Plan: | Bestemmingsplan Stavoren - Koepoort |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1900.2023zuidBPstavkprt-vast |
In Stavoren is voor het gebied tussen de Koeweg, de Meerweg en De Traan Kokerij een woningbouwplan ontwikkeld, plan Koepoort. Het plangebied is ruim 16.000 m² groot. De initiatiefnemer wil in dit gebied woningbouw realiseren (diverse type woningen) met daarin een gedeelte open water. Om goed in te kunnen spelen op de actuele woonvraag, kunnen op grond van de stedenbouwkundige verkaveling maximaal 37 woningen worden gerealiseerd. Het plangebied sluit aan op een woonwijk die in de afgelopen 10 jaren is gerealiseerd.
De locatie is in gebruik als weiland.
Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waarin het plangebied een agrarische bestemming heeft. Voor het realiseren van het plan is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit het gebied tussen de Koeweg, Meerweg en De Traan Kokerij in Stavoren. Het plangebied ligt in Stavoren aan de oostzijde. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Staveren, sectie C, perceelnummers 549 en 228. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Topotijdreis.nl)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop plangebied Koepoort te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Topotijdreis.nl)
Voor het plangebied van Koepoort geldt het bestemmingsplan 'Stavoren' (vastgesteld op 27 juni 2013 door de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân). In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. Voor de exacte begrenzing, zie verbeelding.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Stavoren' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch-Cultuurgrond' toegekend. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor cultuurgrond en mede voor paden, groen, recreatief medegebruik, water, waterhuishoudkundige voorzieningen.
Tevens geldt voor het plangebied het "Parapluplan parkeernormen SWF" (vastgesteld op 8-11-2018) waarin een parkeerregeling is opgenomen voor de gehele gemeente.
Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om woningbouw te realiseren. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Stavoren - Koepoort' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als weiland. Het gebied ligt in de bebouwde kom ten zuiden van de in de afgelopen jaren gerealiseerde woonwijk (Woonwaterrijk), ten westen van de Meerweg/sportcomplex en ten noorden van de Koeweg.
De Koeweg is een van de toegangswegen tot de kern Stavoren. De Meerweg en de Koeweg zijn klinkerwegen die vallen binnen het 30 km/uur-regime.
In figuur 2.1 is de ligging van het plangebied met een rood kader aangeduid. Daarop is te zien dat het plangebied als weiland in gebruik is.
Op de luchtfoto is een deel van de woonwijk aan de noordzijde te zien, eveneens een woonwijk aan de zuidzijde. Aan de oostzijde ligt de Meerweg met daarnaast het sportcomplex (voetbal, handboogschieten). Aan de westzijde grenst het plangebied aan bebouwing.
Figuur 2.1: huidige situatie plangebied (bron: Topotijdreis.nl)
In figuur 2.2 zijn straatbeelden te zien van het plangebied. De bovenste foto is het straatbeeld vanaf de kruising Koeweg/Meerweg. De onderste foto geeft het aanzicht vanaf de kruising Meerweg/De Traan Kokerij.
Figuur 2.2: Straatbeeld plangebied (GoogleStreetview)
Het weiland is toegankelijk vanaf de kruising Meerweg/Koeweg.
Op het sportcomplex aan de oostzijde bevinden zich een voetbalvereniging, een handboogschutterij en een buiten schaatsbaan.
De woonwijk aan de noordzijde is gerealiseerd in de afgelopen 10 jaren. De woonwijk aan de zuidzijde is in de jaren '70 en '80 gebouwd.
De bebouwing ten westen van het plangebied betreffen vrijstaande panden en bestaat uit woningen, bedrijf en een slijterij.
Het plan omvat het realiseren van maximaal 37 woningen met bijbehorende voorzieningen in het plangebied, waarin tevens ruimte is voor open water. In figuur 2.3 is de indicatieve stedenbouwkundige verkaveling weergegeven. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, is, om beter op de actuele woonvraag in te kunnen spelen, het aantal woningen langs de Koeweg verhoogd en zijn in de anterieure overeenkomst afspraken gemaakt over extra rijwoningen. Voor de stedebouwkundige verkaveling betekent dit, dat het blok van vier rijwoningen een blok van zes rijwoningen kan worden en het aansluitende blok van twee woningen -bij voldoende behoefte- een blok van vier rijwoningen
Figuur 2.3: Indicatieve schets toekomstige situatie (bron: Building Design)
Het initiatief omvat de bouw van maximaal 37 woningen, bestaande uit de volgende categorieën: 11 vrijstaande woningen, 8-10 halfvrijstaande woningen, 4-10 rijwoningen, 4 appartementen en 4 seniorenwoningen. In de anterieure overeenkomst zijn afspraken over de te realiseren woningtypen gemaakt.
Aan de noordzijde in het plangebied zijn vrijstaande en halfvrijstaande woningen gepland die verbinding hebben met het te realiseren water. De woningen kunnen daarmee een eigen aanlegsteiger creëren bij hun kavel.
De kavel in de noordoosthoek biedt door zijn ligging de mogelijkheid om een bijzondere, eigentijdse woning te realiseren.
In het zuidwestelijke gedeelte van het plangebied is het uitgangspunt om in één gebouw de 4 seniorenwoningen en de 4 appartementen te realiseren. Het gebouw krijgt de vorm van een boerderijwoning in een T-vorm, die refereert aan de bestaande panden aan de westzijde.
De kavels voor de rijwoningen bedragen circa 115 m² (tussenwoningen) en circa 195 m² (hoekwoningen). De kavels van de halfvrijstaande variëren in grootte tussen de 235 en 325 m². De kavels van de vrijstaande woningen zijn: één kavel van circa 260 m² en één van ruim 830 m² en de andere kavels tussen de 360 en 430 m².
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om 6 rijwoningen te realiseren op de plek van de 4 rijwoningen en eventueel 4 rijwoningen op de locatie van de naastgelegen twee-onder-één-kapper.
De nieuwe woonbuurt wordt aan twee zijden ontsloten: één via de Meerweg en de andere op de Koeweg. De beide ontsluitingswegen sluiten aan op bestaande ontsluitingen vanuit het sportcomplex en vanuit de aangrenzende woonwijk.
Bij de vrijstaande en halfvrijstaande woningen is ruimte voor parkeren van de auto's op eigen terrein. Bij de seniorenwoningen/appartementen is een parkeerruimte ingericht waar geparkeerd kan worden. Verder zijn er in de openbare ruimte parkeerplekken langs de woonstraat gepland. De bestaande bomenrij langs de Meerweg blijft behouden en waar mogelijk en passend, wordt nieuw groen aangeplant.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Het plangebied ligt in de kern Stavoren tussen de Meerweg, Koeweg en De Traan Kokerij. Het betreft een onbebouwd agrarisch perceel (grasland), aan de oostzijde in de kern.
Globaal gezien wordt het plangebied aan drie zijden begrensd door woningbouw en aan de vierde zijde door een sportcomplex.
Het begrip 'bestaand stedelijk gebied' wordt in artikel 1.1.1 onder h Besluit ruimtelijke ordening omschreven als: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
Het plangebied kan daarmee worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.
Dit bestemmingsplan voorziet in maximaal 37 woingen en zal bestaan uit een mix van diverse woningtype (11 vrijstaande woningen, 8-10 halfvrijstaande woningen, 4-10 rijwoningen, 4 appartementen en 4 seniorenwoningen). Naast de woningbouw worden er in het plangebied infrastructuur, water en groenvoorzieningen gerealiseerd.
De appartementen en de seniorenwoningen bevinden zich in één gebouw. De rijwoningen (bedoeld voor starter) hebben een kavelgrootte van circa 115 m² (tussenwoningen) en circa 195 m² (hoekwoningen). De kavels van de halfvrijstaande variëren in grootte tussen de 235 en 325 m². De kavels van de vrijstaande woningen zijn: één kavel van circa 260 m² en één van ruim 830 m² en de andere kavels tussen de 360 en 430 m².
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is, om beter op de actuele woonvraag in te kunnen spelen, het aantal woningen langs de Koeweg verhoogd en zijn in de anterieure overeenkomst afspraken gemaakt over extra rijwoningen". Voor de stedebouwkundige verkaveling betekent dit, dat het blok van vier rijwoningen een blok van zes rijwoningen kan worden en het aansluitende blok van twee woningen -bij voldoende behoefte- een blok van vier rijwoningen.
Het plangebied kent 2 ontsluitingen, één op de Koeweg en de andere op de Meerweg. De bestaande bomenrij langs de Meerweg blijft behouden en waar mogelijk en passend, zal groen worden aangeplant.
Het plan zal in één keer worden uitgegeven.
Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is in beginsel sprake als het bestemmingsplan voorziet in meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro kunnen worden aangemerkt (ABRvS 25 maart 3015, ECLI:NL:RVS:2015:953).
Gelet op de locatie van het plangebied en de voorziene ontwikkeling is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Daarom is er voor deze ontwikkeling hierna een beschrijving van de behoefte beschreven.
Woningbouwbehoefte
De gemeente Súdwest-Fryslân heeft een woonbehoefteonderzoek uitgevoerd, Woononderzoek 2018 (d.d. 29 januari 2019). De gemeente telt ruim 90.000 inwoners (januari 2022), die wonen in circa 40.000 woningen. Daarvan is 65% een koopwoning, 27% een sociale huurwoning en 8% een particuliere huurwoning.
In dit onderzoek is de gemeente opgedeeld in zes deelgebieden. Stavoren valt in deelgebied 3 (Zuidwest SWF).
Volgens de provinciale prognose daalt de komende jaren het aantal inwoners in de gemeente Súdwest-Fryslân. Als gevolg van de gezinsverdunning groeit tot circa 2030 het aantal huishoudens – en daarmee de woningbehoefte – nog wel. Tot 2028 is de behoeftegroei ongeveer 1.300 woningen. In alle deelgebieden landt op basis van verschillende indicatoren een deel van de woningbehoefte. Het gaat om de volgende woningaantallen:
Figuur 3.1: woningbehoefte 2018-2028 (bron: gemeente Súdwest-Fryslân)
Aanzet woningbouwprogrammering
Aantal toe te voegen woningen 2018-2028: 130 – 200 woningen
Figuur 3.2: Prognose saldo vraag en aanbod naar woningtype (bron: gemeente Súdwest-Fryslân)
Uit dit vraag en aanbod-overzicht blijkt dat er behoefte is aan appartementen, vrijstaande, halfvrijstaande en rijwoningen in de koopsector. Daarnaast aan appartementen in de huursector.
In de Woningbouwprogrammering 2020-2030 die op 16 november 2021 opnieuw is vastgesteld, was fase 2 Woonwaterrijk Stavoren (nu Koepoort) nog niet opgenomen.
Tegelijk met het collegebesluit van juni 2022 over het aangaan van de intentieovereenkomst voor de ontwikkeling van plan Koepoort, heeft de gemeente maximaal 35 wooneenheden gereserveerd binnen de woningbouwprogrammering voor deze woningbouwontwikkeling. De woondeal Regio Zuidwest Friesland 2022 - 2030 is tot stand gekomen in de periode oktober 2022 tot en met maart 2023. Op 20 april 2023 is de regionale Woondeal getekend.
De gemeenten Súdwest-Fryslân en De Fryske Marren vormen samen de woningbouwregio Zuidwest Friesland en zetten zich gezamenlijk in voor de realisatie van 3.130 woningen van de 17.500 te realiseren woningen in provincie Fryslân. Gemeente Súdwest-Fryslân zet zich in voor de realisatie van minimaal 1980 woningen voor 2030.
Het woningmarktonderzoek 2024 dat is uitgevoerd (d.d. 21 maart 2024, Companen) toont aan dat de behoefte de afgelopen jaren sterk is gestegen en laat zien dat de 1980 niet meer genoeg is. In het woningbouwprogramma tot 2031 is daarom ruimte gemaakt voor 3.200 woningen.
Het onderzoek toont aan dat er vooral behoefte is aan toegankelijke woningen voor ouderen en betaalbare koop- en huurwoningen voor jongeren en starters. Het betekent niet dat er alleen starterswoningen en toegankelijke woningen zullen worden gebouwd. Juist de grotere woningen zorgen voor de nodige doorstroming op de woningmarkt.
De woningbouw die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, past binnen de gemaakte woningbouwafspraken die de gemeente Súdwest-Fryslân heeft gemaakt met de provincie Fryslân.
Verder zijn in de gesloten anterieure overeenkomst (incl. addendum daarop) afspraken gemaakt voor de prijsklasse van 12 woningen voor bepaalde doelgroepen (4 appartementen, 4 seniorenwoningen, 6 - 10 rijwoningen). Daarnaast zijn de volgende afspraken gemaakt:
Hiermee neemt de diversiteit in het woningaanbod toe. Het plan biedt ruimte voor appartementen, seniorenwoningen, rijwoningen in verschillende prijsklassen, twee-onder-een-kap-woningen en vrijstaande woningen. met deze woningtypen wordt ingespeeld op de behoefte aan nieuwe woningen en hiermee worden niet alleen starters, maar ook doorstromers bediend.
De planontwikkeling voldoet aan de woningbehoefte binnen de afspraken die de gemeente heeft gemaakt met de provincie en voldoet aan eisen vanuit de Ladder.
De Romte Diele is de Omgevingsvisie van de Provincie Fryslân (vastgesteld door Provinciale Staten op 23 september 2020). De Omgevingsvisie heeft als hoofdambitie "Brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân.
De ambities:
Figuur 3. : Opbouw Omgevingsvisie (bron: www.fryslan.fr)
De basis op orde
Om ambities te kunnen realiseren, moet allereerst de basis op orde zijn. Onderdeel daarvan is het behoud van het Friese erfgoed. De provincie stimuleert restauratie, hergebruik en verduurzaming van het Friese erfgoed, en zorgt voor een meer solide structurele basis daarvoor.
Het behoud van karakteristieke bebouwing staat onder druk door toenemende leegstand; vooral kerken en vrijkomende boerderijen hebben hiermee te maken. Hergebruik draagt bij aan behoud van Fries erfgoed, een aantrekkelijke woon- en leefomgeving en kan voor diverse functies een aantrekkelijke optie zijn. Een vervangende functie als wonen kan goed passen in de landelijke omgeving.
De provinciale verordening "Verordening Romte Fryslân 2014" is vastgesteld op 25 juni 2014. Daarna zijn er nog enkele wijzigingen geweest en die zijn gezamenlijk vastgelegd in de geconsolideerde versie van deze verordening. Met de komst van de Omgevingswet wordt de Verordening Romte vervangen door de Omgevingsverordening. Deze heeft als ontwerp ter inzage gelegen en is in het derde kwartaal van 2022 vastgesteld. De verordening treedt in werking gelijktijdig met de Omgevingsvisie (op 1 januari 2024) en is inmiddels in werking getreden.
Ook de nieuwe verordening biedt ruimte voor woningbouw als de aantallen passen binnen de woningbouwafspraken, Er is ruimte voor nieuwe stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied, met inachtneming van de regels. In de verordening is ook aangegeven dat er een wettelijke verantwoordelijkheid ligt bij de provincie voor zorgvuldig en verantwoord ruimtegebruik.
In de verordening stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten naar ruimtelijke plannen worden vertaald.
Plannen voor woningbouw zijn mogelijk indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat instemming heeft van gedeputeerde staten. Hiervan mag worden afgeweken als het project niet meer dan 11 woningen bevat en ligt in bestaand stedelijk gebied.
Toets
Het gaat hier om een woningbouwontwikkeling waarbij maximaal 37 woningen worden gerealiseerd. Uit de Laddertoets (par. 3.1.2) blijkt dat er behoefte is aan woningbouw in Stavoren en dat deze ontwikkeling past binnen de woningbouwafspraken met de provincie Fryslân. De ontwikkeling bevindt zich binnen bestaand gebied en wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving. Het past zowel binnen het bestaande als het nieuwe provinciale beleid.
Omgevingsverordening provincie Fryslân
Met ingang van 3 januari 2024 zijn de regels over ontgrondingen in de Omgevingsverordening opgenomen en vormt dit het toetsingskader. Inhoudelijk is dit beleid niet echt gewijzigd.
Op grond van artikel 4.1 van deze verordening geldt het verbod om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten niet voor zover het gaat om het ontgronden voor:
c. het uitvoeren van een maatregel uit een omgevingsplan, projectbesluit of omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit, mits:
Op grond van artikel 4.1 lid f van de verordening moet van de aanvang van de ontgrondingsactiviteit waarvoor geen vergunning nodig is een melding worden ingediend. Op grond van lid h. van dit artikel hoeft geen melding te worden gedaan voor ontgrondingen waarbij niet meer dan 3.000 m³ bodemmateriaal wordt afgegraven.
Toets
In het plan wordt het water uitgebreid. Daarbij is sprake van voorgenomen ontgrondingen voor de realisatie van nieuwe waterlopen. In de regels van dit bestemmingsplan is aangegeven dat sprake is van ontgronding. Wanneer de diepte van de ontgrondingen in het gebied niet meer dan 2,00 m bedraagt, en er minder dan 10.000 m³ aan bodemmateriaal vrijkomt en in het plangebied wordt hergebruikt, kan vrijstelling van de ontgrondingenverordening van provincie Fryslân worden verkregen voor het woonplan.
De gemeenteraad heeft op 29 april 2021 de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest: samenwerken aan een gezonde leefomgeving' vastgesteld. De Omgevingsvisie 1.0 voldoet aan de artikelen 4.9 en 4.10 van de Invoeringswet Omgevingswet. In de overgangswetgeving Omgevingswet, krijgt een structuurvisie op basis van de Wro automatisch de status van een Omgevingsvisie op basis van de Omgevingswet wanneer deze van kracht wordt. Deze visie is tot stand gekomen met de inwoners en ketenpartners van Súdwest-Fryslân.
De Omgevingsvisie 1.0 schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woon- werk en leefomgeving op de langere termijn. De Omgevingsvisie helpt om keuzes te maken bij ontwikkelingen die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en nodigt uit tot ontwikkelingen. Met deze Omgevingsvisie kan de gemeente beoordelen of ontwikkelingen en projecten bij Súdwest-Fryslân passen.
De omgevingsvisie 1.0 bestaat uit vijf thema's:
In de omgevingsvisie 1.0 is een koppeling gelegd met de 17 duurzame ontwikkeldoelen (Sustainable Development Goals) zoals die wereldwijd worden gehanteerd.
De gemeenteraad heeft in de Omgevingsvisie 1.0 de kaders op hoofdlijnen voor toekomstige ontwikkelingen vastgesteld. De maatregelen om de vastgestelde thema's uit te kunnen werken worden beschreven in, samen met de ketenpartners, op te stellen omgevingsprogramma's. Dit om de ambities uit de Omgevingsvisie 1.0 dichterbij te brengen. Het College van B&W stelt de omgevingsprogramma's vast. Zoals in de thema-onderdelen van de Omgevingsvisie benoemd, worden de volgende omgevingsprogramma's opgesteld:
Toets
Dit plan maakt de realisatie van maximaal 37 woningen mogelijk. In het plan wordt rekening gehouden met duurzame energieoplossingen, zoals het gebruik van zonnepanelen en uiteraard betreft het gasloze woniningen. De woningen worden zorgvuldig ingepast in de omgeving, een waterrijke omgeving, maar ook aandacht voor passend groen om een prettige leefomgeving te creëren en daarmee zorgt voor kwaliteit voor de nieuwe woningen, maar ook rekening houdt met de bestaande woonomgeving.
In het plan is extra oppervlaktewater voorzien, waarvan ook recreatief gebruik kan worden gemaakt, hetgeen bijdraagt aan een prettige woonomgeving. Het extra water draagt tevens bij aan de klimaatadaptatie, hier kan water worden opgevangen en werkt verkoelend voor de directe omgeving.
Op 23 juni 2013 heeft de gemeenteraad de visie op ruimtelijke kwaliteit 'Mei Soarch foar ús lânskip. Hoofduitgangspunt is dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen leidend zijn. Het gaat hierbij vooral om het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landelijk gebied. Aan het stedelijk gebied wordt beperkt aandacht besteed.
In de visie wordt aangegeven dat vooral rondom Sneek aandacht moet zijn om de ruimte tussen stad en de omliggende dorpen niet te dicht te laten groeien. Het heeft de voorkeur om ontwikkelingen binnenstedelijk te realiseren. Het is daarin wel van belang om daarin ook aandacht te hebben voor de cultuurhistorische karakteristieken van de wijk. Daarnaast is de stedelijke omgeving bij uitstek een plek voor experiment. Binnen de cultuurhistorische context moet er ruimte zijn voor vernieuwende architectuur.
Het stedenbouwkundig plan sluit aan bij de woonwijk aan de andere zijde van de Koeweg en het appartementengebouw/seniorenwoningen heeft een verwijzing naar de naastliggende bebouwing aan de Koeweg.
In juli 2018 is de 'Agenda Duurzame Ontwikkeling' vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Súdwest-Fryslân staat net als andere overheden voor een grote opgave op het gebied van duurzame ontwikkeling. We werken toe naar een energie- en klimaatneutrale samenleving met een circulaire economie.
De Agenda omvat een groot aantal uiteenlopende ambities die als kader dienen voor de komende jaren, variërend van alle woningen energieneutraal in 2030 tot 100% afvalvrije festivals.
De agenda richt zich op 5 specifieke onderdelen:
Voor 5 genoemde onderdelen is een concrete agenda vastgesteld en zijn ambities geformuleerd. De ambitie is om in 2030 alle woningen energieneutraal te hebben. Er wordt een onderscheid gemaakt in bestaande bouw en nieuwbouw. Alle nieuwbouwplannen dienen vanaf 2020 verplicht aardgasloos te zijn.
Anders wonen
Relevant in het kader van dit bestemmingsplan waarbij nieuwbouw van woningen plaatsvindt, is het inzetten op het gebruik van nieuwe duurzame energievormen zoals geothermie en warmte uit oppervlaktewater. Daarnaast wordt ingezet op duurzaam bouwen en renoveren volgens de principes van een circulaire economie.
Ook wordt ingezet op verdere verfijning van het groenbeleid. Een groene leefomgeving is van belang, waarbij in elke wijk binnen de gemeente ervaren kan worden dat in een duurzame stad wordt geleefd. Plantsoenen, parkjes met bloeiende bloemen en bomen dragen daar aan bij. Aanleg van groene daken wordt gestimuleerd door subsidiemogelijkheden voor inwoners. Ook worden buurttuinen gestimuleerd.
Voor overige suggesties om natuurinclusief te bouwen, wordt verwezen naar de 40 punten-checklist van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging.
Anders van A naar B
Wat betreft het onderdeel 'anders van a naar b' is het versterken van de laadinfrastructuur voor elektrische auto’s en het op peil houden en verbeteren van het fietswegennet van belang.
Anders energie opwekken
De groene energie binnen de gemeente wordt vooral opgewekt door windmolens. Daarnaast zijn er andere vormen van duurzame energie nodig om te komen tot 100% duurzame energie in 2050. Het gaat dan om vormen zoals energie uit het toepassen van zonnepanelen, oppervlakte water, warmte uit de aardbodem en het bodemwater en de mogelijkheden van energieopwekking uitbiomassa.
Toets
Middels dit bestemmingsplan wordt een woningbouwontwikkeling in Stavoren mogelijk gemaakt. De woningen worden gasloos gerealiseerd en zijn all-electric, waarbij een deel van de energie zelf wordt opgewekt middels zonnepanelen op het dak.
Er worden groenvoorzieningen aangelegd (stroken groen, speelveldje en ook extra oppervlaktewater. Dit bestemmingsplan biedt mogelijkheden/geeft geen belemmering voor de aanleg van oplaadpalen voor electrische auto's. De woningbouwontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de agenda duurzame ontwikkeling.
In 2015 hebben alle landen van de wereld ingestemd met een Duurzame Wereldagenda tot 2030. Hieruit volgen 17 Sustainable Development Goals (SDG's). Voor klimaat is doel 13 beschreven: neem dringend maatregelen om de klimaatveranderingen en de gevolgen ervan te bestrijden. Met de Europese Green Deal (2019) geeft de Europese Commissie aan hoe Europa in 2050 als eerste continent voor 2050 klimaatneutraal wordt. Nederland heeft dit vertaald in een Nationaal Klimaatakkoord (2019). De klimaatagenda van de gemeente Súdwest-Fryslân sluit naadloos aan op de doelen van het landelijk Klimaatakkoord. Dankzij deze koppeling wordt duidelijk wat voor onze gemeente de opgave is ten aanzien van klimaat en duurzame ontwikkeling.
De klimaatagenda voor de gemeente Súdwest-Fryslân, vastgesteld door de gemeenteraad op 1 juli 2020, bestaat uit 2 delen: klimaatmitigatie en klimaatadaptie. In de omgevingsvisie 1.0 is de klimaatagenda opgenomen binnen het thema "Duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief" en verder uitgewerkt in de omgevingsprogramma`s Klimaatmitigatie en Klimaatadaptatie.
Het omgevingsprogramma klimaatadaptatie Súdwest-Fryslân is de nadere uitwerking van de Klimaatagenda SWF 2020 en het thema "Duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief" uit de omgevingsvisie 1.0. Dit programma is in 2021 door het college van b&w vastgesteld. Een programma is een flexibel instrument dat de overheid kan toepassen in verschillende fasen van de beleidscyclus. Het omgevingsprogramma klimaatadaptatie bestaat uit een koepelrapport met acties en maatregelen die zijn verdeeld over vier bouwstenen.
Het omgevingsprogramma benoemt concrete projecten op de korte termijn tot 2025 en geeft een aanzet voor de langere termijn maatregelen richting 2050. Daarbij is de ambitie dat de gemeente in 2050 CO2-neutraal, klimaatbestendig, energieneutraal en circulair is. Dat sluit aan bij de nationale klimaatdoelstellingen. Het is wenselijk om de verschillende opgaven met elkaar te verbinden. Dat leidt tot een gezonde, veilige en goede kwaliteit van de leefomgeving. Voor het bereiken van een klimaatbestendige gemeente ligt de nadruk op ruimtelijke adaptatie, zodat de door SWF onderschreven landelijke doelstellingen (Deltabeslissing Ruimtelijk Adaptatie) worden gehaald:
Voor de in dit programma opgenomen maatregelen zijn vijf strategieën opgesteld om de ambitie en doelstellingen te behalen. Deze strategieën zijn tevens opgenomen in de omgevingsvisie 1.0.
Met het dynamische karakter van het omgevingsprogramma klimaatadaptatie Súdwest-Fryslân ontstaat de mogelijkheid om acties en maatregelen doorlopend verder aan te scherpen en aan te vullen.
Toets
Met het plan Koepoort is rekening gehouden met de duurzaamheidsambities van de gemeente Súdwest-Fryslân. Dit geldt zowel voor de energiedoelstellingen als klimaatadaptatie. In het stedenbouwkundig plan is voldoende ruimte opgenomen voor groenstroken en extra oppervlaktewater ten behoeve van infiltratie van water alsmede tegen hittestress.
Met het ontwerp van de woningen neemt duurzaamheid een belangrijke plaats in. De woningen en appartementen zullen conform de huidige regelgeving gasloos gebouwd worden. Daarnaast zullen de woningen moeten voldoen aan de energieprestatie-eisen die gelden. Vanaf 1 januari 2021 geldt de Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG). Om aan de BENG te voldoen zullen de woningen goed worden geïsoleerd en tevens stroom opwekken met behulp van zonnepanelen. Dit zal verder worden uitgewerkt ten behoeve van de omgevingsvergunning.
De ambitie van Súdwest-Fryslân is om in 2040 de gezondste en vitaalste woon- en leefgemeente van Noord-Nederland te zijn. Om gezond en gelukkig te zijn, moeten een aantal basisvoorwaarden op orde zijn. Hoe sterker de basisvoorwaarden, hoe beter mensen kunnen omgaan met veranderingen of tegenslagen in hun leven. Dit is de kern van het preventie beleid van de gemeente Súdwest-Fryslân. Er wordt daarbij geinvesteerd in de volgende basisvoorwaarden:
1. Gezonde leefstijl
2. Waardevolle relaties
3. Voldoende vaardigheden
4. Voldoende financiële middelen
5. Gezonde omgeving
Wat betreft dit bestemmingsplan is met name voorwaarde 5, gezonde omgeving, van belang. Ook de leefomgeving is van grote invloed op de gezondheid. In de omgevingsvisie staat het bevorderen en beschermen van gezondheid in de omgeving centraal. SúdwestFryslân werkt daarvoor aan een omgeving die stimuleert tot bewegen, voldoende groen is, plek biedt voor ontmoeten, veiligheid en geborgenheid biedt en schoon, opgeruimd en toegankelijk is. Hierdoor is het makkelijker voor iedereen om, zonder erbij na te denken, gezonder te leven én gezondere keuzes te maken.
Toets
In dit bestemmingsplan wordt woningbouw binnen in Stavoren mogelijk gemaakt. Naast de realisatie van woningen worden groenvoorzieningen aangelegd. Hierbij gaat het onder meer om stroken groen, de plant van bomen. Ook wordt er een speelveldje aangelegd. Daarmee wordt buiten spelen en bewegen bevorderd.
De gemeente Súdwest-Fryslân heeft voor de toetsing van bouwwerken de Welstandsnota 2018 Súdwest-Fryslân opgesteld. Hierin zijn welstandscriteria opgenomen waaraan nieuwe ontwikkelingen getoetst moeten worden. Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Súdwest-Fryslân. Deze criteria zijn gebaseerd op de plaatselijke identiteit en het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden gebruikt.
Toets
Ter plaatse van het plangebied gelden, naast de algemene welstandscriteria, de specifieke criteria van het welstandsgebied "Sportvoorzieningen parken en overig groen". Deze aanduiding volgt uit het huidige gebruik als agrarisch gebied.
De ontwikkeling van het plangebied voor woningen zal niet (kunnen) voldoen aan de gestelde criteria. Het gaat om gebieden met beperkte bebouwing, alleen enkele functionele ondersteunende gebouwen.
In paragraaf 7.3 van de Welstandsnota zijn de richtlijnen aangeven voor ontwikkelgebieden, die de basis vormen voor dit plan. Het is vaak wenselijk om specifiek voor de grotere ontwikkelgebieden criteria beschikbaar te hebben.
Voor het plangebied is daarom een Beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 1
Beeldkwaliteitsplan).
In hoofdstuk 4 van het Beeldkwaliteitsplan zijn richtlijnen/criteria opgesteld voor de bebouwing en ook de openbare ruimte. Dit beeldkwaliteitsplan zal als onderdeel van het bestemmingsplan als aanvulling op de geldende welstandsnota vastgesteld.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan het gemeentelijk beleid.
Met het vaststellen van de 'Erfgoednota 2021-2026 Cultureel Erfgoed is geen keus' (april 2021) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente SWF zorgt samen met de mienskip dat cultureel erfgoed duurzaam behouden en ontsloten wordt en zichtbaar en beleefbaar is. Dit doen wij door erfgoed te waarderen en te beschermen, bewustwording en samenwerking te stimuleren en daardoor erfgoed te versterken en levend te houden.
De mienskip heeft tijdens het ‘Rondje Súdwest’ in 2019 in het kader van de Omgevingsvisie 1.0 ‘Oars tinke yn Súdwest’ (2021) cultureel erfgoed benoemt als wezenlijk onderdeel van thema 2 van de 5 thema’s in de Omgevingsvisie 1.0: sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap. Ook het weidse en waterrijke landschap is eigenlijk erfgoed. Immers de meren, kanalen en sloten en weide- en akkergronden zijn allemaal onder menselijke invloed ontstaan en verder vormgegeven, oftewel cultuurlandschap. In die zin geldt hetzelfde voor thema 4: vitaal en aantrekkelijk landschap. Ook in thema 3: veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden en thema 5: duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief heeft cultureel erfgoed een rol als wezenlijk onderdeel van de bijzondere woonkwaliteiten. Een zorgvuldige afweging van de cultuurhistorische waarden om de omgevingskwaliteit te kunnen waarborgen en te versterken is dus essentieel.
Het is een gemeentelijke wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming voor wat betreft cultuurhistorie. Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorie mee te wegen bij het opstellen van het bestemmingsplan. Niet alleen de cultuurhistorische waarden in de grond (archeologie) maar ook boven de grond moeten meegenomen worden.
Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK) en de Landschapsbiografie Súdwesthoeke. Deze kaarten zijn daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Niet alle op deze kaarten aangegeven waarden kunnen echter behouden blijven, hier komt een gemeentelijke afweging aan te pas.
In paragraaf 4.10 wordt ingegaan op cultuurhistorie in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling en waarom deze ontwikkeling vanuit cultuurhistorisch oogpunt acceptabel is.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van maximaal 37 woningen. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein. Dit plan wordt niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Dit bestemmingsplan is een besluit in de zin van het Besluit mer. Het project valt in categorie D11.2 onder kolom 1 (onderdeel D van de bijlage van het Besluit mer). Na dit bestemmingsplan is geen mer-(beoordelings)plichtig besluit meer nodig voor realisatie van de functies, daarom kan het bestemmingsplan worden gezien als een besluit in de zin van het Besluit mer uit kolom 4. Voor het besluit geldt in dit geval (D-lijst activiteit) een m.e.r.-beoordelingsplicht.
De genoemde maximum oppervlaktes gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting.
Voor de planontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld, zie Bijlage 2 Aanmeldnotitie
m.e.r..
Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In deze situatie is er sprake van 'gemengd gebied'gezien de diverse functies. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Rondom het plangebied bevinden zich diverse functies, zoals woningbouw, een sportcomplex, bedrijfsbestemming detailhandel, waarmee hier uitgegaan kan worden van 'gemengd gebied'. Voor de richtafstanden die hierna worden genoemd, worden de bijbehorende richtafstanden van 'gemengd gebied' gehanteerd.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat in ernstige mate wordt aangetast.
De gewenste woonfunctie betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden, als gevolg van dit plan, is dan ook geen sprake.
Interne werking
Bij de interne werking gaat het er met name om of de omgeving de nieuwe functie toelaat, maar ook of bedrijven door nieuwe functie onevenredig worden belemmerd.
Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich een sportcomplex met daarop een voetbalvereniging, een ijsclub en een handboogschutterij. Op het complex zijn sportvelden met buitenverlichting aanwezig. De handboogschutterij schiet in de zomerperiode op het veld aan de Koeweg en in de winterperiode in MFC "De Kaap" aan de Voorstraat in Stavoren.
In de VNG-uitgave wordt voor een veldsportcomplex met verlichting (cat. 3.1-inrichting) een richtafstand van 30 meter aangehouden.
De handboogschutterij heeft haar voorzieningen aan de oostzijde op het complex. In de brochure zijn schietinrichtingen opgenomen en deze zijn onderverdeeld. Deze schutterij valt onder "buitenbanen met voorzieningen: boogbanen" (cat. 2 inrichting) waarvoor een richtafstand geldt van 10 meter.
De afstand tot het sportcomplex bedraagt minimaal 30 meter en voldoet daarmee aan de richtafstanden,
Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich op het perceel Koeweg 3 een bedrijfsbestemming, waarbij bedrijven uit maximaal categorie 2 zijn toegestaan. Daarbij hoort (in gemengd gebied) een richtafstand van maximaal 10 meter. De nieuwe ontwikkeling zorgt niet voor een belemmerende werking voor de bedrijvigheid, en is een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen geborgd.
De percelen Koeweg 1 en 1a hebben de bestemming 'detailhandel'. Het gaat om kleine percelen en de activiteiten vallen onder de categorie 'detailhandel voor zover n.e.g.', waarbij een richtafstand hoort van 0 meter. In 2020 is er een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van Koeweg 1 ten behoeve van wonen en voor Koeweg 1a wijziging van het gebruik ten behoeve van opslag voor een visserijbedrijf. Daar hoort een richtafstand bij van 10 meter.
Dat betekent dat er op dit moment rekening moet worden gehouden met zowel de nog geldende bestemmingen als de verleende omgevingsvergunning. Voor deze vergunning kan de richtafstand worden gemeten tussen de betreffende loods en de nieuwe woningen.
Met de gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan wordt aan de richtafstand van 10 meter voldaan. De nieuwe ontwikkeling zorgt niet voor een belemmerende werking voor de bedrijvigheid en een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen is geborgd.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'milieuzonering' geen belemmering oplevert voor deze ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Het plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom. Dat betekent dat er een richtafstand van minimaal 100 meter geldt. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf (melkveehouderij) bevindt zich op perceel Koeweg 40. Deze ligt op een afstand van minimaal 275 meter en dat is ruimschoots voldoende.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Voor het plangebied is een bodemonderzoek conform NEN5740 uitgevoerd (d.d. juni 2022, projectcode 22024410), zie Bijlage 3 Bodemonderzoek. Voorafgaand heeft een vooronderzoek plaatsgevonden (NEN5725) en op basis daarvan is de locatie van een gedempte sloot (noodoostelijke deel van de onderzoekslocatie) beschouwd als 'verdachte' locatie en het overige plangebied als 'onverdacht'.
Conclusie van het bodemonderzoek:
In de boven- en ondergrond (BG I, BG II, BG III, BG IV, OG II, OG III en Boring A3) zijn enkele (zeer) licht tot sterk verhoogde gehalten gemeten. Aangezien de tussenwaarden van niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. In het grondwater (PB 1, PB 2 en PB 3) zijn enkele (zeer) licht tot sterk verhoogde gehalten gemeten. De matig tot sterk verhoogde bariumgehalten (PB 2 en PB 3) worden als natuurlijke achtergrondwaarden gezien: het uitvoeren van een nader onderzoek is niet nodig. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het bodemonderzoek. In de ondergrond (OG I) zijn geen verontreinigingen gemeten.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. Er zijn mogelijk wel (humane) risico’s aanwezig, wanneer het freatische grondwater gebruikt wordt als drinkwater voor vee of voor de besproeiing van gewassen in een moestuin. Deze risico’s worden gering geacht bij de vastgestelde gehalten. Gebruik van het freatisch grondwater wordt echter afgeraden om enig risico uit te sluiten. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Ter plaats van het dammetje zal de grond en het grondwater in een latere fase nog onderzocht worden.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de planontwikkeling.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied grenst aan de Koeweg, de Meerweg en aan de noordzijde ligt De Tranen Kokerij. Alle drie wegen vallen binnen het 30 km/uur-regime en zijn dus niet gezoneerd. De Wet geluidhinder is daarmee niet van toepassing. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek vanwege wegverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde.
De wegen zijn relatief rustig. Uit een indicatieve berekening (van de gemeente Súdwest-Fryslân) blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden en dat de cumulatieve geluidsbelasting van het wegverkeer niet meer dan 53 dB bedraagt. Het binnenniveau van 33 dB blijft gewaarborgd door de minimum-eis voor nieuwbouw van 20 dB voor gevelwering (eis Bouwbesluit). Hiermee wordt een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Warmtepompen
Uit jurisprudentie is naar voren gekomen (ECLI:NL:RVS:2021:1752) dat een bestemmingsplan een nieuw voorziene planontwikkeling geen onaanvaardbare gevolgen mag hebben voor het akoestisch woon- en leefklimaat van omwonenden. Bij de beoordeling daarvan dient de cumulatie van de geluidbelasting van verschillende (relevante) geluidsbronnen te worden betrokken.
Munsterhuis geluidsadvies heeft onderzoek uitgevoerd naar het geluidniveau van de buiten opgestelde installaties van de individuele warmtepompen op de omgeving (d.d. 12 oktober 2023, projectnummer 23.245). Er is een berekening uitgevoerd van de geluiduitstraling van deze installaties op de omgeving en binnen het plan. Tevens is de berekening uitgevoerd naar de geluidbelasting op de erfgrens.
Uit het rapport volgen de volgende conclusies:
Voor de realisatie van het plan zal worden gekozen voor omkasting van de betreffende warmtepompen. Deze maatregel zal als voorwaardelijke verplichting worden opgenomen in de regels en wanneer er sprake is van planverdichting, dan zal nader onderzoek naar de toe te passen warmtepomp of de maatregel worden uitgevoerd.
Railverkeerslawaai en industrielawaai zijn niet aan de orde.
Het aspect 'geluid' vorrmt, met inachtneming van de maatregel, geen belemmering voor de planontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Met de realisatie van de woningen worden geen gevoelige bestemmingen gerealiseerd. Het besluit gevoelige bestemmingen is derhalve niet relevant.
Er worden maximaal 37 woningen gerealiseerd waarvan 14 rijwoningen en seniorenwoningen (koop tussen/hoekwoningen), 4 appartementen (koop, midden), 8 2-onder-1-kapwoningen en 11 vrijstaande woningen. Dat leidt tot de volgende verkeersbewegingen:
Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op maximaal 281 verkeersbewegingen per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 281 afgerond extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: Infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)
Toets
De dichtstbijzijnde risicobron is een gastransportleiding, met een maximale druk van 60 bar.
Deze ligt op een afstand van minimaal 3,5 km van het plangebied en ligt daarmee buiten het invloedsgebied van de leiding. Daaruit volgt dat er geen risico's op basis van de externe veiligheid in de nabijheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. In 2027 moeten alle EU-lidstaten voldoen aan de doelen die de Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip heeft haar beleid vastgelegd in het "Waterbeheerprogramma 2022-2027".
Het Wetterskip heeft drie hoofdtaken:
Het beleid voor deze drie taken is vastgelegd in het genoemde Waterbeheerprogramma.
Het Wetterskip beschikt over de Leidraad Watertoets. Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden meegenomen, waarmee wordt voldaan aan de beleidsdoelstellingen van de thema's veilig, voldoende en schoon. Daarnaast zorgt de Leidraad Watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip Fryslân tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van de onderwerpen die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteren wij de volgende compensatienorm:
Onderdeel van dit plan is de aanleg van extra oppervlaktewater. Het oppervlaktewater sluit aan op het bestaande water van de Stadsgracht. De bestaande sloten langs de Koeweg blijven behouden en de watergangen langs de Meerweg worden verbreed. Daarmee vindt er voldoende compensatie van water plaats.
Wateradvies
Op 26 januari 2023 is de digitale watertoets (dewatertoets.nl) uitgevoerd, zie Digitale
watertoets.
Uit de digitale watertoets volgt dat de normale procedure moet worden gevolgd, vanwege het aanbrengen van verharding en het dempen/graven van oppervlaktewater en dat er een regionale en/of lokale waterkering wordt geraakt. In het door de gemeente gestelde programma van eisen voor deze ontwikkeling is opgenomen dat de aanleghoogte moet voldoen aan de waterkerende hoogte die het Wetterskip hiervoor eist.
Over het plan is diverse keren overleg geweest tussen het waterschap, de gemeente en initiatiefnemer om te werken aan een plan dat voldoet aan een goede ruimtelijke ordening wat betreft het aspect 'water'. In de overleggen is een wijziging van het peil besproken. Voor een peilwijziging dient een peilbesluitprocedure te worden doorlopen voor een nieuw peilbesluit.
Uit voorgaande volgt dat het aspect 'water' geen belemmering vormt voor het ontwikkelen van het woningbouwplan, mits een watervergunning en een peilbesluit worden aangevraagd voor het borgen van de wateraspecten.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Voor deze planontwikkeling is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd door Natuurbank Overijssel (d.d. 30-6-2022, projectnr. 4451), zie Bijlage 6 Quickscan natuurwaarden.
De resultaten uit deze quickscan zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Het plangebied ligt aan de Koeweg / Meerweg. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten (woningbouw) kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In voorliggend rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
Het plangebied is op 14 april 2022 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.
Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde gebieden:
Het plangebied ligt op minimaal 360 meter afstand ten oosten van gronden die tot NNN behoren.
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan beleidsregels voor de bescherming van het NNN, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Friesland. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden. Andere negatieve effecten op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, worden wèl uitgesloten.
Resultaten toetsing aan wet- en regelgeving voor soortenbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk bezetten amfibieën en grondgebonden zoogdieren er een vaste (winter)rustplaats en/of voortplantingsplaats. Er nestelen geen vogels in het plangebied en vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën die een vaste (winter)rust en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘doden’ en `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voorplantingsplaats’. Initiatiefnemer dient echter alles in het werk te stellen om het onnodig doden van beschermde dieren te voorkomen. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden, dient gepoogd te worden de dieren weg te jagen of om ze te vangen (om elders los te laten). Voor deze niet-dodelijke vangmiddelen heeft de provincie een lijst met toegestane vangmiddelen opgesteld. Deze zijn opgenomen in de provinciale ruimtelijke verordening.
Het projectgebied ligt in de omgeving van het weidevogelkansgebied, maar vanwege de al aanwezige verstoringsbronnen, zal de ontwikkeling van dit project niet leiden tot extra verstoring.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Deze functie is voor de voorkomende soorten niet beschermd en leidt niet tot wettelijke consequenties.
Bij het uitvoeren van de werkzaamhede wordt geadviseerd rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels.
Stikstofdepositie
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Deze wet regelt onder meer drie resultaatverplichtingen voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben. in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%. De wet geeft de opdracht voor een programma van maatregelen om die reductie te bereiken en de natuur te herstellen. Ook regelt de wet de tussentijdse monitoring en zo nodig bijsturing. Voor de zogeheten PAS-melders en initiatiefnemers die onder het PAS vergunningsvrij waren is in de wet bepaald dat zij alsnog gelegaliseerd worden.
De wet maakte een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector. De vrijstelling was van toepassing voor de bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten van projecten. Op 2 november 2022 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de zaak Porthos echter de partiële vrijstelling van tafel geveegd. Dit betekent dat bij het maken van stikstofberekening (AERIUS) voor de gebruiksfase van projecten, tevens de bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten van projecten meegenomen zullen moeten worden.
AERIUS Calculator 2023.2
Het rekeninstrument AERIUS Calculator 2023.2 berekent zowel de stikstof- als ammoniakdepositie als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. Met het rekeninstrument kan de uitstoot van stikstof/ammoniak en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend. De uitkomst van de berekening geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan voor wat betreft stikstof en ammoniak. De berekening is uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2023.2. Voor de aanlegfase is gerekend voor het rekenjaar 2025, omdat geacht wordt dat het project in 2025 zal worden uitgevoerd. Voor de gebruiksfase is gerekend voor het rekenjaar 2026, omdat het project naar verwachting dan pas zal zijn uitgevoerd. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000- gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. In de bijlage is een uitdraai van de resultaten van de AERIUS Calculator opgenomen, Bijlage 7 Stikstofberekening
Aanlegfase
De totale NOx-emissie als gevolg de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling bedraagt in totaal 195,0 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 6,6 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Gebruiksfase
De totale NOx-emissie als gevolg van het bewonen van de appartementen bedraagt in totaal 43,4 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 1,1 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
Conclusie
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In de aanleg- en gebruiksfase ligt de emissie dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
De AERIUS Calculator 2023.2 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.
De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
In de provincie Friesland is voor de provincie een archeologische kaart beschikbaar (FAMKE). Op deze kaart is aangegeven wat de archeologische verwachtingen zijn uit de Ijzertijd-Middeleeuwen en Steentijd-Bronstijd.
In de figuren 4.4 en 4.5 zijn de uitsnedes van de betreffende kaarten weergegeven, waarbij het plangebied blauw is omkaderd.
Figuur 4.4 Uitsnede archeologische kaart - ijzertijd-middeleeuwen (bron: provincie Fryslân)
Figuur 4.5 Uitsnede archeologische kaart - steentijd - bronstijd (bron: provincie Fryslân)
Toets
Uit deze kaart van figuur 4.4 blijkt dat voor de Ijzertijd-Middeleeuwen voor het plangebied het advies geldt: karterend onderzoek 1 (middeleeuwen). De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Als het plangebied in de bebouwde kom ligt, dan dient rekening te worden gehouden met recente verstoringen die zich kunnen hebben voorgedaan.
Uit figuur 4.5 voor de periode Steentijd-Bronstijd volgt het advies: karterend onderzoek 3 (Steentijd). Dat betekent dat voor ontwikkelingen met dit advies de provincie een aanbeveling doet om een onderzoek laten uitvoeren bij ingrepen van meer dan 5.000 m².
Het plangebied is ruim 16.000 m² groot.
In het gebied direct ten noorden van het plangebied zijn in voorgaande jaren diverse onderzoeken (o.a. booronderzoeken en waarderend gravend onderzoek) verricht, waarbij het plangebied onderdeel vormde van het eerste booronderzoek. Uit deze onderzoeken bleek het volgende:
Het plangebied Stavoren Middenmeer is door middel van een archeologische begeleiding protocol opgraven onderzocht in de vorm van proefsleuven (direct noordelijk van het plangebied). Op grond van het proefsleuvenonderzoek is geconstateerd dat in plangebied Stavoren-Middenmeer kuilen voor veenwinning voorkomen die vermoedelijk teruggaan tot het einde van de 12e eeuw. Tevens heeft men een poging gedaan om het veengebied te ontginnen vanaf de rand van het kleigebied c.q. de stad. De ontginning is onregelmatig en onvolledig uitgevoerd, vermoedelijk doordat het milieu dynamisch was in die tijd en de dijken nog niet waren aangelegd. Deze sporen zijn overslibd met zeeklei. In de 14e eeuw wordt het gebied systematisch ontgonnen door het graven van sloten, haaks op de bouwrichting van de stad. In tegenstelling tot wat verwacht werd, is er geen sprake van een duidelijke veenontginning, omdat het veenpakket in het plangebied grotendeels ontbreekt c.q. de top van het veen verdwenen is als gevolg van een combinatie van verdroging (oxidatie) en vergraving. Het terrein is daarna tot en met de nieuwe tijd in diverse fasen overstroomd dan wel opgehoogd met zandige klei. Tijdens het onderzoek zijn geen nederzettingssporen aangetroffen. Het terrein bevindt zich in de periferie van de oude stad Stavoren. Bij de dekzandopduiking direct aangrenzend ten noorden van het plangebied bleek geen sprake te zijn van een steentijd vindplaats.
Het onderzoek heeft voldoende informatie opgeleverd om een deel van de vraagstellingen te kunnen beantwoorden. Verder onderzoek zal naar verwachting geen aanvullende informatie opleveren. Het uitgevoerde archeologische onderzoek heeft afdoende informatie over het gebruik van het plangebied door de mens opgeleverd. De verwachting is dat er geen nieuwe informatie aan het licht komt bij vervolg onderzoek. Wij bevelen daarom aan om bovenstaande uitwerking uit te voeren en af te zien van verder archeologisch onderzoek en het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ingreep.
Dit advies geldt alleen voor de te verstoren gebieden en niet voor de directe omgeving hiervan (MUGpublicatie 2014-61).
De gemeente heeft dit selectieadvies als volgt door vertaald naar het plangebied:
Bij de dekzandopduiking ten noorden van het plangebied bleek geen sprake van een archeologische steentijd vindplaats, dus dat zal hier ook niet gelden voor het lager gelegen dekzandpakket. Bij de begeleiding ten noorden van het plangebied werd geconstateerd dat de ontginningssporen uit de eerste periode voornamelijk op de noordelijke helft van het onderzoeksgebied zijn aangetroffen, de sloten voornamelijk op de zuidelijke helft. De kans op ontginningssporen in het plangebied onder beschouwing is dus minimaal. Verder onderzoek aan de off-site sporen in de vorm hoe het greppelsysteem aansluit/doorloopt op deze locatie heeft volgens de gemeente geen meerwaarde, omdat de kosten niet opwegen tegen de baten. Dit omdat het om een zeer beperkte uitbreiding gaat (enkel voor de waterpartij vindt er significante bodemverstoring plaats), er wordt daarom geen belangrijke aanvullende informatie verwacht over het naar verwachting grotere slotenpatroon. Hiermee wijkt de gemeente dus beredeneerd af van het selectieadvies van MUG om bij eventuele ingrepen in de directe omgeving verder onderzoek te doen.
Er worden dus geen nadere eisen vanuit de archeologische monumentenzorg aan de ontwikkeling
verbonden. Wel wordt het zeer op prijs gesteld dat er een amateur-archeoloog mee kan kijken bij
de ontgraving van de waterpartij. Immers een lage informatiewaarde betekent niet automatisch dat
er geen sprake kan zijn van archeologie ter plaatse. Het terrein wordt vrijgegeven ten behoeve van
de werkzaamheden. Wel blijft de archeologische meldingsplicht van toevalsvondsten van kracht
(art. 5.10, lid 1 Erfgoedwet). Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden
vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het
archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente.
Geconcludeerd kan worden dat de archeologische aspecten geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Friesland kan worden afgeleid dat er zich geen bijzondere cultuurhistorische elementen bevinden in het plangebied (zie figuur 4.6). Er is geen sprake van een beschermd stads- en/of dorpsgezicht.
Figuur 4.6 Uitsnede Cultuurhistorische kaart Fryslân (bron: provincie Friesland)
Ieder landschapstype kent een eigen ontstaansgeschiedenis en cultuurhistorische elementen die van grote waarde zijn voor de beleving van het landschap in de Súdwesthoeke. De waardevolle cultuurhistorische elementen in het buitengebied en het Nationale Landschap zijn op regionaal niveau geïnventariseerd en in kaart gebracht in de landschapsbiografie. Deze vormt een aanvulling op de reeds bestaande Cultuurhistorische kaart van Fryslân en sluit aan bij de door de provincie Fryslân uitgegeven “Wordingsgeschiedenis van Fryslân”.
Hiermee is de feitelijke basis gelegd voor het ruimtelijk beleid en het “beter vertellen” van de historie van de Súdwesthoeke.
Toets
In figuur 4.7 is een uitsnede opgenomen van deze Cultuurhistorische kaart. Het plangebied is lichtblauw omkaderd. Alleen op de kaart van "Cultuurlandschap' heeft het plangebied een specifieke aanduiding en die heeft betrekking op de geomorfologische structuur, Aardkunde. Het plangebied valt in het 'kweldervlakte'.
Figuur 4.7: Uitsnede Cultuurhistorische kaart Súdwesthoeke (bron: gemeente Súdwest-Fryslân)
Een kweldervlakte ligt wat meer landinwaarts en achter de oeverwallen. Deze zijn wat lager gelegen. Deze aanduiding kweldervlakte is een terrein dat in een groter, omliggend gebied ligt met dezelfde aanduiding, waarin woningbouw is gerealiseerd.
Bij de stedenbouwkundige inrichting van het plangebied is rekening gehouden met het omliggende landschap en het feit dat het gebied lager ligt. In de planvorming heeft water een belangrijke rol. Gestreefd is naar een invulling van dit gebied die passend is in de omgeving.
Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
De Koepoort krijgt twee ontsluitingen die aansluiten op de Koeweg en op de Meerweg. Deze beide wegen vallen binnen het 30 km/uur-regime en vormen één van de toegangswegen tot de kern Stavoren.
In de publicatie CROW 381 'Toekomstbestendig parkeren' zijn kengetallen opgenomen voor de verkeersgeneratie van nieuwe woningen per woningtype, stedelijkheidsgraad en ligging. In het navolgende schema is een berekening gemaakt van de verkeerstoename.
Figuur 4.7: Berekening verkeersbewegingen
De verkeersbewegingen zullen zich verdelen over de beide ontsluitingswegen. Voor de ontsluiting van de aan te leggen woonstraten wordt aangesloten op bestaande kruisingen. De aansluiting op de Koeweg is gepland tegenover de aansluiting van de Korenstraat op de Koeweg. De aansluiting op de Meerweg is gepland tegenover de ontsluiting van het sportcomplex De Meerweg.
Zoals aangegeven kent dit plan een mogelijkheid voor het realiseren van extra rijwoningen. Dat betreft dan 6 rijwoningen i.p.v. 4 rijwoningen en 4 rijwoningen i.p.v. 2-1-kap-woningen. Mochten de extra woningen t.o.v. oorspronkelijk stedenbouwkundig plan worden gerealiseerd, dan is er sprake van toename van 14,8 +(29,6 -/- 15,6=) 14 = 28,8 verkeersbewegingen. Dat betekent een totaal van 280,2 mvt/etmaal.
De toename van deze verkeersbewegingen kan door deze wegen op acceptabele wijze afgewikkeld.
Parkeren
De gemeente Súdwest Fryslân heeft op 5 juni 2018 de Parkeernormennota Súdwest-Fryslân 2018 vastgesteld. Daaruit volgen de onderstaande parkeernormen voor deze planontwikkeling.
Figuur 4.8: Berekening parkeernormen
Als er parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gecreëerd, dan telt elke parkeerplaats mee als één parkeerplaats. De halfvrijstaande woningen en vrijstaande woningen hebben parkeergelegenheid (2 parkeerplaatsen) op eigen terrein, tevens 2 parkeerplaatsen voor de rijwoningen op eigen terrein, betekent in totaal 44 parkeerplaatsen op eigen erf.
De parkeerplaatsen voor bezoek en de overige woningen, moeten worden gerealiseerd in het openbaar gebied, dat zijn 25 parkeerplaatsen. In de stedenbouwkundige verkaveling is ruimte opgenomen voor 27 parkeerplaatsen.
Indien de optie voor extra rijwoningen wordt gerealiseerd en 2 halfvrijstaande woningen niet, zijn er 5 extra parkeerplaatsen nodig. In de verkaveling waren al extra parkeerplaatsen opgenomen. Als deze extra woningen worden gerealiseerd, zal er extra parkeerruimte worden gerealiseerd aan de noordzijde van de appartementen door haaksparkeren aan te leggen in plaats van langsparkeren.
Dat betekent dat er voldoende ruimte is voor parkeren en dit aspect geen belemmering vormt voor het realiseren van deze planontwikkeling.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin aan de orde komen:
Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen, wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
Algemene regels
Overgangs- en slotregels
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Groen
De gronden met de bestemming "Groen" zijn bedoeld voor groen, maar ook voor water, paden, parkeerplaatsen en speelvoorzieningen.
Er zijn geen gebouwen toegestaan, wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze bestemming, zoals een waterkering voor het opvangen van hoogteverschil.
Water
Het nieuwe water in het plangebied heeft de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming is eveneens de mogelijkheid voor steigers opgenomen, zodat de realisatie van aanleggelegenheid bij de woningen gerealiseerd kan worden.
Wonen
De beoogde woonpercelen hebben de bestemming "Wonen". Naast de hoofdfunctie wonen is het in een woning onder voorwaarden mogelijk een aantal beroeps- of bedrijfsmatige aciviteiten uit te oefenen. Deze activiteiten zijn ondergeschikt aan het wonen. Naast hoofdgebouwen zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan.
Wonen - Woongebouw
Voor de vier appartementen is de bestemming "Wonen-woongebouw" opgenomen. Deze bestemming wordt gehanteerd voor een gebouw waarin zich meerdere woningen naast en/of boven elkaar bevinden.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Met initiatiefnemer is een overeenkomst hierover gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Fryslân
Volgens het Provincie Fryslân gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven dat het zich kan vinden in deze ontwikkeling.
Wetterskip Fryslân
Op 26 januari 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het wetterskip Fryslân. De conclusie van die digitale toets is dat voor het plan de normale procedure van toepassing is.
De reactienota waarin de vooroverlegreacties zijn verwerkt, is als bijlage bijgevoegd, Bijlage 8 Reactienota Stavoren Koepoort
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 15 december 2023 t/m 25 januari 2024 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn 4 zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen zijn in de reactienota samengevat en beoordeeld en op basis van deze beoordeling al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. De reactienota is als bijlage 8 bij dit bestemmingsplan opgenomen.