direct naar inhoud van Regels
Plan: Oversprong 2
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0677.bpstjanoversprong2-000O

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Oversprong 2 met identificatienummer NL.IMRO.0677.bpstjanoversprong2-000O van de gemeente Hulst.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels

1.3 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw (aanbouw) of een functioneel deel van een hoofdgebouw (uitbouw), dat daarmee één geheel vormt, terwijl het in bouwkundig opzicht wel herkenbaar blijft als een afzonderlijke uiterlijk ondergeschikte aanvulling op het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-gebonden beroepsmatige activiteiten:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.7 aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend

1.8 bebouwing

eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.12 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.19 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.20 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.23 langzaam verkeer

verkeer van fietsers en voetgangers.

1.24 opstelplaats

een plaats voor de stalling en/of het parkeren van een personenauto.

1.25 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.27 peil
  • voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
  • voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang na voltooiing van de aanleg van dat terrein. Indien een bouwwerk aan meer dan een weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogst gelegen weg maatgevend.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding aangewezen voor 'Groen' zijn bestemd voor:

  • a. beplantingen;
  • b. speelplaatsen en jongerenontmoetingsplaatsen;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. bermen en bermsloten;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. voorzieningen voor verkeer en verblijf.

alsmede:

  • h. in deze bestemming passende voorzieningen, zoals:
    • 1. zit- en speelelementen;
    • 2. waterelementen;
    • 3. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding in het plangebied;
    • 4. voorwerpen van beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens.
3.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. gebouwen voor nutsvoorzieningen;
    • 2. overige bouwwerken;
  • b. voor het bouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 15 m² bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van de onder a.1 bedoelde gebouwen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • c. voor de in lid 3.2 onder a.2 bedoelde bouwwerken gelden de hoogtebepalingen als bedoeld in artikel 9, lid 9.1.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding aangewezen voor 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen en parkeervoorzieningen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen.

4.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
    • 2. erkers, met een diepte van niet meer dan 1,5 m, en bovendien niet meer dan 50% van de diepte van gronden gelegen tussen de voorste bouwgrens en de voorste perceelsgrens en met een hoogte van niet meer dan 4 meter;
  • b. voor de in lid 4.2 onder a.1. bedoelde bouwwerken gelden de hoogtebepalingen als bedoeld in artikel 9, lid 9.1.
  • c. de in lid 4.1 bedoelde tuinen worden niet beschouwd als erf zoals bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding aangewezen voor 'Verkeer' zijn bestemd voor:

  • a. verkeer en verblijf, fiets- en voetpaden;
  • b. nutsvoorzieningen;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:
    • 1. bermen en bermsloten;
    • 2. parkeervoorzieningen;
    • 3. geluidswerende voorzieningen;
    • 4. voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer;
    • 5. waterberging en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins;
    • 6. beplantingen;
    • 7. voorwerpen van beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens.
5.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. abri's en gebouwen voor nutsvoorzieningen;
    • 2. overige bouwwerken;
  • b. voor het bouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 15 m² bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van de onder a.1 bedoelde gebouwen mag ten hoogste 3 m bedragen.
  • c. voor de in lid 5.2 onder a.2 bedoelde bouwwerken gelden de hoogtebepalingen als bedoeld in artikel 9, lid 9.1.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding aangewezen voor 'Water' zijn bestemd voor:

  • a. water, waterberging, beplantingen;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, bermen en bermsloten en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals:

  • a. taluds;
  • b. keerwanden en beschoeiingen;
  • c. bruggen voor langzaam verkeer.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding aangewezen voor 'Wonen' zijn bestemd voor:

  • a. het wonen met bijbehorende erven, tuinen, toegangs- en achterpaden;
  • b. aan-huis-gebonden beroepen.
7.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. gebouwen;
    • 2. overige bouwwerken;
  • b. voor het bouwen gelden de volgende regels:
    • 1. ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'vrijstaand', 'twee aaneen' en 'aaneengebouwd' zijn hoofdgebouwen met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overige bouwwerken toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de gronden zonder aanduiding en vanaf 1 meter achter de (doorgetrokken) voorgevel uitsluitend aan- en uitbouwen, bijgebouwen, en overige bouwwerken, behorende bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
  • c. hoofdgebouwen met de daarbij behorende aan- en uitbouwen (woningen) mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand':
      • vrijstaand;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee aaneen':
      • vrijstaand;
      • ten hoogste twee aaneen, al dan niet geschakeld met aan- of uitbouwen;
    • 3. ter plaatse van de nadere aanduiding 'aaneengebouwd':
      • vrijstaand;
      • twee aaneen, al dan niet geschakeld met aan- of uitbouwen;
      • aaneengebouwd;
      • patiowoningen;
  • d. de goot- of boeibordhoogte en / of bouwhoogte van bouwwerken mag ten hoogste bedragen:

    goot- of boeibordhoogte   bouwhoogte  
1.   hoofdgebouwen   zie verbeelding   zie verbeelding en anders 4 meter hoger dan de maximum goothoogte  
2.   aan- uit en bijgebouwen   3,5 m   7 m  
3.   overige bouwwerken   -   zie artikel 9 lid 9.1  

  • e. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' gelden voorts de aanvullende regels:
    • 1. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt niet minder dan 3 meter;
    • 2. de afstand van een aan- uit en bijgebouw of een overkapping tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 0 meter of niet minder dan 1 meter;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'twee aaneen' gelden voorts de aanvullende regels:
    • 1. de afstand van een hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 meter;
    • 2. binnen een afstand van 3 m langs één van de zijdelingse perceelsgrenzen mogen aan- uit en bijgebouwen en overkappingen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van tenminste 1 m achter de naar de weg gekeerde grens van een bouwvlak;
    • 3. binnen de zone als bedoeld onder f2 mag de goothoogte van aan-, uit-, en bijgebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • g. ter plaatse van gronden zonder nadere aanduiding gelden voorts de aanvullende regels :
    • 1. per bouwperceel mag ten hoogste 40% worden bebouwd met gebouwen en overkappingen, met een maximum van 60 m²;
    • 2. indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder g.1. minder zou bedragen dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.
  • h. voor het ondergronds bouwen gelden de volgende regels:
    • 1. ondergronds bouwen is alleen ter plaatse van een bouwvlak toegestaan;
    • 2. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 3,5 m beneden peil bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk niet meer dan 40 cm beneden peil mag bedragen;
  • i. voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende regels:
    • 1. de afstand van een zwembad tot zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt niet minder dan 1 meter;
    • 2. de afstand van een zwembad tot de naar de weg gekeerde grens van het bouwgrens mag niet minder bedragen dan 5,5 meter;
    • 3. de verticale diepte van een zwembad mag niet meer bedragen dan 2 meter beneden peil; met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" de verticale diepte niet meer mag bedragen dan 40 cm beneden peil;
    • 4. een zwembad mag worden overkapt, voorzover wordt voldaan aan het bepaalde in lid 7.2 onder g;
    • 5. per bouwperceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd.
7.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is niet toegestaan om bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woon- en werkruimten;
  • b. Voor een zwembad geldt dat het zwembad uitsluitend voor hobbymatig gebruik mag worden benut.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
7.4.1 Kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Het bevoegd gezag mag bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 onder b. voor de uitoefening van kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in de woning met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven,
  • b. het vloeroppervlak in gebruik voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten mag ten hoogste 25 m² van het vloeroppervlak van hoofdgebouwen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen bedragen;
  • c. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend;
  • d. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • e. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd ondergeschikte verkoop die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;
  • f. geen omgevingsvergunning mag worden verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer valt;
  • g. omgevingsvergunning wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Algemene bouwregels

Met betrekking tot het bouwen geldt het volgende:

  • a. op de voor bebouwing bestemde gronden dienen - onverminderd hetgeen daartoe in de desbetreffende regels is bepaald - de op de verbeelding aangegeven aanduidingen in acht genomen te worden;
  • b. indien op de kaart geen aanduiding is aangegeven, geldt voor de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte, dan wel bouwhoogte het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels;
  • c. de maximaal toelaatbare bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt voor:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen tussen de naar de voorste perceelsgrens gekeerde gevel van een hoofdgebouw en de openbare weg: 1 m;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen elders: 2 m;
    • 3. pergola's 2,75 m;
    • 4. speelvoorzieningen 3 m;
    • 5. lichtmasten en overige masten 10 m;
    • 6. bewegwijzering en overig straatmeubilair 4,5 m;
    • 7. niet eerder genoemde overige bouwwerken; 1 m.
9.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt en - in geval van erkers, serres en veranda's - bovendien niet meer bedraagt dan 50% van de diepte van gronden gelegen tussen de voorste bouwgrens en de voorste perceelsgrens;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
9.3 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  • a. de bestaande afstanden, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen die meer bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. de bestaande afstanden, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen die minder bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • c. in geval van herbouw is het bepaalde in de leden a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

  • a. Het wonen zonder voldoende ruimte voor parkeren is niet toegestaan, waarbij de volgende minimale parkeernormen gelden:
    • 1. voor het wonen in vrijstaande woningen geldt een minimale parkeernorm van 1,9 opstelplaatsen op het eigen bouwperceel per woning;
    • 2. voor het wonen in twee aaneen gebouwde woningen geldt een minimale parkeernorm van 1,8 opstelplaatsen op het eigen bouwperceel per woning;
    • 3. voor het wonen in aaneengebouwde woningen geldt een minimale parkeernorm van 1,6 opstelplaatsen per woning.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 oversprong 2

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oversprong 2' mag het totaal aantal woningen niet meer bedragen dan 85 woningen.

11.2 oversprong aaneengebouwd

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - oversprong aaneengebouwd' mag het totaal aantal aangebouwde en patiowoningen, waaronder niet begrepen twee-aaneengebouwde woningen, niet meer bedragen dan 24 woningen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijken ten aanzien van de bouwhoogte

het bevoegd gezag mag bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 sub c ten einde een grotere bouwhoogte mogelijk te maken voor overige bouwwerken met in achtneming van de volgende regels:

a. de bouwhoogte is maximaal gelijk aan de in een bouwvlak toelaatbare bouwhoogte;

b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m op gronden waar geen gebouwen zijn toegestaan.

12.2 Geringe afwijkingen

Het bevoegd gezag mag, tenzij op grond van hoofdstuk 2 terzake reeds kan worden afgeweken van de regels van het plan, afwijken van de regels ten aanzien van:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch of functioneel betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
  • c. niet kan worden afgeweken indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van overschrijding bestemmingsgrenzen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmings- c.q. bouwgrenzen, voor zover dit van belang is voor een (eigendoms-) technisch of functioneel betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Oversprong 2'.