Plan: | Sneek - Het Perk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1900.2022oostBPsneeperk-vast |
Aan de zuidwestzijde van de stad Sneek in de wijk Lemmerweg West bevindt zich aan Het Perk een voormalige school- en bedrijfslocatie. De school Friese Poort en een autogarage hebben de locatie verlaten waarna het plangebied al geruime tijd braak ligt. De eigenaar is voornemens om de locatie te herontwikkelen tot een woongebied. De herontwikkeling is echter niet mogelijk binnen de kaders van het ter plaatse geldende bestemingsplan 'Tinga'. De gemeente Súdwest-Fryslân beschouwt een herontwikkeling naar wonen op grond van de voorgestelde stedenbouwkundige opzet als een ontwikkeling die ruimtelijk en functioneel past bij de kenmerken van de omgeving van het plangebied. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de ontwikkeling mogelijk te maken. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch planologisch kader. Tevens wordt hierin aangetoond dat het plan uitvoerbaar is en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan Sneek - Het Perk bestaat uit de volgende stukken:
Ligging
Het plangebied is gelegen aan de zuidwest zijde van de stad Sneek. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de stad Sneek en de directe omgeving weergegeven.
Figuur 1.1: ligging plangebied (bron: PDOK)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied van Het Perk te zien is. Het plangebied ligt tussen de woonstraten Het Perk, Westhemstraat en Pripperstraat. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan een vaart (aftakking van de Geeuw (Geau)) met daarachter de Stadsrondweg-Zuid. De Stadsrondweg (ter plaatse van het plangebied aangeduid als N7) is een onderdeel van de Rijkssnelweg A7 tussen Groningen en Amsterdam.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Globespotter)
In 2009 is voor de wijken Lemmerweg Oost en West een nieuw bestemmingsplan vastgesteld, bestemmingsplan 'Lemmerweg Oost en - West'. Echter is het huidige plangebied hier destijds buiten gelaten omdat het plangebied (op korte termijn) ontwikkeld zou worden waarvoor een apart bestemmingsplan zou worden vastgesteld. Voor het plangebied geldt daarom nog het bestemmingsplan 'Tinga'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Sneek vastgesteld op 26 augustus 1969. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan 'Tinga'. Plangebied aangegeven met een stippellijn
(bron: gemeente Súdwest-Fryslân)
Voor het noordwestelijk deel van het plangebied (links in figuur 1.3) geldt nu de bestemming 'Bijzondere doeleinden'. Op basis van de regels zijn hier scholen, kerken en verenigingsgebouwen toegestaan. Voor het zuidoostelijke deel geldt de bestemming 'Eengezinshuizen in gesloten bebouwing met bijbehorende erven'. Binnen deze bestemming zijn woningen met bijbehorende tuinen toegestaan. Binnen de bouwblokken zouder er momenteel circa 35 tot 40 woningen binnen het plangebied gerealiseerd kunnen worden.
Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om het woningbouwplan te realiseren. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Naast het bestemmingsplan 'Tinga' geld voor het plangebied ook het 'Parapluplan parkeernormen SWF' dat is vastgesteld op 8 november 2018. Dit plan bevat de gemeentelijke parkeerregeling en geldt voor de hele gemeente Súdwest-Fryslân.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Sneek - Het Perk' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Het plangebied ligt in de wijk Lemmerweg-West. In de historische kaart van 1950 (figuur 2.1) is te zien dat de omgeving van het plangebied voor 1970 nog onderdeel uitmaakte van de polder buiten de stadsgrenzen van Sneek. De Lemmerweg (doorgaande weg ten oosten va het plangebied) bestond in die tijd al wel. De wijk Lemmerweg-West en Lemmerweg-Oost zijn in de jaren 70 van de vorige eeuw aangelegd aan weerszijden van de doorgaande weg richting Lemmer. Tegelijkertijd is ook de zuidelijke rondweg aangelegd, destijds de rand van de stad. Vanaf de jaren 80 is Sneek verder richting het zuiden uitgebreid.
Figuur 2.1: historische kaarten met in het rood het plangebied. Links 1950; recht 1980
Het plangebied bestaat momenteel uit braakliggende terrein. Voorheen bevond zich ter plaatse een schoolgebouw en een autogarage. Op de navolgende luchtfoto uit 2008 zijn deze nog zichtbaar. Het plangebied is daarin rood omkaderd. Een aftakking van het water van de Geeuw evenwijdig aan de N7 was destijds nog niet gegraven.
Figuur 2.2: luchtfoto uit 2008. Het plangebied rood omkaderd met de inmiddels gesloopte bebouwing (bron: Globespotter)
Zoals aangegeven ligt het plangebied momenteel braak. Aan omliggende woonstraten Het Perk, Pripperstraat en Westhemstraat bevinden zich rijwoningen uit de jaren 70. Voor het grootste deel betreffen dit sociale huurwoningen van een woningcorporatie.
Ten zuiden van de N7 bevinden zich diverse wijkvoorzieningen waaronder een supermarkt, buurtcentrum en diverse sportverenigingen. Deze zijn bereikbaar via de brug over aan de N7 aan de Westhemstraat/Molenkrite. De aanwezige brug met de naam Dúvelsrak is goed zichtbaar vanuit het plangebied. Het betreft een markant ontwerp en een herkenningspunt voor de omgeving. Op de onderstaande luchtfoto is de brug links bovenaan te herkennen.
Direct ten zuiden van het plangebied is een vaart gegraven. Dit is een verbindingswater langs de N7 tussen De Geeuw en de Wâldfeart.
Figuur 2.3: vogelvluchtfoto van het plangebied (bron: Globespotter)
Figuur 2.4: zicht op plangebied vanaf Het perk richting N7 en Pripperstraat (bron: Globespotter)
Figuur 2.5: zicht op plangebied vanaf Pripperstraat (bron: Globespotter)
Figuur 2.6: nabijgelegen houten brug Dúvelsrak over de N7 (bron: Globespotter)
Voor de locatie Het Perk is een stedenbouwkundig plan ontwikkeld dat bestaat uit 3 verschillende deelgebieden/woningtypen. Het woningbouwprogramma bestaat uit:
Figuur 2.7: toekomstige situatie (bron: Achterbosch Architecten)
Langs het water worden 24 geschakelde woningen gerealiseerd. De woningen staan aan de achterzijde letterlijk aan de waterrand en beschikken aan die zijde over een terras. Aan de voorzijde bestaat de mogelijkheid om op eigen terrein te parkeren. In het gebied tussen de waterwoningen en de bestaande woonwijk worden in 8 bouwblokken 64 rijwoningen gerealiseerd. Hierbij wordt aangesloten bij het bestaande stratenpatroon en de bouwblokken van de directe omgeving. De kavels hebben een oppervlakte van circa 300 m². Het is mogelijk de woningen levensloopbestendig uit te voeren door alle functies op de begane grond te creëren.
Aan de zuidoostzijde, nabij de houten brug over het water en de N7, wordt een woongebouw gerealiseerd ten behoeve van 28 sociale huurappartementen. Het woongebouw bestaat uit twee geschakelde bouwdelen van 3 en 4 bouwlagen. Het woongebouw, gelegen langs het water, is in vormgeving een directe verwijzing naar historische pakhuizen. Daarnaast komt een fietsenstalling en een bijgebouw met bergingen ten behoeve van de appartementen. Het volledige stedenbouwkundig ontwerp is opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting.
Figuur 2.8: visualisaties toekomstige situatie (bron: Achterbosch Architecten)
Beeldkwaliteit
Voor het plangebied is het beeldkwaliteitsplan Het Perk, Sneek opgesteld. In het beeldkwaliteitsplan zijn kaders opgenomen ten aanzien van de gebouwen en de openbare ruimte. Voor de gebouwen zijn kaders opgesteld ten aanzien van oriëntatie, typologie van bebouwing, hoofdvorm, geluidswerende maatregelen, tuinafscheidingen en materiaal.
Het beeldkwaliteitsplan wordt tegelijk met dit bestemmingsplan vastgesteld en gaat onderdeel uitmaken van het gemeentelijk welstandsbeleid. In Bijlage 2 van deze toelichting is het beeldkwaliteitsplan opgenomen.
Groen
In het plan is een speelveld van minimaal 100 m2 opgenomen in het hart van het plan. Hier kunnen kinderspeeltoestellen geplaatst worden. Tussen de waterwoningen worden openbare natuurlijke oevers gemaakt. Rondom het appartementengebouw wordt groen aangelegd in de vorm van een bosplantsoen aan de oostzijde, en hagen rondom de parkeerplaatsen. Op diverse plekken worden langs de nieuwe woonstraten bomen aangeplant.
Verkeer en parkeren
Haaks op Het Perk en evenwijdig aan de Pripperstraat worden twee nieuwe woonstraten aangelegd. Deze komen beide uit op een nieuwe straat die wordt aangelegd langs de waterwoningen. Via een inrit vanaf Het Perk zijn de parkeerplaatsen bij het appartementengebouw te bereiken. De nieuwe straten zijn (exclusief parkeren en voetpaden) circa 5 meter breed. Langs alle nieuwe straten worden parkeerplaatsen en een voetpad aangelegd. Tussen de tuinen behorend bij de rijwoningen wordt een achterpad/steeg gerealiseerd zodat de rijwoningen ook via de achterzijde bereikbaar zijn.
De woningen in de wijk zullen worden ontsloten via de bestaande infrastructuur. Voor het autoverkeer zijn er twee hoofdroutes naar de Ovatonde: de kruising van de N7 met de Lemmerweg. De zuidelijke route gaat via de brug over de N7 langs een wijkcentrum en een supermarkt. De noordelijke route gaat via de Lemmerweg naar de Scherhemstraat de wijk in. In paragraaf 4.11 wordt hier nader op ingegaan.
In het hele plangebied worden 226 parkeerplaatsen gerealiseerd. De parkeerplaatsen worden verdeeld over het plangebied aan de openbare straten aangelegd. De waterwoningen beschikken over twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Bij het appartementengebouw is een parkeerterrein met 33 parkeerplaatsen. Daar is tevens ruimte voor een fietsenstalling voor de gebruikers van het appartementengebouw.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft richting voor keuzes, inspireert, stelt kaders en zorgt voor een integrale aanpak van strategische opgaven in de fysieke leefomgeving. Vier prioriteiten staan daarbij centraal:
De NOVI stelt een integrale aanpak voor, waarbij samengewerkt wordt met andere overheden en maatschappelijke organisaties. De opgaven rond wonen, klimaat, energie, circulaire economie, verkeer en vervoer en landbouw zijn zo groot en ingewikkeld dat meer sturing vanuit het Rijk nodig is.
Behoud van omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle ontwikkelingen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid plaatsvinden. De NOVI maakt hierbij gebruik van drie afwegingsprincipes:
Het rijk heeft de volgende inhoudelijke keuzes vastgelegd in de NOVI:
Met het voorliggende bestemmingsplan worden geen rijksbelangen geraakt.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Het plangebied betreft een braakliggend terrein binnen de stad Sneek. Het bestemmingsplan laat in het plangebied momenteel stedelijke functies toe (wonen en maatschappelijk functies zoals scholen of kerkgebouwen. De locatie wordt aan alle zijden omgeven door stedelijke functies. Gesteld kan worden dat de locatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Gezien de grootte van de ontwikkeling (aantal woningen en ruimtebeslag) en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die hierover is ontstaan, is deze ontwikkeling aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dient het plan getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Toets
Kwantitatieve behoefte
De provincie Fryslân en de regio Zuidwest Friesland (bestaande uit de gemeenten Súdwest Fryslân en de Fryske Marren) hebben in januari 2018 woonafspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering in de regio. Daarbij zijn op basis van een raming van de actuele regionale behoefte regionaal afspraken gemaakt over de hoeveelheid woningen die gemeenten in de komende jaren mogen bouwen voor de periode 2016 - 2026. Er is afgesproken dat de gemeente Súdwest Fryslân tot 2026 1.590 woningen mag bouwen. Daarboven is een flexibiliteitsafspraak gemaakt van 20% planologisch overprogrammeren. Dat komt neer op een plancapaciteit van ongeveer 1900 woningen.
De gemeente heeft de afspraken uitgewerkt in een woningbouwprogramma. Op dit moment beslaat het aantal woningen in harde plannen circa 1.400 tot 1.450 woningen. Het toevoegen van 138 woningen past dus binnen de plancapaciteit. Overigens laat het nu geldende bestemmingsplan in een gedeelte van het plangebied eengezinswoningen toe. Planologisch bestaat er nu de mogelijkheid voor circa 35 tot 40 woningen. Per saldo betekent dat een toevoeging van 81 tot 86 woningen. Geconcludeerd kan worden dat er voor het plan sprake is van een actuele regionale behoefte.
Kwalitatieve behoefte
In de woonvisie van de gemeente Súdwest Fryslân staat beschreven dat de voorraad sociale huurwoningen de komende jaren zal moeten groeien. De wachttijd en het aantal reacties per vrijkomende woning ligt ver boven het gemiddelde van de gemeente SWF. Vooral in het segment appartementen is de druk hoog. Hierover zijn afspraken gemaakt met de woningbouwcorporaties. In het woningbouwprogramma ligt daarnaast het accent op seniorenhuisvesting, starters, betaalbaarheid en duurzaamheid. Met de realisatie van het appartementengebouw wordt voorzien in de behoefte aan sociale huurwoningen. De appartementen zijn gelijkvloers en het gebouw is voorzien van een lift. Daarmee zijn de 28 appartementen geschikt voor senioren. De percelen voor de rijwoningen hebben een oppervlakte van circa 300 m². Deze woningen kunnen eveneens levensloopbestendig worden uitgevoerd met een compleet woningbouwprogramma op de begane grond. Dit betreffen woningen in de sociale huursector en zijn onder andere gericht op starters. De 24 waterwoningen richten zich vooral op de duurdere sector.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er behoefte is aan de realisatie van nieuwe woningen in Sneek. Aangezien het plan binnen bestaand stedelijk gebied is gelegen en de behoefte is aangetoond kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en inpassingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
Het voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze zijn benoemd in het Barro. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het Barro.
Europees en Rijksbeleid
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Súdwest-Fryslân in het stroomgebied van de Rijn Noord valt. In het stroomgebiedbeheerplan van de Rijndelta staan de doelen en bijbehorende maatregelen om een goede toestand van oppervlakte- en grondwater te bereiken.
Waterwet
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.
Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening).
Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder. In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder (zie paragraaf 4.7).
Nationaal Waterplan 2016-2021
Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (2009) en heeft de status van structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. In het plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven.Ook maken de (vier) stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Zo ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (o.a. de Kader Richtlijn Water) en Rijksbeleid.
Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater.
Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de Kaderrichtlijn Water. De belangrijkste doelen en taken zijn:
Met het plan is rekening gehouden met het Europees en Rijksbeleid voor water. Zie hiervoor de waterparagraaf (4.7).
De Omgevingsvisie is een van de nieuwe instrumenten uit de Omgevingswet. De visie omvat het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving op een hoog abstractieniveau, voor de lange termijn en is op 23 september 2020 vastgesteld. Het is geen blauwdruk voor hoe Fryslân er over 20/30 jaar uit ziet. In de visie is aangegeven waar de provincie heen wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Hoe dit gestalte moet krijgen is niet precies aangegeven. Wel geeft de visie de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Samen met verschillende organisaties, inwoners en ondernemers in Fryslân geeft de provincie invulling aan deze visie. Dit gebeurt in programma's, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels.
De visie vervangt het strategisch beleid uit het Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterbeheerplan en het Verkeers- en Vervoersplan. Bovendien is de provinciale Natuurvisie, die bestaat sinds de Natuurbeschermingswet (2017) is vereist, hierin opgenomen.
In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven:
Figuur 3.1: schematische weergave opbouw omgevingsvisie (bron: provincie Fryslân.nl)
Het plan Het Perk in Sneek geeft invulling aan een braakliggende inbreidingslocatie binnen stedelijk gebied. Met het stedenbouwkundig plan wordt nadrukkelijk een koppeling gelegd met de bestaande kwaliteiten in de directe omgeving zoals het water en de herkenbare brug Dúvelsrak. Het nieuwe appartementengebouw krijgt een stadse uitstraling die naast een woonfunctie een baken vormt langs de A7/N7. Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen de inhoudelijke principes van de provincie Fryslân.
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 1 augustus 2014. De verordening uit 2011 is hiermee integraal herzien. Op 18 februari 2015 is de 1e partiële herziening van de verordening (Romte foar Sinne) en op 21 februari 2018 is de wijzigingsverordening 'Verordening Romte Fryslân 2014' vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is op 28 maart 2018 inwerking getreden.
In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied.
Figuur 3.1: begrenzing bestaand stedelijk gebied verordening (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied van de stad Sneek. Hier kunnen stedelijke functies zoals woningen worden toegevoegd.
In artikel 3 van de verordening is bepaald dat een nieuw ruimtelijke plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemmen van gedeputeerde Staten heeft. In paragraaf 3.3.2 is beschreven dat de nieuwe woningaantallen in overeenstemming zijn met de regionale woningbouwafspraken die zijn afgestemd met de provincie Friesland. Daarmee is het plan in overeenstemming met de provinciale verordening.
De gemeenteraad heeft op 29 april 2021 de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest': samenwerken aan een gezonde leefomgeving' vastgesteld. De Omgevingsvisie 1.0 voldoet aan de artikelen 4.9 en 4.10 van de Invoeringswet Omgevingswet. In de overgangswetgeving Omgevingswet, krijgt een structuurvisie op basis van de Wro automatisch de status van een Omgevingsvisie op basis van de Omgevingswet wanneer deze van kracht wordt. Deze visie is tot stand gekomen met de inwoners en ketenpartners van Súdwest Fryslân.
De Omgevingsvisie 1.0 schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woon- werk- en leefomgeving op de langere termijn. De Omgevingsvisie helpt om keuzes te maken bij ontwikkelingen die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en nodigt uit tot ontwikkelingen. Met deze Omgevingsvisie kan de gemeente beoordelen of ontwikkelingen en projecten bij Súdwest Fryslân passen.
De Omgevingsvisie 1.0 bestaat uit vijf thema's:
In de Omgevingsvisie 1.0 is een koppeling gelegd met de 17 duurzame ontwikkeldoelen (Sustainable Development Goals) zoals die wereldwijd worden gehanteerd.
De gemeenteraad heeft in de Omgevingsvisie 1.0 de kaders op hoofdlijnen voor toekomstige ontwikkelingen vastgesteld. De maatregelen om de vastgestelde thema uit te kunnen werken worden beschreven in, samen met de ketenpartners, op te stellen omgevingsprogramma's. Dit om de ambities uit de Omgevingsvisie 1.0 dichterbij te brengen. Het College van B&W stelt de omgevingsprogramma's vast. Zoals in de themaonderdelen van de Omgevingsvisie benoemd, worden de volgende omgevingsprogramma's opgesteld:
Het woningbouwplan Het Perk is de laatste fase van een herstructurering van een inmiddels gesloopte school- en bedrijfslocatie aan de rand van een bestaande woonwijk en de N7. Het terrein ligt al geruime tijd braak. Met het plan wordt invulling gegeven aan deze inbreidingslocatie. Het plan met een gevarieerd woningaanbod sluit goed aan bij de omgeving (wijk) en voldoet aan de duurzaamheidseisen (BENG) en klimaatadaptief bouwen. Door de kwaliteitsverbetering ontstaat een aantrekkelijk en duurzaam woonmilieu. Het plan draagt daarmee bij aan de geformuleerde ambities uit de Omgevingsvisie 1.0.
De gemeente vindt het belangrijk dat alle inwoners van de gemeente goed kunnen wonen. Daarom heeft de gemeenteraad op 20 juli 2017 een Woonvisie vastgesteld waarin de gemeentelijke ambities voor een rechtvaardige en evenwichtige woonruimteverdeling zijn vastgelegd voor de sociale huurvoorraad en de particuliere woningvoorraad.
In de Woonvisie is vastgelegd hoe de gemeente zorgt voor een optimaal functioneren van de woningmarkt. Hierbij is bijzondere aandacht voor de volgende thema's:
De Woonvisie vormt de basis voor het maken van prestatieafspraken tussen woningbouwcorporaties, huurdersverenigingen en gemeente.
In de woonvisie staat beschreven dat de voorraad sociale huurwoningen de komende jaren zal moeten groeien. Daarbij zijn de grotere kernen, waaronder Sneek, vanwege het voorzieningenniveau voor veel groepen aantrekkelijk. Deze groep is gemiddeld minder mobiel en meer afhankelijk van de nabijheid van voorzieningen. De gemeente en de woningcorporaties richten zich voor uitbreiding van de sociale huurvoorraad op ontwikkellocaties in de grotere kernen.
De komende jaren is er nog sprake van groei van de woningbehoefte binnen de gemeente. Deze groei neemt voor de gemeente als geheel af. Echter blijft er in de toekomst sprake van groei van de woningbehoefte in de steden Sneek en Bolsward.
In het woningbouwprogramma ligt het accent op seniorenhuisvesting, starters, betaalbaarheid en duurzaamheid. Verder ligt vanuit de beleidsmatige ontwikkelingen en de nieuwe koers de kwalitatieve focus onder andere op de herstructureringsopgave van de verouderde voorraad. De gemeente hanteert het uitgangspunt bij toevoeging van nieuwe woningen aan de voorraad, de voorkeur te geven aan het benutten van de fysieke mogelijkheden binnen de bestaande bebouwde omgeving (inbreiding) boven uitbreiding van de bebouwde omgeving (uitleglocaties).
De sociale huurwoningen zijn opgenomen in de prestatieafspraken met de woningcorporatie. In het Woningbouwprogramma 2017-2022 zijn de beoogde woningen in Het Perk opgenomen. Dit programma is opgenomen in de regionale woningbouwafspraken en afgestemd met de provincie Friesland. Hiermee past het plannen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.
Op 23 juni 2013 heeft de gemeenteraad de visie op ruimtelijke kwaliteit 'Mei Soarch foar ús lânskip. Hoofduitgangspunt is dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen leidend zijn. Het gaat hierbij vooral om het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landelijk gebied. Aan het stedelijk gebied wordt beperkt aandacht besteed.
In de visie wordt aangegeven dat vooral rondom Sneek aandacht moet zijn om de ruimte tussen stad en de omliggende dorpen niet te dicht te laten groeien. Het heeft de voorkeur om ontwikkelingen binnenstedelijk te realiseren. Het is daarin wel van belang om daarin ook aandacht te hebben voor de cultuurhistorische karakteristieken van de wijk. Daarnaast is de stedelijke omgeving bij uitstek een plek voor experiment. Binnen de cultuurhistorische context moet er ruimte zijn voor vernieuwende architectuur.
Het stedenbouwkundig plan sluit met het stratenpatroon aan bij de bestaande woonwijk Lemmerweg-West. Het plan vormt een logische afronding van de wijk richting de N7. Vanwege de ligging aan de N7 en karakteristiek houten brug is bewust gekozen voor het realiseren van een stedelijk accent op de hoek.
Met het vaststellen van de 'Erfgoednota 2021-2026 Cultureel Erfgoed is geen keus' (april 2021) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente SWF zorgt samen met de mienskip dat cultureel erfgoed duurzaam behouden en ontsloten wordt en zichtbaar en beleefbaar is. Dit doen wij door erfgoed te waarderen en te beschermen, bewustwording en samenwerking te stimuleren en daardoor erfgoed te versterken en levend te houden.
De mienskip heeft tijdens het 'Rondje Súdwest' in 2019 in het kader van de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest' (2021) cultureel erfgoed benoemt als wezenlijk onderdeel van thema 2 van de 5 thema's in de Omgevingsvisie 1.0: sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap. Ook het weidse en waterrijke landschap is eigenlijk erfgoed. Immers de meren, kanalen en sloten en weide- en akkergronden zijn allemaal onder menselijke invloed ontstaan en verder vormgegeven, oftewel cultuurlandschap. In die zin geldt hetzelfde voor thema 4: vitaal en aantrekkelijk landschap. Ook in thema 3: veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden en thema 5: duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief heeft cultureel erfgoed een rol als wezenlijk onderdeel van de bijzondere woonkwaliteiten. Een zorgvuldige afweging van de cultuurhistorische waarden om de omgevingskwaliteit te kunnen waarborgen en te versterken is dus essentieel.
Het is een gemeentelijke wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming voor wat betreft cultuurhistorie. Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorie mee te wegen bij het opstellen van het bestemmingsplan. Niet alleen de cultuurhistorische waarden in de grond (archeologie) maar ook boven de grond moeten meegenomen worden.
Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK) en de Landschapsbiografie Súdwesthoeke. Deze kaarten zijn daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Niet alle op deze kaarten aangegeven waarden kunnen echter behouden blijven, hier komt een gemeentelijke afweging aan te pas.
In de toelichting van het bestemmingsplan moet beschreven worden hoe het bestemmingsplan met deze waarden omgaat. Op de plankaart kunnen cultuurhistorische waarden aangeduid worden met dubbelbestemmingen en/of aanduidingen. In de regels bij het bestemmingsplan moet worden omschreven welke voorschriften er aan die bestemming zijn gekoppeld. Met de komst van de Omgevingswet worden deze op een gegeven moment doorvertaald naar het omgevingsplan.
Bij de ontwikkeling van het plan Het Perk is onderzoek gedaan naar de archeologische en cultuurhistorische waarden conform de erfgoednota. Een nadere toelichting hierop staat in paragraaf 4.9.
In juli 2018 is de 'Agenda Duurzame Ontwikkeling' vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Súdwest-Fryslân staat net als andere overheden voor een grote opgave op het gebied van duurzame ontwikkeling. We werken toe naar een energie- en klimaatneutrale samenleving met een circulaire economie.
De Agenda omvat een groot aantal uiteenlopende ambities die als kader dienen voor de komende jaren, variërend van alle woningen energieneutraal in 2030 tot 100% afvalvrije festivals.
De agenda richt zich op 5 specifieke onderdelen:
Voor 5 genoemde onderdelen is een concrete agenda vastgesteld en zijn ambities geformuleerd. De ambitie is om in 2030 alle woningen energieneutraal te hebben. Er wordt een onderscheid gemaakt in bestaande bouw en nieuwbouw. Alle nieuwbouwplannen dienen vanaf 2020 verplicht aardgasloos te zijn.
Anders wonen
Relevant in het kader van dit bestemmingsplan waarbij nieuwbouw van woning plaatsvindt , is het inzetten op het gebruik van nieuwe duurzame energievormen zoals geothermie en warmte uit oppervlaktewater. Daarnaast wordt ingezet op duurzaam bouwen en renoveren volgens de principes van een circulaire economie.
Ook wordt ingezet op verdere verfijning van het groenbeleid. Een groene leefomgeving is van belang, waarbij in elke wijk binnen de gemeente ervaren kan worden dat in een duurzame stad wordt geleefd. Plantsoenen, parkjes met bloeiende bloemen en bomen dragen daar aan bij. Aanleg van groene daken wordt gestimuleerd door subsidiemogelijkheden voor inwoners. Ook worden buurttuinen gestimuleerd.
Anders van A naar B
Wat betreft het onderdeel 'anders van a naar b' is het versterken van de laadinfrastructuur voor elektrische auto’s en het op peil houden en verbeteren van het fietswegennet van belang.
Anders energie opwekken
De groene energie binnen de gemeente wordt vooral opgewekt door windmolens. Daarnaast zijn er andere vormen van duurzame energie nodig om te komen tot 100% duurzame energie in 2050. Het gaat dan om vormen zoals energie uit het toepassen van zonnepanelen, oppervlakte water, warmte uit de aardbodem en het bodemwater en de mogelijkheden van energieopwekking uitbiomassa.
Toets
Middels dit bestemmingsplan wordt een woningbouwontwikkeling in Het Perk mogelijk gemaakt. De woningen worden gasloos gerealiseerd en zijn all-electric, waarbij een deel van de energie zelf wordt opgewekt middels zonnepanelen op het dak. Met een warmtepomp wordt de temperatuur in huis geregeld. De warmtepomp wordt zowel in de winter voor verwarmen als in de zomer, voor koelen, gebruikt.
Er worden verschillende groenvoorzieningen aangelegd (stroken groen, speelveldje, bloemrijk grasland, bosplantsoen). Dit bestemmingsplan biedt mogelijkheden/geeft geen belemmering voor de aanleg van oplaadpalen voor electrische auto's. De woningbouwontwikkeling in het Perk past binnen de uitgangspunten van de agenda duurzame ontwikkeling.
In 2015 hebben alle landen van de wereld ingestemd met een Duurzame Wereldagenda tot 2030. Hieruit volgen 17 Sustainable Development Goals (SDG's). Voor klimaat is doel 13 beschreven: neem dringend maatregelen om de klimaatveranderingen en de gevolgen ervan te bestrijden. Met de Europese Green Deal (2019) geeft de Europese Commissie aan hoe Europa in 2050 als eerste continent voor 2050 klimaatneutraal wordt. Nederland heeft dit vertaald in een Nationaal Klimaatakkoord (2019). De klimaatagenda van de gemeente Súdwest-Fryslân sluit naadloos aan op de doelen van het landelijk Klimaatakkoord. Dankzij deze koppeling wordt duidelijk wat voor onze gemeente de opgave is ten aanzien van klimaat en duurzame ontwikkeling.
De klimaatagenda voor de gemeente Súdwest-Fryslân, vastgesteld door de gemeenteraad op 1 juli 2020, bestaat uit 2 delen: klimaatmitigatie en klimaatadaptie. In de omgevingsvisie 1.0 is de klimaatagenda opgenomen binnen het thema "Duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief" en verder uitgewerkt in de omgevingsprogramma`s Klimaatmitigatie en Klimaatadaptatie.
Het omgevingsprogramma klimaatadaptatie Súdwest-Fryslân is de nadere uitwerking van de Klimaatagenda SWF 2020 en het thema "Duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief" uit de omgevingsvisie 1.0. Dit programma is op (moet nog worden vastgesteld)… door het college van b&w vastgesteld. Een programma is een flexibel instrument dat de overheid kan toepassen in verschillende fasen van de beleidscyclus. Het omgevingsprogramma klimaatadaptatie bestaat uit een koepelrapport met acties en maatregelen die zijn verdeeld over vier bouwstenen.
Het omgevingsprogramma benoemt concrete projecten op de korte termijn tot 2025 en geeft een aanzet voor de langere termijn maatregelen richting 2050. Daarbij is de ambitie dat de gemeente in 2050 CO2-neutraal, klimaatbestendig, energieneutraal en circulair is. Dat sluit aan bij de nationale klimaatdoelstellingen. Het is wenselijk om de verschillende opgaven met elkaar te verbinden. Dat leidt tot een gezonde, veilige en goede kwaliteit van de leefomgeving. Voor het bereiken van een klimaatbestendige gemeente ligt de nadruk op ruimtelijke adaptatie, zodat de door SWF onderschreven landelijke doelstellingen (Deltabeslissing Ruimtelijk Adaptatie) worden gehaald:
Voor de in dit programma opgenomen maatregelen zijn vijf strategieën opgesteld om de ambitie en doelstellingen te behalen. Deze strategieën zijn tevens opgenomen in de omgevingsvisie 1.0.
Met het dynamische karakter van het omgevingsprogramma klimaatadaptatie Súdwest-Fryslân ontstaat de mogelijkheid om acties en maatregelen doorlopend verder aan te scherpen en aan te vullen.
Toets
Met het plan voor Het Perk is rekening gehouden met de duurzaamheidsambities van de gemeente Súdwest-Fryslân. Dit geldt zowel voor de energiedoelstellingen als klimaatadaptatie. In het stedenbouwkundig plan is voldoende ruimte opgenomen voor groenstroken met bomen ten behoeve van infiltratie van water alsmede tegen hittestress.
Met het ontwerp van de woningen neemt duurzaamheid een belangrijke plaats in. De woningen en appartementen aan het Perk zullen conform de huidige regelgeving gasloos gebouwd worden. Daarnaast zullen de woningen moeten voldoen aan de energieprestatie-eisen die gelden. Vanaf 1 januari 2021 geldt de Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG). Om aan de BENG te voldoen zullen de woningen goed worden geïsoleerd en tevens stroom opwekken met behulp van zonnepanelen. Dit zal verder worden uitgewerkt ten behoeve van de omgevingsvergunning.
De ambitie van Súdwest-Fryslân is om in 2040 de gezondste en vitaalste woon- en leefgemeente van Noord-Nederland te zijn. Om gezond en gelukkig te zijn, moeten een aantal basisvoorwaarden op orde zijn. Hoe sterker de basisvoorwaarden, hoe beter mensen kunnen omgaan met veranderingen of tegenslagen in hun leven. Dit is de kern van het preventie beleid van de gemeente Súdwest-Fryslân. Er wordt daarbij geinvesteerd in de volgende basisvoorwaarden:
1. Gezonde leefstijl
2. Waardevolle relaties
3. Voldoende vaardigheden
4. Voldoende financiële middelen
5. Gezonde omgeving
Wat betreft dit bestemmingsplan is met name voorwaarde 5, gezonde omgeving, van belang. Ook de leefomgeving is van grote invloed op de gezondheid. In de omgevingsvisie staat het bevorderen en beschermen van gezondheid in de omgeving centraal. SúdwestFryslân werkt daarvoor aan een omgeving die stimuleert tot bewegen, voldoende groen is, plek biedt voor ontmoeten, veiligheid en geborgenheid biedt en schoon, opgeruimd en toegankelijk is. Hierdoor is het makkelijker voor iedereen om, zonder erbij na te denken, gezonder te leven én gezondere keuzes te maken.
Toets
In dit bestemmingsplan wordt woningbouw binnen Het Perk in Sneek mogelijk gemaakt. Naast de realisatie van woningen worden groenvoorzieningen aangelegd. Hierbij gaat het onder meer om stroken groen, de plant van bomen, bosplantsoen en bloemrijk grasland. Ook wordt er een speelveldje aangelegd. Daarmee wordt buiten spelen en bewegen bevorderd.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Aan de Buitenroede 1 in Sneek is de rioolwaterzuiveringinstallatie (RWZI) Sneek gevestigd. Dit is aan de andere zijde van de N7. Op grond van de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' (2009) valt de RWZI onder de categorie 'kleiner dan 100.000 inwonerequivalent'. Voor een dergelijke bedrijfsactiviteit geldt een richtafstand tot milieugevoelige objecten van 200 meter voor het aspect geur en 100 meter voor het aspect geluid. De afstand van het plangebied tot de RWZI bedraagt ruim 125 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand voor het aspect geluid. Er wordt niet voldaan aan de richtafstand voor het aspect geur. Uit een eerder uitgevoerd geuronderzoek met betrekking tot de RWZI blijkt dat het plangebied buiten de geurcontour van de RWZI is gelegen. In paragraaf 4.2 wordt hier nader op ingegaan. Daarmee kan worden geconcludeerd dat voor de nieuwbouwwoningen ten aanzien van het aspect geur een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen andere functies met milieuhinderlijke activiteiten.
Geur kan hinder veroorzaken en de gezondheid van omwonenden schaden. Om die reden gelden er regels voor geurhinder op geurgevoelige objecten zoals woningen. Voor agrarische bedrijven geldt de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) als toetsingskader waar het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderij. Voor andere vergunningplichtige bedrijven gelden de geurvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
De geurconcentratie wordt uitgedrukt in Europese geureenheden per kubieke meter lucht bij een bepaalde percentielwaarde. Conform artikel 3.5b lid 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt dat de geurbelasting van een RWZI ter plaatse van een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom niet meer mag bedragen dan 0,5 odeur unit per kubieke meter lucht als 98-percentiel. (hierna odeur genoemdl). Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom geldt een maximale belasting van 1 odeur.
Toets
De RWZI Sneek is gelegen op een afstand van circa 125 meter van het plangebied. In 2017 heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar de geurbelasting van de RWZI. In de onderstaande afbeelding zijn de geurcontouren van de RWZI weergegeven.
Figuur 4.2: geurcontouren RWZI Sneek in 98-percentiel waarde (bron: Langelaar milieuadvies)
In de afbeelding zijn de 0,5 (geel) en de 1 (rood) odeur zones weergegeven van de maximale geurbelasting ten gevolge van de RWZI. Het plangebied ligt ten oosten van de RWZI en is aangegeven met een zwarte lijn. Het plangebied ligt ruimschoots buiten de zone van 0,5 odeur. Daarmee kan worden geconcludeerd dat er voor wat betreft geur sprake is van een acceptabel woon- en leefmilieu.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Verkennend bodemonderzoek schoollocatie (noordelijk deel plangebied)
In opdracht van de Friso Bouwgroep is door Antea Group in januari 2017 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied. De rapportage is bijgevoegd in Bijlage 3.
Vooronderzoek
Op de locatie bevinden zich een aantal verdachte deellocaties:
De verzamelde informatie van het overige terrein geeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op de onderzoekslocatie. Met het onderzoek wordt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vastgesteld. De opzet van het onderzoek is gebaseerd op de voorschriften van de NEN 5740. Voor de locatie is uitgegaan van een combinatie van verdachte deellocaties (VEP) en een onverdachte, niet lijnvormige locatie (ONV-NL).
Resultaten
Conclusie en aanbevelingen schoollocaite (noordelijk deel plangebied
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarden. Er zijn maximaal enkele licht verhoogde waarden in de grond en het grondwater gemeten. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor het gebruik van de locatie en de geplande werkzaamheden.
Op basis van een indicatieve toetsing van de grondanalyses aan het Besluit bodemkwaliteit blijkt dat de grond over het algemeen is beoordeeld als ‘vrij toepasbaar‘. Voor MM1 bo is echter sprake van ‘Industrie’ en voor 20-2 klei van ‘Wonen’. Het bodemonderzoek volgens de NEN5740 doet geen formele uitspraak over de mogelijke aanwezigheid van asbest. Hiervoor is de NEN5707 (asbestonderzoek in grond) van toepassing. Tijdens het veldwerk zijn echter in de opgeboorde grond geen asbestverdachte materialen waargenomen. Omdat in de grond bovendien (nagenoeg) geen puin is waargenomen wordt de kans op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen zeer klein geacht.
Aanvullend (asbest)bodemonderzoek hele plangebied
In opdracht van Frisoplan, is door Enviso Ingenieursbureau een aanvullend (asbest) bodemonderzoek conform de NEN 5740 en de NEN 5707 uitgevoerd ter plaatse van een braakliggend terrein aan Het Perk te Sneek. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4.
De aanleiding voor het uitvoeren van het aanvullend (asbest)bodemonderzoek is de voorgenomen ontwikkeling tot woningbouw op de locatie. Het doel van het aanvullend (asbest)bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van zowel de grond als het grondwater op de locatie en tevens het bepalen of er asbesthoudende materialen in de grond aanwezig zijn.
Vooronderzoek
Op basis van het vooronderzoek kan geconcludeerd worden dat er op de locatie van de voormalige school (westelijk terreindeel) reeds een bodemonderzoek is uitgevoerd, waardoor daar alleen nog onderzoek naar asbest in de grond uitgevoerd moet worden. Het middenterrein is onverdacht op het voorkomen van verontreinigingen en ter plaatse van het oostelijke terreindeel is een garagebedrijf aanwezig geweest en dit deel is verdacht op het voorkomen van verontreinigingen. Ter plaatse van het garagebedrijf is een slootdemping aanwezig en deze dient separaat onderzocht te worden. In het onderzoek is het plangebied verdeeld in de deelgebieden A, B en C. Op de onderstaande afbeelding is het boorplan opgenomen met de deelgebieden.
Figuur 4.3: boorplan onderzoekslocatie aanvullend (asbest)bodemonderzoek (bron: Enviso)
Resultaten grond
Uit de toetsingsresultaten blijkt dat er op het gehele onderzoeksterrein geen tot slechts licht verhoogde gehalten aan enkele parameters zijn vastgesteld. In de bovengrond van het noordelijke deel van deellocatie B en in de ondergrond van deellocatie C voldoet de grond, indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit, aan Bodemkwaliteitsklasse Wonen en de grond op het overig terrein voldoet aan Bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde.
Resultaten asbest in grond
Uit de visuele inspectie en de analyseresultaten is gebleken dat er alleen in het mengmonster van deellocatie A een marginaal verhoogd gehalte aan asbest is aangetroffen, het gehalte overschrijdt de norm voor nader onderzoek (50 mg/kg ds) echter niet. Ter plaatse van de deellocaties B en C zijn is geen asbesthoudend materiaal in de grond aangetroffen.
Resultaten grondwater
Uit de toetsingsresultaten blijkt dat in het grondwater ter plaatse van deellocatie B een verhoogde concentratie aan barium, kobalt, molybdeen en nikkel is aangetoond ten opzichte van de streefwaarde. Ter plaatse van deellocatie C betreft dit enkel de parameter barium. Van barium is het bekend dat dit in lichte mate van nature kan voorkomen in het grondwater. De overige concentraties zijn echter van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeven.
Asfalt
Uit de resultaten van het asfaltonderzoek is gebleken dat het asfalt niet teerhoudend is.
Conclusie
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat er geen tot slechts licht verhoogde gehalten aan enkele parameters zijn vastgesteld in zowel de grond als het grondwater. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van woningbouw op de locatie.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in of nabij een zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.2.1 is al nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.
Railverkeerslawaai
Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 370 meter van de spoorlijn Sneek-IJlst. Op basis van de geluidskaart spoorwegen is het plangebied op ruim voldoende afstand van de spoorweg gelegen. Eén en ander is weergegeven in figuur 4.3. De geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied vanuit het spoor is ruim minder dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.
Figuur 4.3: ligging plangebied t.o.v. spoorweg (Bron: Geluidskaart spoorwegen PDOK)
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het nieuw te bouwen appartementgebouw, de grondgebonden woningen en waterwoningen liggen binnen de invloedssfeer van een wettelijk gezoneerde weg, namelijk de rondweg N7 van Sneek. Daarnaast is sprake van een aantal 30 km/h wegen in het plangebied waarvan de Westhemstraat, gelet op de ligging tot het appartementengebouw en de verkeersintensiteit, de meest relevante is.
Door abtWassenaar is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van de genoemde wegen op de beoogde woningen. Het onderzoek is als Bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat als gevolg van de N7 op diverse gevels van zowel de grondgebonden woningen, waterwoningen als appartementen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Voor een aantal van deze gevels wordt eveneens de maximale ontheffingswaarde van 53 dB overgeschreven. Er is onderzocht welke maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit. In de bijlagen bij de regels zijn de geluidbelastingen opgenomen, evenals of een hogere waarde nodig is en/of geluidmaatregelen zoals een dove gevel.
Waterwoningen begane grond
De waterwoningen beschikken over een steiger/terras aan de waterzijde. De geluidsbelasting is echter dermate hoog dat zonder geluidsmaatregelen de begane grond als dove gevel dient te worden uitgevoerd. Om die reden is een terrasscherm voorzien met een hoogte variërend van 2,8 meter en 2,9 meter. Uit de rekenresultaten blijkt dat na realisatie van de terrasschermen, de geluidbelasting op de begane grond voor alle woningen voldoet aan de maximale ontheffingswaarde van 53 Lden. Op de navolgende afbeelding 4.3 is dit weergegeven. De geluidsbelasting op de begane grond overschrijdt wel de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarom dient voor alle waterwoningen een hogere grenswaarde te worden vastgesteld. In bijlage 2 van de regels zijn ook de geluidbelastingen weergegeven indien een gedeeltelijk terrasscherm/geluidwerende voorziening wordt toegepast. In bijlage 7 van deze toelichting is het onderliggende rekenmodel opgenomen.
Figuur 4.3: Waterwoning begane grond (Bron: akoestisch onderzoek abt Wassenaar)
De geluidbelasting voor de waterwoningen op de 1e en 2e verdieping bedraagt ten hoogste 62 dB. Dit betekent dat de maximale ontheffingswaarde van 53 dB met ten hoogste 9 dB wordt overschreden. Deze gevels zullen als dove gevel worden uitgevoerd. Voor (delen van) gevels waar de geluidsbelasting tussen de 48 dB en 53 dB bedraagt zal een hogere grenswaarde aangevraagd moeten worden.
Grondgebonden woningen
Voor de meeste woningen wordt de geluidbelasting beperkt tot de maximale ontheffingswaarde van L den = 53 dB. Voor de woningen die boven de voorkeursgrenswaarde uitkomen maar onder de maximale ontheffingswaarde zal een hogere grenswaarde voor geluid worden vastgesteld. Voor een aantal woningen (1 e en 2 e verdieping) aan de randen van het plan bedraagt de geluidbelasting meer dan L den = 53 dB. Deze gevels zullen als dove gevel worden uitgevoerd. Ter plaatse van één grondgebonden woning dient een geluidsscherm te worden geplaatst met zowel een hoogte als breedte van minimaal 2 meter.
Appartementengebouw
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de rondweg Sneek N7 voor de zuidoost-, zuidwest- en noordwestgevel niet voldoet aan de maximale ontheffingswaarde van L den = 53 dB van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting voor het appartementgebouw bedraagt ten hoogste 61 dB. Er dient een hogere grenswaarde voor de appartementen te worden vastgesteld.
De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt met ten hoogste 8 dB overschreden. Om de geluidbelasting voor de balkons aan de zuidwestzijde te beperken tot de maximale ontheffingswaarde van 53 dB, dienen er maatregelen te worden genomen, zodat wordt voldaan aan de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit.
Door Noorman Bouw- en milieuadvies is een addendum akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai opgesteld (notitie 22110477.N01a, nieuwbouw appartementen 'Het Perk' te Sneek, d.d. 23 mei 2022). Deze is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De resultaten daarvan zijn samengevat als volgt:
Er is onderzocht of een geluidluwe buitenruimte kan worden gerealiseerd waarbij ook een spuivoorziening kan worden gemaakt voor de woonkamer/keuken (eis Bouwbesluit). Er is doorgerekend of kan worden voldaan aan de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder door:
- de balkons deels dicht te zetten met een afsluitbare loggia met een te openen deur naar het balkondeel zonder scherm, zodat een geluidluwe buitenruimte ontstaat en achter het scherm een spuivoorziening kan worden opgenomen;
-overige gevels 'doof' uit te voeren, met voldoende geluidwering. In figuur 4.4 is een schets opgenomen van de te nemen voorzieningen.
Figuur 4.4: afscherming zuidwestgevel appartementen (bron: addendum akoestisch onderzoek Noorman advies)
De afmetingen van de loggia's en glasschermen dient zodanig te zijn dat de geluidbelasting op het achterliggende geveldeel maximaal Lden 53 dB bedraagt. Hierdoor hoeft dit gedeelte niet als dove gevel te worden beschouwd en mogen er in dit deel draaiende delen worden aangebracht. Het geveldeel van de zuidwestgevel wat direct grenst aan de buitenlucht en de zijgevels dient wel als dove gevel te worden uitgevoerd. Het scherm kan worden gezien als geluidscherm en moet zodanig worden opgebouwd dat de geluidbelasting op de thermische schil van de appartementen niet hoger is dan de voor geluid vanwege de buitenstedelijke weg aan te houden maximaale ontheffingswaarde van 53 dB. Het geluidscherm dient een geluidreductie van 8 dB te realiseren.
Bij een volledig gesloten buitenloggia wordt een afname van de geluidbelasting op de achterliggende geveldelen van 21 tot 22 dB gerealiseerd ten opzichte van geveldelen zonder buitenloggia. Bij deels open loggia's (deur naar balkon staat volledig open) bedraagt de afname van de geluidbelasting op de achterliggende geveldelen 7 dB. Dan wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB, indien rekening wordt gehouden met de de aftrek (2, 3, of 4, afhankelijk van de geluidbelasting) conform artikel 110g Wgh.
In het addendum zijn de randvoorwaarden ten aanzien van de bouwkundige voorzieningen aangegeven (grootte ventilatieopeningen glasschermen, typen glas etc). In bijlage 4 bij de regels zijn deze opgenomen. In de regels van dit bestemmingsplan is de uitvoering van deze maatregelen opgenomen, zodat uitvoering van de maatregelen gewaarborgd is.
Geconcludeerd wordt dat de appartementen binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit 2012 worden gerealiseerd als rekening wordt gehouden met de volgende randvoorwaarden:
- op de balkons aan de zuidwestkant moeten loggia's worden opgenomen zoals opgenomen in van de regels.
- In het gevelvlak naast de loggia's mogen geen te openen delen worden opgegenomen
-In de zuidoost- en noordwestgevel mogen geen te openen delen worden opgenomen. Deze gevels moeten 'doof' worden uitgevoerd.
Conclusie
Voor de woningen die boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uitkomen maar onder de maximale ontheffingswaarde zal een hogere grenswaarde voor geluid worden vastgesteld. De (delen van) gevels die boven de maximale ontheffingswaarde uitkomen worden als dove gevel uitgevoerd. Dit geldt voor de grongebonden woningen, maar ook voor de appartementen. Voor het appartementengebouw worden verschillende maatregelen genomen om te voldoen aan de Wet geluidhinder en Bouwbesluit.
Door het nemen van de maatregelen kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gerealiseerd. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit kunnen worden vastgesteld. Met de NIBM-tool kan op eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt.
Met het plan worden in totaal 116 nieuwe woningen gerealiseerd bestaande uit 28 sociale huurappartementen, 64 (sociale huur) en 24 vrijstaande (water)woningen. Met de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' kan de te verwachten verkeersgeneratie per dag worden berekend. Op basis van deze kengetallen bedraagt het aantal verkeersbewegingen circa 602 per dag. Er zal in principe geen sprake zijn van vrachtverkeer. Als worst-case scenario is het aantal vrachtbewegingen toch op 1% gezet. In figuur 4.5 is de worst-case berekening weergegeven met 602 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.5: worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig.
Daarnaast blijkt uit bronnen van het RIVM dat er in Noord Nederland, geen feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (PM2,5, PM10 en NO2) geconstateerd. Voorliggend project is in het kader van de achtergrondkwaliteit van de lucht ter plaatse aan Het Perk realiseerbaar. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het “Besluit gevoelige bestemmingen”.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.6: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied risicobronnen liggen. In figuur 4.6 is het plangebied met de risicobronnen weergegeven. De rode stippellijn is een hogedruk aardgastransportleiding van de Nederlandse Gasunie. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Rijksweg A7/N7. Deze weg is relevant in verband met transport van gevaarlijke stoffen.
Op circa 350 meter afstand van het plangebied loopt de spoorlijn Stavoren-Leeuwarden. Over deze spoorlijn vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Geconcludeerd kan worden dat de spoorweg geen belemmering vormt voor onderhavig plan. Tevens bevindt het plangebied zich niet bevindt een de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
De Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO) heeft in 2017 een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid ten aanzien van de aardgasleiding en de A7/N7. In dit onderzoek werd er nog van uit gegaan dat er 130 woningen in Het Perk zouden worden gerealiseerd (in plaats van 116). Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 8 bij de toelichting. Hieronder worden de conclusies van het onderzoek beschreven.
Aardgasleiding
Met behulp van het rekenprogramma CAROLA kan worden bepaald of voldaan wordt aan de risiconormen voor de externe veiligheid, zoals die zijn vastgelegd in het Bevb. Het resultaat van een berekening bestaat uit PR-contouren en een FN-curve voor het GR.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het Bevb stelt dat geen kwetsbare objecten mogen voorkomen binnen de 10-6 contouren van leidingen waarin gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Als dat toch het geval is dan is er sprake van een zogenaamd knelpunt. De leidingbeheerder is verplicht zodanige maatregelen te treffen dat zulke knelpunten worden opgeheven. Van een PR knelpunt is sprake als zich kwetsbare objecten binnen een PR 10-6 contour van een aardgastransportleiding bevinden.
Uit zowel het rekenprogramma CAROLA als uit de professionele Risicokaart is gebleken dat geen sprake is van een PR 10-6 contour langs de leidingen.
Geconcludeerd kan worden dat de hogedruk aardgastransportleiding met betrekking tot de PR 10-6 contour geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Belemmeringenstrook
Conform artikel 14, lid 1 van het Bevb dient een bestemmingsplan de ligging weer te geven van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt in casu 5 meter aan weerszijden van de buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. Met deze belemmeringenstrook dient rekening te worden gehouden.
Verantwoording Groepsrisico (GR)
In het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding valt, bevinden zich in de huidige situatie fysiek geen objecten waar mensen (kunnen) verblijven. Het terrein is nu braakliggend. Planologisch waren een onderwijsinstelling en garage toegestaan. In de nieuwe situatie zullen woonfuncties en appartementen worden toegestaan. In de nieuwe situatie neemt het GR niet toe (het aantal personen neemt af) en kan vanwege het lage GR (lager dan 10% van de oriëntatiewaarde) worden volstaan met een beperkte verantwoording.
Uit een berekening die met behulp van het rekenprogramma CAROLA is gegenereerd blijkt dat er in de nieuwe situatie sprake is van een verlaging van het GR binnen het invloedsgebied van de transportleiding. Het GR is onder de oriëntatiewaarde gelegen.
Geadviseerd wordt om rekening te houden met de 1% en meer specifiek de 100% letaliteitszone. Binnen de 100% letaliteitszone zullen immers alle aanwezige personen komen te overlijden ingeval van een incident. Daarbij maakt het niet uit of men zich binnens- of buitenshuis bevindt. Binnen de 1% letaliteitszone wordt aangenomen dat personen binnenshuis voldoende bescherming hebben van het gebouw waarin zij zich bevinden. De slachtoffers vallen daarom met name buitenshuis. Door rekening te houden met onderstaande maatregelen zal de veiligheidssituatie verbeteren:
De aardgasleiding ligt onder de huidige straat Het Perk. Mede vanwege deze ligging van leiding zijn aan deze zijde parkeerplaatsen en een groenstrook opgenomen. De woonfuncties zijn zoveel mogelijk opgeschoven van de buisleiding af. De toekomstige bewoners van de woningen en appartementen zijn zelfredzaam. Niet zelfredzame functies zijn binnen het invloedsgebied niet toegestaan.
Geconcludeerd kan worden dat de hogedruk aardgastransportleiding in principe geen belemmering vormt voor het GR van onderhavig plan.
Transport van gevaarlijke stoffen over wegen
Aan de zuidzijde van het plangebied “Het Perk” ligt de Rijksweg A7/N7. Deze weg is relevant in verband met transport van gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico (PR)
Ter plaatse van de A7/N7 geldt geen PR.
Groepsrisico (GR)
In vrijwel alle gevallen wordt het GR bepaald door GF3-stoffen (LPG). Op basis van de Handleiding Risicoanalyse Transport vindt er over de A7/N7 geen transport van gevaarlijke stoffen plaats in categorieën waarvoor een RBM-II berekening uitgevoerd moet worden. Op basis van het aantal transporten met GF3-stoffen kan worden geconcludeerd dat de 10% van de oriëntatiewaarden niet worden overschreden. Geconcludeerd kan worden dat het transport van gevaarlijke stoffen over de A7/N7 geen belemmering vormen voor het bestemmingsplan.
Bereikbaarheid, bluswater en opkomsttijd brandweer
De brandweer Fryslân heeft in een vroegtijdig stadium advies uitgebracht op het stedenbouwkundige plan om het veiligheidsaspect hier zo goed mogelijk op te nemen. Het volledige advies is opgenomen in Bijlage 8. Uit het advies kan worden geconcludeerd dat de opkomsttijd bij calamiteiten voor het plangebied hoger is dan de landelijk gestelde normtijd. De opkomsttijden leiden echter niet direct tot knelpunten. Door rekening te houden met onderstaande maatregelen zal de veiligheidssituatie verbeteren:
Met het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de bovengenoemde adviezen van de brandweer Fryslân.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Toetsing
Hemelwater
De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling voor Het Perk voorziet per saldo in een toename van het verhard oppervlakte. Het gaat om de bebouwing, verharding in de vorm van straten en parkeerplaatsen en de tuinen. Met betrekking tot de tuinen kan er van uit worden gegaan dat de helft van de oppervlakte wordt verhard. In Bijlage 9 van de toelichting is een kaart van het nieuwe verharde oppervlak weergegeven. In overleg met het Wetterskip Fryslân is bekeken op welke manier het hemelwater geïnfiltreerd, opgevangen dan wel afgevoerd kan worden. Om de toename van het verharde oppervlakte te compenseren wordt de bestaande vaart langs het plangebied verbreed. Daarmee wordt het waterbergend vermogen van de vaart vergroot. Het hemelwater in het plangebied wordt, naast dat het kan infiltreren in de onverharde delen van het plangebied, op de vaart geloosd. Het Wetterskip gaat akkoord met deze oplossing.
Afvalwater
Voor het afvalwater van de nieuwe woningen wordt het bestaande gemengde rioolstelsel in het naastgelegen woongebied uitgebreid naar het plangebied. De nieuwe woningen worden hierop aangesloten. Hiervoor zal het rioolstelsel het nieuwe tracé van de regionale waterkering moeten passeren. Het rioolstelsel maakt onderdeel uit van de aan te vragen watervergunning om de regionale waterkering landinwaarts te leggen.
Zoals hiervoor aangegeven wordt het hemelwater geloosd op de naastgelegen vaart.
Waterkering
Het plangebied is gelegen langs een vaart die in beheer is van het Wetterskip Fryslân. Op de Legger is deze aangegeven als schouwwatergang. Het onderhoud van deze schouwwatergang is niet voor het Waterschap. De eigenaren worden eigenaar van het water onder de steigers (perceelsbreed) en zijn daar dan zelf verantwoordelijk voor beheer en onderhoud. In de koopakte zal hiervoor een kettingbeding worden opgenomen.
Langs dit water/de vaart bevindt zich een regionale waterkering. Deze waterkering ligt gedeeltelijk binnen het plangebied. Met het plan zal deze waterkering ter hoogte van het plangebied landinwaarts worden opgeschoven. De vaart ter plaatse wordt verbreed. Het gehele plangebied zal worden opgehoogd tot 0,3 meter boven maaiveld. Er zal een watervergunning worden aangevraagd om de waterkering landinwaarts te schuiven.
Bij de meest westelijke woningen wordt de laagste vloerhoogte gehanteerd van +0,25 m NAP. Bij woningen zonder kruipruimte wordt voldaan aan ons droogleggingsadvies van 70 cm ten opzichte van boezempeil, voor woningen met kruipruimte wordt niet voldaan aan het advies van 110 cm. De woningen worden kruimruimteloos gebouwd, waardoor dit geen belemmering geeft.
Figuur 4.7: uitsnede legger Wetterskip (raadpleging 11 februari 2022, bron: Wetterskip Fryslân)
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een appartementengebouw en grondgebonden woningen in Sneek mogelijk. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een braakliggend terrein en zal bouwrijp moeten worden gemaakt. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Derhalve is er een quickscan natuurwaarden uitgevoerd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. De resultaten zijn in een quickscan natuurwaarden verwerkt. De quickscan is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd.
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (verder NNN genoemd). De beoordeling of de voorgenomen activiteit past in het NNN, dient met name uitgevoerd te worden in de afweging van een ‘goede ruimtelijke ordening’ als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing. De aanwezigheid van beschermde planten en dieren is daarbij niet direct van belang.
Het plangebied ligt op ruim 1,7 kilometer afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren (zie navolgende figuur).
Figuur 4.8: afstand planlocatie tot NNN (donkergroen). Lichtgroen is natuur die niet binnen NNN gebied is gelegen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Omdat de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland niet negatief beïnvloed worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Weidevogelkansgebied
De provincie Friesland wil de duurzame veiligstelling van weidevogels stimuleren door weidevogelkansgebied aan te wijzen in de Verordening Romte Fryslân. In de Verordening Romte Fryslân zijn beleidsregels opgenomen die voor weidevogels ongewenste activiteiten moeten voorkomen of negatieve effecten compenseren.
Het plangebied ligt op enige afstand van weidevogelkansgebied. Het plangebied ligt op minimaal twee kilometer afstand van gronden die tot weidevogelleefgebied behoren. Op onderstaande kaart wordt de ligging van weidevogelleefgebied in de omgeving van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.9: afstand planlocatie tot weidevogelkansgebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de ligging op minimaal twee kilometer afstand van weidevogelkansgebied, is het niet aannemelijk dat de landschappelijke- en ecologische kwaliteit van het weidevogelkansgebied wordt aangetast.
Natura 2000-gebied
De planlocatie ligt aan de zuidzijde van Sneek en behoort niet tot een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ‘Witte en Zwarte Brekken’, gelegen op circa 2,0 kilometer van de planlocatie. Andere Natura 2000-gebieden op relatief korte afstand zijn ‘Sneekermeergebied’ op circa 4,1 kilometer afstand en ‘Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving’ op circa 6,5 kilometer afstand (zie figuur 4.10).
Figuur 4.10: afstand planlocatie tot Natura 2000-gebieden (bron: AERIUS Calculator)
Het plan kan effecten hebben voor Natura 2000-gebieden als gevolg van een toename van stikstofdepositie op deze gebieden. Dit geldt voor de aanlegfase (bouwfase) en de gebruiksfase (stikstofuitstoot van toekomstige bewoners nadat het plan is gerealiseerd). Ad Fontem heeft in 2020 een AERIUS berekening uitgevoerd waarbij de emissie/deposite van stikstof (NO x) als gevolg van het plan op Natura 2000-gebieden is berekend. De rapportage is als Bijlage 11 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Conclusie Aerius
Als gevolg van de realisatie van het plan en het gebruik van de woningen en appartementen binnen het plangebied komt er zowel stikstof als ammoniak vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van stikstof of ammoniak in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In zowel de aanleg- als gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx en NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de realisatie en het gebruik van de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Soortenbescherming
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Friesland een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’, en het opzettelijk ‘verstoren, beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verstoren of te doden en om opzettelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Mogelijk benutten verschillende vleermuis-, amfibieën-, vogel-, grondgebonden zoogdier- en vissoorten het plangebied als foerageergebied, bezetten sommige amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste rust- en voortplantingsplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen en beschermde vissoorten bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied.
Uit nader onderzoek is gebleken dat het plangebied geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen vormt en dat het open water aan de zuidzijde van het plangebied geen onderdeel vormt van een vliegroute van een meervleermuis, watervleermuis of andere vleermuissoort. Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. De werkzaamheden dienen afgestemd te worden op de voortplantingsperiode van vogels.
Mogelijk wordt een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie gedood tijdens de uitvoering van de voorgenomen activiteiten en wordt een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën die mogelijk negatief beïnvloed worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht geworden. De Monumentenwet 1988 is met ingang van 1 juli 2016 dan ook vervallen. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 zijn deels overgegaan naar de Erfgoedwet en - zodra die wet in werking treedt in 2022- deels naar de Omgevingswet. De bepalingen en vergunningen uit de Monumentenwet 1988 die overgaan naar de Omgevingswet blijven van toepassing tot de datum dat de Omgevingswet in werking treedt. Deze artikelen gelden tot dat moment als overgangsrecht op grond van de Erfgoedwet en tenzij expliciet vermeld, veranderen deze niet van inhoud. Tot die tijd blijft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het wettelijke kader voor de omgang met gebouwde en aangelegde rijksmonumenten en de Monumentenwet 1988 voor de omgang met de archeologische rijksmonumenten.
Tot cultuurhistorie worden voor dit bestemmingsplan gebouwde monumenten inclusief beschermde stads- en dorpsgezichten, archeologie en cultuurlandschap gerekend. In deze paragraaf wordt een analyse gemaakt van de cultuurhistorische (verwachtings)waarden en het eventueel noodzakelijke beschermingsregime. Bij deze analyse wordt volgens de gemeentelijke erfgoednota uitgegaan van de Landschapsbiografie Súdwesthoeke, de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt.
Algemeen
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de bekende en de te verwachten archeologische waarden. Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie onderstaande figuren). Uit de gemeentelijke uitsnede van de FAMKE blijkt dat in het plangebied een archeologische verwachtingswaarde geldt voor beide perioden. Bij ingrepen vanaf 500 m2 is in principe archeologisch onderzoek verplicht.
Figuur 4.11 Uitsnede van de FAMKE steentijd-bronstijd (bron: fryslan.maps.arcgis.com)
Figuur 4.12 Uitsnede van de FAMKE ijzertijd-middeleeuwen (bron: fryslan.maps.arcgis.com)
Analyse
Deze vrijstellingsgrens werd voor het plangebied overschreden. Daarom is er door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. een archeologisch booronderzoek uitgevoerd. Dit om de archeologische behoudenswaardigheid in voldoende mate te kunnen bepalen. Het vaststellen van de archeologische waarde wordt gedaan aan de hand van één of meerdere archeologisch vooronderzoeken. In eerste instantie moet een bureau- en booronderzoek worden uitgevoerd. Eventueel volgt hierop nog een proefsleuvenonderzoek. Na iedere onderzoeksfase wordt de rapportage van het betreffende onderzoek ter beoordeling aan de gemeente voorgelegd. Het vooronderzoek wordt afgesloten als uit de beoordeling van de rapportage blijkt dat de waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld. Vervolgens wordt namelijk besloten of voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden (opgraven, begeleiden en/of planaanpassing) of dat het plangebied archeologisch wordt vrijgegeven ten behoeve van de werkzaamheden.
Het archeologisch onderzoek is als Bijlage 12 bij deze toelichting gevoegd. Uit het onderzoek is gebleken dat de bodemopbouw in het plangebied uit een bouwvoor/verstoorde laag en/of recent opgebrachte grond bestaat op een kleilaag op rietveen op dekzand. In het dekzand is geen podzolering waargenomen. Tijdens het booronderzoek zijn er geen resten aangetroffen van de bebouwing die volgens het bureauonderzoek binnen het plangebied aanwezig moet zijn geweest. Waarschijnlijk is de bodem ter plaatse zo zwaar verstoord (tot maximaal 2,6 m -Mv) dat de resten van deze bebouwing geheel in verstoorde en recent opgebrachte laag zijn opgenomen. Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Vanuit archeologisch oogpunt kunnen de voorgenomen werkzaamheden zonder bezwaar worden uitgevoerd, oftewel het plangebied is vrijgegeven en hoeft geen dubbelbestemming.
Algemeen
In 2019 heeft de gemeente Súdwest-Fryslân (samen met de gemeente De Fryske Marren, provincie Fryslân en de stichting Mar en Klif) in 2019 een Landschapsbiografie van de Friese Súdwesthoeke laten opstellen. Vrijwel heel Súdwest-Fryslân maakt deel uit van het Nationaal Landschap Zuidwest-Friesland. Dit gebied wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan landschapstypen, waaronder het stuwwallenlandschap in Gaasterland, de IJsselmeerkust van Makkum tot Lemmer, de kleizone met de wel bekende terpen en het veengebied van de Friese Meren. Ieder landschapstype kent een eigen ontstaansgeschiedenis en cultuurhistorische elementen die van grote waarde zijn voor de beleving van het landschap in de Súdwesthoeke. De waardevolle cultuurhistorische elementen in het buitengebied en het Nationale Landschap zijn op regionaal niveau geïnventariseerd en in kaart gebracht in de landschapsbiografie. Deze vormt een aanvulling op de reeds bestaande Cultuurhistorische kaart van Fryslân en sluit aan bij de door de provincie Fryslân uitgegeven "Wordingsgeschiedenis van Fryslân". Hiermee is de feitelijke basis gelegd voor het ruimtelijk beleid en het "beter vertellen" van de historie van de Súdwesthoeke. Voor wat betreft met name het gebouwde erfgoed: in het hoofdlijnenakkoord 2018-2022 is aangegeven dat er gekozen is om een inventarisatie van het cultureel erfgoed in de kernen en het buitengebied per deelgebied uit te laten voeren. Op basis van deze inventarisatie kunnen in het bestemmingsplan karakteristieke panden en andersoortige objecten worden aangewezen.
Analyse
Uit de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK) blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een wijk met cultuurhistorische waarden. Het plangebied is aangemerkt als 'Wederopbouwwijken 1960-1970'. In een verder verleden was het plangebied onderdeel van een (verhoogde) boerderijplaats. Van een boerderijplaats is helemaal niets meer te herkennen. In en nabij het plangebied zijn geen monumentale gebouwen aanwezig. Met het plan is er rekening gehouden met de stedenbouwkundige structuur van de wijk Lemmerweg-West. Tevens is er een beeldkwaliteitsplan opgesteld die aansluit bij de kwaliteiten van de wijk.
Figuur 4.13 Uitsnede van de CHK (bron: cultuurhistorische kaart Fryslan)
Geconcludeerd kan worden dat het plan geen negatieve invloed heeft op de cultuurhistorische kwaliteiten van de stad. In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van toevalvondsten van kracht (artikel 5.10, lid 1 Erfgoedwet). Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Gedeeltelijk onder de huidige straat van Het Perk ligt een bestaande aardgasleiding. Deze blijft in de nieuwe situatie op de huidige locatie liggen. Voor een dergelijke leiding geldt een beschermingszone van 10 meter (5 meter uit de as aan beide zijden van de leiding). Binnen deze beschermingszone zijn minder bouwmogelijkheden en gelden extra voorschriften bij het uitvoeren van werken. Een omgevingsvergunning kan enkel worden afgegeven indien er een positief schriftelijk advies van de leidingbeheerder is afgegeven. Met het stedenbouwkundige plan is rekening gehouden met de aardgasleiding. Binnen deze zone wordt niet gebouwd.
Naast de aardgasleiding bevinden zich in het plangebied niet nog meer kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.
Voor de nieuwe woonstraten die worden aangelegd zal, net als in de rest van de wijk, een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur gelden. De woningen in de wijk zullen worden ontsloten via de bestaande infrastructuur. Voor het autoverkeer zijn er twee hoofdroutes naar de doorgaande Lemmerweg. De zuidelijke route via de brug over de N7 of de noordelijke route door de wijk via de Scherhemstraat naar de rotonde.
In publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW zijn kengetallen opgenomen voor de verkeersgeneratie van nieuwe woningen per woningtype, stedelijkheidsgraad en ligging waarin de totale verkeersgeneratie per woning opgenomen is. Er is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk' en ligging 'rest bebouwde kom'. De CROW-publicatie geeft een minimum en maximum kengetal. Er is uitgegaan van een gemiddelde van deze twee getallen. Er zijn namelijk geen specifieke kenmerken van de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie die de verkeersgeneratie vooraf laten afwijken (of anders maken dan) dan een gemiddelde ontwikkeling van deze functies op een vergelijkbare locatie.
Uitgegaan wordt dat er in het plangebied 28 sociale huurappartementen, 64 rijwoningen (sociale huur) en 24 geschakelde woningen worden gerealiseerd. Voor dit type woningen gelden respectievelijk een kencijfer van 3,6, 4,9 en 7,8 verkeersbewegingen per dag. Dit betekent dat op basis van het bouwplan circa 602 verkeersbewegingen per dag ten gevolgen van het plan zullen plaatsvinden.
Royal Hashkoning DHV heeft voor de gemeente Súdwest-Fryslan een verkeersmodel opgesteld. Het verkeersmodel geeft inzicht in het gebruik van het huidige en toekomstige verkeers- en vervoersnetwerk. In het verkeersmodel zijn het aantal verkeersbewegingen van motorvoertuigen per etmaal van het jaar 2016 en het prognosejaar 2030 per wegvlak weergegeven. Voor het prognosejaar zijn toekomstige ontwikkelingen meegenomen. Hierbij is rekening gehouden met de realisatie van Het Perk met 139 woningen. Met het onderhavig plan worden er minder woningen mogelijk gemaakt dan waar in het verkeersmodel rekening mee gehouden is. Er worden namelijk 116 woningen toegevoegd. Tevens is er rekening gehouden met de verplaatsing van de supermarkt in de wijk Tinga naar de rand van de wijk aan de Lemmerweg. In Bijlage 13 zijn uitsnedes van de kaarten van het verkeersmodel opgenomen.
Uit het verkeersmodel blijkt dat ondanks de toevoeging van 139 woningen in Het Perk (in de praktijk 116), het aantal verkeersbewegingen in de aanpalende straten gelijk blijft of afneemt. Dit is het gevolg van de verplaatsing van de supermarkt ten zuiden van het plangebied naar een locatie aan de Lemmerweg. Daarmee zal het aantal verkeersbewegingen in de wijk flink afnemen. Aan de hand van het verkeersmodel kan worden geconcludeerd dat de bestaande infrastructuur eenvoudig de verkeersbewegingen als gevolg van het plan kan afwikkelen.
Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Het parkeren ten behoeve van de woningen zal plaatsvinden binnen het plangebied. De gemeente Súdwest-Fryslân heeft in 2018 een parkeernormennota vastgesteld. Hierin heeft de gemeente parkeernormen bepaald per type woning waar nieuwe ontwikkelingen aan dienen te voldoen.
Op basis van de gemeentelijke parkeernota gelden de parkeernormen zoals opgenomen in figuur 4.11.
Figuur 4.11: parkeernormen woningbouw (bron: Parkeernormennota Súdwest-Fryslân 2018)
Indien de parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealisseerd dan geldt er nog 0,3 parkeerplaats dat in het openbaar gebied moet worden toegevoegd. Dit is het geval bij de 24 waterwoningen. Op basis van de bouwopgave en de normen uit de gemeentelijke parkeernota geldt als gevolg van het plan parkeerbehoefte zoals opgenomen in de navolgende figuur.
Figuur 4.12: parkeerbehoefte Het Perk
De parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling van Het Perk bedraagt afgerond 226 parkeerplaatsen. In het plangebied worden in totaal 226 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt aan de parkeernorm voldaan.
Met het plan wordt voldaan aan de Parkeernormennota Súdwest-Fryslân 2018.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. . De drempelwaarde is als volgt geformuleerd: “in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Onderhavig plan betreft zoals gesteld de realisatie van maximaal 116 nieuwbouwwoningen. Gezien het voorgaande blijft onderhavige activiteit ruim onder de drempelwaarde en zou een vormvrije m.e.r.-beoordeling benodigd zijn.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
In voorliggend plan is sprake van een transformatie van een school- en bedrijfslocatie naar woningbouw. De ontwikkeling is aan te merken als een stedelijke ontwikkelingsproject.
Conclusie
Er is een m.e.r. aanmeldnotitie voor de ontwikkeling opgesteld. Hieruit blijkt dat de woningbouwontwikkeling in Het Perk niet voor significant negatieve milieueffecten zorgt. De milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling zijn beperkt te noemen.
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Fryslân
Het plan is voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven dat er met het plan geen provinciale belangen in het geding zijn. Er wordt in overweging gegeven dat er goede kansen zijn om woningen natuur-inclusief te bouwen. Met de inrichting van groen en de natuurvriendelijke oevers zoals in het plan is omschreven kan het gebied zich ondanks de hoge bebouwingsdichtheid toch onderscheiden in duurzaamheid.
Wetterskip Fryslân
Het plan is in het kader van het wettelijke vooroverleg verzonden aan het wetterskip Fryslân. Vervolgens heeft er overleg met het wetterskip plaatsgevonden en is het plan aangepast. Het wetterskip kan een positief advies geven over het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 14 oktober 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.