direct naar inhoud van 4.8 Natuurwaarden
Plan: Stadsboerderij Voorweg
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0637.BP00036-0004

4.8 Natuurwaarden

4.8.1 Flora- en Faunawet

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt een integraal wettelijk kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Met deze wet is het soorten beschermingsbeleid van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving verwerkt. De Flora- en faunawet kent geen koppeling met het Ruimtelijke Ordeningsbeleid. Dat doet niet af aan het feit dat bezien moet worden of de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit brengt met zich mee dat, als er een redelijk vermoeden bestaat dat beschermde planten- en diersoorten in het plangebied kunnen voorkomen in het kader van de planprocedure onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van deze soorten (ABRvS, 23 februari 2005, Leeuwarden).

4.8.2 Natuurwaardenonderzoek

Voor het plangebied is in opdracht van gemeente Zoetermeer door bureau Stadsnatuur Rotterdam op 13 september 2011 een natuurwaardenonderzoek verricht (zie Bijlage 3). Op basis van het verkennend onderzoek is er voldoende duidelijkheid verkregen over de functionaliteit van het plangebied voor beschermde natuurwaarden. Vervolgonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Naar aanleiding van de bevindingen worden onderstaande adviezen gegeven.

In verband met aanwezigheid van broedende vogels in het gebied dienen kap- of snoeiwerkzaamheden altijd te worden uitgevoerd na het broedseizoen van de aanwezige vogelsoorten (voor de in het gebied voorkomende en/of verwachte soorten loopt het broedseizoen van 1 maart-1 oktober). Dit om onverhoopte verstoring te voorkomen.

Bij werkzaamheden aan watergangen dient de aanwezigheid van bewoonde nesten van Meerkoet (Fulica atra) te worden beoordeeld. Deze nesten moeten, indien bewoond, worden ontzien.

De voorgenomen activiteiten hebben vrijwel zeker geen negatief effect op het voortplantingssucces van hier voorkomende vleermuizen: de Gewone dwergvleermuis en de Ruige dwergvleermuis. Er blijven voldoende alternatieve jachtplaatsen en (paar)verblijfplaatsen in de omgeving over. Er bevinden zich geen fysieke vaste rust- of verblijfplaatsen in de bomen in het plangebied waar deze dieren risico lopen wanneer een boom wordt gekapt.

Men dient bij herinrichting van het plangebied rekening te houden met foeragerende vleermuizen. Men kan bijvoorbeeld zorgen dat donkere delen van watergangen donker blijven door de straatverlichting niet langs het water te plaatsen maar aan de andere zijde van een pad en deze alleen naar beneden en niet naar opzij te laten schijnen.

Het gebied kan als leefgebied voor de Ruige dwergvleermuis aantrekkelijk worden gehouden door een aantal vleermuiskasten aan bomen te plaatsen.

Mochten er plannen zijn om werkzaamheden aan watergangen uit te voeren, dan moet een visbemonstering worden uitgevoerd, om te kijken of er populaties van de beschermde Kleine modderkruiper en/of Bittervoorn voorkomen. Dit geldt alleen wanneer er op grote schaal delen van een watergang worden gedempt of vergraven, waardoor de instandhouding van deze soort(en) in het geding komt. Bij kleinschalige graafwerkzaamheden of werkzaamheden aan uitsluitend de oeverbeschoeiingen is een visonderzoek niet nodig.