direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Windpark Bijvanck
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9925.WindparkBijvanck-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De provincie Gelderland heeft een verzoek ontvangen van Raedthuys Windenergie B.V. voor de realisatie van windturbines op de locatie Bijvanck in de gemeente Zevenaar. Eerder is door de gemeenteraad van Zevenaar een ingediend verzoek, om mee te werken aan het wijzigen van het geldende planologische regime, afgewezen.

 

In de Elektriciteitswet 1998 (artikel 9e, lid 1) is bepaald dat Provinciale Staten bevoegd zijn een inpassingsplan op te stellen voor de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van minimaal 5 en maximaal 100 Megawatt (hierna MW). In het tweede lid van artikel 9e Elektriciteitswet (hierna: Ew) staat dat Provinciale Staten in ieder geval toepassing geven aan deze bevoegdheid, indien de betrokken gemeente het verzoek tot herziening van het bestemmingsplan heeft afgewezen. Op grond van artikel 9f, lid 1 van de Ew coördineren Gedeputeerde Staten de voorbereiding en bekendmaking van een groot aantal vergunningen voor de realisatie van het windpark (Ew- coördinatie).

In IPO-verband is met het Rijk afgesproken om in 2020, 6000 MW aan windenergie op land te realiseren. Deze afspraak is vastgelegd in het Energieakkoord en de Structuurvisie Wind op Land (SWOL). Op grond van de Europese richtlijn hernieuwbare energie (Richtlijn 2009/28/EG) is de EU-doelstelling voor duurzame energie voor Nederland bepaald op 14% van het totale energiegebruik in 2020. De provincie Gelderland heeft in IPO verband met het Rijk een akkoord gesloten om 230,5 MW te realiseren op haar grondgebied. Op dit moment (stand van zaken eind 2016) is in de provincie Gelderland ruim 59 MW operationeel. Op korte termijn kan 24 MW worden gebouwd en ongeveer 128 MW is in onderzoek. In deze laatste categorie valt het initiatief van Raedthuys Windenergie B.V. om een windpark te realiseren op de locatie Bijvanck.

De locatie (hierna: het plangebied) ligt in de gemeente Zevenaar langs de Didamse Wetering. Langs deze watergang - ten zuiden van het dorp Angerlo - is de realisatie van vier windturbines voorzien. De vier turbines leveren een bijdrage van circa 12 MW aan de provinciale doelstelling. Het inpassingsplan maakt bij recht de realisatie van 13,2 MW mogelijk, de onderzoeken zijn hierop afgestemd.

Gedeputeerde Staten hebben besloten, gezien de bepalingen in de Ew en de bijdrage die het initiatief levert aan de provinciale doelstelling, medewerking te verlenen aan het verzoek van initiatiefnemer en de voorbereidingen te treffen om het windpark te bestemmen via een provinciaal inpassingsplan. Op 29 juni 2016 is door Provinciale Staten besloten om de verdere besluitvorming te coördineren op basis van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 3.33). Hierdoor wordt één procedure doorlopen voor zowel het inpassingsplan als de vergunningen. Het ontwerpinpassingsplan en de ontwerpbesluiten voor de vergunningen hebben gelijktijdig ter inzage gelegen vanaf 16 december 2016. Tegen de definitieve besluiten staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

1.2 Ligging plangebied

Het windturbinepark Bijvanck ligt ten noorden van de watergang Didamse Wetering ten zuiden van de kern Angerlo. Het plangebied bestaat op dit moment uit agrarische gronden. Het plangebied bestaat uit de opstellocaties voor de turbines met het gebied van de overslag van de rotorbladen, de opstelplaatsen voor bijbehorende bouwwerken en de ontsluitingsweg (zie onderstaande afbeelding). Het windturbinepark heeft een langgerekte vorm die de loop van de watergang volgt. Het plangebied ligt volledig binnen de grenzen van de gemeente Zevenaar. Het plangebied wordt grotendeels begrensd door agrarische gronden. Langs de ontsluitingsweg zijn de watergang en het daarlangs liggende onderhoudspad de grens. De watergang is ook de grens met de gemeente Montferland. Op enige afstand van het plangebied liggen daarnaast de gemeenten Doetinchem en Bronckhorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WindparkBijvanck-VST1_0001.png"

1.3 Geldende regeling

Het inpassingsplan vervangt ter plaatse van het plangebied de geldende juridische regeling van de gemeente Zevenaar. Deze geldende regeling is de Beheersverordening Buitengebied Zevenaar, die op 25 september 2013 is vastgesteld. Op basis van de beheersverordening is de realisatie van het windturbinepark niet mogelijk. De gemeente Zevenaar werkt aan een bestemmingsplan buitengebied. Een voorontwerp is gereed. Zodra het ontwerp inpassingsplan is vastgesteld, is de gemeente niet meer bevoegd om dit deel mee te nemen in het bestemmingsplan buitengebied.

1.4 Leeswijzer

Het inpassingsplan Windpark Bijvanck bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. Na de inleidende paragrafen van hoofdstuk 1, worden in hoofdstuk 2 de relevante beleidskaders weergegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het project en de effecten op de omgeving. De juridische opzet van het plan wordt in hoofdstuk 4 uiteengezet. Daarop volgend worden in hoofdstuk 5 de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid verantwoord. Tot slot wordt in de hoofdstuk 6 ingegaan op de reacties uit het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inloopavonden.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan, inpassingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Klimaatbeleid

Richtinggevend beleidskader voor het rijksbeleid vormt het VN-Klimaatverdrag (1992) en het daarbij behorende Kyoto-protocol (1997), waarin de Europese Unie in 2020 een reductie doelstelling van 20% in de CO2-uitstoot ten opzichte van 1990 wil bereiken. Op grond van artikel 3, eerste lid, jo. Bijlage I, deel A, van de Europese richtlijn hernieuwbare energie (Richtlijn 2009/28/EG) is de EU-doelstelling voor duurzame energie voor Nederland bepaald op 14% van het totale energiegebruik in 2020. Deze doelstelling, van 14% voor het aandeel duurzame energie in 2020, is tevens in het regeerakkoord overeengekomen. Het regeerakkoord streeft verder naar een volledige duurzame energievoorziening in 2050.

2.1.2 Energieakkoord voor duurzame groei

In 2013 hebben ruim veertig organisaties, waaronder de overheid, werkgevers, vakbeweging, natuur- en milieuorganisaties, andere maatschappelijke organisaties en financiële instellingen zich verbonden aan het Energieakkoord voor duurzame groei (hierna: Energieakkoord). Met het Energieakkoord (6 september 2013) komt een duurzame energievoorziening een stap dichterbij. In het Energieakkoord is vastgelegd dat in 2020 14% van alle energie duurzaam moet zijn opgewekt. In 2023 moet dat 16% zijn. Het doel van het akkoord is bovendien dat het nieuwe banen oplevert en een positief effect heeft op de energierekening van consumenten. In het akkoord zijn tien pijlers opgenomen die moeten leiden tot een duurzame energieopwekking. Het opschalen van hernieuwbare energieopwekking vormt één van deze pijlers. Dit vraagt een intensieve inzet op verschillende bronnen van hernieuwbare opwekking, zoals wind op land. Bij wind op land wordt binnen de kaders die met provincies zijn afgesproken, geïnvesteerd om te komen tot 6000 MW opgesteld windenergievermogen in 2020. Voor de periode na 2020 wordt op termijn gezocht naar aanvullend potentieel wind op land. Het Energieakkoord roept initiatiefnemers ook op na te denken over vormen van participatie door bijvoorbeeld omwonenden.

2.1.3 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
2.1.4 Structuurvisie Wind op Land

De Structuurvisie Wind op land (SWOL) is een uitwerking van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en is op 28 maart 2014 door het kabinet vastgesteld. In SWOL presenteert het kabinet een ruimtelijk plan voor de doorgroei van windenergie op het grondgebied van Nederland (land en grote wateren, doch niet de Noordzee). De SWOL bevestigt de doelstelling om in 2020 een opwekkingsvermogen van ten minste 6.000 MW operationeel te hebben. In de SWOL geeft het kabinet aan op welke manier dit mogelijk is, en wie verantwoordelijk is voor het aanwijzen van de ruimte voor deze windturbines. Hiervoor worden drie soorten beleid gepresenteerd.

Allereerst geeft het kabinet een visie op basis van welke principes ruimte voor windenergie moet worden gevonden. Dit zijn de principes: bundeling in gebieden die geschikt zijn voor plaatsing van grote turbines en bij het ruimtelijke ontwerp van windturbineprojecten aansluiten bij de hoofdkenmerken van het landschap. Vervolgens wijst het kabinet concrete gebieden aan die geschikt zijn voor grootschalige windturbineparken (> 100 MW). Tot slot beschrijft het kabinet de taakverdeling tussen Rijk en provincies bij het ruimtelijk mogelijk maken van windenergie en de prestatieafspraken die daarover met het IPO zijn gemaakt.

De plaatsingsstrategie is een belangrijke taak voor de provinciale overheden. Het gaat hierbij onder meer om mogelijke bundeling van initiatieven en afstemming op landschapstypen of combinatie met infrastructuur en bedrijventerreinen. De locatiekeuze (plaatsingsstrategie) is toegelicht in hoofdstuk 3.

Het windturbinepark Bijvanck is in de structuurvisie SWOL niet specifiek genoemd, omdat het geen project is met een opgesteld vermogen van 100 MW of meer. Wel draagt dit project bij aan het behalen van de provinciale opgave die Gelderland op basis van de IPO-afspraken heeft meegekregen en past daarmee binnen de SWOL.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland en Windvisie Gelderland

Provinciale Staten hebben in 2014 de Omgevingsvisie Gelderland (9 juli 2014) en de Omgevingsverordening Gelderland (24 september) vastgesteld. Vervolgens is op 12 november 2014 de eerste actualisering van deze omgevingsvisie vastgesteld: de Windvisie Gelderland. In de Windvisie is het Gelders beleid met betrekking tot windenergie nader gedetailleerd. De Windvisie is na vaststelling geïntegreerd in de Omgevingsvisie Gelderland. De laatste wijziging van de Omgevingsvisie is op 1 maart 2017 vastgesteld.

In de Omgevingsvisie zijn de provinciale beleidsdoelen uitgewerkt voor onder andere energietransitie en ruimtelijke kwaliteit. Vanuit haar maatschappelijke opgave voor energietransitie streven de provincie en haar partners naar een betrouwbare, betaalbare en hernieuwbare energievoorziening en naar energieneutraliteit in 2050. Op weg naar energieneutraliteit in 2050 wil de provincie als tussendoelstelling jaarlijks minimaal 2% energie besparen en in 2020 minimaal 14% hernieuwbare energie opwekken, waarvan 50% lokaal opgewekt en gebruikt. Hiervoor is onder andere windenergie nodig. Deze vorm van energie-opwekking vraagt ruimte en biedt kansen voor stedelijke en plattelandsontwikkeling. In Gelderland is de doelstelling om 230,5 MW aan windenergie te realiseren in 2020. Om aan deze doelstelling te voldoen is een zoekproces gestart met regio's en gemeenten om tot goede locaties te komen. De uitkomsten hiervan zijn vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland: een ruimtelijke reservering is opgenomen voor de provinciale opgave van 230,5 MW.

Er zijn in de Omgevingsvisie Gelderland verschillende aanduidingen met betrekking tot windenergie opgenomen die van belang zijn voor de locatie Bijvanck. Het plangebied is aangeduid als 'Windenergie locatie'. Dit zijn locaties die de provincie ruimtelijk reserveert voor windenergie. Deze locaties kunnen over het algemeen worden beschouwd als aangewezen gronden waarvoor draagvlak bestaat bij de betrokken gemeenteraden, met uitzondering van Zevenaar. Samen met de bestaande locaties en de locaties in aanbouw is hiermee voldoende ruimte gereserveerd om de met het Rijk afgesproken doelstelling van minimaal 230,5 MW te realiseren.

Gezien de ligging nabij een gasleiding is de locatie Bijvanck ook deels gelegen binnen de begrenzing van “Windenergie aandachtsgebied”. Dit betekent dat er een specifiek object is (in dit geval een gasleiding) die aandacht vraagt bij de ontwikkeling van een windpark. In deze gebieden is het gesprek met de juiste partijen nodig om de (on)mogelijkheden in een vroeg stadium duidelijk te krijgen.

Het plangebied ligt op basis van het provinciaal beleid ook in waardevol open gebied. In waardevolle open gebieden sluit de provincie onder bepaalde voorwaarden de ontwikkeling van windturbineparken (meer dan drie turbines) niet uit. In de Omgevingsvisie is gesteld dat met een zorgvuldig ruimtelijk ontwerp windturbines de beleefbaarheid van een grootschalig open gebied kunnen vergroten (zie paragraaf 4.2.4.1.2 van de Omgevingsvisie Gelderland en de doorvertaling hiervan in artikel 2.7.4.1 van de Omgevingsverordening Gelderland).

In de provinciale Omgevingsverordening is aangegeven dat een bestemmingsplan dat windturbines mogelijk maakt, moet zijn voorzien van een ruimtelijk ontwerp. In dit ontwerp van het windturbinepark wordt onder meer aandacht besteed aan de ruimtelijke kenmerken van het landschap, maat, schaal en inrichting in het landschap, visuele interferentie met nabijgelegen windturbines en de cultuurhistorische achtergrond van het landschap.

In waardevol open gebied is op basis van de Omgevingsverordening de oprichting van een windturbinepark met meer dan drie windturbines toegestaan, indien voorzien van een ruimtelijk ontwerp. Daarbij is verwezen naar de bovenstaande eisen met betrekking tot het ontwerp.

In de verordening zijn ook een aantal gebieden aangewezen waar geen windturbines geplaatst mogen worden, dit vanwege specifieke kwetsbaarheid van het gebied (bijvoorbeeld weidevogelgebieden en de Nieuwe Hollandse Waterlinie). In het plangebied geldt deze beperking niet.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie gemeente Zevenaar 2030

Op 20 februari 2013 heeft de gemeente de Structuurvisie gemeente Zevenaar vastgesteld. De structuurvisie vormt het ontwikkelingskader voor de gemeente tot 2030. De visie geeft richting aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkelingen en geeft een samenhangend beeld van de gewenste ontwikkelingen met een ruimtelijke component voor de periode tot 2030. In de structuurvisie is een gemeentebrede visie en een visie voor vier afzonderlijke deelgebieden opgenomen.

Bij de gemeentebrede visie wordt een vijftal opgaven geformuleerd, waaronder het nadrukkelijker inzetten op een duurzame ontwikkeling. Daarbij geeft de gemeente ook aan dat niet ingezet wordt op windenergie. In het beleid voor de afzonderlijke deelgebieden valt het plangebied in Het Broek. De agrarische functie blijft daarin de hoofdfunctie, maar ontwikkelingskansen voor natuur en recreatie zijn mogelijk.

2.3.2 Milieubeleidsplan Zevenaar 2013-2030

Het milieubeleidsplan (vastgesteld op 26 juni 2013) geeft het beleidskader voor milieu en duurzaamheid. De visie bestaat uit twee delen. Het eerste deel, 'Milieukompas voor de toekomst', geeft de visie van de gemeente Zevenaar op milieukwaliteit en de richting voor de lange termijn. In het tweede deel is het milieubeleid voor de komende jaren verwoord. Hierin is aangeven wat de gemeente belangrijk vindt en waar de kansen liggen. Ook zijn strategieën en maatregelen aangegeven over hoe de kansen kunnen worden benut.

In het milieubeleidsplan geeft de gemeente geen concrete uitgangspunten voor windenergie. Het beleid richt zich op de realisatie van een hoge milieukwaliteit vanuit een breed perspectief wat binnen een gebied mogelijk en wenselijk is. Hiervoor gelden drie strategieën: juiste milieu-inbreng op het juiste moment, samenwerken aan milieu en gebiedsgericht werken aan milieu. Er is ruimte voor integrale afwegingen en voor maatwerk, gebaseerd op kansen die een gebied biedt. Het milieubeleidsplan bevat geen concrete maatregelen gericht op duurzame energie zoals zonnepanelen of windturbines. Wel geeft het milieubeleidsplan aan dat bij de kansrijke maatregelen voor duurzame energie en klimaat samenwerking moet worden gezocht met bedrijven om toepassing van zonne-energie en (kleine) windturbines mogelijk te maken.

2.4 Conclusie

De ontwikkeling van windenergie binnen de provincie Gelderland is wenselijk vanuit het rijks- en provinciaal belang. De locatie van het windpark past binnen het provinciaal beleid en is aangewezen als 'windenergie locatie'. Vanuit de gemeentelijke structuurvisie wordt niet ingezet op windturbines. Binnen de gemeente Zevenaar is verder geen concreet windenergiebeleid vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Projectbeschrijving en toetsing aan omgevingswaarden

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het project. Daarbij wordt ingegaan op de planuitgangspunten, de gewenste ontwikkeling en de ruimtelijke inpassing. Daarnaast wordt het project getoetst aan de van belang zijnde omgevingsaspecten.

3.1 Planuitgangspunten

Het plan maakt een windturbinepark mogelijk dat aansluit op de Didamse Wetering en zich zo voegt in bestaande structuren in het open landschap. Het plangebied van het inpassingsplan omvat de locatie van de vier windturbines, de overslag van de rotorbladen, de gronden voor aanleg en onderhoud van de turbines en voor de bijbehorende infrastructuur.

3.2 Ontwikkeling

Het bouwplan voorziet in de realisatie van een gebogen lijnopstelling van vier windturbines met een minimale ashoogte van 99 m en een maximale ashoogte van 124 meter. De rotor heeft een diameter van maximaal 122 meter, waardoor de tiphoogte maximaal 185 meter is. In de volgende tabel staat dit nader uitgewerkt.

Tabel 1.1: minimale en maximale afmetingen turbines

windturbine   minimum   maximum  
ashoogte windturbine (m)   99   124  
rotordiameter (m)   100   122  
tiphoogte (m)   149   185  

De initiatiefnemer (Raedthuys) heeft de mogelijkheid om te kiezen uit diverse turbineleveranciers met turbines met een variërend vermogen. Verwachting is dat het daadwerkelijk te realiseren parkvermogen rond de 12 MW ligt.

Het windpark bestaat na de realisatie uit een viertal windturbines met hetzelfde uiterlijk, zoals dezelfde ashoogte, gelijke vorm van de gondel en gelijke rotordiameters.

De onderlinge afstand tussen de windturbines bedraagt bij voorkeur ten minste drie tot vijf maal de rotordiameter om het zogenaamde parkeffect (minder opbrengst door 'windschaduw') en turbulentie te beperken. Het ontwerp van het windpark voldoet hieraan. Bij het ontwerp van de inrichting van het park is rekening gehouden met een aantal ruimtelijke beperkingen, onder andere als gevolg van nabijgelegen woningen van derden, de loop van de Didamse Wetering, de Ganzepoelweg (kruist de wetering) en de hogedruk gasleiding. In onderstaande afbeelding is de locatie van de turbines in de omgeving aangegeven. De rode vlakken geven de beoogde locaties van de windturbines van het windpark bij benadering weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WindparkBijvanck-VST1_0002.jpg"

Figuur 3.1 Locatie windturbines in de omgeving

Bij de aanleg van het windpark wordt een ontsluiting aangelegd. De initiatiefnemer zorgt voor ontsluiting van de kavels door de aanleg van een ontsluitingspad, dat geschikt is voor het bouw- en onderhoudsverkeer. Het ontsluitingspad loopt langs de wetering. Voor de turbines worden permanente kraanopstelplaatsen aangelegd ten behoeve van de bouwkranen en onderhoud. De door de windturbines geproduceerde elektriciteit wordt in de windturbines (via een interne transformator) van laagspanning naar middenspanning getransformeerd. De middenspanningskabels van de windturbines worden onder of naast de aan te leggen ontsluitingsweg gelegd en aangesloten op één zogenaamd 'inkoopstation'. In het inkoopstation wordt het windpark aangesloten op het netwerk van de lokale netbeheerder. Met de civiele en elektrische ontsluiting van het windpark is in dit plan rekening gehouden.

3.2.1 Locatie

Initiatiefnemer Raedthuys heeft het verzoek bij de provincie gedaan om een inpassingsplan op te stellen voor de bouw van vier windturbines op de locatie Bijvanck. De locatie is beoordeeld aan de hand van het geldende (en bij de start van het proces in voorbereiding zijnde) ruimtelijke beleid, de kenmerken van de locatie en de mogelijke effecten van het windpark op de omgeving.

Streekplan Gelderland 2005

De locatie van windpark Bijvanck was als zoekgebied voor windenergie al opgenomen in het Streekplan Gelderland 2005 op de beleidskaart “ruimtelijke ontwikkeling”. In dit streekplan zijn in totaal 75 zoekgebieden voor windenergie aangeduid. Ter onderbouwing van het beleid is een strategische milieubeoordeling (SMB) gemaakt.

De zoekgebieden voor windenergie zijn tot stand gekomen na het doorlopen van verschillende selectiestappen. In de eerste plaats zijn gebieden met belangrijke natuurwaarden uitgesloten voor de plaatsing van windturbines. Daarnaast zijn gebieden uitgesloten waar de plaatsing hinder op kan leveren voor straalpaden en laagvliegroutes. Verder zijn verschillende criteria toegepast om hinder te voorkomen of zoveel mogelijk te voorkomen. Het gaat dan om afstanden tot woonbebouwing, recreatiegebieden, buisleidingen en hoogspanningsleidingen. Tenslotte is het ongewenst om locaties in de buurt van andere al bestaande windturbinelocaties te ontwikkelen. In de SMB is vermeld dat uit nader onderzoek van een initiatiefnemer moet blijken of deze locaties daadwerkelijk geschikt zijn om windturbines te plaatsen.

Omgevingsvisie Gelderland

Het Streekplan Gelderland 2005 is vervangen door de Omgevingsvisie Gelderland. De provincie heeft in de Omgevingsvisie de mogelijkheden van windenergie ruimtelijk ingebed ten behoeve van het behalen van de doelstelling van 230,5 MW. Dit is gebeurd in de uitwerking/actualisatie van de Omgevingsvisie, de Windvisie Gelderland.

Op de kaart Windenergie behorend bij de Omgevingsvisie zijn verschillende aanduidingen opgenomen die inzicht geven in de geschiktheid van de betreffende gronden voor windenergie. Zo zijn, vanwege wettelijke belemmeringen en provinciale doelen, een aantal gebieden uitgesloten van windenergie. Daarnaast zijn gebieden aangemerkt als niet kansrijk, zijn aandachtsgebieden benoemd en zijn gebieden aangegeven waar windenergie mogelijk is.

Daarnaast zijn op de kaart Windenergie locaties aangeduid die bestaand en in aanbouw zijn. De locatie Bijvanck ligt binnen het gebied waar windenergie mogelijk is en ligt deels binnen een aandachtsgebied windenergie. Dit laatste in verband met de nabijheid van een gasleiding.

Bijvanck is op de kaart weergegeven als een windenergielocatie. De locaties zijn globaal aangeduid op de kaart Windenergie vanuit een weloverwogen zoekproces. Bij de nadere invulling van projecten is een afwijking van de aangeduide locaties mogelijk als tenminste een deel van de aangeduide locatie wordt benut en de extra benodigde ruimte ligt in een gebied waar windenergie conform provinciaal beleid mogelijk is (zie artikel 3.2.2.5 van de verordening).

Het planMER bij de Omgevingsvisie Gelderland geeft voor deze locatie aandachtspunten mee voor het vervolgtraject. Voor de locatie Bijvanck is gewezen op de inpassing ten aanzien van waardevol open gebied, de nabijheid van Natura 2000-gebied en de aanwezigheid van een gastransportleiding. Aan deze aspecten is bij de planvorming dan ook nadrukkelijk aandacht besteed.

Alle locaties in onderzoek zijn in de aanvulling op de PlanMER nader bezien op milieueffecten. De Bijvanck heeft, ten opzichte van de andere locaties in onderzoek, beperkte milieueffecten. Wel wordt gesteld dat het windpark waarschijnlijk invloed heeft op de beleving van het open karakter van het landschap. Dit betekent dat extra inspanning wordt gevergd bij het ontwerp van het windpark.

Uit onderzoek (zie bijlagen) van de initiatiefnemer blijkt dat de locatie geschikt is en de effecten op de omgeving aanvaardbaar. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden en de onderbouwing wordt hierna gegeven in de paragrafen 3.3 tot en met 3.7.

Conclusie

De locatie Bijvanck is in de Omgevingsvisie Gelderland aangeduid als een locatiegebied waar windenergie mogelijk is. Uit de aanvulling op het PlanMER behorende bij de Windvisie Gelderland blijkt dat de locatie beperkte milieueffecten heeft. Uit de specifieke uitgevoerde onderzoeken op deze locatie (zie de paragrafen 3.3 tot en met 3.7) blijkt dat de bouw van vier windturbines ter plaatse uitvoerbaar en ruimtelijk inpasbaar is. De ontwikkeling op deze locatie is dan ook passend binnen het Gelderse ruimtelijke beleid.

3.2.2 Bijdrage hernieuwbare energie

In het licht van de toenemende energievraag is het begrijpelijk dat de roep om duurzame en onuitputtelijke energie steeds luider wordt. Windenergie is op dit moment één van de meest economisch aantrekkelijke opties voor duurzame energie in Nederland. Op basis van de langjarig gemiddelde windsnelheid is voor het windpark Bijvanck, voor de windturbinevariant met de laagste en de hoogste opbrengst, de jaarlijks gemiddelde opbrengst aan groene elektriciteit bepaald op ruim 26 tot 42 GWh, zie tabel 3.1.

Ook is ter indicatie het aantal huishoudens berekend dat door het windpark van elektriciteit zou kunnen worden voorzien.

Tabel 3.1 Indicatie jaarlijkse energieopbrengst:

variant met   laagste opbrengst   hoogste opbrengst   gemiddelde  
opgesteld vermogen   9,6 MW   13,2 MW   12 MW  
opbrengst (circa)   26 GWh/jr   42 GWh/jr   37 GWh/jr  
aantal huishoudens (circa)   7.500   12.000   9500  

Deze cijfers zijn gebaseerd op het gemiddelde van 20 varianten van windturbineopstellingen op deze locatie. Het windpark kan gemiddeld een energieopbrengst opwekken dat gelijk is aan het elektriciteitsverbruik van ruim 9.500 huishoudens. Aangenomen wordt dat in Oost-Nederland een gemiddeld huishouden circa 3.400 kWh per jaar verbruikt (bron: CBS StatLine, peiljaar 2012). De gemeente Zevenaar bestaat uit circa 10.810 huishoudens (bron: website gemeente). Dit betekent dat het windpark Bijvanck een opbrengst heeft die gelijk staat aan het elektriciteitsverbruik van circa 85% van alle huishoudens in Zevenaar.

3.3 Ruimtelijke inpassing

3.3.1 Bestaande landschap

Het Windpark Bijvanck wordt geplaatst op het landschap van Het Broek en aan de noordzijde geflankeerd door het landschap van de IJssel. Hieronder worden de integrale kenmerken en waarden van deze landschapstypen beschreven zoals ook genoemd in de structuurvisie van de gemeente Zevenaar. Het Broek is een grootschalig open jong ontginningslandschap met een duidelijke oost-west richting als gevolg van de met populieren beplante wegen en de besloten rand aan de noordzijde. Aan de westzijde wordt de openheid feitelijk begrensd door de stuwwal (Veluwe). In het open landschap liggen enige grote boerderijen, als losse clusters. Het is een grootschalige blokvormige verkaveling.

De lokale hoofdwegen in het gebied staan haaks op de openheid en hebben dus (overwegend) een noord-zuid richting. Dwars op de wetering en midden door het plangebied ligt de Ganzepoelweg. Dit is een eenbaansweg, met een vrijliggend fietspad ernaast. De weg overbrugt het water door middel van de Bijvanckbrug. Aan weerszijden van deze weg is laanbeplanting aanwezig. De Hengelder Leigraaf (overgaand in de Didamse Wetering) snijdt zich in noord -oostelijke richting door het landschap. De afwatering gaat dus tegen de richting van de openheid in, van de Rijn in de richting van de (oude) IJssel. Grotendeels dwars door het agrarisch gebied en plaatselijk gekoppeld aan een weg ligt de wetering grotendeels verscholen in het landschap. Op verschillende plaatsen is over een aanzienlijke lengte beplanting aanwezig langs de zuidzijde van de wetering en wordt de loop landschappelijk gemarkeerd. De beplanting betreft een dichte boombeplanting, die duidelijk afwijkt van de strakke populieren beplanting langs de wegen. Het landschap van de IJssel, ten noorden van de Angerlose Wetering, behoort tot het coulisselandschap. Het is besloten, kleinschalig met veel meer variatie in richtingen en hoogteverschillen. Het plangebied ligt hiermee op de overgang tussen een kleinschalig coulissenlandschap en een open en grootschalig landschap. Ten slotte loopt ten zuiden van het plangebied op circa 800 meter afstand een hoogspanningslijn.

3.3.2 Toetsing effecten op het landschap

Op grond van Omgevingsverordening Gelderland (artikel 2.8.1.1, lid 2) is bij een ruimtelijk plan dat windturbines mogelijk maakt een ruimtelijk ontwerp voorgeschreven. Hierbij moet aandacht worden besteed aan:

  • a. de ruimtelijke kenmerken van het landschap;
  • b. maat, schaal en inrichting in het landschap;
  • c. visuele interferentie met een nabij gelegen windturbine of windturbines (in dit geval Duiven);
  • d. cultuurhistorische achtergrond van het landschap;
  • e. de beleving van de windturbine of windturbines in het landschap.

Er is uitvoerig aandacht besteed aan de inpassing van het windpark in haar omgeving. Zo is een landschapsrapport opgesteld (bijlage 1 toelichting) en zijn de effecten op het landschap in beeld gebracht door middel van visualisaties. Hierna wordt getoetst aan de hiervoor genoemde criteria uit de Omgevingsverordening.

Ruimtelijk ontwerp

Het ruimtelijk ontwerp van het windpark is toegelicht in paragraaf 3.2 van deze plantoelichting. Er is sprake van een gebogen lijnopstelling die de vorm van de wetering volgt. De turbines worden gepositioneerd op het grootschalig open landschap van Het Broek. Hierbij wordt de gebogen, oost-west georiënteerde, ruimtelijke hoofdstructuur van het broekontginningslandschap gevolgd. Met de gebogen lijnopstelling is er sprake van een helder en eenvoudig ruimtelijk principe passend bij de soberheid en eenvoud van de ordening van het onderliggend landschap. Het ruimtelijk ontwerp gaat uit van een interactie van de windturbines met de regionale landschapsstructuur. Op lokaal schaalniveau zullen de turbines zich door maat en schaal altijd onderscheiden van de directe omgeving. Landschappelijke inpassing van windturbines betekent het zoeken naar een passende relatie tussen de windturbines en het landschap. Het betekent niet dat het ruimtelijk ontwerp ervoor dient te zorgen dat de windturbines onopvallend of onzichtbaar in het landschap staan. Dat is, door de grootte van de objecten, niet mogelijk, maar ook geen streven vanuit het landschapsbeleid. Zichtbaarheid van windturbines in het landschap is onontkoombaar, maar niet per definitie verstorend. Windturbines zijn de landschappelijke weergave van de maatschappelijke transitie naar een duurzame energievoorziening. Het zichtbaar zijn van eigentijdse voorzieningen past binnen het huidig landschaps- en ruimtelijk kwaliteitsbeleid gericht op helder 'leesbare' landschappen. Daarnaast is het een voorwaarde dat de vier windturbines identiek zijn.

Er is geen sprake van aantasting van de openheid. Het park gaat de interactie met de regionale ruimtelijke kenmerken van het open landschap aan door de gebogen, oost-west georiënteerde hoofdstructuur van het broekontginningslandschap te volgen. En de windturbines geven uiting aan de harde wind in de open ruimte, kenmerkend voor Het Broek.

De omvang van het park – met vier windturbines – is te beperkt om te spreken over de vorming van een nieuw landschapstype in de vorm van een energielandschap. De keuze voor een eenvoudige gebogen lijnopstelling sluit aan bij de sobere en doelmatige hoofdopzet van het broekontginningslandschap.

Maat, schaal en inrichting

Hoofdkenmerken van Het Broek zijn de grote maat van de open ruimte en de oostwestrichting ervan. De hoofdstructuren zoals wegen en weteringen volgen deze hoofdrichting. De open ruimte wordt aan de noordzijde begrensd door het kleinschalig, verdicht IJssellandschap bij Giesbeek, Angerlo en Doesburg, aan de westzijde door de stuwwal van de Veluwe en aan de zuidzijde door de urbane zone van Duiven, Zevenaar, Didam en Wehl.

Door hun maat en schaal worden moderne windturbines niet in een landschap opgenomen, zij vormen altijd een nieuwe laag in het bestaande landschap. Door de ashoogte tussen 99 en 124 meter en de (maximale) tiphoogte van 185 meter zijn de windturbines altijd onderscheidend ten opzichte van de lokale omgeving. Vanaf nabij gelegen woningen en routes zullen de windturbines als autonome objecten ervaren worden. De relatie tussen het windpark en het landschap ligt op een hoger schaalniveau.

Windpark Bijvanck volgt wat betreft maat, schaal en inrichting de hoofdkenmerken van het landschap, het landschap bezien op regionaal schaalniveau. De oost-westgerichte open landschapseenheid van Het Broek staat centraal in het ruimtelijk ontwerp voor het windpark. De gebogen lijnopstelling komt voort uit de hoofdrichting van de open ruimte en de bijbehorende (gebogen) structurerende wegen en waterlopen zoals de Didamse Wetering. Dit is ook de richting van de hoogspanningsleiding die net ten zuiden van het windpark is gelegen. Het ontwerp van het windpark zorgt door haar positionering voor een accentuering van de bestaande regionale landschappelijke kenmerken.

De weg Doesburgsestraat/Ganzepoelweg doorsnijdt de opstelling. Vanaf de weg is er sprake van een symmetrisch beeld, links en rechts twee windturbines. Langs de weg ligt ook een fietspad dat intensief wordt gebruikt. De kruising van de weg met de lijn met windturbines is een goede locatie voor informatievoorziening over het park.

Visuele interferentie

Interferentie kan optreden als windturbineparken:

  • in één zichtbeeld vallen waarbij de onderlinge afstand van de parken dusdanig klein is dat de opstelling zich als één park voordoet;
  • in één zichtbeeld achter elkaar liggen, waarbij de hoogteverschillen tussen de windparken dusdanig gering worden dat ze als één park kunnen worden beoordeeld.

Op enige afstand (circa 6,5 km) westelijk van de locatie Bijvanck is het Windpark Duiven gerealiseerd. Vanuit een bepaald gebied zijn beide parken zichtbaar.

Bij de windparken Bijvanck en Duiven is echter geen sprake van interferentie. Door de grote onderlinge afstand tussen de beide parken doen beide opstellingen zich niet voor als één park.

Vanuit een bepaald punt kunnen beide parken in het verlengde van elkaar zichtbaar zijn. Door de grote onderlinge afstand (meer dan 25 keer de tiphoogte) is het tweede achterliggende windpark dusdanig klein, dat dit niet gezien wordt als één opstelling.

Cultuurhistorie van het landschap

Het gebied is van oudsher bewoond op de hoger gelegen delen van oeverwallen, die veiligheid boden tegen de overstromingen van de IJssel en de Rijn. Langs de Oude IJssel ontstond in de middeleeuwen bewoning op woonterpen, na bedijkingen in de 11e en 12e eeuw breidde de woonbebouwing zich verder uit. Het gebied waar de windturbines zijn gepland ligt in landschap 'De Liemers', in de gemeentelijke structuurvisie is dit gebied aangeduid met 'Het Broek'. Dit landschap loopt naar het zuidoosten door richting de gemeente Montferland, waar het op de lijn Didam-Wehl overgaat in een kleinschaliger landschap. Bij Zeddam en het Bergherbos begint een ouder landschap dat tijdens de laatste ijstijd gevormd is door een glaciale stuwwal. Het landschap rond het plangebied kenmerkt zich door een open structuur met agrarische bedrijvigheid (ook de hoofdfunctie van het gebied). Het gebied is gevormd door de vroegere bewegingen van de Rijn en de IJssel. Het huidige landschapspatroon is de resultante van een landinrichtingsproject in de 20e eeuw.

Rond de locatie van windpark Bijvanck vindt de overgang plaats van het kleinschaliger landschap in het zuidoosten naar het open en grootschaliger landschap van Het Broek en de IJssel richting het westen. Het windpark Bijvanck accentueert de overgang van het open landschap naar het kleinschalige landschap. De visualisatie vanuit het zuidoosten (zie onder meer figuur 3.3. en bijlage 1) brengen deze overgang van het open landschap naar het kleinschalige productielandschap in beeld.

Feitelijk is er sprake van een jong landschap gebaseerd op de oude kaders van het patroon van het rivierenlandschap van Rijn en IJssel. Windpark Bijvanck voegt een nieuwe laag toe aan de ontginningsgeschiedenis, voortbouwend op de historische gegroeide hoofdrichting van het onderliggend landschap.

Beleving in het landschap

Het windpark bevindt zich in een halfopen tot open agrarisch landschap. De turbines geven het landschap een nieuw aanzicht. Om dit aanzicht in beeld te brengen, is een aantal visualisaties gemaakt van verschillende afstanden en richtingen. De visualisaties laten zien wat het effect is op de beschermde waardevolle open gebieden.

Eén van deze visualisaties is hierna opgenomen. De overige zijn te vinden in het landschapsrapport (bijlage 1) en via een filmpje op internet (YouTube, zoekterm: 3D animatie Windpark Bijvanck). De fotomontages laten duidelijk zien dat op korte afstand windturbines in het landschap dominant zichtbaar zijn. Beplanting kan het zicht op windturbines ontnemen indien het dicht bij de waarnemer is geplaatst. Op grotere afstand zijn windturbines op ooghoogte duidelijk waarneembaar en pas op afstanden van meer dan 25x de tiphoogte (in dit geval circa 4,6 kilometer) gaan windturbines een onderdeel van de horizon vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WindparkBijvanck-VST1_0003.png"

Figuur 3.3 Visualisatie vanuit het zuidoosten, panoramafoto

3.3.3 Conclusie

De opstelling en uitvoering van het windturbinepark tast de openheid niet aan, maar geeft hier juist uiting aan. Er is sprake van een zorgvuldig ruimtelijk ontwerp. Op lokaal niveau vormt de opstelling een interne eenheid. Door turbines van gelijke type en afmetingen te kiezen is de interne rust van de opstelling gewaarborgd. Door de locatiekeuze staat het windpark niet los van het landschap. De opstelling van windpark Bijvanck sluit aan bij de bestaande fysieke regionale structuur en richting van het landschap, onder meer door aan te sluiten bij de loop van de Didamse wetering. De opstelling accentueert de overgang van het kleinschaliger landschap naar open landschap. Tussen de windparken Duiven en Bijvanck is geen sprake van visuele interferentie door de ligging van deze parken ten opzichte van elkaar en de afstand ertussen.

3.4 Vormvrije merbeoordeling

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid in:

  • een mer-plicht voor plannen (planmer);
  • een mer-(beoordelings)plicht voor projecten (projectmer).

Het doel van de milieueffectrapportages (planMER en projectMER) is ervoor te zorgen dat milieuaspecten volwaardig worden meegenomen in de besluitvorming. Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of een project.

Een planMER moet worden opgesteld als het inpassingsplan het kader vormt voor een toekomstig besluit over een mer-plichtige activiteit (opgenomen in bijlagen C van het Besluit m.e.r.) of een mer-beoordelingsplichtige activiteit (opgenomen in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage) of als voor het inpassingsplan een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet).

In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn categorieën activiteiten vermeld en bijbehorende drempels waarop de mer-beoordelingsplicht van toepassing is. Een windturbinepark van 10 turbines of meer of met een gezamenlijk vermogen van 15 MW of meer (onderdeel D 22.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.), vormt een merbeoordelingsplichtige activiteit. Het windturbinepark Bijvanck heeft minder dan 10 turbines en levert minder vermogen dan 15 MW en komt daarmee niet aan de drempels voor een merbeoordelingsplicht. Op grond van het Besluit m.e.r. wordt voor projecten onder de (indicatieve) drempelwaarde een vormvrije merbeoordeling opgesteld. Voor dit inpassingsplan en de te coördineren besluiten is daarom een vormvrije mer-beoordeling opgesteld (zie bijlage 2).

Toetsing

In het kader van de vormvrije mer-beoordeling (ook wel de vergewisplicht genoemd) zijn de omstandigheden beoordeeld zoals die in de Europese mer-richtlijn zijn benoemd. De projectbeschrijving zoals deze eerder in dit hoofdstuk is opgenomen is de basis voor de toetsing. Beoordeeld is of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden als gevolg van:

  • de kenmerken van de activiteit;
  • de plaats van de activiteit en
  • de kenmerken van het potentiële effect.

In de vormvrije mer-beoordeling (bijlage 2) is bezien of er vanwege de kenmerken van de activiteit belangrijk nadelige effecten kunnen optreden op het milieu. Uit de onderzoeken blijkt dat belangrijke nadelige effecten kunnen worden uitgesloten.

Conclusie:

Uit de vormvrije merbeoordeling en de onderzoeken blijkt dat geen sprake is van belangrijke nadelige effecten voor het milieu.

3.5 Archeologie en cultuurhistorie

3.5.1 Toetsingskader

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag voor de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming was in Nederland tot voor kort geregeld in de Monumentenwet. Vanaf 1 juli 2016 geldt de Erfgoedwet 2016, die de Monumentenwet vervangt. Het beschermingsniveau van de oude wetgeving blijft gehandhaafd.

3.5.2 Onderzoek

Archeologie

Het grondgebied van het plangebied en haar omgeving heeft een rijke historie en kent daarom een rijke archeologische historie. Vanuit het voornoemd Verdrag en vanuit de Monumentenwet heeft de gemeente Zevenaar archeologisch beleid gemaakt. In januari 2009 is door de gemeente Zevenaar de beleidsnotitie voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten 2008-2013 vastgesteld. Op basis van dat archeologische beleid is een zogenaamde 'loketkaart' vastgesteld. Dit beleid en de loketkaart zijn van belang voor dit inpassingsplan.

Het beleid onderscheidt gebieden waarvoor geldt dat werken en/of werkzaamheden in de bodem niet zomaar uitgevoerd mogen worden. Vanaf bepaalde oppervlakten en/of diepten moet onderzoek uitgevoerd worden om te achterhalen of archeologische waarden aanwezig zijn en mogelijk beschermd moeten worden. Des te hoger de verwachtingswaarde, des te kleiner de ontwikkelingsoppervlakte waarvoor onderzoek nodig is. De volgende gebieden worden in het plangebied onderscheiden:

archeologische verwachting   oppervlakte (m2)   diepte (m)  
hoog   200   0,5  
middelmatig   500   0,5  
laag   2.500   0,5  

De footprint van de in het plangebied geplande turbines is circa 488 m2 (ronde of veelhoekige vorm, diameter circa 25 meter) en staan over het algemeen op een fundering die dieper gaat dan 0,5 meter onder maaiveld. Bij elke windturbine komt een opstelplaats voor de kraan met een oppervlakte van ca. 1.500 m2 (ca. 50 x 30 m). De opstelplaats wordt (half)verhard. Vanaf de Ganzepoelweg wordt een ontsluitingsweg aangelegd die voor een deel over het huidige onderhoudspad langs de Didamse Wetering komt te liggen. Voor het pad wordt de bodem tot een diepte van maximaal 1,0 m uitgegraven en wordt een zandpakket aangelegd. Het onderhoudspad wordt met maximaal 2 m verbreed. Langs de ontsluitingsweg wordt een elektriciteitskabel aangelegd. Hiervoor wordt een sleuf gegraven met maximale breedte van 0,4 m en een diepte van maximaal 1,5 m.

In de gebieden met een middelmatige en hoge archeologische verwachtingswaarde moet bij de verlening van de omgevingsvergunning via onderzoek aangetoond worden dat de geplande turbine en bijbehorende voorzieningen geen negatieve effecten heeft op mogelijk aanwezige archeologische waarden. Dit archeologisch onderzoek is uitgevoerd om het plangebied bij vergunningverlening van archeologisch onderzoek vrij te geven. Dit betreft het archeologisch inventariserend veldonderzoek (bijlage 3).

Uit het inventariserend onderzoek blijkt dat voor het grootste deel van het plangebied geen vervolgonderzoek nodig is. Hier is sprake van een lage verwachtingszone en zijn geen indicatoren aangetroffen. Voor enkele delen geldt dat er middelhoge en hoge verwachtingswaarden zijn. Bij de turbines 1, 3 en 4 is sprake van een hoge verwachtingszone, bij turbine 2 van een middelhoge verwachtingszone. Hier was vervolgonderzoek voor nodig.

Ter plaatse van de middelhoge en hoge verwachtingszones is een vervolg onderzoek uitgevoerd (bijlage 4). Uit dit nader (proefsleuven)onderzoek blijkt dat de locaties vrijgegeven kunnen worden voor ontwikkeling. Dit heeft als gevolg dat op de vrijgegeven locaties de bestemming "Waarde - Archeologie" niet meer van toepassing is.

Cultuurhistorie

In de Omgevingsvisie Gelderland is over het aspect cultuurhistorie het volgende vermeld. De rol van de provincie is benoemd als “ondernemend, inspirerend en verbindend”. Instrumenten die worden ingezet zijn subsidies en cultuur- en erfgoedpacten. In de omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Romeinse limes en de molenbiotoop van historische molens. Deze zijn in het plangebied echter niet aanwezig en daarom niet relevant. De karakteristieke openheid van het gebied is wel beleidsmatig beschermd in de Omgevingsvisie door de aanduiding “waardevol open gebied”. De bouw van windparken is hier, onder voorwaarden, toegestaan.

De historische Buitenplaats Bingerden is op enige afstand noordelijk van het plangebied van dit inpassingsplan aanwezig. Deze buitenplaats is een aangewezen rijksmonument. Uit het aanwijzingsbesluit van het monument blijkt onder meer dat zichtassen belangrijk zijn. Het gaat daarbij vooral om zichtassen in oostelijke, noordelijk, noordoostelijke, noordwestelijke en zuidwestelijke richting. Het geplande windpark Bijvanck bevindt zich zuidoostelijk van deze buitenplaats. De zichtassen komen niet uit op de windturbines.

Op ruim 3 kilometer noordelijk van het nieuwe windpark ligt Doesburg, een historische kern. Het is van belang dat het windpark niet interfereert met de cultuurhistorisch waardevolle aanblik van deze stad, waaronder de Martinikerk. De turbines komen op een ruime afstand van deze stad. De stad is vanuit het plangebied niet zichtbaar; de windturbines geven daarom geen visuele interferentie met de aanblik van Doesburg. Vanuit de stad zijn de windturbines niet tot nauwelijks zichtbaar. Tussenliggende bebouwing en beplanting richting het zuiden belemmeren het zicht op het windpark Bijvanck vanaf ooghoogte. Mogelijk zijn de turbines wel zichtbaar vanaf de brug in de N338 over de Oude IJssel, omdat deze hoger ligt. Deze weg ligt echter grotendeels ingebed tussen twee boomsingels/bosschages. Bestaande bebouwing en beplanting beperken ook een groot deel van het zicht op de turbines vanaf het rond Doesburg liggende landschap. Daarnaast geldt ook hier dat de turbines op grotere afstand een element aan de horizon vormen. Bij de Reactienota (bijlage 19) zijn 3D visualisaties van het windpark opgenomen.

In onderstaande afbeelding is de ligging van de Buitenplaats en van Doesburg ten opzichte van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WindparkBijvanck-VST1_0004.png"

Figuur 3.4 De ligging van de Buitenplaats Bingerden en de stad Doesburg

Het plangebied ligt daarnaast in een zogenaamd Broekgebied en in een inundatieveld van de IJssellinie. Beide zijn beleidsmatig niet beschermd. Kenmerk van een Broekgebied is dat het een nat gebied is met een fijnmazig stelsel van watergangen. Een inundatieveld is een gebied dat onder water werd gezet om de vijand af te weren en te hinderen. Deze worden door de plaatsing van de windturbines niet aangetast. Door plaatsing langs de Didamse Wetering kan dit de structuur versterken doordat de loop van de wetering wordt benadrukt.

3.5.3 Conclusie

Het windpark doet geen afbreuk aan cultuurhistorische en archeologische waarden in het plangebied en de omgeving ervan. In verband met voortzetting van het agrarisch gebruik onder de rotorbladen is voor de middelhoge en hoge archeologische verwachtingszones nog wel een beschermende regeling in de planregels opgenomen. Voor de locaties van de turbinemasten en ontsluitingswegen is dit vanwege het uitgevoerde onderzoek niet meer noodzakelijk.

3.6 Water

3.6.1 Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt inzicht gegeven in de gevolgen van de ruimtelijke ontwikkeling in het inpassingsplan voor de waterhuishouding. Bij een toename van verhard oppervlak moeten de effecten op het watersysteem worden beoordeeld en moet worden nagegaan of de toename moet worden gecompenseerd.

Door de ligging van het plangebied aan de Didamse Wetering is het van belang om de effecten van het nieuwe windpark hierop te onderzoeken. Voor het windpark is een watertoets doorlopen en een waterparagraaf opgesteld (bijlage 5). De waterparagraaf beschrijft de uitwerking van het windpark op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het plan oplegt. Daarbij heeft overleg plaatsgevonden met het waterschap Rijn en IJssel en is gebruik gemaakt van de "Handreiking watertoetsprocedure" van het Waterschap.

3.6.2 Onderzoek

Het plangebied ligt direct naast de hoofdwatergang Didamse Wetering. Deze wetering is in het beheer bij het Waterschap Rijn en IJssel. Deze watergang is van belang voor de afvoer van overtollig water uit het gebied, een functie die altijd behouden moet blijven. Daarbij wordt rekening gehouden met de kern- en beschermingszone van de watergang, zoals dat in de legger van het waterschap is omschreven. De Keur van het waterschap is van toepassing. Naast de wetering zijn nabij het plangebied enkele kavelsloten en greppels aanwezig. Deze zijn van belang voor de ontwatering van de aangrenzende percelen en zijn meestal droogvallend.

Door de komst van de turbines treden geen nadelige effecten op voor het aspect water. Dit heeft onder meer te maken met de plaatsing van de turbines buiten de watergang en de daarbij horende keurzones. Bovendien worden bij de turbines de nodige maatregelen genomen, waardoor het hemelwater, ondanks de toename van het verhard oppervlak, voldoende af kan stromen en hierin geen verontreinigingen plaatsvinden. Zo is in overleg met het waterschap gekozen voor (half)verharding, waardoor het hemelwater niet versneld wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Overlast van (grondwater) en vervuiling van oppervlakte- en grondwater wordt hiermee voorkomen. Dit is terug te vinden in de Watertoets (bijlage 5).

3.6.3 Conclusie

De windturbines hebben geen negatieve effecten op het aspect water. Het waterschap is via haar vooroverlegreactie akkoord gegaan met het plan en de effecten op de waterhuishouding.

3.7 Bodem

3.7.1 Toetsingskader

Op grond van de Wet bodembescherming moet de kwaliteit van de bodem worden bewaakt en verontreiniging van de bodem worden voorkomen. Wanneer grond wordt ontgraven of wordt aangevoerd van of naar het plangebied is sprake van roering van de bodem en moet worden voldaan aan de vereisten uit het Besluit bodemkwaliteit. Het Besluit bodemkwaliteit stelt eisen aan de kwaliteit van de af te voeren grond.

De windturbines krijgen een fundering in de bodem. Wellicht is ook het afvoeren van grond nodig. Een bodemonderzoek moet aantonen dat de bodem van voldoende kwaliteit is om afgevoerd en hergebruikt te kunnen worden.

3.7.2 Onderzoek

In het onderzoek naar bodem (bijlage 6) is een bureaustudie uitgevoerd naar mogelijke belemmeringen voor de uitvoering van het project. Daarbij is niet alleen gekeken naar mogelijk aanwezige verontreinigingen, maar ook naar de invloed van het toekomstig ruimtegebruik op de bodem. In het plangebied is geen sprake van belasting door lokale verontreinigingsbronnen. Er wordt voldaan aan de maximale achtergrondwaarden aan chemische stoffen.

Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe turbines geen effect op de bodem hebben. Door de onderheiing van de funderingsplaten van de turbines blijven zettingsverschijnselen uit. Daarnaast is het bedrijfsmatige gebruik van de turbines niet verontreinigend voor de bodem.

3.7.3 Conclusie

De ontwikkeling van de turbines in het plangebied hebben geen gevolgen voor de bodem. Bovendien is de bodem niet verontreinigd en is een windpark geen gevoelige functie (niet afhankelijk van schone grond).

3.8 Natuurwaarden

3.8.1 Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet onderzocht worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie voor het Gelders Natuur Netwerk en de Groene Ontwikkelingszone (GNN/GO, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De effecten van het windpark op natuurwaarden is onderzocht. In deze paragraaf zijn de resultaten van de onderzoeken (bijlagen 7, 8 , 9, 10 en 12) in verkorte vorm in de tekst verwerkt.

3.8.2 Onderzoek

Natura 2000

Het dichtst bijzijnde Natura 2000-gebied is Rijntakken. Dit gebied ligt op 2,5 kilometer afstand van het plangebied. Op grotere afstand liggen Natura 2000-gebieden Veluwe (7,5 km), Gelderse Poort (8,5 km) en het Duitse Natura 2000-gebied Vogelschutzgebiet 'Unterer Niederrhein' (9 km). Er heeft een voortoets (bijlage 7) plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat het plaatsen van de windturbines en het aanleggen van toegangswegen en dergelijke geen significant negatieve effecten heeft op de omliggende Natura 2000-gebieden; deze kunnen op voorhand worden uitgesloten. Voor mogelijke extra stikstofdepositie als gevolg van de aanleg van het windpark is hiervoor nog een berekening gemaakt (bijlage 14). Significante negatieve effecten zijn ook uitgesloten tijdens de exploitatie van het windpark.

Uit de voortoets blijkt dat significante negatieve effecten zijn uitgesloten waardoor een passende beoordeling niet noodzakelijk is. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het plan niet in de weg, een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is op voorhand niet nodig.

GNN/GO

Alle vier de windturbines zijn buiten GNN/GO geprojecteerd. Twee van de vier windturbines zijn geprojecteerd in de nabijheid van het GNN. Hoewel GNN/GO geen externe werking heeft, is vanwege een zorgvuldige planvoorbereiding en een goede ruimtelijke ordening bezien of de kernkwaliteiten van GNN/GO in de nabijheid worden beïnvloed door de voorgenomen ontwikkeling. Uit de Notitie GNN/GO van Bureau Waardenburg (bijlage 8) blijkt dat het windpark in de aanlegfase en in de gebruiksfase geen effecten heeft op de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen van het GNN/GO.

Flora- en faunawet

Het windturbinepark heeft mogelijk negatieve effecten op beschermde soorten in de aanlegfase en in de gebruiksfase. De effecten zijn onderzocht in diverse bureau- en veldonderzoeken. Zie hiervoor de onderzoeken die zijn opgenomen in bijlage 9, 10 en 12:

- bijlage 9: bureau- en veldonderzoek 2014;

- bijlage 10: update juli 2016 van het bureau- en veldonderzoek uit 2014;

- bijlage 12: notitie omtrent kappen van bomen 2016.

Er is geen sprake van aantasting van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen of vogels in de aanlegfase. In de aanlegfase kunnen effecten op broedende vogels worden voorkomen, bijvoorbeeld door buiten het broedseizoen te bouwen of bomen te kappen. In het uitzonderlijke geval dat in het broedseizoen wordt gewerkt, zal door een ecoloog voorafgaand aan de werkzaamheden worden bepaald dat geen in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn. In de aanlegfase zijn negatieve effecten voor de meeste soorten dan ook uit te sluiten. Wel is het mogelijk dat grondwerkzaamheden leiden tot overtreding van verbodsbepalingen voor algemeen voorkomende amfibieën en kleine soorten (tabel 1). Voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling geldt een vrijstelling voor overtreding van verbodsbepalingen voor soorten van tabel 1. Voor andere soortgroepen worden geen effecten verwacht.

In de gebruiksfase kunnen aanvaringslachtoffers vallen onder vogels en vleermuizen.

Voor vogels worden op jaarbasis maximaal 40 aanvaringslachtoffers door het windpark verwacht. Dit betreft vooral zangvogels op seizoenstrek (o.a. lijsters en spreeuw) en zeer kleine aantallen (hooguit enkele) meeuwen. Dit leidt voor alle soorten tot additionele sterfte van (zeer) beperkte omvang. Dit brengt de instandhouding van populaties van de betrokken soorten niet in het geding. Deze incidentele sterfte is geen overtreding van de Flora- en faunawet. Een ontheffing van de Flora- en faunawet voor het in gebruik zijn van de turbines voor vogels is daarom niet nodig.

In de gebruiksfase kunnen mogelijk meer dan incidentele slachtoffers vallen onder gewone dwergvleermuizen, ruige dwergvleermuizen en/of rosse vleermuizen. In geval sprake kan zijn van meer dan incidentele sterfte onder vleermuizen , moet een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet worden aangevraagd. Verder zijn in dat geval risicobeperkende maatregelen nodig. Een inschatting van de te verwachten aantallen aanvaringslachtoffers onder vleermuizen en het rendement van eventuele maatregelen is daarom nader bepaald (zie bijlage 9 en 10). Voor de gebruiksfase kunnen negatieve effecten worden uitgesloten wanneer een mitigerende maatregel wordt toegepast in de vorm van een standstillvoorziening. Het is een gegeven dat vleermuizen alleen bij lage windsnelheden in windparken voorkomen en actief zijn rond zonsopgang en zonsondergang. Bij toepassing van een stilstandsvoorziening zal alleen nog sprake zijn van incidentele sterfte onder vleermuizen. De gunstige staat van instandhouding komt niet in gevaar. Deze stilstandregeling is noodzakelijk tussen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopkomst, bij temperaturen boven de 100C, bij windsnelheden kleiner dan 5 m/s op rotorhoogte en bij droog weer in de periode dat de vleermuizen actief zijn (1 april tot 15 oktober). Het gebruik van een dergelijke stilstandvoorziening is vastgelegd in de planregels. Ook een andere voorziening met hetzelfde of een beter effect mag worden toegepast.

Er wordt voor vleermuizen gebruik gemaakt van artikel 16 ga Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten voor de exploitatie van het windpark dat incidentele, niet opzettelijke doden vrijstelt van de vergunningplicht.

Samenvattend wordt geconcludeerd dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat.

3.8.3 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat significante effecten op de Natura 2000 gebieden en op GNN/GO op voorhand zijn uit te sluiten. Ook de Flora en faunawet staat niet aan de uitvoering van het plan in de weg. In de planregels van het inpassingsplan is in verband met het voorkomen van meer dan incidentele slachtoffers onder vleermuizen een stilstandvoorziening voorgeschreven.

3.9 Geluid

3.9.1 Toetsingskader

Windpark Bijvanck is een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. In het Activiteitenbesluit is voor windturbines een toetsingskader voor geluid opgenomen met bijbehorend meet- en rekenvoorschrift. Voor alle windturbines geldt de Lden dosismaat met 47 Lden als norm voor de etmaalperiode en 41 Lnight als norm voor de nachtperiode (jaargemiddeld). Aan deze normen moet worden voldaan op de gevel van een gevoelig gebouw of op de grens van een gevoelig terrein. Een gevoelig gebouw betreft een geluidsgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, zoals een woning (niet zijnde een dienstwoning). Binnen de 47 dB Lden-contour zijn uitsluitend woningen gelegen, geen andere gevoelige gebouwen of gevoelige terreinen. Twee daarvan zijn woningen van derden. Daarnaast betreft het één dienstwoning, dat wil zeggen een woning van participanten in het windproject.

Bij een windturbinepark wordt - door de draaiing van de wieken - geluid geproduceerd. Om de geluidsbelasting van het windpark Bijvanck in beeld te brengen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 13). In het onderzoek is gekeken naar de reikwijdte van de bepalende geluidscontouren en de ligging van woningen van derden daarbij. Woningen van participanten in het project zijn niet beschermd, omdat deze deel uitmaken van de inrichting van het turbinepark. Overigens ligt de woning van de participant op vergelijkbare afstand tot de windturbines als woningen van derden, zij ondervindt vergelijkbare geluidhinder als woningen van derden. De geluidsemmissie en -effecten van het windpark op de omgeving zijn getoetst. In deze paragraaf zijn de resultaten van de onderzoeken in verkorte vorm in de tekst verwerkt.

3.9.2 Onderzoek

In het onderzoek (bijlage 13) is de opstelling van vier windturbines onderzocht met een ashoogte van 124 meter en een rotordiameter van 122 meter. Dit onderzoek is representatief voor de turbinetypes (maatvoering) die het inpassingsplan maximaal mogelijk maakt. De contour van de geluidsnorm ligt tussen de circa 380 - 550 meter vanaf de turbines. De hinder als gevolg van de turbines is gering, omdat in de directe nabijheid van het geplande windpark relatief weinig woningen van derden staan. Het hanteren van andere windturbinetypen van dezelfde afmetingen, hebben geen sterk afwijkende bronsterkte. Uit de berekening blijkt dat bij alle woningen van derden wordt voldaan aan de 41 dB Lnight geluidsnorm. Bij twee woningen wordt niet voldaan aan de 47 dB Lden norm. Hier zijn maatregelen in de nachtperiode nodig om aan de norm uit het Activiteitenbesluit te voldoen (zie ook onderstaande figuur 3.5.). Aan de hand van een geluidsbeperkende maatregel, zoals het 's nachts laten opereren van windturbine 2 in 'Strategy B' modus, kan alsnog bij alle woningen (zowel de woningen van derden als de woning van participant) aan de geluidsnorm worden voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WindparkBijvanck-VST1_0005.jpg"

figuur 3.5. geluidcontouren

Naar aanleiding van de verschuiving van windturbine 3 zijn de effecten voor geluid opnieuw beoordeeld. De verschuiving leidt niet tot andere effecten. Meer informatie hierover staat in bijlage 17 bij de toelichting.

3.9.3 Conclusie

Aan de normen van het Activiteitenbesluit kan in beginsel worden voldaan. De geluidhinder is dan ook aanvaardbaar. Wel is bij twee woningen van derden mogelijk een maatregel in de nachtperiode nodig om aan de norm uit het Activiteitenbesluit te voldoen. Het akoestisch onderzoek gaat uit van een type referentieturbine. Mogelijk is deze maatregel niet nodig bij het turbinetype dat uiteindelijk wordt geplaatst. In de regels is een voorwaardelijk verplichting opgenomen om te borgen dat aan de norm van het Activiteitenbesluit wordt voldaan.

3.10 Slagschaduw

3.10.1 Toetsingskader

Schaduweffecten van draaiende windturbines (slagschaduw) kunnen hinder veroorzaken. Het contrast en de tijdsduur van de blootstelling zijn van invloed op de mate van hinder die kan worden ondervonden.

Bij de normstelling ten aanzien van schaduwwerking is aangesloten bij de Activiteitenregeling milieubeheer. Hierin is opgenomen dat een windturbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening indien de schaduw meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag valt op een gevoelige bestemming en indien de afstand tussen de windturbine en de woning of andere slagschaduwgevoelige bestemmingen minder dan twaalf maal de rotordiameter bedraagt. Naar het optreden van slagschaduw is onderzoek gedaan. In deze paragraaf zijn de resultaten van de onderzoeken in verkorte vorm in de tekst verwerkt. De woning van de participant in het windpark is daarbij buiten beschouwing gelaten.

3.10.2 Onderzoek

Uit het onderzoek (bijlage 23) blijkt dat zonder maatregelen bij negen woningen van derden in de omgeving van het windpark schaduweffecten optreden waarbij gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar meer dan 20 minuten per dag slagschaduw optreedt. Deze woningen staan op een afstand van minder dan twaalf maal de rotordiameter van het windpark. Ten behoeve van deze woningen wordt een stilstandregeling toegepast. Het gaat daarom om een totale stilstand van circa 46 uur per jaar.

Naar aanleiding van de verschuiving van windturbine 3 zijn de effecten voor de slagschaduw opnieuw beoordeeld. De verschuiving leidt niet tot andere effecten. Meer informatie hierover staat in bijlage 17 bij de toelichting.

3.10.3 Conclusie

Aan de normen voor slagschaduw kan worden voldaan door een stilstandregeling toe te passen. Deze stilstandregeling vloeit rechtstreeks voort uit de norm uit de Activiteitenregeling milieubeheer. Een nadere regeling in het inpassingsplan is daarom niet nodig. De slagschaduw (de schaduweffecten) is hiermee dan ook aanvaardbaar. Voor het windpark wordt een melding in het kader van het Activiteitenbesluit gedaan. Hierin wordt de stilstandregeling opgenomen. Daarnaast is in dit plan een regeling opgenomen die voorkomt dat slagschaduw over gevoelige objecten (woningen) plaatsvindt en daarmee eventuele gezondheidseffecten vanwege slagschaduw zoveel mogelijk wordt beperkt (zie paragraaf 3.13).

3.11 Luchtkwaliteit

Het windpark produceert elektriciteit zonder uitstoot van stoffen. Door het windpark produceren andere (gas- of kolengestookte) centrales minder energie dan zonder het windpark. Verkeer van en naar het windturbinepark en het windturbinepark zelf dragen niet in betekenende mate bij aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen. Voor mogelijke stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden is nog een specifieke berekening gemaakt (zie bijlage 14 ).

3.12 Veiligheid

3.12.1 Externe veiligheid
3.12.1.1 Toetsingskader

De normstelling voor externe veiligheid van windturbines volgt uit het Activiteitenbesluit. Het Handboek Risicozonering Windturbines (hierna: het handboek) dat is opgesteld door DNV KEMA in opdracht van Agentschap NL (versie 2, mei 2013), bevat rekenmethodes voor het uitvoeren van risicoanalyses voor windturbines en wordt gebruikt als praktijkrichtlijn voor toetsing aan in Nederland geldende risicocriteria. In het Activiteitenbesluit is een grenswaarde opgenomen voor het plaatsgebonden risico ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Deze grenswaarde bedraagt respectievelijk 10-6 en 10-5 per jaar. Voor overige categorieën objecten/activiteiten geldt dat in het handboek richtwaarden zijn geformuleerd voor de (toename van de) externe veiligheidsrisico's en ook refereert het handboek aan risicocriteria zoals gesteld in beleidsregels. Het gaat daarbij om wegen, waterwegen, spoorwegen, risicorelevante bedrijfsactiviteiten/installaties, ondergrondse kabels en leidingen en bovengrondse leidingen. De richtwaarden uit het handboek hebben een oriënterende werking, zij hebben geen wettelijke status. Het is aan het bevoegd gezag om een besluit te nemen over de aanvaardbaarheid van externe veiligheidsrisico's.

Daarnaast is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) relevant. Het Bevb bevat regels voor het plaatsgebonden risico (artikel 11 Bevb) en groepsrisico (artikel 12 Bevb) rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Een windturbine kan een risicoverhogend object voor buisleidingen vormen.

Voor het aspect externe veiligheid is onderzoek (bijlage 21 en 22) gedaan. In deze paragraaf zijn de resultaten van de onderzoeken in verkorte vorm in de tekst verwerkt. In bijlage 15 is een korte verantwoording van het groepsrisico opgenomen vanwege de nabij gelegen gasleiding.

3.12.1.2 Onderzoek

Mogelijke risico's van een windturbine zijn het afbreken van een gondel, breken van een mast of loslaten van een blad.

Voor windpark Bijvanck is enkel het risico ten aanzien van de gasleiding relevant. Andere installaties, risicovolle inrichtingen en gebouwen in de vorm van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bevinden zich niet binnen de risico contouren van het windpark. Hiermee wordt voldaan aan de veiligheidseisen uit het Activiteitenbesluit. De windturbines staan op voldoende afstand tot openbare wegen om geen onacceptabele risico's te veroorzaken. De afstand tussen de windturbines en de Ganzepoelweg is groter dan een halve rotordiameter. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de afstandseis die Rijkswaterstaat hanteert ten aanzien van windturbines langs rijkswegen (Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken). Deze Beleidsregel geeft relatief strenge afstandseisen, wat op overige openbare wegen (geen rijkswegen) ook toegepast kan worden.

In het onderzoek is in overeenstemming met het Bevb en het handboek onderzoek uitgevoerd naar het effect van de windturbines op het plaatsgebonden risico en groepsrisico rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor de noordelijk van het plangebied gelegen gasleiding van de Gasunie zijn effecten door falen van de windturbine bij voorbaat niet geheel uit te sluiten. Windturbine nummer 2 bevindt zich op een afstand tot de gasleiding, die ongeveer gelijk is aan de maximale werpafstand bij een nominaal toerental (=invloedsgebied). De exacte risico's zijn afhankelijk van het te realiseren windturbinetype. Daarom is over deze situatie in overleg getreden met de Gasunie. De reactie van de Gasunie is opgenomen in de bijlage 19 bij dit inpassingsplan.

In de regels behorend bij dit inpassingsplan is een gebruiksregel opgenomen dat alleen een windturbinetype met een maximale werpafstand van 160 meter rechtstreeks toelaat. Voor andere turbinetypen moet uit een nader onderzoek blijken dat de toename van de faalkans van de gasleiding aanvaardbaar is. Windturbinetypes met een grotere werpafstand zijn daarom alleen toegestaan via een omgevingsvergunning voor afwijken van deze gebruiksregel. De provincie zal alvorens deze ontheffing te verlenen eerst de Gasunie raadplegen. Er zijn meerdere windturbinetypes beschikbaar die buiten het invloedsgebied van de gasleiding blijven. Daarmee is het inpassingsplan in elk geval uitvoerbaar.

3.12.1.3 Conclusie

De veiligheidsrisico's zijn onderzocht en waar nodig geborgd in de regels van het inpassingsplan. Daardoor staan de externe veiligheidsaspecten niet de uitvoering van het plan in de weg.

3.12.2 Bovengrondse elektriciteitsverbindingen

Op circa 1 kilometer ten zuiden van het plangebied loopt door de gemeente Montferland een bovengrondse hoogspanningsverbinding (380 kV). Rond dergelijke hoogspanningsverbindingen moet een strook vrij gehouden worden van bebouwing. In verband met het zakelijk recht bedraagt deze strook circa 30 meter aan weerszijden van de hoogspanningsverbinding. Het windturbinepark ligt ruim buiten deze strook.

Daarnaast moet een afstand tussen de hoogspanningsverbinding en de turbines worden aangehouden in verband met de veiligheid. De afstand is afhankelijk van het type windturbine, maar als vuistregel geldt minimaal een afstand van 245 meter. Deze afstand is genoemd in het Handboek risicozonering windturbines. De hoogspanningsverbinding ligt (ruim) buiten het bereik van deze afstand. Het windpark geeft geen negatieve effecten voor de aanwezige hoogspanningsverbinding.

3.12.3 Straalpaden

In en direct rond het plangebied lopen geen straalverbindingen waarop de windturbines effecten kunnen hebben.

3.12.4 Luchtverkeer, defensieradar en obstakelverlichting
3.12.4.1 Toetsingskader

Plaatsing van windturbines kan mogelijk leiden tot verstoring van de radar. Dat geldt voor zowel radar ten behoeve van de lucht- als de scheepvaart. Voor de militaire radarposten in Nederland moet in een straal rondom die posten worden gekeken of windturbines de radar niet teveel verstoren. Het beleid over verstoringsgebieden rond militaire radars van het Ministerie van Defensie is vastgelegd in het Barro (Besluit van 31 augustus 2012, nr. IENM/BSK-2012/30229, tot wijziging van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening: aanwijzing radarverstoringsgebieden). Daarnaast hanteert het Ministerie van Infrastructuur en Milieu beleid voor markering en obstakelverlichting van windturbines in verband met de luchtvaartveiligheid (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Informatiecirculaire aanduiding van windturbines en windparken op het Nederlandse vaste land, in relatie tot luchtvaartveiligheid). Dit geldt onder meer voor windturbines met een tiphoogte hoger dan 150 meter.

3.12.4.2 Onderzoek en conclusie

Uit het onderzoek van TNO (bijlage 16) blijkt dat wordt voldaan aan het toetsingskader voor defensieradar uit het Barro. Overige radarverstoring speelt niet rond het plangebied. In het radaronderzoek is een worst-case windturbine onderzocht met de maximale afmetingen die het inpassingsplan mogelijk maakt (ashoogte maximaal 124 m, rotordiameter maximaal 122 en een maximale tiphoogte van 185 m). Dit betekent dat een windturbine met kleinere afmetingen ook is toegestaan. Tijdens het overleg ex artikel 3.1.1. Bro heeft het ministerie van Defensie bevestigd dat geen ontoelaatbare radarverstoring plaatsvindt.

Voor het windpark is obstakelverlichting en -markering nodig in verband met de tiphoogte van de turbines. De exacte uitvoering van de verlichting hangt af van het windturbinetype. Voorafgaand aan de bouw wordt voor het windpark een melding 'luchtvaartobstakel hoger dan 100 meter' ingediend bij de Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie. Bij deze melding wordt een verlichtingsplan overlegd dat door de Inspectie wordt getoetst.

3.12.5 Overige kabels en leidingen

In en direct rond het plangebied zijn behalve de al genoemde kabels en leidingen geen kabels en leidingen aanwezig waarop de windturbines effecten kunnen hebben.

3.12.6 IJsafwerping

De mogelijkheid bestaat dat bij stilstand op windturbines ijsafzetting plaatsvindt. Bij een kleine beweging of doorbuiging van het blad, kan het ijs in grote brokken naar beneden vallen. Langwerpige platen ijs komen dan in een strook onder het rotorvlak terecht. Dit levert pas risico's op als de bedoelde strook vrij toegankelijk is. Bij het windpark is dit alleen het geval bij het onderhoudspad langs de Didamse Wetering, dat opengesteld is voor wandelaars. De afstand tussen de turbines en dit pad is echter groter dan de grootst mogelijke werpafstand van de ijsafzetting. Voor de wandelaars op het pad geeft ijsafwerping daarom geen risico's. Veiligheidshalve wordt op de turbines toch ijsdetectie geïnstalleerd. Dit is in het inpassingsplan voorgeschreven. Daarnaast worden de windturbines, in geval van ijsafzetting, in een zodanige positie gezet dat de rotorbladen evenwijdig aan het onderhoudspad staan en afwerping richting het pad niet meer mogelijk is. Een memo over de ijsafwerping is opgenomen in bijlage 25 bij deze toelichting.

3.12.7 Explosievenonderzoek

Bij het roeren van de ondergrond, is een kans aanwezig dat gestuit wordt op achtergebleven conventionele explosieven (CE) in de bodem. Deze explosieven kunnen een gevaar vormen bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden. Het betreft niet gesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Met behulp van een literatuuronderzoek is bekeken of oorlogshandelingen ter plaatse van of nabij de locatie hebben plaatsgevonden en of mogelijk CE in de bodem aanwezig kunnen zijn. Het literatuuronderzoek is als bijlage 26 bij de toelichting opgenomen.

Op basis van de quickscan is vastgesteld dat het onderzoeksgebied betrokken is geweest bij oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Om na te gaan of de bommen binnen of buiten het onderzoeksgebied gevallen zijn, is het noodzakelijk verder onderzoek te doen. Hier wordt een detectieonderzoek uitgevoerd voordat met de bouw- en aanlegwerkzaamheden wordt begonnen.

3.13 Gezondheid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een gezondheidsonderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 24 bij de toelichting toegevoegd. Met een GezondheidsEffectScreening (GES) is de invloed van relevante milieufactoren op de gezondheid van omwonenden inzichtelijk gemaakt en beoordeeld. Hinder bij omwonenden kan ontstaan door beweging van de wieken, slagschaduw, lichtschittering en geluid (GGD, 2013). De hinder kan leiden tot gezondheidsklachten. De GES score is op punt van geluid bij woningen in de omgeving goed tot matig. Op punt van slagschaduw is de score overwegend matig. Om gezondheidseffecten vanwege slagschaduw zoveel mogelijk te beperken is in de regels van dit inpassingsplan een regeling toegevoegd waarbij het in gebruik nemen en houden van de windturbines slechts is toegestaan indien de windturbines geen slagschaduw veroorzaken ter plaatse van gevoelige objecten. Lichtschittering kan optreden door reflectie van zonlicht op de wieken. Bij moderne windturbines wordt een anti-reflectielaag op de rotorbladen aangebracht, waardoor de reflectie van zonlicht nihil is. Ook op de turbines van Windpark Bijvanck wordt een dergelijke anti-reflectielaag toegepast.

3.14 Conclusie

Gelet op de uitkomsten van de onderzoeken naar de effecten op de omgeving kan geconcludeerd worden dat het windpark gerealiseerd kan worden binnen de geldende wet- en regelgeving. Er is sprake van een zorgvuldig ruimtelijk ontwerp op de locatie Bijvanck en de locatie en het ontwerp voldoen aan het vigerend beleid. Er is dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk staat de toelichting op het juridisch bindende deel van het inpassingsplan. Daarbij wordt ingegaan op de algemene uitgangspunten vanuit wet- en regelgeving. Vervolgens wordt specifiek toegelicht hoe de regeling van dit inpassingsplan bedoeld is.

4.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen (en ook dit inpassingsplan) digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van dit inpassingsplan rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

De gemeenteraad is vanaf het moment waarop het ontwerp van het inpassingsplan ter inzage is gelegd, niet langer bevoegd tot vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden waarop dat inpassingsplan betrekking heeft. De bedoelde bevoegdheid ontstaat, op basis van de Elektriciteitswet, weer tien jaar na vaststelling van het inpassingsplan.

4.1.1 Planvorm

Het inpassingsplan voorziet in de mogelijkheid voor het bouwen van vier windturbines. Het plangebied is beperkt tot de locatie van windturbines, de overslag van de rotorbladen, en locaties waar bijbehorende voorzieningen zoals bouwopstelplaatsen, onderhoudswegen, een inkoopstation en kabels worden gerealiseerd. Het plangebied is, waar nodig aangepast aan de ligging van de in de omgeving aanwezige structuren. Dit is bijvoorbeeld het geval met de bossage in de nabijheid van windturbine 2. Deze bossage blijft behouden, de ontsluitingsweg van het park wordt hier omheen gelegd. De locatie van de masten ligt vast via een bouwvlak, daarmee is voor derden en omwonenden duidelijk hoe het windpark er uit gaat zien. In verhouding tot het voorontwerpinpassingsplan is het bouwvlak van de derde windturbine verschoven naar het oosten. Dit heeft te maken met het behoud van een watergang, waarop de turbine in eerste instantie gepland was. Het bouwvlak is dusdanig ruim, dat de turbines daarbinnen nog kunnen schuiven binnen de bandbreedte van de onderzoeken.

Het agrarisch medegebruik blijft mogelijk. Zie voor een verdere toelichting hierna onder 'verbeelding en regels'.

4.1.2 Verbeelding en regels

Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.

Bestemmingsvlak

In het plangebied zijn voor de turbines, kraanopstelplaatsen en de ontsluitingsweg aan beide zijden van de Ganzepoelweg bestemmingsvlakken opgenomen. Daarbij zijn alleen de gronden in het bestemmingsvlak opgenomen die strikt noodzakelijk zijn voor de realisatie en het beheer van het windpark. Bouwvlakken komen voor ter plaatse van de windturbines. Buiten het bouwvlak zijn wel overige bouwwerken voor het windpark mogelijk. Een voorbeeld van een dergelijk bouwwerk is een inkoopstation.

Aanduidingen

Op de verbeelding staan verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en aantallen, voor het bouwen en het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen. In het plangebied zijn maatvoeringsaanduidingen opgenomen voor de minimale en maximale bouwhoogte.

In het plangebied zijn verder functieaanduidingen opgenomen voor het agrarisch gebruik, de groene bossage en de archeologische verwachtingswaarden.

Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het inpassingsplan specifieke regels gelden. In het plangebied is een gebiedsaanduiding opgenomen voor het gebied waar wiekoverslag van de windturbines is toegestaan ('vrijwaringszone - windturbine').

Opbouw planregels

De regels van het inpassingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

4.2 Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het inpassingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Er is een specifieke definitie opgenomen voor de bouwhoogte en tiphoogte van een windturbine. Op onderstaande afbeelding is de wijze van meten voor windturbines schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.WindparkBijvanck-VST1_0006.png"

Wijze van meten windturbine

4.3 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het inpassingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

4.3.1 Bedrijf - Windturbine

De bestemming 'Bedrijf - Windturbine' maakt de windturbines mogelijk. Bij de bestemming is het uitgangspunt dat de windturbine bedrijfsmatig geëxploiteerd wordt. Daarom is een specifieke bedrijfsbestemming toegepast. Het opgestelde vermogen van het windpark is gemaximeerd op 13,2 MW in lijn met de scope van de onderzoeken.

Bouwregels

Op de verbeelding zijn bestemmingsvlakken opgenomen met de bestemming 'Bedrijf - Windturbine'. Per windturbine is één bouwvlak opgenomen. De omvang van het bouwvlak sluit aan bij de gangbare omvang van funderingen voor windturbines en biedt beperkte schuifruimte (3 meter) om tot een optimale opstelling te komen. Daarnaast is geregeld dat, ter voorkoming van ijsafwerping, iedere windturbine moet zijn voorzien van een ijsdetectiesysteem.

Binnen de bestemming 'Bedrijf - Windturbine' zijn ook onderhoudswegen, opstelplaatsen, een inkoopstation (oftewel kleine bouwwerken) ten behoeve van de windturbines toegestaan. De onderhoudswegen worden gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van de windturbines. Deze bestemming ligt over het grootste deel van het plangebied. Binnen het hele voor "Bedrijf - Windturbine" bestemde gebied kunnen onderhoudspaden, kabels en bijbehorende voorzieningen aangelegd worden. De locaties van de turbines zelf liggen vast door middel van de bouwvlakken. Ook staat de bestemming nog steeds het (oorspronkelijke) agrarische gebruik toe (via de aanduiding 'agrarisch'). De aanduiding 'groen' zorgt voor het behoud van de bossage, omdat hier geen verharding en bebouwing is toegestaan.

Voor de windturbines geldt een minimale en een maximale bouwhoogte (ashoogte) en tiphoogte. Ook is zeker gesteld dat de maatvoering van de opgestelde turbines gelijk moet zijn. De minimale bouwhoogte van een windturbine bedraagt 99 m, de maximale bouwhoogte bedraagt 124 m. De bouwhoogte van een windturbine wordt gemeten vanaf peil tot aan de (wieken)as. Daarnaast is geborgd dat de uiterlijke verschijningsvorm van de vier turbines gelijk is en de turbines in dezelfde richting draaien.

Gebruiksregels

Via de gebruiksregels zijn enkele voorwaarden uit de milieuonderzoeken verankerd in het inpassingsplan. Het betreft de werpafstand tot de gasleiding, een borging van de geluidsnormen,een stilstandvoorziening in verband met vleermuizen en een gebruiksregel voor slagschaduw.

4.3.2 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is gehanteerd voor de door het plangebied lopende Ganzepoelweg. Deze heeft vooral een ontsluitingsfunctie en is daarom een verkeersader die specifiek bestemd is. De bij de weg horende voorzieningen en bouwwerken zijn in de bestemming ook toegelaten. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het (vrijliggende) fietspad en de brug over de Didamse Wetering.

Bouwregels

Binnen de bestemming 'Verkeer' is het mogelijk gemaakt bouwwerken te bouwen die nodig zijn voor de verkeersfunctie. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om lichtmasten. De bouwregels zijn overgenomen uit de beheersverordening Buitengebied van de gemeente Zevenaar.

4.3.3 Waarde - Archeologie

'Waarde - Archeologie' biedt een bescherming voor de mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. In de bestemming is daarom een vergunningstelsel opgenomen die moet voorkomen dat mogelijk aanwezige archeologische waarden bij het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden worden geschaad. De gronden voor de vier turbines en de ontsluitingsweg zijn vrijgegeven en kennen geen dubbelbestemming meer.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

Er geldt een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. De archeologische waarden in het plangebied zijn onderverdeeld in verschillende gradaties (verwachtingszones), waaraan de vergunningplicht is gekoppeld. Dit is door middel van aanduidingen opgenomen binnen de bestemming. Het omgevingsvergunningstelsel geldt voor werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde. De gronden die geroerd gaan worden voor de aanleg van het windpark zijn nader onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat voor die gronden geen bescherming via de dubbelbestemming nodig is. De omgevingsvergunning geldt nog voor het agrarisch (mede) gebruik. Het betreft de gebieden die niet zijn onderzocht.

4.4 Algemene regels

In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel en een aanduidingsregel voor de vrijwaringszone opgenomen die de vrije overslag van de rotorbladen van de windturbines zeker stelt.

4.5 Overgangsrecht en slotregel

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit inpassingsplan. In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Windparken dragen bij aan de terugdringing van de CO2-uitstoot en bieden een alternatief voor fossiele brandstoffen. Uit diverse draagvlakonderzoeken blijkt, dat in Nederland 90% van de bevolking voor windenergie is. Wanneer omwonenden ook financieel kunnen participeren in een windpark, kan het lokale draagvlak voor windenergie toe nemen. Dit heeft te maken met een gevoel van eerlijke verdeling van lusten en lasten.

(Financiële) participatie

De provincie vindt het belangrijk dat er participatiemogelijkheden worden geboden. Participatie dient daarbij op het niveau van individuele projecten vorm en inhoud te krijgen. Vanuit deze optiek ondersteunt en stimuleert de provincie initiatiefnemer om op goede wijze invulling te geven aan participatie.

Initiatiefnemer is bereid voor dit project ruimte voor financiële participatie te bieden. Direct omwonenden zijn benaderd (najaar 2014) en in de breed verspreide nieuwsbrief (nieuwsbrief 2) is gevraagd om suggesties, zodat een financieel participatieplan opgesteld kan worden dat zoveel mogelijk aansluit bij de lokale wensen. In het voorjaar van 2015 is een brief gestuurd naar omwonenden waarbij inzicht is gegeven in de participatiemogelijkheden en is een concreet voorstel gedaan. Daarbij is opnieuw de uitnodiging gedaan om het gesprek met initiatiefnemer aan te gaan. Dit heeft echter nog niet geleid tot een dialoog tussen initiatiefnemer en de direct omwonenden. De komende tijd zal worden bezien of en zoja op welke wijze er gesprekken over lokaal maatwerk mogelijk zijn.

Begin 2017 is opnieuw een brief naar omwonenden gestuurd. Hierin is aangeven dat het aanbod met betrekking tot participatiemogelijkheden nog steeds geldt en op welke manier participatie mogelijk is.

Informatie en inloopavonden

De gemeente Zevenaar en andere bekende belanghebbende partijen zijn tijdens het proces om te komen tot de vaststelling van het inpassingsplan op verschillende momenten betrokken. Tot deze belanghebbende partijen horen onder meer de naburige gemeenten en burgers. Voor omwonenden en andere belanghebbenden zijn informatiebijeenkomsten gehouden en verschillende publicaties in de vorm van nieuwsbrieven en advertenties zijn verschenen. Ook is er informatie via de website van de provincie beschikbaar. Op deze manier kan iedereen op de hoogte zijn van de stand van zaken van het project, het inpassingsplan en de daarbij van belang zijnde aspecten.

Op 18 november 2014 is in het dorp Loil een inloopavond gehouden over het windpark Bijvanck. Er zijn op deze avond circa 50 belangstellenden geweest. Tijdens deze, door initiatiefnemer georganiseerde avond, is informatie verstrekt over het project. Informatie kon worden verkregen over de locatie, de gevolgen van de bouw van het windpark (geluid, slagschaduw, e.d.) en over de procedure. Tevens zijn 3D-visualisaties getoond van het windpark. Vertegenwoordigers van de provincie waren aanwezig om met name uitleg te geven over de procedures en de mogelijkheden voor iedereen om inhoudelijk op de plannen te reageren.

Op 6 juni 2016 is er op initiatief van de provincie nog een inloopavond geweest in Angerlo. Doel van deze avond was om te luisteren naar omwonenden en geïnteresseerden en hen te informeren over het voorgenomen Wro-coördinatiebesluit en over de te nemen procedurele stappen in het najaar van 2016.

Tijdens de procedure van het inpassingsplan zijn er ook formele momenten van overleg. Dit is in ieder geval de periode van overleg (artikel 3.1.1. Bro) en de periode van zienswijzen tegen het ontwerp-inpassingsplan. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in bijlage 19 en de Zienswijzennota. Uiteraard worden betrokken gemeenten ook op ambtelijk en bestuurlijk niveau tussentijds geïnformeerd en betrokken.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De investeringen en opbrengsten zijn afhankelijk van de gekozen windturbine. Het windpark levert naar verwachting ruim 26 tot 42 GWh per jaar op (zie tabel in 3.2). Onder de huidige omstandigheden kan het project in circa 15 jaar terugverdiend worden.

Behalve de aanschafkosten van de windturbines en bijbehorende voorzieningen moeten voor de aanleg van het windpark diverse werkzaamheden worden verricht, zoals het leggen van kabels en leidingen en de aanleg van een onderhoudspad. De kosten van de ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer Raedthuys Windenergie B.V.

Hiervoor is een (samenwerkings)overeenkomst gesloten met de provincie. In deze overeenkomst is onder meer aangegeven dat de initiatiefnemer alle investeringen voor zijn rekening neemt.

Het vaststellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wro is niet nodig, vanwege de overeenkomst en daarin gemaakte afspraken. Verder is geen sprake van gronduitgifte of aanleg van voorzieningen door de overheid. In de overeenkomst zijn onder andere afspraken gemaakt over kostenverhaal, leges en planschade. Het kostenverhaal is dus anderszins verzekerd. Voor de inschatting van de planschade, is een planschaderisico-analyse uitgevoerd (zie bijlage 18). In maart 2017 is, op basis van de meest recente gegevens met betrekking tot de planologie, de planschade jurisprudentie, de marktsituatie en de relevante transacties van woningen vanaf oktober 2014 tot heden, een herijking van de planschaderisico-analyse uitgevoerd (zie bijlage 27).

5.3 Conclusie

Het windpark Bijvanck is uitvoerbaar. Het windpark draagt bij aan de energietransitie door het opwekken van duurzame energie en daarmee een vermindering van het gebruik van fossiele brandstoffen. De windturbines leveren gemiddeld 37 GWh per jaar. Dat komt overeen met circa 85% van de elektriciteitsvraag van alle huishoudens in Zevenaar.

Met een terugverdientijd van 15 jaren is het windpark financieel haalbaar en hoeft de provincie niet zelf te investeren. Alle kosten en risico's worden door Raedthuys Windenergie B.V. gedragen. Via een anterieure overeenkomst is het kostenverhaal verzekerd.

Hoofdstuk 6 Overleg

In dit hoofdstuk zijn samenvattingen gegeven met betrekking tot de ingekomen reacties vanuit het overleg en de zienswijzenprocedures die het inpassingsplan doorloopt. Dit hoofdstuk geeft een korte samenvatting van de gevolgen van het overleg en de zienswijzen op het bestemmingsplan. De uitgebreide samenvatting en beantwoording van de reacties is opgenomen in de bijlagen.

6.1 Overleg

In het kader van de wettelijke bepalingen is het inpassingsplan toegezonden aan verschillende overlegpartners. Hierop zijn 8 reacties ingekomen, die zijn samengevat en beantwoord in de reactienota die is opgenomen in bijlage 19 bij dit inpassingsplan. De volgende instanties hebben gereageerd:

  • 1. Gasunie Transport Services B.V., Legal Affairs Projects Oost
  • 2. Gemeente Bronckhorst
  • 3. Gemeente Doesburg
  • 4. Gemeente Doetinchem
  • 5. Gemeente Zevenaar
  • 6. Ministerie van Defensie
  • 7. Veiligheid- en gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM)
  • 8. Waterschap Rijn en IJssel

De Gasunie, de gemeente Bronckhorst, de gemeente Doetinchem en het waterschap Rijn en IJssel hebben inhoudelijk geen opmerkingen op het plan. De andere instanties hebben inhoudelijk gereageerd. De reacties hebben geleid tot aanpassing van het inpassingsplan. Er zijn 3D visualisaties opgesteld en toegevoegd aan de reactienota. Verder is de plangrens van het inpassingsplan aangepast. Door de aanpassing van de plangrens zijn ook enkele regelingen in dit plan aangepast. Daarnaast zijn ambtshalve aanpassingen aan dit plan en de onderliggende onderzoeken doorgevoerd.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerp-inpassingsplan heeft van 16 december 2016 tot en met 26 januari 2017 (6 weken) ter inzage gelegen. Tijdens de periode van terinzagelegging zijn 56 zienswijzen ingediend door 47 personen en instanties. De zienswijze is samengevat en beantwoord in de Zienswijzennota. Naar aanleiding van de zienswijzen zijn de regels en de toelichting op onderdelen aangepast. Met inachtneming van de zienswijze is het inpassingsplan op 24 mei 2017 door de Provinciale staten gewijzigd vastgesteld.