Plan: | N320 Culemborg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | inpassingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9925.IPN320Culemborg-vst1 |
Bij het opstellen van een inpassingsplan is het van belang om na te gaan in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren voor de voorgestelde ontwikkeling. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan de volgende punten:
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een inpassingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Op basis van de Wgh is door Schoonderbeek en Partners Advies BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai10. De resultaten van dit onderzoek zijn onderstaand weergegeven. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage bij deze toelichting.
Doel akoestisch onderzoek
Het doel van het akoestisch onderzoek is om de gevolgen in beeld te brengen van de te wijzigen N320 en de aansluitende wegen en de nieuwe weg en deze te toetsen aan de Wet geluidhinder. Daarnaast zijn de gevolgen getoetst aan het provinciale geluidbeleid.
De geluidbelastingen afkomstig van de wegen zijn berekend ter plaatse van de bestaande geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidzone van deze wegen voor de toekomstige situatie 2025. In de Wet geluidhinder wordt het geluid per weg bekeken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de aanleg van een nieuwe weg en fysieke wijziging van een weg. Bij een nieuwe weg geldt dat de geluidbelasting op de bestaande woningen getoetst moet worden aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Bij overschrijding van deze voorkeurswaarde moeten maatregelen onderzocht worden. Voor deze woningen geldt dat uit gevelonderzoek moet blijken of aanvullende geluidreducerende maatregelen nodig zijn om het binnenniveau te laten voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB voor woningen.
Hieronder volgt een samenvatting van de resultaten van dit onderzoek. Voor het volledig rapport wordt verwezen naar de bijlage.
Resultaten akoestisch onderzoek
Overzicht van de te wijzigen wegen (locaties 1 t/m 4) en omgeving
Per deelgebied komt het volgende naar voren:
Locatie 1
N320
Berekeningen hebben uitgewezen dat als gevolge van de verkeerstoename, de fysieke wijzigingen en de verandering van de verkeersverdeling van de N320 bij 5 woningen de voorkeurswaarde wordt overschreden. De toename van de geluidbelasting kan weggenomen worden door toepassing van een geluidreducerend wegdektype. Er is dan geen sprake meer van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder en hoeven er geen hogere waarden vastgesteld te worden.
Wethouder Schoutenweg
Ten gevolge van de Wethouder Schoutenweg is geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Er hoeven geen hogere waarde vastgesteld te worden.
Locatie 2
Ten gevolge van de N320 is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder en hoeven er geen hogere waarden vastgesteld te worden.
Locatie 3
De geluidbelasting afkomstig van de nieuwe weg op de woningen is ruim lager is dan de voorkeurswaarde van 48 dB, te weten 44 dB of minder. Voor deze locatie hoeven er geen hogere waarden vastgesteld te worden.
Locatie 4
N320
Ten gevolge van de verkeerstoename, de fysieke wijzigingen en de verandering van de maximale toegestane rijsnelheid van de N320 wordt de voorkeurswaarde bij 11 woningen, een appartementengebouw en 2 nieuwe woonlocaties binnen bestemmingsplan Lanxmeer (namelijk aan de Multatulilaan (57 woningen) en de mogelijke woningen (appartementengebouw) bij het zwembad overschreden. Met uitzondering van de woning aan de Rijksstraatweg 14 kan de toename van de geluidsbelasting bij alle woningen worden weggenomen door toepassing van een geluidsreducerend wegdektype. De toename van de geluidsbelasting bij de reconstructiewoning aan de Rijksstraatweg 14 kan worden weggenomen door toepassing van een combinatie van bron- en overdrachtmaatregelen. Het op deze locatie realiseren van een geluidswal is echter om andere dan akoestische redenen niet gewenst. Vanwege de ongewenstheid van een geluidswal moet een hogere waarde procedure doorlopen worden voor de woning aan de Rijksstraatweg 14.
N833 Rijksstraatweg (provinciaal)
Ten gevolge van de verkeertoename, de fysieke wijzigingen en de verandering van verkeersverdeling van de N833 Rijksstraatweg (provinciaal), wordt de voorkeurswaarde bij de woning aan de Rijksstraatweg 14 overschreden. De toename van de geluidsbelasting kan door toepassing van een geluidreducerend wegdektype bij deze woning worden weggenomen waardoor geen hogere waarden vastgesteld hoeven te worden.
Rijksstraatweg (gemeentelijk) en Van Limburg Stirumstraat
Ten gevolge van de Rijksstraatweg (gemeentelijk) en de Van Limburg Stirumstraat is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Hierdoor is geen sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder en hoeven er geen hogere waarden vastgesteld te worden.
Multatulilaan
De geluidsbelasting ten gevolge van de verkeerstoename, de fysieke wijzigingen en de verandering van verkeersverdeling van de Multatulilaan (30 km/uur) neemt toe met maximaal 2,8 dB. De geluidsbelasting bedraagt bij de 57 nieuwe woningen aan de Multatulilaan en bij de mogelijk nieuwe woningen bij het zwembad, maximaal 55 dB. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, maar ruim lager dan de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting, zoals deze geldt voor 50 km/uur wegen. Wegen waar een maximaal toegestane rijsnelheid geldt van 30 km/uur zijn uitgezonderd van toetsing volgens de Wet geluidhinder. Een geluidbelasting van 55 dB ten gevolge van de vergelijkbare "gewone" wegen is veel voorkomend. Er hoeft geen hogere waarden vastgesteld te worden.
Saneringswoningen
Voor de woningen Rietveldseweg 27 en 34 en Rijksstraatweg 10 en 14 geldt een saneringssituatie. Bij de saneringswoningen aan de Rieveldsestraatweg worden geluidsreducerende wegdekken toegepast. Voor de woningen aan de Rijsstraatweg kan geen geluidsreducerend asfalt aangelegd worden om de kruisingen ter plaatse hiervoor niet geschikt zijn. Ook zijn er naast geluidsreducerende wegdekken geen andere doelmatige maatregelegen te treffen die financieel acceptabel zijn. Voor de vier saneringswoningen moet een saneringsprogramma worden opgesteld. Tevens moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de vereisde binnenniveaus. Indien dit niet het geval is moeten gevelmaatregelen aangebracht worden.
Conclusie
Met het toepassen van de beschreven maatregelen geldt dat de geluidsituatie bij vrijwel alle woningen op locaties 1, 2, en 4 vergelijkbaar blijft met de huidige situatie. Ten opzichte van de huidige situatie vindt er bij de woningen ter hoogte van locatie 3 een toename plaats van de geluidbelasting. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de verkeerstoename op de Beesdseweg (lokale weg) en de nieuw te realiseren weg. Voor de woning aan de Rijksstraatweg 14 moet een hogere waarde procedure doorlopen worden. Op grond van artikel 110c van de Wet geluidhinder zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het vaststellen van hogere grenswaarden. De hogere grenswaarden procedure loopt parallel aan de procedure van dit bestemmingsplan. Het is van belang dat de hogere waarden zijn vastgesteld alvorens het bestemmingsplan door de gemeenteraad wordt vastgesteld.
'Inzicht in de geluidssituatie'
In de 3 onderstaande figuren is per deelgebied de totale geluidbelasting (gecumuleerde geluidbelasting) weergegeven in de huidige situatie (2011), de autonome situatie (2025 zonder plan) en met het plan voor en na het treffen van maatregelen. Tevens zijn de minimaal toe te passen wegdektypen weergegeven. Daar waar overdrachtsmaatregelen zijn onderzocht, zijn deze financieel niet doelmatig of landschappelijk niet mogelijke of gewenst.
Algemeen
Voordat het inpassingsplan wordt vastgesteld, moet zijn aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater de gewenste ruimtelijke ontwikkeling toelaten. Ook moet worden getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Onderzoek
Om te bepalen of de bodemkwaliteit de aanpassingen aan de N320 toelaat is door Tauw bv een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd11. Ten behoeve van dit inpassingsplan is langs de N320 op totaal zeven afzonderlijke locaties (water-)bodemonderzoek uitgevoerd. De aanleiding voor dit (water-)bodemonderzoek zijn de voorgenomen werkzaamheden ter plaatse van de N320, welke zijn verwoord in een voorkeursalternatief. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem, grond en het grondwater om na te gaan of het geschikt is voor het beoogde gebruik. Tevens is een aanvullend asbestonderzoek uitgevoerd.
Door middel van het bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op de locatie vastgelegd. Plaatselijk zijn licht verhoogde gehalten in de grond en het waterbodem gemeten. Deze gehalten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Nader onderzoek
Ter plaatse van de voormalige saneringslocatie ter hoogte van de Daan van Dijkweg is een matig tot sterk verhoogd gehalte van PAK aangetoond in de bovengrond. De PAK verontreiniging is te relateren aan de bijmenging met puin, echter de verontreiniging is zowel horizontaal als verticaal nog niet afgeperkt. Er kan dus mogelijk sprake zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Met behulp van een nader onderzoek wordt bepaald wat de omvang van de verontreiging is en welke vervolgstappen noodzakelijk zijn. Ondanks het aangetroffen sterk verhoogde gehalte zijn er op basis van de onderzoeksresultaten geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen ontwikkeling van de locatie.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein
Onderzoek
Om te kunnen beoordelen of de maatregelen aan de N320 gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit is een onderzoek luchtkwaliteit12 uitgevoerd naar de emissie en verspreiding van fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) en getoetst aan de luchtkwaliteitseisen, zoals toegepast in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het onderzoek is als bijlage opgenomen bij dit inpassingsplan.
Gezien de situering van het studiegebied zijn in dit onderzoek het relevante wegverkeer op lokale wegen en de rijksweg A2 als bron van luchtverontreiniging meegenomen. Het studiegebied omvat het plangebied en de (relevante) wegen in de omgeving. Op de omliggende wegen kan een verandering in de verkeersintensiteiten vanwege het plan optreden. Deze zijn daarom in het onderzoek meegenomen. Buiten het studiegebied zijn geen effecten van het plan te verwachten. De onderzochte wegen zijn de N320, Wethouder Schoutenweg, Erasmusweg, de ‘nieuwe weg’, tussen de N320 en de Beesdseweg, de Rijksstraatweg, de Van Limburg Stirumstraat en de Multatulilaan. Aan de overige wegen binnen de bebouwde kom vinden geen wijzigingen aan de weg en geen toename van de verkeersintensiteiten plaats die met het plan samenhangen. Daarom zijn deze wegen niet verder beschouwd.
Overige bronnen van luchtverontreiniging in de omgeving van het plangebied, zoals bedrijven, zijn in het onderzoek buiten beschouwing gelaten. Dergelijke bronnen liggen op een dusdanig grote afstand van het plangebied, dat deze in het kader van het uitgevoerde luchtkwaliteit onderzoek niet relevant zijn. Daarbij wordt aangetekend dat de bijdrage aan de luchtkwaliteit van andere bronnen is meegenomen in de achtergrondconcentraties.
Stikstofdioxide
Voor stikstofdioxide geldt dat vanaf 2015 aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (jaarnorm) moet worden voldaan en dat de uurgemiddelde grenswaarde van 200 µg/m3 maximaal 18 keer per jaar (uurnorm) overschreden mag worden. Rekeninghoudend met een bandbreedte van 2 µg/m3, een door het Planbureau voor de leefomgeving aangegeven onzekerheid voor de jaargemiddelde NO2 concentratie, is er getoetst aan een jaarnorm van 38 µg/m3. Deze waarde is illustratief en indicatief voor een mogelijke overschrijding van de grenswaarde. Uit het onderzoek blijkt dat zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situaties na planrealisatie (2015 en 2020) met zekerheid aan de jaarnorm wordt voldaan. Verder blijkt dat ook in alle gevallen aan de uurnorm wordt voldaan.
Fijn stof
Voor fijn stof geldt dat per 2011 aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (jaarnorm) moet worden voldaan en dat de 24-uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar (dagnorm) overschreden mag worden. Rekeninghoudend met een bewerking van de dagnorm, is getoetst aan de (meest) kritische jaargemiddelde concentratie van 31,5 µg/m3, zoals ook in het NSL is gehanteerd. Deze waarde is illustratief en indicatief voor een mogelijke overschrijding van de grenswaarde. Uit het onderzoek blijkt dat zowel de huidige situatie als de toekomstige situaties na planrealisatie met zekerheid aan de jaarnorm en dagnorm voldoet.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat in het studiegebied nu en in de toekomst met zekerheid wordt voldaan aan de grenswaarden luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor het inpassingsplan.
Algemeen
Bij maatregelen aan een weg kan het aantal verkeersbewegingen toenemen. Een toename in vervoersbewegingen kan resulteren in een toename in stikstofdepositie, welke verzuring en vermesting van natuurwaarden tot gevolg kan hebben. Om die reden is in het kader van het inpassingsplan beoordeeld of stikstof een belemmering kan vormen voor het inpassingsplan.
Afweging
De Provincie Gelderland heeft in 2012 met het rekenmodel 'Aerius' de hoeveelheid stikstofdepositie in het Lingegebied in kaart gebracht. Dit maakte duidelijk of de hoeveelheid stikstof de 'kritische depositiewaarde' voor een bepaald habitattype overschrijdt, en zo ja welke extra maatregelen dan nodig zijn om de verdere achteruitgang van het habitattype te stoppen. Uit deze berekening is gebleken dat de hoeveelheid stikstof de kritische grens voor het kalkmoeras in het Lingegebied overschrijdt. De N320 ligt in de directe omgeving van dit gebied. Bij de twee bostypen die in het gebied voorkomen (vochtige alluviale bossen, type essen-iepenbos en beekbegeleidende bossen) is zeer lokaal een kleine overschrijding geconstateerd. Dit levert echter geen beperkingen op voor de instandhoudingsdoelen, dus er zijn geen extra maatregelen nodig (bron: www.waterschaprivierenland.nl).
Binnen het Natura 2000-gebied is één van de aangewezen habitattypen gevoelig voor een toename in stikstofdepositie. Dit habitattype is Kalkmoerassen en heeft een kritische depositie waarde (KDW) van 1100 mol N/ha/jaar. In de huidige situatie wordt deze kritische depositie waarde reeds overschreden. De huidige achtergronddepositie op het Natura 2000-gebied is 1900 mol N/ha/jaar. Dit betreft een overschrijding van reeds 800 mol N/ha/jaar. Het habitattype Kalkmoerassen is aanwezig op enkele percelen in de omgeving van de Put van Bullee bij Acquoy (Ontwerpbesluit). Deze put ligt op ongeveer 7.000 meter afstand van het plangebied.
Het aantal vervoersbewegingen op de N320 neemt niet toe door de aanpassingen aan de provinciale weg. Alhoewel er extra rijbanen worden aangelegd en er feitelijk meer auto's op een bepaalde oppervlakte kunnen rijden, zorgt de aanpassingen aan N320 voor een betere doorstroming. Een betere doorstroming leidt tot een grotere afstand tussen de onderlinge auto's, waardoor er minder auto's op de rijbanen rijden dan ten opzichte van stilstaand verkeer. Ook verblijven de auto's bij een betere doorstroming korter op de N320. Hierdoor wordt minder stikstof uitgestoten. Op basis van voorstaande wordt gesteld dat met de aanpassingen aan de N320 geen sprake is van een toename in stikstofuitstoot en depositie op het Natura 2000-gebied ten opzichte van de huidige situatie. De aanpassingen voor een betere doorstroming van de N320 leiden mogelijk zelfs tot een afname in stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied.
Onderzoek
Om bovenstaande veronderstelling te onderbouwen is er door Windmill Milieu en Management een onderzoek13 uitgevoerd naar de stikstofdepositie ten gevolge van de N322 en de voorgestelde maatregelen. Het onderzoek is als bijlage 13 bij de plantoelichting gevoegd.
In het onderzoek is de additionele stikstofdepositie door wegverkeer bepaald met het rekenmodel STACKS D+. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de N320 in de situaties zonder planontwikkeling en in de situaties na planrealisatie de hoogste depositie wordt berekend in het meest noordelijk deel van het Natura 2000-gebied "Lingegebied & Diefdijk-Zuid". Dit deel is het kortst gelegen bij de aansluiting van de Rijksweg A2 met de N320. De additionele stikstofdepositie varieert in het gehele Natura 2000-gebied tussen 0,0 mol N/ha/jaar en 0,039 mol N/ha/jaar. Ter plaatse van het habitatgebied waar de hoogste additionele depositie wordt veroorzaakt (meest noordelijk gelegen deel van het Natura 2000-gebied) betreft de kritische depositiewaarde 1857 mol N/ha/jaar (vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen)). De aditionele depositie ligt daarmee in de orde grote van 0,004% van de kritische depositiewaarde.
Ter plaatse van geen enkel habitattype is sprake van een toename van de stikstofdepositie die groter is dan 0,05 N/ha/jaar. Daarmee zijn geen significant negatieve effecten te verwachten.
Ter plaatse van de kalkmoerassen (H7230) die gelegen zijn in het zuidelijke gedeelte van het betreffende Natura 2000-gebied is geen relevante bijdrage berekend van de stikstofdepositie ten gevolge van het wegverkeer op de N320.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan niet leidt tot (significante) negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied voor wat betreft verzuring en vermesting als gevolg van stikstofdepositie.
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (o.a. chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico (PR) mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (artikel 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Onderzoek
Stationaire bronnen
Om te inventariseren of er stationaire bronnen in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen is de provinciale risicokaart Gelderland geraadpleegd. Op de navolgende afbeelding is hiervan een fragment opgenomen. Op basis van deze uitsnede blijkt dat er in de omgeving een aantal stationaire risicobronnen te onderscheiden zijn. Dit zijn geen Bevi inrichtingen. Het betreft hier de volgende:
Beide stationaire bronnen ligging op een dusdanige afstand (meer dan 250 meter) dat zij geen invloed hebben op het plangebied. Een nadere beoordeling en verantwoording van het groepsrisico kan daarmee achterwege blijven.
Uitsnede van de risicokaart ter hoogte van het plangebied
Mobiele bronnen
Om te bepalen of er mobiele bronnen in of nabij het plangebied zijn gelegen is de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen en het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen en het Basisnet geraadpleegd. Het doel van het basisnet is de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te beheersen door het wettelijk vastleggen en borgen van gebruiksruimtes voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening. In feite is het basisnet daarmee gericht op veilig bouwen en vervoeren. Er is een basisnet voor de weg, het spoor en voor water.
Nevendoelen van het Basisnet zijn het creëren van duidelijkheid over waar welk vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en wat de consequenties hiervan zijn voor burgers, bestuurders, bedrijfsleven en hulpverlenings- en rampenbestrijdingsorganisaties. De Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NVGS) en de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen bevatten de kaders voor het project Basisnet. Het Basisnet wordt naar verwachting in 2012 wettelijk volledig vastgelegd.
LPG transport N320
De provinciale weg N320 is niet aangewezen als route waar vervoer gevaarlijk stoffen plaatsvindt. Wel vindt er bevoorrading van een tankstation aan de Rijsstraatweg 6 in Culemborg plaats. Het betreft hier een tankstation met LPG verkoop. Gezien de beperkte vervoersbewegingen over de N320 kan dit groepsrisico buiten beschouwing worden gelaten. Daarbij geldt eveneens dat de ontwikkeling in het plangebied niet voorziet in de toevoeging van een (beperkt) kwetsbaar object. Om die reden wijzigt het al beperkte groepsrisico binnen het invloedsgebied niet. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan derhalve achterwege blijven.
Rijksweg A2
De Rijksweg A2 is aangewezen als een route waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De invloedsfeer van deze weg ligt over een deel van het plangebied. De verblijftijd ('blootstellingstijd') van het verkeer over de N320 binnen de invloedsfeer van de Rijksweg is maar kort. Externe veiligheid is met betrekking tot voorliggend inpassingsplan dan ook niet aan de orde. Het plan voorziet namelijk in maatregelen aan de bestaande weg en niet in de ontwikkeling van een (beperkt) kwetsbaar object. Ook hebben de maatregelen aan de N320 geen invloed op de externe veiligheid in de omgeving. De N320 zal immers niet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen worden gebruikt, anders dan zoals hiervoor reeds opgemerkt. Een nadere beoordeling en verantwoording van het groepsrisico kan daarmee achterwege blijven.
Spoorlijn Utrecht - Geldermalsen
De N320 kruist ter plaatse van de Parallelweg-Oost en Parallelweg-West het spoortracé Utrecht-Geldermalsen. Over dit spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Omdat de ontwikkeling in het plangebied niet voorziet in de toevoeging van een (beperkt) kwetsbaar object, wijzigt het groepsrisico binnen het invloedsgebied van het spoortracé Utrecht-Geldermalsen niet. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan derhalve achterwege blijven.
Hogedrukaardgasleiding
In de directe omgeving van het plangebied is een hogedrukaardgasleiding (Transportroutedeel W-527-06) en een DPO brandstofleiding (DPO11_2) gelegen (DPO staat voor Defensie Pijpleiding Organisatie). Het beoogde tracé van de N320 kruist op één plek de hogedrukaardgasleiding. De DPO leiding ligt buiten het plangebied. Aangezien het plangebied uitsluitend bestaat uit die plekken waar maatregelen worden genomen, valt ook de hogedrukaardgasleiding buiten het plangebied. Daarom hoeft de ligging van de leiding in het kader van externe veiligheid niet te worden getoetst. De verblijftijd ('blootstellingstijd') van het verkeer over een weg binnen de invloedsfeer van een aardgasleiding is maar kort. Externe veiligheid met betrekking tot leidingen die gevaarlijke stoffen vervoeren, is met betrekking tot voorliggend inpassingsplan dan ook niet aan de orde. Wel is de ligging van de leidingen een aandachtspunt bij de realisatie. Een nadere beoordeling en verantwoording van het groepsrisico kan daarmee achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor het inpassingsplan.