplex met daarin 45 (sociale huur) woningen voorgesteld. De hoogte bedraagt circa 16 meter. Alle woningen worden, net als in de huidige situatie, aangeboden in de sociale huursector. De gronden rondom het appartementengebouw krijgen tot slot een groene, parkachtige invulling. De situering van een mogelijke invulling van het plangebied is weergegeven in figuur 2.5.

De bomen op de hoek Dr. Kuyperlaan/Goeman Borgesiuslaan vormen een belangrijk onderdeel van de doorgaande groenstructuur. Bij de nieuwe invulling van het gebied wordt deze doorgaande groenstructuur zoveel mogelijk behouden en/of versterkt, zoals ook omschreven in het Beeldkwaliteitsplan. Verder krijgen de parkeerplaatsen een groene inpassing door het omringen van het parkeerterrein met bomen en struiken.

Voor de groenstructuur is ook gekeken naar het versterken van de verbinding tussen De Zwette en het groen langs de Dr. Kuyperlaan. Met doorgaande verbindingen voor voetgangers wordt het gebied toegankelijk gemaakt. De voetpaden worden zodanig aangelegd dat dit niet ten koste gaat van de bestaande bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019noorBPskulplak-vast_0007.png"

Figuur 2.5 Impressie gewenste inrichting

2.3 Stedenbouwkundige inpassing

De herstructurering wordt ingepast in de bestaande stedelijke structuur van zijn omgeving. Van belang is dat het ontwerp zodanig is, dat geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Daarom is een beeldkwaliteitsplan voor de ontwikkeling opgesteld, welke onderdeel gaat uitmaken van de welstandnota (zie bijlage 1). Dit beeldkwaliteitsplan zal dienen als welstandskader bij de uiteindelijke vormgeving van de woningen. In het beeldkwaliteitsplan is een aantal welstandscriteria opgenomen, waaraan moet worden voldaan. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de stedenbouwkundige structuur van de woningen aansluit op het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving.

2.4 Verkeer en parkeren

Verkeersafwikkeling

De woningen worden ontsloten op de Doctor Kuyperlaan of de Doctor Bosstraat. Beide wegen hebben voldoende capaciteit voor de verkeersafwikkeling van de toekomstige woningen. Daardoor ontstaat er hier geen onveilige verkeerssituatie of verkeersoverlast.

De verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van het CROW (Publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren). Voor de verkeersgeneratie dient rekening gehouden te worden met de categorie 'Huurhuis, sociale sector'. De locatie ligt in 'rest bebouwde kom' in een 'weinig stedelijke' gemeente. Op basis van de genoemde kenmerken geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 4,5 mvt/etmaal per woning.

In de voormalige situatie bevinden zich 54 sociale huurwoningen in het plangebied. De verkeersgeneratie hiervan bedraagt 252 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling, uitgaande van 64 sociale huurwoningen, bedraagt 288 mvt/etmaal. De toename van de verkeersbewegingen in de toekomstige situatie bedraagt 36 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 4 mvt ondervinden. Deze verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren maar is derhalve gering dat de toename naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen en niet leiden tot een verminderde doorstroming op de wegvakken en de relevante kruispunten.

Parkeren

In het plangebied is voldoende ruimte om te voorzien in de benodigde parkeerbehoefte. De gemeente heeft eigen parkeerbeleid (vastgesteld september 2018). Voor sociale huurwoningen geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning. Voor de 64 sociale huurwoningen zijn daarom 96 parkeerplaatsen nodig.

Er dient voldaan te worden aan de geldende gemeentelijke parkeernormen. Er worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd conform de geldende parkeernormen. De aanleg van voldoende parkeerplaatsen is gewaarborgd door het opnemen van een parkeerbepaling in de regels (artikel 9). Het plan veroorzaakt zodoende geen parkeeroverlast in de omgeving omdat het plangebied voorziet in zijn eigen parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat de toelichting bij ruimtelijke plannen dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Dit plan maakt een herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied mogelijk, waarbij bestaande verouderde woningen worden vervangen door nieuwe woningen die voldoende aan de huidige wensen (en eisen) op het gebied van wooncomfort en duurzaamheid. Uit het beleid van de gemeente dat is beschreven in paragraaf 3.3, blijkt dat er in Sneek een blijvende behoefte is aan woningen. Daarmee mag worden aangenomen dat er sprake is van een actuele regionale behoefte.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit van de romte', dat is vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie zet in op concentratie van nieuwe woningbouw in de bundelingsgebieden van de stedelijke centra. Sneek is één van de bundelingsgebieden die door de provincie onderscheiden is. De ambitie is het versterken van stedelijke gebieden, onder andere door het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en een duurzaam ruimtegebruik. De herstructurering van een voormalig bedrijfslocatie past hier binnen.

Het beleid is vertaald naar regels voor ruimtelijke ontwikkelingen in de Verordening Romte Fryslân.

Verordening Romte Fryslân

In de Verordening Romte Fryslân is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied. In onderhavige situatie is sprake van 64 woningen. Er worden daarmee 8 extra woningen ten opzichte van de voormalige situatie voorgesteld. In de volgende paragraaf wordt beschreven dat het plan binnen het woonplan van de gemeente past.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

Ontwikkelvisie gemeente Súdwest-Fryslân

Op 22 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Ontwikkelvisie gemeente Súdwest-Fryslân vastgesteld. In de visie staan de ambities van de gemeente op het gebied van sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen.

De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en plannen. In de ontwikkelvisie wordt uitgegaan van zes peilers. Voor dit project is de peiler 'Verscheidenheid in de kernen' van belang.

In Súdwest-Fryslân is er de rust van het kleine dorp, de dynamiek van de stad of van beide een beetje in het grotere dorp of de kleinere stad. De verscheidenheid betekent een grote rijkdom aan verschillende types woon- en werkmilieus. Binnen de gemeente zullen er grote verschillen ontstaan met betrekking tot de bevolkingsgroei, krimp en toename in huishoudens. De verwachte groei vindt vooral plaats in de stedelijke kernen Bolsward en Sneek.

Omdat het stedelijke cluster qua inwonertal de komende decennia blijft groeien, moeten er aantrekkelijke nieuwe stedelijke woonmilieus worden gerealiseerd. Vanwege de afnemende groei kijkt de gemeente wel kritisch naar de geplande woningbouwprojecten. Omdat een groot deel van de woningvoorraad sterk verouderd is in dit gebied, moet de bestaande voorraad worden geherstructureerd, aansluitend op de vraag in de markt.

Dit bestemmingsplan maakt deel uit van de herstructurering van een verouderd woongebied. Door de kwaliteitsverbetering ontstaat een meer aantrekkelijk stedelijk woonmilieu. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke ontwikkelingsvisie.

Woonvisie en Woningbouwprogramma 2017-2022

Op 20 juli 2017 is de Woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin is het woningbouwbeleid vastgelegd. In dit beleidsdocument wordt onder meer ingaan op de kwantitatieve woningbouwopgave en de kwalitatieve focus. De Woonvisie gaat vooraf aan het Woningbouwprogramma 2017-2022, dat door de gemeenteraad op 31 oktober 2017 is vastgesteld.


De kwantitatieve opgave is bepaald aan de hand van huishoudenprognoses. In het woningbouwprogramma ligt het accent op seniorenhuisvesting, starters, betaalbaarheid en duurzaamheid. Verder ligt vanuit de beleidsmatige ontwikkelingen en de nieuwe koers de kwalitatieve focus onder andere op de herstructureringsopgave van de verouderde voorraad.

De gemeente geeft de voorkeur aan inbreidingslocaties; ofwel het benutten van de fysieke mogelijkheden binnen de bestaande bebouwde omgeving. Mocht uitbreiding van de bebouwde omgeving aan de orde zijn, dan hanteert de gemeente het uitgangspunt dat deze plaats moet vinden op de huidige, vastgestelde ontwikkelingslocaties en/of locaties waar al in is geïnvesteerd en/ of afspraken over zijn gemaakt waarmee de gemeente verplichtingen is aangegaan.

In het Woningbouwprogramma 2017-2022 zijn de voorgestelde woningen opgenomen. Hiermee past het plannen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.

Welstandsnota Súdwest-Fryslân

De gemeente Súdwest-Fryslân heeft voor de toetsing van bouwwerken de welstandsnota Súdwest-Fryslân opgesteld. Hierin zijn welstandscriteria opgenomen waaraan nieuwe ontwikkelingen getoetst moeten worden. Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Súdwest-Fryslân. Deze criteria zijn gebaseerd op de plaatselijke identiteit en het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden gebruikt.

Voor nieuw te ontwikkelen gebieden of gebieden die ingrijpend worden veranderd, zijn of worden specifieke welstandscriteria opgesteld. Dat kan in de vorm van een door de gemeenteraad vast te stellen beeldkwaliteitsplan.

Omdat dit bestemmingsplan voorziet in een ingrijpende verandering in de stedenbouwkundige structuur, is voor de ontwikkeling een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 1 en paragraaf 2.3). Bij de beoordeling van het bouwplan zal dit beeldkwaliteitsplan als toetsingskader gelden.

Erfgoedvisie (2012) en Erfgoednota (2013)

Met het vaststellen van de "Erfgoedvisie Silhouet" (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen. Op basis van deze visie is de "Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016: De basis op orde" opgesteld (januari 2013). Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde wordt gebracht. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig gaat uitvoeren. Het is namelijk een wettelijke taak voor gemeenten om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in ruimtelijke plannen nu formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE.


Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de erfgoednota geformuleerde beleid. Echter, niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier zal een gemeentelijke afweging aan te pas komen. In de erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van ruimtelijke plannen omgegaan dient te worden met het erfgoed.

Een nadere toetsing aan de Erfgoedvisie vindt plaats in paragrafen 4.6 en 4.7.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Mer-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 64 woningen mogelijk en is daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli j.l. is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije mer-beoordeling. Derhalve is, gelet op de formele beoordelingsplicht, een vormvrije mer-beoordeling nodig. De beoordeling is aan de toelichting toegevoegd. Zie hiervoor bijlage 2. Gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten kan worden geconcludeerd dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde kunnen zijn die het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure rechtvaardigen.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

De voorgenomen woningen in het plangebied betreffen gevoelige functies. Het plangebied kan omschreven worden als 'gemengd gebied'. Het plangebied ligt namelijk in een omgeving waarlangs verschillende bedrijfsfuncties, maatschappelijke functies en woonfuncties voorkomen. Daarnaast ligt het plangebied aan een belangrijke hoofdinfrastructuur van Sneek. De afstanden uit de richtafstandenlijst kunnen daarom met één afstandstap worden verminderd.

Categorie   Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  

Tabel 1: Richtafstand tot omgevingstype

In directe omgeving komen twee bedrijfsfuncties voor die relevant zijn voor het plangebied. Het betreft de basisschool (milieucategorie 2, richtafstand 10 meter) aan de Hugo de Grootstraat 2 en het tankstation Shell (milieucategorie 3.1, richtafstand 30 meter) aan de Goeman Borgiuslaan 2. Beide functies bevinden zich ten noorden van het plangebied.

De afstand van de grens van de inrichting van de school tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa 20 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

De afstand van de inrichting van het tankstation tot de gevels van de dichtstbijzijnde woningen bedraagt minder dan 30 meter. Aan de richtafstand wordt daarmee niet voldaan. Het maatgevende aspect is in dit geval 'gevaar'. In dit geval levert dit aspect geen belemmeringen op aangezien het vulpunt op een afstand van meer dan 250 meter tot het plangebied is gelegen. In paragraaf 4.9 Externe veiligheid wordt hier nader op ingegaan. Voor geluid en geur geldt tot slot een afstand van 10 meter in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. In dit geval is alleen het aspect wegverkeerslawaai relevant.

De wegen Doctor Kuyperlaan en de Troelstrakade zijn aangewezen als 30-km/uur zone. De hoofdinfrastructuurweg Goeman Borgesiuslaan betreft een 50-km/uur. Het plangebied valt binnen de geluidzone van de weg. Daarom is voor de ontwikkeling een geluidsonderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan. Onder voorwaarden kan het bevoegd gezag hogere waarden vaststellen. Voor binnenstedelijke situaties bedraagt deze maximaal vast te stellen geluidsbelasting vanwege wegverkeer 63 dB.

Zowel op de west-, noord- en oostgevel van het toekomstige appartementencomplex wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Maatregelen om de geluidbelasting ten gevolge van de overschrijdende wegen te reduceren zijn in het kader van de Wgh onderzocht. Het toepassen van bron- of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, financiële of praktische aard.

Ten aanzien van de gezoneerde weg waarbij de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt is het vaststellen van een hogere waarde nodig. Hiervoor is op 23 maart 2012 een besluit hogere waarde verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest Fryslân. In de onderstaande tabel en figuur is een overzicht gegeven van de verleende hogere waarden. Daarbij is eveneens de gecumuleerde geluidsbelasting inzichtelijk gemaakt. Ook is op basis van de standaard indeling, zoals die door het RIVM wordt gehanteerd, de geluidskwaliteit weergegeven. In de laatste kolom is aangeven waaraan de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie moet voldoen. Concreet komt dit erop neer dat hiermee een maximaal binnenniveau van 33 dB wordt gehaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019noorBPskulplak-vast_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019noorBPskulplak-vast_0009.png"

4.4 Water

Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Watertoetsproces

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij de waterbeheerder (kenmerk: 20190618-2-20810). Hieruit blijkt dat de invloed van het plan mogelijk zodanig is dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. In bijlage 4 is de watertoets toegevoegd. Hieruit blijkt dat de normale procedure van toepassing is. Bij de watertoets is ook een uitgangspuntennotitie toegevoegd waar bij de uitwerking van de plannen rekening mee gehouden moet worden. Deze worden hierna nader beschreven.

Hoofdwateren

Het water ten oosten van het plangebied betreft water dat in beheer is bij, c.q. wordt onderhouden door, het Wetterskip Fryslân. Binnen de beschermingszone van 5 meter van dit water vinden geen ingrepen plaats.

Vrij voor de boezem
Het plangebied ligt vrij voor de boezem. Dit wil zeggen dat het gebied niet is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Bij het bepalen van aanleghoogte zal hier rekening mee gehouden worden. Indien noodzakelijk wordt het Wetterskip gevraagd voor aanvullend advies.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk.

In een situatie waarin een terrein niet is verhard kan hemelwater infiltreren in de ondergrond. Wanneer een gebied (deels) wordt verhard, dan stroomt hemelwater versneld af naar het oppervlaktewater. Om overlast te voorkomen, moet deze versnelde afstroom gecompenseerd worden om overlast te voorkomen. Wetterskip Fryslân hanteert een compensatienorm van 5 % bij plannen die vrij voor de boezem liggen. Voor bebouwd gebied is de ondergrens van 200 m² van toepassing, in het buitengebied geldt een ondergrens van 1.500 m².

In de huidige situatie bedraagt het verhard oppervlakte 3.834 m2 en in de nieuwe situatie 5.274 m2. De oppervlakteverharding op het perceel neemt in de toekomstige situatie toe met circa 1.44 m2. Derhalve dient rekening te worden gehouden met compenserende maatregelen. In dit geval dient ter compensatie 72 m2 open water gerealiseerd te worden. Hiervoor wordt een vijver aangelegd. Zie hiervoor ook de inrichtingstekening in hoofdstuk 2.

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.

Afvalwater en regenwatersysteem

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt rioolwater via een nieuw rioleringsstelsel aangesloten op het gemeentelijk riool. Uitgangspunt is dat dit voldoende capaciteit heeft voor de extra woningen. Hemelwater wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd op het eigen perceel of aangesloten op een nabij gelegen oppervlaktewater.

Gebruik materialen

Tot slot wordt met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk voorkomen.

4.5 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

Oranjewoud heeft in 1991 een indicatief bodemonderzoek (rapportnr. 16546-56533, d.d. 1-6-1991) uitgevoerd ter plaatse van het verzorgingstehuis ‘It Skûlplak’. In de bovengrond zijn geen verhoogde waarden aangetroffen ten opzichte van de achtergrondwaarde. De ondergrond is niet onderzocht. In
het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen boven de streefwaarde. De bodemkwaliteit van het overige terrein van het plangebied is onbekend. Niet uitgesloten kan worden dat er sprake is van een bodemverontreiniging. In dit kader zal derhalve nog een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Dit onderzoek wordt in een volgende versie van het bestemmingsplan toegevoegd.

Overigens blijft de locatie in gebruik ten behoeve van wonen. De bodem is dan ook al geschikt voor de woonfunctie. Het is niet aannemelijk dat vanuit deze functie verontreinigingen in de bodem zijn ontstaan. Omdat het plangebied reeds geschikt is voor woningbouw en midden in een woonwijk ligt, is in het kader van het bestemmingsplan nog geen bodemonderzoek noodzakelijk. Dit kan worden uitgesteld tot de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen.

Het omgevingsaspect bodem vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.

4.6 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1.500 n Chr.). De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer 500 m² een karterend archeologisch onderzoek te verrichten voor de periode ijzertijd-middeleeuwen. Voor de periode steentijd-bronstijd is geen onderzoek nodig.

Met dit bestemmingsplan worden bodemingrepen mogelijk gemaakt die de onderzoeksdrempel voor archeologisch onderzoek overschrijden. Derhalve is een (verkennend) archeologisch onderzoek uitgevoerd en als bijlage 5 bijgevoegd. Geconcludeerd wordt dat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat er in het plangebied archeologische waarden zitten. Nader onderzoek is daarom niet nodig. Indien er tijdens de werkzaamheden toch archeologische vondsten worden gevonden dan dient daarvan melding gedaan te worden bij de gemeente.

4.7 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

De gemeente Súdwest-Fryslân maakt gebruik van de Friese Cultuur Historische kaart. Volgens deze kaart ligt in een wijk met cultuurhistorische waarden, namelijk die van de wederopbouwwijken (periode: 1950-1960). Met het beeldkwaliteitsplan is rekening gehouden met de stedenbouwkundige kwaliteiten van de wijk. Hiermee wordt gewaarborgd dat de toekomstige invulling van het plangebied passend is in de omgeving. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang. Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 6 toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling per saldo een positief effect zal hebben op de stikstofdepositie. Op zichzelf komt het uit op een depositiebijdrage van 0,00 mol/ha/jaar. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

Soortenbescherming

Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect, omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming. Ten behoeve van de ontwikkeling is een ecologisch quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek besproken.

Naar aanleiding van de quickscan Wet natuurbescherming wordt geconcludeerd dat er ter plaatse sprake is van het voorkomen van een of meerdere strikt beschermde soort(en) beschermd onder de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn of Nationaal beschermde soorten.

De woningen in het plangebied zijn in potentie geschikt als nestplaats voor huismussen en vleermuizen. In verband met het mogelijk voorkomen van vleermuizen en jaarrond beschermde nestplaatsen van huismussen heeft een nader onderzoek plaats gevonden. Dit onderzoek is als bijlage 8 bij deze toelichting toegevoegd.

Bij het nader onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen (ruige dwergvleermuis) is in totaal één verblijfplaats aangetroffen. Bij de voorgenomen werkzaamheden (de sloop van woningen) wordt de verblijfplaats aangetast. Dit is een overtreding van de Wet natuurbescherming. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de ruige dwergvleermuis is daarom noodzakelijk.

Tijdens het onderzoek zijn geen verblijfplaatsen van huismussen vastgesteld. Er zijn in het plangebied alleen foeragerende huismussen waargenomen. De territoria van deze individuen bevinden zich buiten het plangebied. Voor wat betreft de voortgang van het project hoeft voor deze soort dan ook geen ontheffing te worden aangevraagd.

Voor de dwergvleermuis is een ontheffing, met een daar bijbehorend activiteitenplan (zie bijlage 9) aangevraagd. Op basis van de te nemen maatregelen zoals is opgenomen in het activiteitenplan wordt de gunstige staat van instandhouding van de dwergvleermuis door de sloop in het plangebied niet aangetast. Vervolgens is op 24 juni de ontheffing door de provincie verleend.

De conclusie ten aanzien van de ontheffing luidt als volgt:

'De maatregelen, het belang en alternatieven in acht nemende, is de zekerheid verkregen dat verstorende effecten op de ruige dwergvleermuis tot een minimum worden beperkt en de gunstige staat van instandhouding van deze soort niet in het gedrang komt. De effecten zijn daarnaast van beperkte en tijdelijke aard, waarna het gebied weer geschikt zal zijn voor de soorten.


Op grond van de onder A1.3. genoemde rapporten staat vast dat door het slopen van woningen van het wooncomplex lt Sk0lplak te Sneek op de door u aangewezen wijze en zoals in dit besluit is vermeld uit te voeren, de effecten van de overtreding van de verbodsbepalingen uit paragraaf 3.2 Wnb tot een minimum worden beperkt. Hierdoor kan met voldoende zekerheid worden gesteld dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Ontheffing voor de ruige dwergvleermuis kan worden verleend.'

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Risicovolle Inrichtingen

Nabij het plangebied is een risicovolle inrichting gelegen waarvan het invloedsgebied is gelegen over het plangebied. Dit betreft het tankstation aan de Goeman Borgiuslaan 2. Het betreft een verkooppunt Motorbrandstoffen met LPG. Bij dergelijke tankstations zijn drie bronnen die een risico op de omgeving kunnen vormen. Dit betreft het vulpunt, het reservoir en de LPG-afleverinstallatie. Deze worden hierna per risicobron afzonderlijk beschreven.

Vulpunt

Voor het vulpunt geldt een plaatsgebonden risicocontour van 35 meter en een groepsrisicocontour van 150 meter. Het vulpunt bevindt zich aan de Leeuwarderweg op een afstand van meer dan 295 meter afstand van het plangebied. De woningen worden dus gebouwd buiten de plaatsgebonden risicocontour en de groepsrisicocontour.

Reservoir

Voor het reservoir geldt een plaatsgebonden risicocontour van 25 meter en een groepsrisicocontour van 150 meter. Het vulpunt bevindt zich aan De Swette op een afstand van meer dan 260 meter afstand van het plangebied. De woningen worden dus gebouwd buiten de plaatsgebonden risicocontour en de groepsrisicocontour.

LPG-afleverinstallatie

Tot slot dient rekening gehouden te worden met de risico contour van de LPG-afleverinstallatie. Hiervoor geldt vanwege de veiligheid een afstand tot kwetsbare objecten van 15 meter. Binnen de risico contour worden geen woningen voorgesteld. Voor de LPG-afleverinstallatie geldt geen groepsrisicocontour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019noorBPskulplak-vast_0010.png"

Figuur 4.1. Ligging plangebied (groen) ten opzichte van risicobronnen in de omgeving.

Bron: professionele risicokaart

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een weg, vaarweg of spoorlijn waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden.

Buisleidingen

Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen.

Conclusie

De woningen worden gebouwd buiten de plaatsgebonden risicocontour en de groepsrisicocontour van risicovolle inrichtingen dan wel trajecten waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan. Aanvullend onderzoek naar het aspect externe veiligheid kan dan ook achterwege blijven.

4.10 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden slechts 64 woningen mogelijk gemaakt. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.11 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die een planologische zone hebben.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

De regels van dit bestemmingsplan zijn qua systematiek afgestemd op de actuele bestemmingsplannen in de gemeente Súdwest-Fryslân.

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan zijn opgenomen.

Verkeer - Verblijf

De bestemming 'Verkeer - Verblijf' is opgenomen ten behoeve van wegen, parkeerplaatsen en nutsvoorzieningen. Ook zijn binnen deze bestemming speelobjecten, groenvoorzieningen en water toegestaan. Het bouwen van gebouwen, met uitzondering van nutsgebouwen, is niet toegestaan.

Wonen - Woongebouw

De beoogde appartementen gebouwen zijn geregeld in de bestemming 'Wonen - Woongebouw'. Rondom de gebouwen is een bouwvlak gelegd. Op het bestemmingsvlak is in overeenstemming met het stedenbouwkundig plan een maximum aantal wooneenheden van 45 opgenomen. De maximale hoogte bedraagt 16 meter. Dit is middels de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven op de verbeelding.

Wonen

Voor de grondgebonden woningen is de bestemming 'Wonen' van toepassing. Ook hiervoor geldt dat rondom de gebouwen een bouwvlak is gelegd. Op het bestemmingsvlak is in overeenstemming met het stedenbouwkundig plan een maximum aantal wooneenheden van 19 opgenomen. De maximale hoogte bedraagt 7,5 meter. Dit is middels de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven op de verbeelding.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 22 mei 2020 tot en met 2 juli 2020 ter inzage gelegen. In deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om te reageren op de inhoud van het voorontwerpbestemmingsplan. Daarnaast zijn omwonenden uitgenodigd om op 10 juni 2020 een online-inspraakmoment bij te wonen waarin zij in de gelegenheid zijn gesteld om vragen te stellen over het plan of de planologische procedure. In de bijgevoegde reactienota (zie bijlage 11) zijn de overleg- en (premature) inspraakreacties samengevat en beantwoord.

Conclusie van de reactienota is dat het bestemmingsplan naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie op onderdelen is aangepast. Verder heeft één reactie geleid tot een wijziging in het
bestemmingsplan en één reactie tot een wijziging in het Beeldkwaliteitsplan.

Wijzigingen bestemmingsplan:

  • Aanvulling in de toelichting: aanvullingen in paragraaf 4.8 (Ecologie) over stikstofdepositie, de aantasting van natuurwaarden en bijlage 6 (stikstofdepositieberekening);
  • Aanvulling in de regels: Om de aanleg en het behoud van de groenstructuur juridisch te borgen, is in de regels van het bestemmingsplan hiervoor een voorwaardelijke bepaling opgenomen.


Wijziging Beeldkwaliteitsplan:
De laatste zin op pagina 17: “In deze afbeelding(…)wordt onderzocht.” is verwijderd.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft daarom voor 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn 4 zienswijzen ingediend. De gemeente heeft de zienswijze samengevat en beantwoord in een aparte zienswijzenota. De nota is als bijlage toegevoegd. De zienswijzen hebben niet geleid tot het wijzigen van het bestemmingsplan. Wel heeft een ambtshalve wijziging van het bouwvlak plaatsgevonden. Het bouwvlak was per abuis niet juist rondom het beoogde appartementencomplex gelegd.

Vervolg

Het bestemmingsplan wordt vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om de woningen te kunnen realiseren. Het plan is daarmee financieel haalbaar.

Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.

In dit geval is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten om het kostenverhaal te verzekeren. Hierin is onder andere het aspect planschade afgedekt. De gemeenteraad besluit dan ook bij de vaststelling van dit bestemmingsplan om geen exploitatieplan vast te stellen.