direct naar inhoud van 4.3 Natuur
Plan: N320 Culemborg
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9925.IPN320Culemborg-vst1

4.3 Natuur

4.3.1 Algemeen

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men onder andere te maken met de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Bij soortenbescherming geldt de Flora- en faunawet.

4.3.2 Gebiedsbescherming

Om te kunnen beoordelen wat de effecten van het inpassingsplan zijn op de beschermde natuurgebieden is een toets in het kader van gebiedsbescherming uitgevoerd5. In dit onderzoek is ingegaan op de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Ecologische hoofdstructuur in relatie tot het plangebied. In deze paragraaf volgt een samenvatting van de resultaten van deze toetsing. Voor een volledig overzicht van het onderzoek wordt verwezen naar de bijlage.

Natuurbeschermingswet 1998

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Op grond van deze wet is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met het beheer van het gebied moet een habitattoets of voortoets worden verricht.

De N320 en haar directe omgeving liggen niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Lingegebied & Diefdijk-Zuid. Dit Natura 2000-gebied ligt ongeveer 1.200 meter ten westen van de N320. Met de plannen zijn negatieve effecten op het Natura 2000-gebied op voorhand niet uitgesloten. Om die reden is voor de plannen een voortoets of oriënterende habitattoets uitgevoerd. In deze toets wordt onderzocht welke effecten als gevolg van de activiteit te verwachten zijn. Deze effecten zijn bekeken in relatie tot de kwetsbaarheid van het gebied.

Uit de toets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 kan geconcludeerd worden dat de aanpassingen aan de N320 niet leiden tot negatieve effecten op in-standhoudingsdoelstellingen van habitattypen en -soorten van het Natura 2000-gebied Lingegebied & Diefdijk-Zuid. Met de ontwikkelingen is geen sprake van aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Boswet

Bossen en andere terreinen met veel bomen zijn beschermd door de Boswet. Deze nationale wet zorgt er voor dat de bossen in Nederland in stand blijven en waar mogelijk worden uitgebreid. In het kort maakt de Boswet het verplicht om de intentie tot de kap van bos en/of bomen een maand van te voren te melden (meldingsplicht). Tevens verplicht de Boswet om de grond waarop het bos of de bomen hebben gestaan binnen drie jaar opnieuw in te planten (herplantplicht).

Met de plannen voor de N320 wordt een aantal bomen gekapt. Getoetst is of de te kappen bomen vallen onder de bescherming van de Boswet. Uit deze toets is gebleken of met de kap van bomen sprake is van een meldings- en herplantplicht.

Het merendeel van de te kappen bomen betreffen populieren of vormen geen bos (> 10 are) of rijbeplanting van meer dan 20 bomen. Deze bomen vallen niet onder de bescherming van de Boswet. Op een tweetal locatie worden echter bomen gekapt die vallen onder de bescherming van de Boswet. Voor deze bomen geldt een meldings- en herplantplicht. De betreffende bomen zijn de zes essen langs de Wethouder Schoutenweg en de zes lindes ten westen van de rotonde van de Rijksstraatweg.


De te kappen bomen worden zo veel mogelijk in het plangebied herplant, conform de herplantingsplicht. Voor de kap van deze bomen moet minimaal één maand maar maximaal één jaar voor de daadwerkelijke kap een melding van de betreffende kap gemaakt worden. Vervolgens moet binnen drie jaar na de kap nieuwe bomen zijn herplant.

Ecologische Hoofdstructuur

Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebieds- en soortenbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag (provincie Gelderland).

Binnen de Ecologische Hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat een bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegde gezag erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht.

Areaal verlies EHS

Met de geplande maatregelen van de N320 is sprake van areaalverlies. Er wordt 0,65 ha EHS dat aangewezen is als natuurgebied aangetast. De EHS die aangetast wordt bestaat uit weidegronden met het beheertype kruiden- en faunarijk grasland. Voor de aantasting van de EHS dient compensatie plaats te vinden. Voor aantasting van deze graslanden geldt de lichtste compensatievorm (=133%). Dit betekent dat voor het verlies aan 0,65 ha kruiden- en faunarijk grasland er 0,86 ha nieuw kruiden- en faunarijk grasland aangelegd of beheerd moet worden.


Overige kernkwaliteiten

Met de aanpassingen aan de N320 is geen sprake van aantasting van overige kernkwaliteiten of omgevingscondities van de EHS. De aanpassingen aan de N320 leiden door het gebruik van ZOAB niet tot een verhoging van de niet gebiedseigen geluidsbelasting. Uit berekening blijkt dat de niet gebiedseigen geluidsbelasting zelfs afneemt met de plannen. Een verhoging van niet gebiedseigen geluidsbelasting in stiltebeleidsgebieden en stiltegebieden (in geval de norm van 40 decibel wordt overschreden) betreft aantasting van de kernkwaliteiten van de EHS. De EHS in de directe omgeving van de N320 is niet aangewezen als stilte(beleids)gebied.

De verhoging van de geluidsbelasting leidt niet tot aantasting van de kernkwaliteiten van de EHS op deze locatie.

EHS saldering

Eén van de werkzaamheden aan de N320 is het verbreden van de weg tussen de A2 en de Wethouder Schoutenweg. Ten zuiden van dit gedeelte van de weg liggen een aantal percelen binnen de EHS Natuur. De verbreding van de weg gaat over deze percelen heen, en gaat dus ten kosten van de Ecologische hoofdstructuur. Het gaat hierbij om gronden met het beheertype kruiden- en faunarijk grasland. De vegetatie kan behoren tot allerlei verbonden van graslandvegetaties, ondermeer kamgrasvegetaties of de meer algemene witbolgraslanden. In dit grasland kunnen diverse soorten ruigte en struweel voorkomen. Het type natuur is onder andere van belang voor vlinders en andere insecten, vogels en kleine zoogdieren. Onderstaande afbeelding geeft weer waar de EHS-Natuur verdwijnt door de verbreding van de N320.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN320Culemborg-vst1_0024.jpg"

Locatie waar de EHS-Natuur verdwijnt door de verbreding van de N320


Beleidskader

De provincie Gelderland heeft beleid opgesteld aangaande ontwikkelingen die plaatsvinden binnen de EHS. Dit is opgenomen in de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG). In RVG staat beschreven dat indien ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben dat de EHS wordt aangetast, er saldering moet plaatsvinden. De saldering moet er tevens voor zorgen dat niet alleen de kwantiteit van het EHS toeneemt, maar ook dat de kwaliteit van de EHS wordt versterkt.


Voor bovenstaand gebied geldt een salderingsnorm van 133%. In totaal verdwijnt er 0,65 hectare. Dit betekent dat er minimaal 0,83 hectare gerealiseerd moet worden op een andere locatie, de zogenoemde 'salderingslocatie'. Verder stelt de RVG dat geschikte locaties voor saldering locaties zijn die in provinciale of lokale groenplannen in beeld zijn voor natuurontwikkeling, zoals natuurbeheerplannen of landschapsontwikkelingsplannen. Zeer geschikt zijn bijvoorbeeld EHS-verbindingszones. Naast de RVG is de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten EHS' van belang. In dit document staan de volgende richtlijnen, waaraan saldering van de EHS moet voldoen:

  • Draagt bij aan de vorming van een robuustere EHS.
  • Ligt binnen of sluit aan op de EHS.
  • Sluit aan op of ligt nabij het gebied waar de ingreep plaatsvindt, in dezelfde of een aansluitende gemeente. Alleen wanneer de initiatiefnemer aan kan tonen dat saldering aansluitend of nabij niet mogelijk is, is saldering verder weg van de locatie mogelijk.
  • Is geschikt voor een duurzame ontwikkeling van de te compenseren kwaliteiten.
  • Betreft geen bestaand bos- of natuurterrein en is niet aangewezen als nieuwe natuur.
  • Betreft geen terrein waarop in verband met een ander initiatief al een salderingsopgave ligt of waarvoor subsidie is verleend voor de realisatie van natuur.


Verder is bepaald dat de saldering geregeld moet zijn bij de vaststelling van een bestemmingsplan of inpassingsplan. Dit kan in hetzelfde of een ander gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan/inpassingsplan plaatsvinden.


Compensatie EHS

In het inpassingsplan N320 Culemborg is voor de compensatie van de EHS een perceel opgenomen dat grenst aan de verbindingszone Diefdijk. Het perceel wordt momenteel gebruikt als intensief begraasde ponyweide.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN320Culemborg-vst1_0025.jpg"

Ligging van de compensatielocatie

De verbindingszone Diefdijk is een natte verbindingszone met doelsoorten als amfibieën, moerasvogels en natuurdoeltypen als moeras, open water, vochtige hooilanden en flora- en faunarijk grasland. De verbinding maakt deel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Ten zuiden van de A2 is een aantal jaar geleden het eerste deel van de inrichting afgerond (Molenkade). Het compensatieperceel maakt deel uit van de inrichting van Molenkade 2 net ten noorden van de A2. Om de waterlinie beleefbaar te maken vanaf de A2, is besloten om aan beide zijden van de A2 te zorgen voor open water. Verder zal dit deel van de verbindingszone worden ingericht ten behoeve van de doelen: vochtig schraalland, bloemrijk grasland en moeras.

Het compensatieperceel zal deel gaan uitmaken van open water met overgangszone naar moeras en vochtig hooiland. De zuidzijde van het perceel zal een harde grens worden, waardoor deze direct waterhoudend zal worden. De waterpartij krijgt hier een diepte van circa 1-1.5 m. De noord- en oostrand van de waterplas zullen flauw zijn met een talud van 1:10 tot 1:15. Deze zullen niet helemaal recht afgewerkt worden, maar krijgen een iets 'speelse' afwerking, waardoor een aantal inhammen zullen ontstaan. Door deze inrichting zal er een moerasachtige zone ontstaan langs de noord- en oostrand van het perceel. Deze zone is niet alleen interessant voor fauna, maar biedt ook ruimte voor een goed ontwikkelde en waardevolle vegetatie. De precieze uitwerking van de inrichting is nog niet bekend. Het streven is om de verdeling tussen de natuurdoelen er ongeveer als volgt uit te laten zien:

Code   Natuurdoeltype   Aandeel  
Geen   Watergang   15%  
N04.02   Zoete plas   65%  
N05.01   Moeras   10%  
N10.02   Vochtig schraalland   10%  

De rest van het plangebied Molenkade 2 zal voor het overgrote deel bestaan uit graslanden. Een groot deel zal naar verwachting dotterbloemhooiland (N10.02 Vochtig schaalland) en kamgrasweide (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland) worden. Een kleiner deel zal worden uitgevoerd als glanshaverhooiland (N12.03 Glanshaverhooiland).

De uitvoering van de compensatie is geborgd in een privaatrechtelijke overeenkomst met de eigenaar/beheerder. De realisatie en het beheer van de natuurdoelen zullen in deze overeenkomst ten behoeve van het project Molenkade 2 geborgd worden. Tot aan uitvoering van dit project zullen met de huidige eigenaar afspraken gemaakt worden over extensief beheer van het perceel.

Bij de eerstvolgende herziening van de EHS zal het compensatieperceel voor het inpassingsplan A320 Culemborg worden opgenomen in de EHS.

4.3.3 Onderzoek Soortenbescherming

Soortenbescherming is altijd van toepassing. In Nederland is de bescherming van soorten opgenomen in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor het beoordelen van de doorwerking van het aspect soortenbescherming moet worden nagegaan of het plangebied beschermde soorten (zowel planten als dieren) herbergt. De mogelijke negatieve effecten van de ingreep op de betreffende soorten moeten worden beschreven.

In 2011 is een toets6 in het kader van soortenbescherming uitgevoerd. Deze toets geeft de effecten van de plannen weer in het kader van de Flora- en faunawet. Hieronder volgt een samenvatting van de resultaten van dit onderzoek. Voor het volledig rapport wordt verwezen naar de bijlage.

Door de ingreep worden de volgende streng beschermde soorten verstoord: Kleine modderkruiper (tabel 2 FF-wet) en Bittervoorn (tabel 3 FF-wet) op deellocatie 1 en Heikikker (tabel 3 Habitatrichtlijnsoort FF-wet) op deellocatie 2. Met uitzondering van de hiervoor genoemde soorten worden naar verwachting geen streng beschermde soorten verstoord door de ingreep.

Natuurgebied 'Zandput Rietveldseweg' (nabij deellocatie 1) vormt een belangrijk foerageergebied voor vleermuizen, met name Gewone dwergvleermuis en Watervleermuis. Aanbevolen wordt om bij de herinrichting van de N320, met name op het gebied van verlichting en geleiding, rekening te houden met het gebruik van natuurgebied 'Zandput Rietveldseweg' door vleermuizen, zodat de functionaliteit van het foerageergebied blijft gehandhaafd. Hiervoor is een nader onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verderop in deze paragraaf verwoord.

In het algemeen geldt dat de werkzaamheden ruim buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden; indien werkzaamheden in of rond het broedseizoen worden uitgevoerd, dient te worden vastgesteld dat er geen enkel broedgeval kan worden verstoord. Er zijn broedgevallen van watervogels vastgesteld (onder andere Meerkoet en Wilde eend). In deellocatie 3 is een roekenkolonie aanwezig. Verstorende activiteiten mogen pas plaatsvinden nadat broedgevallen op natuurlijke wijze zijn geëindigd (en de jonge vogels definitief zijn uitgevlogen) en voordat zich nieuwe broedgevallen voordoen.

Voor alle soorten (beschermd en niet beschermd) geldt de algemene zorgplicht. Deze houdt in dat de werkzaamheden op een zodanige wijze worden uitgevoerd dat planten en dieren zo min mogelijk worden verstoord. In elk geval dient de verstoring beperkt te blijven tot het (netto) plangebied. Ook materialenopslag, bouwketen etc. dienen zo mogelijk binnen de begrenzing van het plangebied een plaats te krijgen en mogen in elk geval geen verstorend effect hebben buiten het plangebied.

Ook dient, vanuit de zorgplicht, de periode van uitvoering zo gekozen te worden, dat dieren zo min mogelijk worden verstoord. Aanwezige dieren (algemene soorten, en soorten zonder bijzondere beschermingsstatus) worden weggevangen of op een onschadelijke wijze verdreven naar een geschikt biotoop. Bij de werkzaamheden is het van belang de bestaande, te handhaven landschapselementen als grasland, houtopstanden en struwelen niet aan te tasten.

Nader onderzoek vleermuizen

Een aantal bomen langs de N320 worden gekapt. Het is mogelijk dat met de kap van deze bomen en de aanwezigheid van straatverlichting, sprake is van aantasting van belangrijke vliegrouten van vleermuizen. Om die reden is een nader onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van de bomenrij langs de N320 door vleermuizen.

Door SAB is in oktober 2012 een nader onderzoek vleermuizen uitgevoerd7. Het onderzoek is bijgevoed als bijlage aan dit plan. In de navolgende paragraaf zijn de resultaten van het nader onderzoek weergegeven.

Met de plannen is geen sprake van aantasting van een vliegroute van vleermuizen. De (beperkte) vliegroute langs de spoorlijn blijft met de plannen behouden; de bomen op deze locatie worden niet gekapt en op deze locatie wordt geen verlichting aangebracht. Met de kap van bomen is geen sprake van overtreding van de Flora- en faunawet voor vleermuizen. Dit betekent dat met de plannen geen ontheffing aangevraagd moet worden of dat het nemen van mitigerende maatregelen noodzakelijk is. Wel zijn enkele (mitigerende) maatregelen aan te bevelen. Deze maatregelegen zijn opgenomen in het rapport dat is bijgevoegd als bijlage aan dit bestemmingsplan.

Activiteitenplan Heikikker, Bittervoorn en Kleine modderkruiper

Door SAB is in oktober 2012 een Activiteitenplan voor de Heikikker, Bittervoorn en Kleine modderkruiper opgesteld. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage aan dit plan. In de navolgende paragrafen zijn de resultaten van dit onderzoek opgenomen8.

De werkzaamheden die voor de ontwikkeling in het plangebied worden uitgevoerd kunnen leiden tot aantasting van leefgebieden van strikt beschermde soorten. Hierbij is de Flora- en faunawet leidend. De effecten van deze maatregelen op strikt beschermde soorten is onderzocht door De Groene Ruimte (2011). De Groene Ruimte heeft geconstateerd dat met het verbreden van de N320 ten oosten van de A2 (deellocatie 1) en het herinrichten van het kruispunt ter hoogte van de Wethouder Schoutenweg (deellocatie 2) sloten worden gedempt. Met het dempen van deze sloten wordt het leefgebied van de Heikikker, Bittervoorn en Klein modderkruiper aangetast. Zonder het nemen van maatregelen is sprake van overtreding van de Flora- en faunawet.

Om aantasting van verblijfplaatsen van de Heikikker, Bittervoorn en Kleine modderkruiper te voorkomen worden mitigerende maatregelen uitgevoerd. Deze mitigerende maatregelen betreffen voor alle soorten in het kort:

  • Voorafgaand aan het dempen van de watergang wordt eerst nieuw leefgebied aangelegd.
  • Het dempen wordt uitgevoerd als dit nieuwe leefgebied geschikt is bevonden.
  • De te dempen oevers van de watergang wordt gemaaid en daarna leeggevist, waarbij de gevangen dieren (inclusief zoetwatermossels) worden overgezet naar het nieuwe leefgebied.
  • De nieuwe watergangen worden voorzichtig verbonden met de bestaande watergangen.
  • Bij de aanleg van duikers, vistrappen en goten moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van voldoende waterdiepte (> 30 cm).
  • Alle werkzaamheden worden begeleid door een ter zake kundige op het gebied van amfibieën en vissen.


Met het uitvoeren van deze mitigerende maatregelen wordt rekening gehouden met het kwetsbare seizoenen van de soorten; het voortplantings- en overwinteringsseizoen. Deze perioden zijn in tabel 3 weergeven. Werkzaamheden in de watergangen worden niet uitgevoerd in het kwetsbare seizoen. Met het toepassen van de in dit activiteitenplan genoemde maatregelen wordt de gunstige staat van instandhouding voor de Heikikker, Bittervoorn en Kleine modderkruiper gehandhaafd. Dit betekent dat met het nemen van mitigerende maatregelen geen sprake is van aantasting van de locale populaties van de betreffende soort en dat een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk wordt geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IPN320Culemborg-vst1_0026.jpg"

Tabel: Indicatieve periode uit te voeren werkzaamheden. Groen: werkzaamheden kunnen uitgevoerd worden. Oranje: werkzaamheden mogen uitgevoerd worden mits de watertemperatuur hoger is dan 10 ºC. Rood: werkzaamheden mogen niet uitgevoerd worden.

4.3.4 Conclusie

Gebiedsbescherming

Met de geplande maatregelen aan van de N320 is sprake van areaalverlies. Deze aantasting van de EHS wordt gecompenseerd door de aanleg van 0,86 ha nieuw kruiden- en faunarijk grasland, grenzend aan de verbindingszone Diefdijk. Het compensatieperceel is opgenomen in dit inpassingsplan en voorzien van een passende natuurbestemming. Met deze compensatie vormt de EHS geen belemmering voor de uitvoering van dit inpassingsplan.

Met de aanpassingen aan de N320 is daarnaast geen sprake van mogelijk kwaliteitsverlies van de EHS door een toename in geluid.

Soortenbescherming

De strikt beschermde soorten Kleine modderkruiper, Bittervoorn en Heikikker zijn in het plangebied aanwezig. Indien met de plannen watervoerende elementen, (voortplanting alle soorten) en struweel (overwintering Heikikker) waarin deze soorten zijn aangetroffen worden aangetast, is het noodzakelijk een ontheffingsaanvraag in te dienen. De ontheffingsaanvraag, begeleid met een activiteitenplan, zal worden voorgelegd aan het bevoegd gezag (ministerie van EL&I).