direct naar inhoud van Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten
Plan: inpassingsplan OV-Transferium Heerde
Status: onherroepelijk
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9925.IP2009HeerdeCarBus-onh1

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu-aspecten aan de orde gesteld.

Geluid

Door de provincie Gelderland is onderzoek verricht naar de akoestische gevolgen van de aanleg van het transferium annex carpoolplein. Uit dit onderzoek van 19 januari 2009 blijkt dat de bijdrage op de geluidsbelasting van de woningen in de directe omgeving van het plangebied te verwaarlozen is. De invloed van de komst van het transferium op het geluidsniveau op de woningen in de omgeving is zeer gering. Ten aanzien van geluid zijn in het kader van voorliggend inpassingsplan geen extra maatregelen of aanvraag van hogere grenswaarden van toepassing (zie bijlage).

Natuur

Ten behoeve van voorliggend inpassingsplan is een zogenaamde quick scan uitgevoerd om te bezien of door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling belemmeringen op kunnen treden met betrekking tot de wettelijk beschermde soorten en gebieden.

In de quick scan Ecologie Transferium Heerde van december 2008 is ingegaan op de relatie met de Natuurbeschermingswet (Nb-wet), de Ecologische Hoofdstructuur en de Flora- en faunawet.

Daarbij zij opgemerkt dat het plangebied is gelegen buiten zowel het Nb-wetgebied als buiten de Ecologische Hoofdstructuur. In verband met de externe werking zijn de mogelijke effecten op deze gebieden toch meegenomen in de quick scan.

Natuurbeschermingswet (Nb-wet)

Het plangebied is gelegen op 1000 m van het Natura 2000-gebied Veluwe, dat onder de werking van de Nb-wet valt. De instandhoudingsdoelstellingen voor dit gebied zijn in een ontwerp-besluit vastgelegd en in eerder genoemd rapport overzichtelijk in beeld gebracht.

Bezien is of als gevolg van de voorgestane ontwikkeling sprake zou kunnen zijn van ruimtebeslag, versnippering, verstoring of hydrologische en vegetatieveranderingen. Conclusie is dat negatieve effecten op kwalificerende waarden van het Natura 2000-gebied Veluwe met zekerheid kunnen worden uitgesloten.

Ecologische hoofdstructuur (EHS)

Hiervoor is onder provinciaal beleid reeds geconstateerd dat het plangebied gelegen is buiten de Ecologische hoofdstructuur zoals deze in het streekplan Gelderland 2005 is vastgelegd, ook op basis van de thans in voorbereiding zijnde herziening van de begrenzing van de EHS.

Het meest dichtbijgelegen EHS-gebied is gelegen op een afstand van 125 m. In de quick scan is bezien of als gevolg van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling sprake zal zijn van ruimtebeslag, versnippering, verstoring of hydrologische veranderingen.

Conclusie is dat geen sprake is van wezenlijke aantasting van waarden van omliggende EHS-gebieden.

Flora- en faunawet

Bij ruimtelijke ingrepen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk om van de Minister van LNV ontheffing van algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Ten aanzien van de criteria voor vrijstellingen en ontheffingen, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden: de algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt, de overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt en de streng beschermde soorten.

Om te bepalen of er beschermde soorten in het plangebied voorkomen zijn de gegevens van de provincie en het natuurloket bezien. Tevens heeft een veldbezoek plaatsgevonden.

Gebleken is dat mogelijk een aantal algemene soorten die vallen onder de vrijstelling voorkomen in het plangebied. Gedacht kan worden aan vaatplanten zoals de brede wespenorchis en het grasklokje (niet aangetroffen tijdens de veldinventarisatie) en dieren zoals de woelrat, de egel, bosmuis, kleine watersalamander e.d.(sporen aangetroffen tijdens de veldinventarisatie). De vissoort bermpje is daadwerkelijk aangetroffen.

In het gebied komen soorten voor die door de Flora- en faunawet worden beschermd. De in het gebied aangetroffen en verwachte soorten planten en dieren vallen onder het lichte beschermingsregime; alleen het bermpje valt onder het iets zwaardere regime van ontheffing, behalve als gewerkt kan worden volgens een goedgekeurde gedragscode. Indien gewerkt wordt conform het ecologisch protocol (zie blz. 16 rapport Quick scan Ecologie Transferium Heerde), waarin maatregelen en uitvoeringsvoorschriften zijn opgenomen, zal schade voor dieren en planten zoveel mogelijk voorkomen kunnen worden.

Op basis van het bepaalde in artikel 16b van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en Faunwet(28 november 2000) is de “Gedragscode provinciale infrastructuur” opgesteld. Deze is op 21 september 2007 goedgekeurd door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Deze gedragscode geeft aan hoe bij bepaalde werkzaamheden schade aan de beschermde dier- en plantensoorten wordt voorkomen of tot een minimum wordt beperkt. De goedgekeurde gedragscode geeft vrijstelling voor een aantal verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Voor een aantal soorten is bij veelvoorkomende werkzaamheden geen ontheffing meer nodig.

Niet alle schade is te vermijden waardoor toch voor enkele soorten verbodsbepalingen uit de wet zullen worden overtreden. Voor de algemene soorten, zoals die in hiervoor genoemde quickscan zijn genoemd, geldt een vrijstelling.

Voor het bermpje geldt eveneens een vrijstelling indien gewerkt wordt conform de goedgekeurde gedragscode.

Geconcludeerd kan worden dat de Flora- en Faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan.

Archeologie

In opdracht van de Provincie Gelderland is een bureauonderzoek uitgevoerd in verband met de aanleg van het bustransferium annex carpoolplein in de gemeente Heerde.

Conclusie van deze rapportage is dat, gezien de gespecificeerde lage archeologische verwachting en de bekende en verwachte bodemverstoringen in het plangebied, bij de uitvoering van de voorliggende plannen vermoedelijk geen archeologische resten zullen worden verstoord. Op basis hiervan wordt aanbevolen om geen aanvullend archeologisch onderzoek te laten verrichten en het plangebied vrij te geven.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 aanmelding van de betreffende vondsten bij de RACM verplicht (zie bijlage).

Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is niet van toepassing op de voorgestane ontwikkeling. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen sprake is van de vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten waarvoor de normen c.q. oriëntatiewaarde van het plaatsgebonden en groepsrisico van toepassing zijn. In de directe nabijheid zijn ook geen inrichtingen aanwezig als bedoeld in het BEVI. Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen kan opgemerkt worden dat er zich geen buisleidingen bevinden in de nabijheid van het plangebied. Verder is de A50 niet aangeduid als een weg waarop een verhoogd risico geldt ten aanzien van het transport van gevaarlijke stoffen. Daarnaast kan nog opgemerkt worden dat bestuurders van voertuigen en reizigers, zijnde de gebruikers van het transferium, niet als risicogroep zijn aangemerkt waarvoor de regelgeving van toepassing zou moeten zijn.

Bodem

In opdracht van de provincie Gelderland is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek 'carpoolplaats n794/A50 te Heerde' van 18 februari 2009 blijkt dat op basis van de onderzoeksresultaten de conclusie kan worden getrokken dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de aanleg van het carpoolterrein/transferium ter plaatse van de onderzochte locatie.

Bij eventuele afvoer van grond van de locatie kan het wel nodig zijn een partijkeuring volgens het Besluit Bodemkwaliteit uit te voeren.

Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen.

Een belangrijk verschil met het Blk 2005 is dat de nieuwe regelgeving geen directe en harde koppeling meer kent tussen besluiten en grenswaarden. Deze is vervangen door een meer flexibele toetsing of koppeling tussen (ruimtelijke) besluiten en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Eén van de elementen daarvan is dat projecten die ‘niet in betekenende mate bijdragen’ aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Deze AMvB, verder te noemen NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Als de toename voor één of beide stoffen hoger is, dan is het project IBM. Bij de NIBM toets gaat het om de toename van de luchtverontreiniging als gevolg van het project, afgezet tegen de autonome ontwikkeling.

Interimperiode: 1% grens

De 3% grens is van toepassing op besluiten, die genomen worden vanaf het moment dat het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna:NSL) definitief is vastgesteld en daarmee in werking treedt. Doel van het NSL is om de grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) tijdig te halen, waarbij rekening wordt gehouden met de effecten van noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. In de interimperiode, de periode tot de inwerkingtreding van het NSL, geldt de lagere grens van 1%. Dit staat gelijk aan een toename van ten hoogste 0,4 microgram/m3 voor zowel NO2 als PM10.

Om te kunnen bepalen of het project als NIBM aangemerkt kan worden zijn afzonderlijke berekeningen uitgevoerd. Uit deze berekeningen is naar voren gekomen dat de bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit door de uitvoering van dit plan kleiner zal zijn dan 0,4 µg/m3. Daarmee valt het plan onder de NIBM-categorie en wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen ten aanzien voor luchtkwaliteit. Verdergaande berekeningen zijn dan ook niet noodzakelijk.