direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sneek - waterwoningen Houkepoort
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.oostBPsneewawo-vast

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de nieuwe woonwijk Houkepoort te Sneek (gemeente Súdwest-Fryslân) bevindt zich aan de Noorderrak een bouwvlak voor een 25 meter hoge woontoren met 15 appartementen. De realisatie van de woontoren is door te weinig belangstelling niet haalbaar gebleken. Daarom is vanuit de initiatiefnemer en de gemeente gekeken naar andere ontwikkelingsmogelijkheden. Het huidige planvoornemen is om de woontoren te vervangen door zes waterwoningen met één gezamenlijk bijgebouw op de vaste wal.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan te worden herzien. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders. Aangetoond zal worden dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt in de nieuwbouwwijk Houkepoort in Sneek. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de directe omgeving en ten opzichte van Sneek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.oostBPsneewawo-vast_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied (bron: Pdokviewer)

1.3 Planologische regeling

1.3.1 Algemeen

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Sneek - Houkepoort dat op 26 januari 2017 is vastgesteld door de gemeente Súdwest-Fryslân. Het plangebied heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Woongebied' met een bouwvlak. Daarnaast is de functieaanduiding 'specifieke vorm van woongebied - appartementengebouw', de bouwaanduiding 'aaneengebouwd', de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden: 15', de maatvoering 'maximum bebouwd oppervlak: 1000 m2' en de maatvoering 'maximum bouwhoogte: 25 m' opgenomen.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het vigerende bestemmingsplan opgenomen. Met rode omlijning is de begrenzing van het plangebied indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.oostBPsneewawo-vast_0002.png"

Afbeelding 1.2 Uitsnede vigerende bestemmingsplan Sneek - Houkepoort (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3.2 Beschrijving bestemmingen

Woongebied

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. In het plangebied is daarbij een bouwvlak opgenomen waarin maximaal 15 woningen zijn toegestaan. Deze woningen dienen aaneengebouwd te worden met als maximaal bebouwd oppervlakte 1000 m2. De maximale bouwhoogte bedraagt 25 meter.

1.3.3 Strijdigheid

Het voornemen voorziet in de realisatie van waterwoningen. De waterwoningen en het gezamenlijk bijgebouw passen qua bouwregels niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan te worden herzien. Het voorliggende bestemmingsplan gaat in op het voorgenomen initiatief en toont aan dat het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, het initiatief en de landschappelijke inpassing. Dit wordt in Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat een conclusie. Tenslotte behandelt Hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

Aan de Houkesloot, de vaarverbinding tussen Sneek en het Sneekermeer, is een nieuw wooneiland genaamd Houkepoort gerealiseerd. In deze woonwijk zijn in fases ongeveer 180 woningen gerealiseerd. Rondom het plangebied zijn dan ook nieuwe woningen gerealiseerd. Het plangebied zelf is momenteel onbebouwd en bevindt zich in het water.

In het bestemmingsplan is geregeld dat ter plaatse van het plangebied een woontoren met een hoogte van 25 meter met 15 appartementen gerealiseerd mag worden. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.oostBPsneewawo-vast_0003.png" Afbeelding 2.1 Luchtfoto plangebied (bron: Pdokviewer)

2.2 Voorgenomen situatie

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van zes waterwoningen met daarbij parkeervoorzieningen en één gezamenlijk bijgebouw op de wal. De waterwoningen mogen maximaal 7,6 meter hoog worden gemeten vanaf het wateroppervlak. De omvang van een waterwoning bedraagt maximaal 100 m2. In het ontwerp van de waterwoningen dienen de terrassen te worden geïntrigeerd (zie ook het beeldkwaliteitsplan in paragraaf 2.3). In afbeelding 2.2 is een impressie weergegeven van een waterwoning. Het gezamenlijk bijgebouw van de waterwoningen is maximaal 3,3 meter hoog.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.oostBPsneewawo-vast_0004.png"

Afbeelding 2.2 Impressie waterwoningen (bron: initiatiefnemer)

2.3 Beeldkwaliteitsplan

Voor de woonwijk is in het verleden een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is opgenomen in de welstandsnota en geeft criteria waar de ontwikkeling aan moet voldoen, met als doel de beoogde ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkeling te kunnen waarborgen. De voorgestelde plannen voor het plangebied sluiten op hoofdlijnen aan op de eisen uit de welstandsnota. Echter, op bepaalde aspecten vraagt de ontwikkeling om een specifiek welstandskader, omdat waterwoningen niet zijn voorzien in het plan. Om deze reden is een specifiek beeldkwaliteitsplan opgesteld voor de ontwikkeling, waarin criteria zijn opgenomen waaraan de waterwoningen moeten voldoen. In de uitwerking van de plannen wordt hier rekening mee gehouden. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in bijlage 1.

2.4 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Daartoe worden berekeningen uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (publicatie 381) van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. De kencijfers van het CROW zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie in de CROW-publicatie een maximum- en minimumaantal wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Specifiek voor de parkeernormen wordt aangesloten op het gemeentelijk beleid.

Parkeren

De woonwijk Houkepoort is inmiddels in de afrondende fase. De woonwijk Houkepoort voldoet ruim aan de parkeernormen die vastgesteld zijn in de parkeernormennota. Als voorbeeld: "een vrijstaande woning heeft nu in het plan minimaal een garage, een oprit en een parkeerplaats in het openbaar gebied. Hiermee zouden er in theorie drie auto's een plek hebben. In de parkeernormennota worden twee parkeerplaatsen per woning voorgeschreven. De vrijstaande woningen hebben daarmee allemaal minimaal één parkeerplaats in de plus ten opzichte van wat wordt voorgeschreven in de parkeernormennota. En in de praktijk hebben de woningen vaak nog meer parkeerruimte op eigen terrein."

Het huidige parkeerterrein bij de waterwoningen telt nu 20 parkeerplaatsen. Dit parkeerterrein was bij de totstandkoming van de woonwijk bedoeld om het parkeren van de 'woontoren' in het water op te vangen. Deze 'woontoren' is er niet gekomen en maakt nu plek voor de waterwoningen. Dit parkeerterrein was niet bedoeld om het parkeren van de vrijstaande woningen en de twee-onder-een kapwoningen op te vangen. De parkeerbehoefte van de omliggende woningen wordt al opgevangen door het parkeren in de straat en op eigen terrein.

Op basis van de vastgestelde parkeernormennota wordt de parkeerbehoefte van de waterwoningen bepaald. Het gaat hier om zes waterwoningen met een parkeernorm van twee parkeerplaatsen per waterwoning. In totaal is de parkeerbehoefte 12 parkeerplaatsen. Het plan van de waterwoningen heeft tot gevolg dat er een gemeenschappelijke berging (walvoorziening) op de wal wordt geplaatst. Deze komen gedeeltelijk te staan op de huidige parkeerplaatsen. Er verdwijnen daardoor 5 parkeerplaatsen, die aan de zuidzijde met extra drie parkeerplaatsen zullen worden gecompenseerd. Hierdoor telt het parkeerterrein nog 18 parkeerplaatsen. In vergelijking met de parkeerbehoefte van 12 parkeerplaatsen zijn er nog zes parkeerplaatsen 'over'. Hiermee wordt er ruim voldaan aan de vastgestelde parkeernormen. In de praktijk blijkt ook dat het huidige parkeerterrein bij de waterwoningen weinig wordt gebruikt.

Gelet op bovenstaande is het dan ook niet te verwachten dat door de ontwikkeling van de zes waterwoningen een onevenredig parkeerprobleem in de woonwijk gaat ontstaat.

Verkeersgeneratie

Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de cijfers van het CROW. Voor de gemeente Súdwest-Fryslân wordt uitgegaan van een stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' (bron: CBS Statline). Gezien de ligging van het plangebied in de woonwijk van de kern Sneek kan het gebied aangemerkt worden als 'rest bebouwde kom', waarbij voor de waterwoningen aangesloten wordt op een 'koop, huis, vrijstaand' en voor de toegestane appartementen 'Koop, appartement, midden'.

Op basis van de cijfers van het CROW dient voor de waterwoningen rekening gehouden te worden met een theoretische toename in de verkeersgeneratie van afgerond 51 vervoersbewegingen (8,4*6). In voorliggend geval komt de woontoren met de daarbij behorende 90 verkeersgeneratie te vervallen (6*15). Gelet hierop is sprake van een theoretische verbetering van de verkeersgeneratie met 39 verkeersbewegingen. De huidige wegenstructuur is ingericht op de te realiseren woontoren. Nu deze is komen te vervallen en sprake is van de realisatie van de waterwoningen, is er sprake van een theoretische verbetering. Met de voorgenomen ontwikkeling blijft de bestaande ontsluiting gehandhaafd en heeft deze voldoende capaciteit voor de afwikkeling van het verkeer.

Conclusie

Voldaan wordt aan de parkeernormen. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. De NOVI helpt om hier nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, wat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Nederland heeft een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost en moeten in samenhang worden bekeken. Ze grijpen in elkaar en vragen om meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Realiseren opgaven

In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda

Momenteel wordt voor Noord-Nederland gewerkt aan een omgevingsagenda. Als voorloper is gewerkt aan een Contour Omgevingsagenda, waarin acht omgevingsopgaven zijn benoemd:

  • 1. Druk op de ruimte in het landelijk gebied vraagt om gezamenlijke keuzes
  • 2. Benutten van de brede effecten van de energietransitie;
  • 3. Economisch perspectief ten aanzien van kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw;
  • 4. Toekomstgerichte bereikbaarheid van Noord-Nederland;
  • 5. Versterken Stedelijk Netwerk Noord-Nederland;
  • 6. Toekomstkracht voor gebieden met bevolkingsdaling en sociaaleconomische achterstand;
  • 7. Water als verbindende schakel in klimaatadaptieve maatregelen;
  • 8. Waarborgen van de omgevingskwaliteit.

2. De NOVI-gebieden

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten, denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen Rijksbelangen raakt en bijdraagt aan de opgave om steden en regio's sterker en leefbaarder te maken.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de Ladder, is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn definities opgenomen voor:

Bestaand stedelijk gebied: 'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Stedelijke ontwikkeling: 'Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan), verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het Rijksbeleid

Uit diverse uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) volgt dat het voor de uitleg van het begrip 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' met name relevant is of een bepaalde functie voor het eerst planologisch mogelijk wordt gemaakt, dan wel sprake is van een continuering van de bestaande planologische situatie. De ABRvS heeft bepaald dat onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat een laddertoets doorlopen hoeft te worden.

In dit geval worden vanuit planologisch oogpunt geen woningen toegevoegd. Binnen de planologische mogelijkheden is het mogelijk om binnen het bestaande bouwvlak 15 woningen (appartementen) te realiseren.

Gelet op het aantal woningen dat met het voorliggend plan wordt gerealiseerd (6 waterwoningen) en de planologische mogelijkheden (15 appartementen) wordt geconcludeerd dat een verdere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is. Het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op Rijksniveau staat de ontwikkeling niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in ruimtelijke plannen rekening mee gehouden moet worden.

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele

Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân - De romte diele vastgesteld, waarin de ambities voor de provincie voor 2030 - 2050 zijn uitgesproken. Hier wordt gewerkt met 9 principes die richting geven aan het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig, anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het 'ja, mits-principe', aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud. De insteek om de ambities te realiseren gebeurt niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten op bestaande kwaliteiten.

Toetsing aan de Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in de nieuwbouw wijk Houkepoort. Met de ontwikkeling wordt een bouwvlak voor een appartementengebouw, met 15 appartementen, op het water ingeruild voor zes waterwoningen. Daarnaast wordt voor het plan een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie paragraaf 2.3).

Met de ontwikkeling wordt zuinig omgegaan met de ruimte, door aan ruimte die niet benut kan worden een andere invulling te geven. Daarnaast wordt geëxperimenteerd met een nieuwe vorm van wonen op het water. Hiermee wordt aangesloten op de negen principes, zodat zuinig wordt omgegaan met de ruimte en de gezondheid optimaal wordt ondersteund.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

In artikel 1 van de Verordening Romte Fryslân worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hieraan kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten moet hebben. Hiervan mag worden afgeweken indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen omvat en het gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied.

Toetsing aan de Verordening Romte Fryslân

In voorliggend plan worden de 15 appartementen vervangen door 6 waterwoningen. Planologisch gezien worden geen woningen aan het plangebied toegevoegd. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt aangesloten op de ambitie van de provincie om eerst binnen stedelijk gebied te bouwen en betreft het een woonplan van minder dan 11 woningen. Ten slotte heeft de gemeente Súdwest-Fryslân woningbouwafspraken met de provincie die voldoende ruimte bieden om de gewenste zes woningen te realiseren. Er is geen sprake van overschrijding van de met de provincie overeengekomen woningbouwruimte. Gelet hierop is het voorliggend plan passend binnen de Verordening Romte Fryslân.

De Verordening Romte Fryslân wordt binnenkort opgevolgd door de nieuwe omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest' (2021)

De gemeenteraad heeft op 29 april 2021 de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest:  samenwerken aan een gezonde leefomgeving' vastgesteld. De Omgevingsvisie 1.0 voldoet aan de artikelen 4.9 en 4.10 van de Invoeringswet Omgevingswet. In de overgangswetgeving Omgevingswet krijgt een structuurvisie op basis van de Wro automatisch de status van een Omgevingsvisie op basis van de Omgevingswet wanneer deze van kracht wordt. Deze visie is tot stand gekomen met de inwoners en ketenpartners van Súdwest-Fryslân.

De Omgevingsvisie 1.0 schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woon-, werk- en leefomgeving op de langere termijn. De Omgevingsvisie helpt om keuzes te maken bij ontwikkelingen die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en nodigt uit tot nieuwe ontwikkelingen.  Met deze Omgevingsvisie kan de gemeente beoordelen of ontwikkelingen en projecten bij Súdwest-Fryslân passen.

De Omgevingsvisie 1.0 bestaat uit vijf thema's:

  • 1. Gezonde vitale mensen in een gezonde en veilige omgeving;
  • 2. Sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap;
  • 3. Veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden;
  • 4. Vitaal en aantrekkelijk landschap;
  • 5. Duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief.

In de Omgevingsvisie 1.0 is een koppeling gelegd met de 17 Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals) zoals die wereldwijd worden gehanteerd.

De gemeenteraad heeft in de Omgevingsvisie 1.0 de kaders op hoofdlijnen voor toekomstige ontwikkelingen vastgesteld. De maatregelen om de vastgestelde thema uit te kunnen werken worden beschreven in, samen met de ketenpartners, op te stellen omgevingsprogramma's. Dit om de ambities uit de Omgevingsvisie 1.0 dichterbij te brengen. Het College van B&W stelt de omgevingsprogramma's vast. Zoals in de thema-onderdelen van de Omgevingsvisie is benoemd, worden de volgende omgevingsprogramma's opgesteld:

  • Gezond wonen;
  • Omgevingskwaliteit;
  • Vitaal landschap;
  • Klimaatmitigatie;
  • Klimaatadaptatie.

Voorliggend plan wordt samen met de wijkbewoners, de ontwikkelaar en de gemeente opgesteld. De realisatie van de 25 meter hoge woontoren is niet langer gewenst, waarna gekeken is naar een meer bij de huidige woonwijk passende invulling. In het plan is rekening gehouden met de opgaven en aandachtspunten die specifiek benoemd zijn voor het deelgebied Sneek. Zo vindt de ontwikkeling plaats binnen een bestaande woonwijk en betreft het duurzame woningen. Gelet hierop past de ontwikkeling dan ook binnen de Omgevingsvisie Súdwest-Fryslân.

3.3.2 Woonvisie 2017, Ambitiedocument 2019 en Woonstrategie 2020-2030

Op 20 juli 2017 is de Woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Deze visie vormt het uitgangspunt voor het woonbeleid. In 2019 is door de gemeenteraad een ambitiedocument met een visie op het woningbouwvraagstuk vastgesteld. Het ambitiedocument is een aanscherping op de woonvisie in verband met de marktomstandigheden. De onderstaande uitgangspunten zijn leidend als het gaat om woningbouw:

  • Zuinig ruimtegebruik;
  • Herbestemmen en transformeren gaat voor nieuwbouw;
  • Inbreiding (bouwen binnen bestaande bebouwing) gaat voor uitbreiding;
  • De gemeente is geen uniforme woningmarkt, we onderscheiden zes deelgebieden met hun eigen woningmarktdynamiek;
  • In alle kernen blijft woningbouw mogelijk, we ondersteunen plaatselijke initiatieven actief;
  • Toevoeging van woningen moet een maatschappelijke meerwaarde hebben.

Specifiek voor Sneek bedraagt tot 2028 de extra vraag 530 tot 590 woningen. In Sneek zal naar verwachting tot ruim na 2028 huishoudensgroei plaatsvinden. Sneek en Bolsward zijn groeikernen. Hierbij zet de gemeente in op transformatie/herbestemmen en nieuwbouw op inbreidingslocaties. De gemeente staat positief tegenover initiatieven van inwoners die gezamenlijk een bijzonder project willen realiseren, zoals een knarrenhofje of een ecowijk. Daarnaast kennen de grotere kernen de meeste herstructureringslocaties die geschikt zijn voor tijdelijke woonconcepten. Om in de behoefte te voorzien is in Sneek en Bolsward ook ruimte voor projectmatige nieuwbouw.

Dit plan betreft een wijziging in een bestaande woonwijk, waarbij de bouwmogelijkheden van een appartementengebouw met 15 appartementen vervangen worden door zes waterwoningen. Met de ontwikkeling wordt zuinig omgegaan met de aanwezige ruimte en wordt specifiek binnen een bestaande woonwijk bebouwing gerealiseerd. De waterwoningen zijn een uniek concept, waarmee invulling wordt gegeven aan een specifieke behoefte om te kunnen wonen op het water. Hiermee sluit de ontwikkeling aan op de woonvisie, het ambitiedocument en de woonstrategie.

Ten slotte heeft de gemeente Súdwest-Fryslân woningbouwafspraken met de provincie die voldoende ruimte bieden om de gewenste 6 woningen te realiseren. Er is geen sprake van overschrijding van de met de provincie overeengekomen woningbouwruimte.

3.3.3 Welstandsnota Súdwest-Fryslân

De gemeente Súdwest-Fryslân heeft voor de toetsing van bouwwerken de welstandsnota Súdwest-Fryslân opgesteld. Hierin zijn welstandscriteria opgenomen waaraan nieuwe ontwikkelingen getoetst moeten worden. Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Súdwest-Fryslân. Deze criteria zijn gebaseerd op de plaatselijke identiteit en het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden gebruikt.

Voor nieuw te ontwikkelen gebieden of gebieden die ingrijpend worden veranderd, zijn of worden specifieke welstandscriteria opgesteld. Dit kan in de vorm van een door de gemeenteraad vast te stellen beeldkwaliteitsplan.

Voor de voorliggende ontwikkeling wordt een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld, zodat de ontwikkeling passend is binnen de nieuwe woonwijk (zie bijlage 1 en paragraaf 2.3). Bij de beoordeling van de bouwplannen zal dit beeldkwaliteitsplan als toetsingskader gelden.

3.3.4 Erfgoednota 2021-2026 Cultureel Erfgoed is geen keus

Met het vaststellen van de 'Erfgoednota 2021-2026 Cultureel Erfgoed is geen keus' (april 2021) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente SWF zorgt samen met de mienskip dat cultureel erfgoed duurzaam behouden en ontsloten wordt en zichtbaar en beleefbaar is. Dit doen wij door erfgoed te waarderen en te beschermen, bewustwording en samenwerking te stimuleren en daardoor erfgoed te versterken en levend te houden.

De mienskip heeft tijdens het 'Rondje Súdwest' in 2019 in het kader van de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest' (2021) cultureel erfgoed benoemt als wezenlijk onderdeel van thema 2 van de 5 thema's in de Omgevingsvisie 1.0: sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap. Ook het weidse en waterrijke landschap is eigenlijk erfgoed. Immers de meren, kanalen en sloten en weide- en akkergronden zijn allemaal onder menselijke invloed ontstaan en verder vormgegeven, oftewel cultuurlandschap. In die zin geldt hetzelfde voor thema 4: vitaal en aantrekkelijk landschap. Ook in thema 3: veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden en thema 5: duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief heeft cultureel erfgoed een rol als wezenlijk onderdeel van de bijzondere woonkwaliteiten. Een zorgvuldige afweging van de cultuurhistorische waarden om de omgevingskwaliteit te kunnen waarborgen en te versterken is dus essentieel.

Het is een gemeentelijke wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming voor wat betreft cultuurhistorie. Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorie mee te wegen bij het opstellen van het bestemmingsplan. Niet alleen de cultuurhistorische waarden in de grond (archeologie) maar ook boven de grond moeten meegenomen worden.

Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK) en de Landschapsbiografie Súdwesthoeke. Deze kaarten zijn daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Niet alle op deze kaarten aangegeven waarden kunnen echter behouden blijven, hier komt een gemeentelijke afweging aan te pas.

In de toelichting van het bestemmingsplan moet beschreven worden hoe het bestemmingsplan met deze waarden omgaat. Op de plankaart kunnen cultuurhistorische waarden aangeduid worden met dubbelbestemmingen en/of aanduidingen. In de regels bij het bestemmingsplan moet worden omschreven welke voorschriften er aan die bestemming zijn gekoppeld. Met de komst van de Omgevingswet worden deze op een gegeven moment doorvertaald naar het omgevingsplan.

Een nadere toetsing aan de Erfgoedvisie vindt plaats in paragrafen 4.6 en 4.7.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Mer-beoordeling

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r.-drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of er wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indiening een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarbij de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 6 woningen en valt daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Deze is in bijlage 2 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Op basis van deze beoordeling blijkt dat het plangebied niet gelegen is in een kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. De aard en beperkte omvang van het plan leiden niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen mits de genoemde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd. Met inachtneming van deze maatregelen is het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure niet noodzakelijk.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

In de VNG-brochure wordt onderscheid gemaakt tussen een rustige woonwijk en een gemengd gebied. Voor een rustige woonwijk wordt een strenger toetsingsregime gehanteerd, met een richtwaarde van 45 dB bij woningen. Voor een gemengd gebied is dit 50 dB. Een rustige woonwijk wordt gedefinieerd als een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Hier komen naast wijkgebonden functies geen andere functies voor, zoals bedrijven of voorzieningen. Ook is er weinig verstoring door verkeer. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen hier ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Het plangebied ligt in de nieuwe woonwijk Houkepoort van de gemeente Súdwest-Fryslân. In het plangebied zijn geen bedrijfsfuncties aanwezig. De dichtstbijzijnde bedrijfsfunctie (Yacht Electronics Rimare B.V.) ligt op meer dan 300 meter afstand tot het plangebied aan de Oude Oppenhuizerweg. Op basis van het geldende bestemmingsplan is in de directe omgeving van het plangebied bedrijvigheid toegestaan tot en met milieucategorie 2. In woongebied geldt hiervoor een richtafstand van 30 meter. Aan deze afstand wordt voldaan omdat het dichtstbijzijnde bedrijfsperceel op circa 300 meter van het plangebied is gelegen. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op basis van de Wgh dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd bij het voorbereiden van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

Voor het plangebied zijn de aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai van belang, aangezien nieuwe geluidsgevoelige objecten (woningen) worden gerealiseerd. Voor het geldende bestemmingsplan 'Sneek-Houkepoort' is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daaruit komt naar voren dat ter plaatse van het plangebied de geluidskwaliteit redelijk is. Als gevolg van de Stadsrondweg Oost treedt wel bij het bouwvlak een overschrijding op van de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. De maximaal toelaatbare hogere grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor het bouwvlak is een hogere waarden van 52 dB vastgelegd ten gevolge van de Stadsrondweg Oost. Tenslotte ligt rondom het plangebied woningen waardoor het afgeschermd is van de Stadsrondweg Oost en ligt het plangebied aan een 30 km/uur-weg, waardoor op basis van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Ten aanzien van het geluid van warmtepompen is nader onderzoek gedaan (zie bijlage 3). Uit het onderzoek blijkt op basis van een worst-case situatie dat de cumulatieve geluidsbelasting, ten gevolge van de warmtepompen, ten hoogste 44 dB(A) etmaalwaarde op de omliggende woningen bedraagt. Hiermee wordt de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor een rustige woonwijk niet overschreden. Hiermee kan gesteld worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ten aanzien van de Wet geluidhinder zijn geen belemmeringen voor het bestemmingsplan te verwachten.

4.4 Water

Toetsingskader

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Toetsing
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij Wetterskip Fryslân (kenmerk: 00002275). In bijlage 4 is de watertoets opgenomen. Hieruit blijkt dat de korte procedure van toepassing is. Het Wetterskip heeft geen bezwaren kenbaar gemaakt tegen het plan. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater, voldoende en de waterkwaliteit.

Waterkwantiteit

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. In de waterparagraaf, regels en of verbeelding dient duidelijk aan te worden gegeven wat voor maatregelen er worden genomen om de versnelde afvoer als gevolg van de toename verharding te compenseren.

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip de volgende compensatienorm:

  • boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • polder 10%.

In het voorliggend plan neemt de verharding ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan af doordat het appartementengebouw wordt ingeruild voor een zestal waterwoningen. Voor de verharding van het appartementengebouw heeft in het verleden watercompensatie plaats gevonden in het kader van de gehele gebiedsontwikkeling Houkepoort (bestemmingsplan Houkepoort/Houkemar). De Havenkom is o.a. aangemerkt als compenserende waterpartij (BP Sneek-Houkepoort uit 20017). De waterwoningen zullen op het water drijven en hierdoor wordt geen water gedempt. Gelet op de voorgenomen ontwikkeling en het resultaat van de watertoets heeft de ontwikkeling geen negatieve invloed op de waterschapsbelangen.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Toetsing

De bestemming ter plaatse van het plangebied is een woonbestemming. De gronden zijn in de huidige situatie bestemd voor het toekomstige gebruik. Uit het bodemloket volgt dat de locatie voldoende is onderzocht. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Archeologie

Toetsingskader

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht geworden. De Monumentenwet 1988 is met ingang van 1 juli 2016 dan ook vervallen. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 zijn deels overgegaan naar de Erfgoedwet en – zodra die wet in werking treedt in 2023 – deels naar de Omgevingswet. De bepalingen en vergunningen uit de Monumentenwet 1988 die overgaan naar de Omgevingswet blijven van toepassing tot de datum dat de Omgevingswet in werking treedt. Deze artikelen gelden tot dat moment als overgangsrecht op grond van de Erfgoedwet en tenzij expliciet vermeld, veranderen deze niet van inhoud. Tot die tijd blijft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het wettelijke kader voor de omgang met gebouwde en aangelegde rijksmonumenten en de Monumentenwet 1988 voor de omgang met de archeologische rijksmonumenten.

Algemeen

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de bekende en de te verwachten archeologische waarden. Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden steentijd-bronstijd en ijzertijd-middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken.

De archeologisch waardevolle terreinen en de verwachtingszones zijn beschermd via een dubbelbestemming archeologie, afhankelijk van de toegekende waarde. Zoals gezegd wordt gebruik gemaakt van twee soorten archeologische waarden. Het betreft de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'. Waarde - Archeologie 1 wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies 'streven naar behoud' en 'waarderend onderzoek' hebben meegekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. Waarde - Archeologie 2 wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies 'karterend onderzoek' en 'quickscan' hebben gekregen en zijn dan ook gebieden met een archeologische verwachtingswaarde.

Toetsing

Voor het geldende bestemmingsplan is onder andere ter plaatse van het plangebied door RAAP Archeologisch Adviesbureau een inventariserend archeologisch onderzoek verricht (RAAP-rapport 854, september 2004). Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen archeologische vindplaats is.

Gelet op het vorenstaande zijn er geen negatieve effecten op de archeologische waarden. Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, moet hiervan direct melding worden gemaakt bij de het bevoegde gezag.

4.7 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent een integrale afweging van alle belangen die een effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.oostBPsneewawo-vast_0005.png"

Afbeelding 4.1 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: Provincie Fryslân)


In het plangebied (de rode cirkel op afbeelding 4.1) zijn geen cultuurhistorische waardevolle elementen van de cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Fryslân aanwezig. Wel lagen in het verleden twee onverharde paden en een boerderijplaats nabij het plangebied. Deze relicten uit het verleden zijn niet meer zichtbaar aanwezig. Gelet hierop zijn er geen cultuurhistorische waardevolle elementen meer aanwezig waar met voorliggend plan rekening gehouden dient te worden. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt in voldoende mate rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden ter plaatse.

4.8 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekkingen tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Toetsing

In en nabij het plangebied is geen sprake van beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Sneekermeergebied en ligt op meer dan 1 kilometer afstand tot het plangebied. Van directe negatieve effecten (bijvoorbeeld geluid/verlichting) op Natura 2000-gebieden is, gelet op de onderlinge afstand, geen sprake. Naast directe negatieve effecten dient tevens de mogelijke toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. In de volgende subparagraaf wordt nader ingegaan op het aspect stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied in het kader van de Wet natuurbescherming. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling zijn geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied te verwachten.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten, zoals areaalverlies en versnippering, kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De geplande ontwikkeling zou kunnen leiden tot een toename in stikstofdepositie. In AERIUS calculator is voor dit plan de depositie berekend. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Hieruit blijkt dat significante negatieve effecten op beschermde gebieden tijdens de gebruiksfase kunnen worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Fryslân staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zal, in afwachting van de beschikbaarheid van de update van Aerius, een geactualiseerde Aerius-berekening worden toegevoegd waarin de realisatiefase meegenomen wordt. Op dit moment wordt ervanuit gedaan dat er geen negatieve effecten zullen zijn.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Voor de ontwikkeling is een quickscan flora en fauna (Bijlage 6) uitgevoerd. In het volgende onderdeel is de conclusie uit het rapport opgenomen.

Algemene broedvogels

Binnen en vlak buiten het plangebied kunnen enkele vogelsoorten tot broeden komen. Geadviseerd wordt om de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt over het algemeen de periode van 15 maart-15 juli aangehouden. Echter, afhankelijk van de soort en klimatologische omstandigheden kunnen soorten eerder of later in het jaar tot broeden komen. Wat voor deze soorten van belang is, is of er sprake is van een broedgeval. Zo ja, is deze altijd beschermd.

Zorgplicht

In het plangebied kunnen soorten voorkomen waar een vrijstelling geldt voor ruimtelijke ingrepen. De zorgplicht van de Wnb (art. 1.11) schrijft echter voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of na te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen in altijd zo te werk gaan dat dieren kunnen ontsnappen, of in deze verplaatsen naar een geschikte biotoop in de directe omgeving. Deze algemene zorgplicht geldt voor elke soort en elk individu in Nederland. Mits eventueel aangetroffen dieren de kans krijgen om te vluchten of eventueel aangetroffen dieren worden verplaatst naar een plek in de omgeving die niet onder invloed staat van werkzaamheden, wordt voldaan aan de zorgplicht.

Gelet op het advies worden de werkzaamheden vooralsnog buiten het broedseizoen van de algemene broedvogels gepland. Daarmee kan een significant negatief effect op deze soorten uitgesloten worden. Indien de werkzaamheden eerder uitgevoerd zullen worden, zal nader onderzoek plaatsvinden. Maatregelen die uit dit onderzoek volgen zullen dan uitgevoerd worden om een significant negatief effect op deze soorten uit te kunnen sluiten.

Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt vooralsnog geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over externe veiligheid om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Toetsing

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd (zie afbeelding 4.2). Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • 1. zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • 2. zich niet bevindt in een gebied waarvoor een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • 3. niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • 4. niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Ook wordt in het plangebied geen risicovolle inrichting mogelijk gemaakt. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling daarom niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.oostBPsneewawo-vast_0006.png"

Afbeelding 4.2 Uitsnede risicokaart, blauwe ster plangebied (bron: Risicokaart.nl)

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te kunnen garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

• woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;

• woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;

• kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd wordt in de Regeling NIBM, kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Bovendien is er sprake van een planologische afname van het aantal woningen.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit, aanvullend te kunnen beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toetsing

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit. Dit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

In het plangebied worden zes woningen gerealiseerd. Dit aantal is dusdanig klein, dat op voorhand gesteld kan worden dat dit niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het project valt ook onder de NIBM-regeling.

4.11 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteits- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een KLIC-melding in kaart gebracht.

In het plangebied is geen sprake van kabels of leidingen die een planologische zone hebben.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Het juridische systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Wijze van bestemmen

De wijze van bestemmen is zover mogelijk aangesloten op het geldende bestemmingsplan en recente bestemmingsplannen in de gemeente. Daarnaast is maatwerk toegepast voor de voorgenomen waterwoningen.

Wonen - Waterwoning

Binnen het plangebied zijn zes woningen voorzien die op het water worden gebouwd. Deze komen in het water te drijven. Omdat dit een bijzondere vorm van wonen is, is hiervoor een specifieke bestemming opgenomen in het bestemmingsplan. Ter plaatse is een maatvoering opgenomen waarmee het aantal waterwoningen binnen het bouwvlak is vastgelegd op maximaal zes. In de planregels is bepaald dat de maximale bouwhoogte van een waterwoning vanaf het wateroppervlak is vastgelegd op 7,60 meter. De diepgang van een waterwoning onder het wateroppervlak is maximaal 1,50 meter. De maximale oppervlakte van een waterwoning bedraagt 100 m2. Hiermee wordt voorkomen dat de waterwoningen te groot van omvang worden. In de regels is ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' één gezamenlijk bijgebouw van maximaal 3,30 meter hoog toegestaan voor de zes waterwoningen.

Bij de waterwoningen mogen geen overkappingen, (drijvende) terrassen of steigers worden gebouwd met de uitzondering van maximaal één toegangssteiger per woning. Hiermee kan ervoor gekozen worden voor één gezamenlijke steiger of elke woning een individuele steiger maar niet meer dan één toegangssteiger per woning.

Onder strijdig gebruik is specifiek recreatiebewoning, detailhandel, horeca en aanleggen (van vaartuigen) uitgesloten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een ontwikkeling. In dat verband wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De bestemmingsplanprocedure geeft inzicht in het draagvlak en daarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid van een plan. Over de gewenste ontwikkeling heeft afstemming plaatsgevonden met bewoners uit de directe omgeving. Dit heeft geleid tot enkele aanpassingen in de stedenbouwkundige opzet die mogelijke zorgen wegnemen voor onder andere geluid en voorzieningen op de wal. Er mogen bijvoorbeeld geen terrassen bij het water komen van de woningen, de buitenruimte kan op het dak worden gesitueerd. Tevens is het aantal waterwoningen teruggebracht naar zes (voorheen zeven) naar aanleiding van opmerkingen van bewoners. Geconcludeerd kan worden dat zoveel mogelijk rekening is gehouden met opmerkingen en wensen van omwonenden. De woningen en diens voorzieningen worden daarmee zo goed mogelijk ingepast in de omgeving.

Voorontwerpfase bestemmingsplan

Het voorontwerp bestemmingsplan “Sneek – waterwoningen Houkepoort” heeft vanaf 12 augustus 2022 t/m 22 september 2022 ter inzage gelegen. Tijdens de termijn van terinzagelegging is het voor iedereen mogelijk geweest om een inspraakreactie in te dienen. In totaal zijn 18 inspraakreacties ontvangen, waarvan vijf van instanties kwamen en dertien van bewoners. In bijlage 7 is volledige nota inspraakreacties op het bestemmingsplan opgenomen. De ingediende reacties hebben geleidt tot de onderstaande aanpassingen, die doorgevoerd zijn in het voorliggend ontwerpbestemmingsplan:

  • De toelichting van het plan is aangevuld met de waterthema's en compensatie voor het verharde oppervlak;
  • De toelichting is voor het onderwerp ecologie/soorten ook aangevuld met informatie uit de ecologische quickscan en rapportage (bijlage) van dat ecologisch onderzoek;
  • Het ontwerp Beeldkwaliteitsplan is opgesteld en is bijgevoegd als bijlage bij het bestemmingsplan;
  • In de regels van het plan wordt opgenomen (geborgd) dat terrassen niet bij het water mogen komen en dat het aanleggen van vaartuigen aan de woning niet is toegestaan.

Ontwerpfase bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende beeldkwaliteitsplan heeft in de periode van 23 december tot en met 2 februari 2023 ter inzage gelegen. Op het ontwerpbestemmingsplan met het ontwerp beeldkwaliteitsplan zijn zes zienswijzen ingediend.

Vaststellingsfase bestemmingsplan

Ten aanzien van ingekomen zienswijzen is een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota, die is opgenomen als bijlage 8. Het resultaat van de zienswijzennota is verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen zijn hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad heeft op basis hiervan het bestemmingsplan op 11 mei 2023 vastgesteld. Het overzicht van de wijzigingen is in de paragraaf hieronder weergegeven. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Overzicht voorstel aanpassingen

De gemeente ziet aanleiding om op basis van de ingebrachte zienswijzen een wijziging in de regels aan te brengen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. De wijziging heeft te maken met dat in artikel 3.1 'Bestemmingsomschrijving' nu geen mogelijkheid is opgenomen voor 'parkeervoorzieningen' en 'verblijfsgebied'. Deze twee bijhorende functies moeten wel in artikel 3.1 van de regels worden opgenomen, omdat op de wal openbaar gebied met parkeervoorzieningen zullen worden gecreëerd. Deze komen deels in de plaats van de parkeerplaatsen die vervallen door de plaatsing van de gemeenschappelijke berging op de wal. Daarnaast is naar aanleiding van een ingebrachte zienswijze een extra bijlage met onderbouwing in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen inzake het cumulatieve geluid van warmtepompen (bijlage 3).

6.2 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het initiatief betreft de bouw van maximaal zes waterwoningen in Sneek. De woningen worden tegen marktconforme prijzen aangeboden. In paragraaf 3.1.2 is aangetoond dat hier behoefte aan is. Voor de uitgifte wordt gerekend met een verkoopprijs welke passend is bij de markt voor Sneek en vergelijkbaar is met ontwikkelingen in omliggende gemeenten.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gronden in het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente zorgt voor de uitgifte van de bouwkavels. Met deze uitgangspunten is er sprake van een sluitende grondexploitatie. Omdat de gronden in het plangebied waar het nieuwe woonmilieu wordt ontwikkeld in eigendom is van de gemeente, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk en zal hier van worden afgezien.