direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meerkensweg 8, Volkel
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op deze locatie Meerkensweg 8 in Volkel is al sinds 1997 de coniferenkwekerij 'Edwin Smits Conifers' gevestigd. Daarnaast zijn in de laatste milieuvergunning 53 fazanten vergund, die vrij rond lopen over het achterste deel van het terrein. De initiatiefnemer is voornemens een eerste agrarische bedrijfswoning op deze locatie te realiseren. Het bouwen van een eerste bedrijfswoning is niet rechtstreeks mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017".

De gemeente Uden heeft per brief op 1 februari 2011 aangegeven medewerking te willen verlenen aan het bouwplan, door middel van het afgeven van een omgevingsvergunning in afwijking van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2006". Inmiddels vigeert echter het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017", waarin een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen ten behoeve van de realisatie van een eerste bedrijfswoning (artikel 4.7.14). Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt gebruik gemaakt. Voorliggend wijzigingsplan bevat de ruimtelijke onderbouwing voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.

Voor de volledigheid en helderheid zijn alle bedrijfsgronden van Edwin Smits Conifers meegenomen in dit wijzigingsplan. De wijziging heeft echter enkel betrekking op het toevoegen van een bedrijfswoning binnen het vigerende bouwvlak. Dit betreft het meest zuidelijke perceeldeel. Voor het bedrijfsperceel blijven alle bestemmingen en aanduidingen inclusief de bijbehorende regels ongewijzigd van kracht.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend wijzigingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Uden, sectie P, nummer 412.

De oppervlakte van het plangebied bedraagt 26.315 m². De gronden zijn eigendom van de initiatiefnemer.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 22 juni 2017.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Het plangebied ligt binnen de bestemming 'Agrarische met waarden - Landschapswaarden'. Hier zijn onder meer grondgebonden agrarische bedrijven, zoals de coniferenkwekerij en de fazantenhouderij op het perceel toegestaan. Ter plaatse van de gewenste bedrijfswoning vigeert een bouwvlak met een totale oppervlakte van 5.350 m². Binnen het bouwvlak zijn bedrijfsgebouwen en bestaande bedrijfswoningen toegestaan. De geplande - nieuwe - bedrijfswoning is derhalve niet toegestaan.

In artikel 4.7.14 van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de realisatie van een eerste bedrijfswoning. Met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid is de geplande nieuwbouw van een bedrijfswoning mogelijk. Als gevolg van de toevoeging van de bedrijfswoning is onder meer een kwaliteitsverbetering van het landschap vereist. Hiertoe wordt het vigerende bouwvlak verkleind. Deze verkleining is mogelijk met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.7.1 ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak. In paragraaf 7.1 zijn de voorwaarden van beide wijzigingsbevoegdheden integraal overgenomen en is het plan daaraan getoetst.

In het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Leiding - Water' ter bescherming van de waterleiding die daar loopt. Deze leiding heeft geen invloed op het plan, omdat de geplande bedrijfswoning ver daarbuiten gesitueerd is.

Overigens zijn binnen het plangebied een aantal gebiedsaanduidingen van toepassing. De voor de realisatie van de nieuwe bedrijfswoning relevante gebiedsaanduidingen zijn:

  • 'geluidzone - luchtvaart 35-40 ke'
    Ter bescherming van het woon- en leefklimaat als gevolg van geluid mogen nieuwe woningen ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend worden gebouwd indien wordt voldaan aan artikel 6 van het Besluit Militaire Luchthavens. Toetsing van het plan aan de regels van deze gebiedsaanduidingen vindt plaats in de haalbaarheidstoets, zoals opgenomen in paragraaf 5.6.
  • 'luchtvaartverkeerzone - ihcs-zone 3'
    Ter plaatse van deze aanduiding geldt een beperking van de bouwhoogte van gebouwen. Toetsing van het plan aan de regels van deze gebiedsaanduidingen vindt plaats in paragraaf 5.10.1.
  • 'luchtvaartverkeerzone - ils-zone 8'
    Ter plaatse van deze aanduiding geldt een beperking van de bouwhoogte van gebouwen en objecten. Toetsing van het plan aan de regels van deze gebiedsaanduidingen vindt plaats in paragraaf 5.10.1.
  • 'overige zone - aardkundig waardevol gebied'
    Voor bepaalde bodemingrepen is ter plaatse van deze aanduiding een omgevingsvergunning nodig. Dit omgevingsvergunningstelsel is niet van toepassing op bodemingrepen binnen het bouwvlak, waar in dit geval sprake van is.
  • 'vrijwaringszone - radar'
    In verband met de radarantenne op vliegbasis Volkel geldt ter plaatse van deze aanduiding een beperking van de bouwhoogte van gebouwen. Toetsing van het plan aan de regels van deze gebiedsaanduidingen vindt plaats in paragraaf 5.10.2.

Deze (dubbel)bestemmingen en gebiedsaanduidingen blijven met dit wijzigingsplan onverminderd van kracht.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding en de foto's geven de ligging van het plangebied in de omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0004.jpg"

LUCHTFOTO

De bestaande situatie van het bedrijfsperceel is weergegeven op onderstaande afbeelding en de kaart bestaande toestand, zoals opgenomen als bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0005.jpg"

BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ontsluiting

Het plangebied ligt in het open agrarische buitengebied ten zuiden van Volkel en Uden en is ontsloten op de Meerkensweg. De Meerkensweg is een landweg met een lage verkeersintensiteit. Centraal op het bedrijfsperceel ligt een in- en uitrit. Aan de in- en uitrit liggen vier parkeerplaatsen voor personenauto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0006.jpg"

MEERKENSWEG

2.2 Bebouwing en functies

De bebouwing in dit deel van het buitengebied bestaat voornamelijk uit grootschalige agrarische bedrijfsbebouwing en kleine (bedrijfs)woningen. Op de meeste percelen staat de bedrijfswoning aan de straat omgeven door een kleine, groene tuin. Daarachter staat de bedrijfsbebouwing in de vorm van stallen, loodsen, schuren en silo's. Veel van de bedrijfspercelen liggen open en bloot in het landschap. De gronden zijn hier veelal in gebruik als grasland en akkers.

In de omgeving van het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven gevestigd. Op het naastgelegen perceel Meerkensweg 10 is een veehouderij aanwezig waar vleeskalveren worden gehouden. Daarnaast, op het adres Meerkensweg 14 is een champignonkwekerij gevestigd. Aan de Meerkensweg 9 en 12 bevinden zich twee varkenshouderijen.

Op het bedrijfsperceel, met een omvang van circa 26.315 m², exploiteert de initiatiefnemer sinds 1997 een kwekerij met bijzondere, uitheemse coniferen die over de hele wereld worden geëxporteerd. Daarnaast zijn in de laatste milieuvergunning (nr. 257978, d.d. 29 juni 2017) 53 fazanten vergund, die vrij rond lopen over het achterste deel van het terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0007.jpg"

SITUATIE PLANGEBIED

2.2.1 Coniferenkwekerij

Het overgrote deel van het perceel is in gebruik voor het kweekgoed van de coniferenkwekerij. Op het zuidelijke perceeldeel zijn, binnen het bouwvlak met een oppervlakte van circa 5.350 m², ten westen van de in- en uitrit, een aantal gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de kwekerij gerealiseerd:

  • een loods met kantoor en kantine (oppervlakte circa 215 m²);
  • een schaduw-/windbreekhal voor gevoelig plantmateriaal (oppervlakte circa 230 m²);
  • een waterbassin voor de opvang van hemelwater t.b.v. de irrigatie van planten (oppervlakte circa 60 m²).

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0008.jpg"

BEDRIJFSLOODS + HOBBYMATIG KIPPENHOK

Edwin Smits Conifers verkoopt zijn kweekgoed voornamelijk via groothandels. Hieronder vallen onder andere hoveniers en tuincentra. Een groot deel van de coniferen is echter bestemd voor de export. Er wordt niet rechtstreeks aan particulieren verkocht. Hierdoor is de verkeersaantrekkende werking van het bedrijf zeer beperkt.

De grond ten zuiden van de bedrijfsloods bestaat momenteel uit grasland. Voorheen werden hier ook coniferen gekweekt. Het perceel ten oosten van de in- en uitrit is ingericht als zogenaamde moerplantentuin. Hier heeft de initiatiefnemer een tuin waarin het te verkopen assortiment op een representatieve manier wordt tentoongesteld. De planten in deze tuin hebben een tweeledig doel:

  • 1. het is een showtuin: potentiële kopers kunnen hier rondlopen en de individuele coniferen op hun mooist zien;
  • 2. het plantgoed wordt gebruikt als vermeerderingsmateriaal voor de coniferenkwekerij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0009.jpg"

MOERPLANTENTUIN VANAF MEERKENSWEG

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0010.jpg"

MOERPLANTENTUIN

2.2.2 Fazantenhouderij

Thans staat voor de bedrijfsloods een kippenhok waar hobbymatig legkippen worden gehouden (oppervlakte circa 25 m²).

Sinds juni 2017 heeft de initiatiefnemer, naast de coniferenkwekerij, milieuvergunning voor een fazantenhouderij met maximaal 53 fazanten ten behoeve van de vleesproductie (nr. 257978, d.d. 29 juni 2017). Hiermee is de initiatiefnemer naast kweker dus ook veehouder.

De initiatiefnemer stopt met het houden van de kippen. Het achterste deel van de kwekerij wordt zodanig ingericht dat de fazanten hier vrij kunnen rondlopen. De fazanten verblijven in het achterste deel van de boomkwekerij en houden de coniferenkwekerij onder andere vrij van insecten en schadelijke onkruiden. Dit is een goed voorbeeld van slim meervoudig ruimtegebruik van de gronden.

2.3 Groen en water

2.3.1 Peelrandbreuk

Het gebied rondom Uden is mede gevormd door de Peelrandbreuk. Deze breuk is een fysisch geografisch kenmerk dat op sommige plaatsen goed zichtbaar is in het landschap. De breuk zorgt namelijk voor zogenaamde horsten en slenken, kortom hogere en lagere delen in het land in de lengterichting van de breuk. Deze breuk ligt in de richting noordwest - zuidoost en strekt zich vanaf Oss tot ver in Duitsland. Op sommige plaatsen zorgt de breuk voor een hoogteverschil van 2 meter. Om deze reden is in het vigerende bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" ter plaatse van het plangebied de gebiedsaanduiding 'overige zone - aardkundig waardevol gebied' opgenomen. Door erosie is het hoogteverschil vaak geleidelijk en moeilijk te zien in het landschap. Op de locatie zelf is deze breuk niet waarneembaar en zijn geen landschappelijke waarden in het geding.

2.3.2 Plangebied en directe omgeving

Langs de Meerkensweg staan aan weerszijden volwassen knotwilgen. De berm aan de zijde van het plangebied is zo'n 7 meter breed. Hier staat een rij knotwilgen. Ten westen van de kwekerij staat een lange houtsingel haaks op de weg. Op de oostelijke perceelgrens tussen de kwekerij en de naastgelegen veehouderij (Meerkensweg 10) is een bomenrij met onderbegroeiing geplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0011.jpg"

BOMENRIJ TUSSEN MEERKENSWEG 8 EN 10

Bijzonder aan deze locatie is dat het een coniferenkwekerij betreft, waardoor binnen het plangebied een groen beeld overheerst. Ook de moerplantentuin, die als etalage voor de kwekerij dient, geeft jaarrond een gevarieerd, groen beeld.

Langs de zuidelijke perceelgrens ligt een smalle greppel. Ook langs de zijdelingse perceelgrens ligt een sloot.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen.

3.1 Bebouwing en functies

De initiatiefnemer wenst een bedrijfswoning behorende bij de coniferenkwekerij en de fazantenhouderij te realiseren. De bedrijfswoning wordt gesitueerd op de weide ten zuiden van de bestaande bedrijfsloods, zoals te zien op de kaart inrichtingsschets, zoals hieronder en in bijlage 2 opgenomen. Hier is voldoende ruimte voor de nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0012.jpg"

INRICHTINGSSCHETS

De nieuwe bedrijfswoning, mede behorende bij de fazantenhouderij (veehouderij), wordt gerealiseerd binnen het bestaande agrarische bouwvlak. Er is dus geen sprake van planologische uitbreiding van het ruimtebeslag. Ook zal de woning voldoen aan de bouwregels van het vigerende bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" (artikel 4.2.2. onder a):

maximale goothoogte   6 meter  
maximale bouwhoogte   10 meter  
minimale afstand tot de weg   15 meter  
dakhelling   12-55°  
maximale inhoud   750 m³  

Voor de nieuwe woning is reeds een bouwplan gemaakt. De woning sluit aan bij de stijl van de omliggende bedrijfswoningen. Onderstaande afbeeldingen geven de gevels van de nieuwe woning weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0013.jpg"

VOORGEVEL (ZUID) BOUWPLAN

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0014.jpg"

ZIJGEVEL (OOST) BOUWPLAN

De geplande woning heeft een oppervlakte van circa 120 m². De goot- en bouwhoogte bedragen 3,30 meter respectievelijk 6,50 meter. De afstand van de woning tot de rand van de openbare weg is circa 24,5 meter. Onder een deel van de woning wordt een kelder gerealiseerd met een diepte van circa 3,10 meter.

Door de ligging van de woning aan de voorzijde van de loods, zal de bestaande bedrijfsbebouwing deels aan het zicht vanaf de openbare weg worden onttrokken. De openheid van de omgeving wordt hierdoor dan ook niet aangetast.

Op basis van de regels van het vigerende bestemmingsplan mogen bij de bedrijfswoning tevens bijbehorende bouwwerken met een oppervlakte van maximaal 100 m² worden opgericht. De goot- en bouwhoogte hiervan bedraagt maximaal 3 respectievelijk 6 meter. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1 meter achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd. Er wordt een carport/berging met een oppervlakte van circa 55 m² gerealiseerd ter plaatse van het huidige kippenhok, dat wordt gesloopt. De goot- en bouwhoogte van de carport/berging bedraagt circa 2,75 meter respectievelijk 5,25 meter.

Vanwege de benodigde vaste afstand van 50 meter tussen geurgevoelige objecten (i.c. de geplande woning Meerkensweg 8) en agrarische bedrijven (i.c. de veehouderij Meerkensweg 10) is op de verbeelding van voorliggend wijzigingsplan een aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' 1 opgenomen. De geplande woning is uitsluitend binnen deze aanduiding toegestaan. Ook vergunningsvrije bouwwerken en andere bijbehorende bouwwerken bij de woning dienen te voldoen aan de vaste afstand conform de Wet geurhinder. In dit geval is daarmee rekening gehouden door de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' 1 niet op 50 meter afstand, maar op 55 meter afstand vanaf de veehouderij Meerkensweg 10 te situeren. Indien de woning op de uiterste oostgrens van deze aanduiding wordt gerealiseerd is nog 5 meter beschikbaar om te voorzien in vergunningsvrije bouwwerken, zónder de vaste afstand voor geur te overschrijden.

3.1.1 Noodzaak van de bedrijfswoning

De noodzaak van de woning is in het verleden reeds beoordeeld. Door de jaren heen is de volwaardigheid en daarmee de noodzaak van een bedrijfswoning verder toegenomen als gevolg van de continue groei van het bedrijf.

In de tijd tussen de start in 1997 en nu is het bedrijf van cliënt uitgegroeid tot een agrarisch bedrijf met een meer dan volwaardige omvang en een grote klantenkring tot ver buiten Nederland. Het grootste deel van de omzet is voor de export. De bedrijfswoning is nodig uit oogpunt van de teeltkwekerij. Het afleverseizoen loopt van september tot eind mei, waarbij er gedurende de dagperiode op willekeurige momenten transporteurs langskomen. Het komt regelmatig voor dat de initiatiefnemer nog op de woonlocatie is op het moment dat er iemand voor de deur staat op de bedrijfslocatie.

De initiatiefnemer moet meermalen per dag terug naar de woonlocatie om te eten en te slapen. De meeste tijd is de initiatiefnemer niettemin op de bedrijfslocatie. Dit is ook noodzakelijk voor de te verrichten werkzaamheden en het toezicht op de werknemers. Met name in de zomerperiode dient na zonsondergang nog gewerkt te worden voor de bevloeiing van de planten. Dit kan niet overdag gebeuren, omdat er dan kans is op verbranding van de planten.

Hierdoor en door de aanwezigheid van een uitgebreide bedrijfsinventaris, is de kans op en de gevoeligheid voor diefstal verder toegenomen. Om deze reden wordt thans nog meer dan voorheen al het geval was een bedrijfswoning op de locatie noodzakelijk geacht.

De Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB) heeft op 16 september 2014 advies uitgebracht waarin geconcludeerd wordt dat de bedrijfsvoering van de coniferenkwekerij zodanig tijd en aandacht vergt dat het noodzakelijk is om uit het oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering ter plaatse woonachtig te zijn. Het advies van de AAB is opgenomen als bijlage 3.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft op 23 december 2015 een uitspraak gedaan waarin deze conclusies worden bevestigd. Hiermee is de noodzaak van de bedrijfswoning voldoende aangetoond. Deze uitspraak is opgenomen als bijlage 4.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Ontsluiting

De nieuwe bedrijfswoning wordt ontsloten op de Meerkensweg via de bestaande in- en uitrit voor het bedrijf. Er wordt dus geen nieuwe aansluiting op de Meerkensweg aangelegd.

3.2.2 Verkeersaantrekkende werking

De verkeersaantrekkende werking van een plan kan worden berekend met behulp van de

kengetallen uit de digitale publicatie "ASVV 2012". Voor een woning wordt gerekend met

circa zes motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit betreft slechts een kleine toename van de verkeersaantrekkende werking en de omliggende wegen kunnen deze toename goed verwerken.

Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de coniferenkwekerij is zeer beperkt, doordat het kweekgoed met name is bestemd voor export en groothandels. Van particuliere verkoop is geen sprake. De uitbreiding van de moerplantentuin vindt plaats binnen het vigerende bouwvlak en is op basis van het vigerende bestemmingsplan al toegestaan. Als gevolg van de vergrote moerplantentuin vindt geen toename van bezoekers plaats. Dit is slechts een verruiming van de bestaande tuin om de coniferen afzonderlijk meer groeiruimte te bieden, waardoor zij beter tot hun recht komen. Dit resulteert derhalve niet in een toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de planologische mogelijkheden zoals geregeld in het vigerende bestemmingsplan.

3.2.3 Parkeren

In het gemeentelijke rapport 'Parkeernormen' (24 oktober 2006) is opgenomen dat voor 'eengezinswoningen (vanaf circa 80 m²)' in het buitengebied, twee parkeerplaatsen op eigen terrein nodig zijn. In dit geval is op het perceel meer dan voldoende ruimte voor deze parkeerplaatsen. De twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd onder een carport tussen de geplande woning en de bestaande bedrijfsloods. Om de woning een vrij zicht op de moerplantentuin te geven, worden de parkeerplaatsen ten behoeve van het bedrijf direct aan de voorzijde van het perceel gelegd. Een en ander zoals weergegeven op de kaart inrichtingsschets, zie bijlage 2. Er vindt geen parkeren in de openbare ruimte plaats.

De vergroting van de moerplantentuin resulteert niet in een toename van de parkeerbehoefte voor de coniferenkwekerij. Als gevolg van de vergrote moerplantentuin vindt namelijk geen toename van bezoekers plaats.

3.3 Groen en water

Achter de nieuwe woning wordt een kleine privétuin aangelegd. Deze tuin zal afgeschermd worden met een haag. Het nieuwe woonperceel inclusief woning zal circa 425 m² bedragen. Rondom de nieuwe woning wordt het perceel ingericht als moerplantentuin, aansluitend op de bestaande moerplantentuin ten oosten van de in- en uitrit. De woning en de achterliggende bedrijfsbebouwing wordt hiermee grotendeels uit het zicht vanaf de openbare weg onttrokken. De groenblijvende conifeerbeplanting zorgt voor een gevarieerd beeld, dat ook interessant is voor verschillende vogels, insecten en kleine zoogdieren. De moerplantentuin zal met grote zorg worden aangelegd en onderhouden, omdat dit mede het aanzien van de kwekerij bepaalt. Met de uitbreiding van de moerplantentuin aan de straatzijde, ontstaat een brede, groene 'etalage' voor de kwekerij. De moerplantentuin zal ook gebruikt worden als kijktuin voor klanten en als vermeerderingsmateriaal voor de kwekerij.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.

Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt niet in een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.

Conclusie
Het Barro is niet van toepassing op het plan.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Structuurvisie Ruimtelijke Ordening;
  • Verordening ruimte Noord-Brabant

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010, partiële herziening 2014 bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van het provinciale bestuur op de ontwikkeling van Noord-Brabant.

Analyse

Het plangebied ligt binnen de 'groenblauwe mantel', die overwegend bestaat uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze de bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. Ontwikkelingen moeten qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel passen en rekening houden met omliggende waarden. Dit wordt betrokken bij de zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit. De regels voor het bereiken van genoemde beleidsdoelen zijn vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant.

Het plan betreft de realisatie van een nieuwe bedrijfswoning bij een bestaand bedrijf. Hierbij is geen sprake van nieuw planologisch ruimtebeslag: de woning wordt gebouwd binnen het vigerende agrarische bouwvlak. De effecten van de woning op de natuur-, bodem- en waterfuncties zijn beschreven in hoofdstuk 5. Geconcludeerd kan worden dat de aanwezige waarden door de nieuwe bedrijfswoning niet worden aangetast.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

4.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
4.2.2.1 Vooroverleg

In het kader van het wettelijke vooroverleg is inzake de voorontwerp-omgevingsvergunning voor de bedrijfswoning in 2013 reeds contact geweest met de provincie Noord-Brabant. De provincie reageert op 18 juli 2013 via een brief op het destijds ingediende plan. Deze brief is opgenomen als bijlage 5.

In haar brief benoemt de provincie de volgende twee aandachtspunten:

  • 1. Kwaliteitsverbetering van het landschap
    De provincie ziet de in 2013 voorgestelde investering in landschapskwaliteit in de vorm van aanschaf, aanplant en onderhoud van 'moerplanten' niet als bijdrage aan de fysieke verbetering van de kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden. In voorliggend wijzigingsplan is dan ook een andere investering opgenomen, namelijk het verkleinen van het bouwvlak, waardoor de bebouwingsmogelijkheden beperkt worden. De moerplantentuin wordt niet langer als landschapsinvestering gezien, maar wél als landschappelijke inpassing Een en ander zoals in paragraaf 4.3.2.2 nader onderbouwd.
  • 2. Noodzaak van de bedrijfswoning
    Daarnaast was de provincie in 2013 van mening dat de toenmalige onderbouwing van de volwaardigheid van het bedrijf aannemelijk was, maar de provincie zag graag een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB) over de noodzaak voor de bouw van de bedrijfswoning. De AAB heeft op 16 september 2014 een positief advies uitgebracht. Vervolgens heeft de ABRvS in een onherroepelijke uitspraak geoordeeld dat in dit geval sprake is van een noodzaak voor de bedrijfswoning.

Deze twee aandachtspunten zijn in het voorliggende wijzigingsplan verwerkt. In deze paragraaf is beschreven hoe met deze, en de andere punten uit de Verordening ruimte Noord-Brabant, is omgegaan.

4.2.2.2 Algemeen

De Verordening ruimte Noord-Brabant (geconsolideerde versie per 15 juli 2017) stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

De Verordening maakt onderscheid in structuren en aanduidingen. De Verordening kent vier structuren, die tezamen provinciedekkend zijn. Daarin is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden. Afhankelijk van de waarden in of kenmerken van een gebied kunnen er één of meerdere aanduidingen gelden. De Verordening bevat voorts algemene regels ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit.

4.2.2.3 Structuren en aanduidingen

Structuren
Het plangebied ligt binnen de structuur 'Groenblauwe mantel'.

In artikel 6.7 lid 2 staat dat in de groenblauwe mantel "een bestemmingsplan kan voorzien in de nieuwbouw van ten hoogste één bedrijfswoning ten behoeve van een op grond van deze verordening toegelaten bedrijf [I] binnen het bij dat bedrijf behorende bouwperceel [II] mits de noodzaak vanwege de aard van de bedrijfsvoering aanwezig [III] is en de noodzaak van deze nieuwbouw niet het gevolg is van een eerder aanwezige, inmiddels afgestoten bedrijfswoning [IV] ."

Met voorliggend plan wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden:

  • I. Er wordt één nieuwe bedrijfswoning gerealiseerd. Deze bedrijfswoning hoort bij de coniferenkwekerij en de fazantenhouderij, die op basis van de Verordening ruimte zijn toegelaten. Voor deze bedrijven zijn alle benodigde vergunningen verleend.
  • II. De geplande bedrijfswoning wordt gerealiseerd binnen het vigerende agrarische bouwvlak, aan de voorzijde van de bedrijfsloods. De woning ligt daarmee binnen het bij het bedrijf behorende bouwperceel. Er is geen sprake van nieuw planologisch ruimtebeslag.
  • III. Er is sprake van de realisatie een bedrijfswoning die onder meer uit oogpunt van toezicht noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Dit is verder toegelicht in paragraaf 3.1.1.
  • IV. Op deze locatie en bij dit bedrijf is niet eerder een bedrijfswoning aanwezig geweest.

Aanduidingen
Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende aanduidingen:

  • Aardkundig waardevol
  • Stalderingsgebied

Aardkundig waardevol (artikel 21)

Deze aanduiding is mede gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van de Peelrandbreuk/Maashorst en ter bescherming van deze waarden en kenmerken. Bodemroerende activiteiten binnen het vigerende bouwvlak zijn daarbij als uitzondering toegestaan, zoals ook toegelicht in paragraaf 5.8. De geplande woning is gesitueerd binnen het bouwvlak.

Stalderingsgebied (artikel 26)

Het zogenaamde stalderingsbeleid heeft betrekking op het vestigen van, omschakelen naar of uitbreiden van dierenverblijven. Voorliggend plan betreft de realisatie van een nieuwe bedrijfswoning. Dit beleid is derhalve niet van toepassing voor dit plan.

4.2.2.4 Algemeen geldende regels

Ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de Verordening algemene regels (opgenomen in artikel 3). Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en de kwaliteitsverbetering van het landschap.

Algemeen geldt dat een project moet bijdragen aan de zorg voor behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit en moet voldoen aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit is verkregen door de geplande bedrijfswoning te realiseren binnen het vigerende agrarische bouwvlak. Hierdoor is geen sprake van nieuw planologisch ruimtebeslag. Met de situering van de nieuwe woning is zo dicht mogelijk aangesloten bij de bestaande bedrijfsbebouwing, waardoor een compact bebouwingscluster ontstaat.

De vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap is beschreven in paragraaf 4.3.2 waarin het project aan de gemeentelijke "Beleidsnota uitwerking landschapsinvesteringsregeling (LIR) Uden" is getoetst.

4.2.2.5 Conclusie

Het plan voldoet aan de regels van de provinciale Verordening ruimte.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Omgevingsvisie

Op 17 december 2015 heeft de gemeenteraad van Uden de Omgevingsvisie Uden 2015 vastgesteld, die (tevens) de status van structuurvisie heeft als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie zijn de doelstellingen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vastgelegd en daarbij is aangegeven hoe deze te bereiken zijn. De Omgevingsvisie geeft niet alleen aan wat de gemeente gaat doen (of nalaten) om de doelstellingen te bereiken, maar gaat ook in op de vraag hoe initiatiefnemers en hun initiatieven kunnen bijdragen aan de het bereiken van die doelstellingen.

Onderhavig plangebied is aangeduid als 'Gemengd buitengebied'. Hier wordt het behoud van een multifunctioneel gebied met overwegend agrarisch grondgebruik nagestreefd. Daarbij dienen ontwikkelingen gepaard te gaan met een versterking van het landschap.

Het plan betreft de realisatie van een bedrijfswoning binnen het vigerende agrarische bouwvlak, waarmee geen sprake is van nieuw planologisch ruimtebeslag. De bedrijfswoning is noodzakelijk voor een reële bedrijfsvoering van de coniferenkwekerij en de fazantenhouderij. De bedrijfswoning wordt landschappelijk ingepast en er vindt tevens een vorm van kwaliteitsverbetering van het landschap plaats, zoals nader beschreven in paragraaf 4.3.2.

4.3.2 Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap

Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied eist de Verordening ruimte Noord-Brabant in bepaalde gevallen een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap, zie paragraaf 4.2.2. Naast de provinciale Verordening tevens de 'Beleidsnotitie Uitwerking landschapsinvesteringsregeling Uden' (hierna: de LIR) van toepassing.

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de wijze van kwaliteitsverbetering van het landschap. Aan de orde komen:

  • de benodigde investering;
  • de feitelijke tegenprestatie;
  • de zekerstelling van kwaliteitsverbetering.
4.3.2.1 Benodigde investering

Ruimtelijke ontwikkelingen zijn in drie categorieën ingedeeld. Voorliggend initiatief is een

zogenaamde categorie 3-ontwikkeling. De provincie eist bij een categorie 3-ontwikkeling

dat sprake is van:

  • 1. een goede landschappelijke inpassing van het perceel (basisinspanning);
  • 2. een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap (extra inspanning).

  • 1. landschappelijke inpassing (basisinspanning)

De gemeente Uden heeft in de LIR verplicht gesteld om minimaal 10% van het bouwvlak, in of aangrenzend aan het bouwvlak, in te vullen als landschappelijke inpassing. Het doel van de landschappelijke inpassing is met name 'het mitigeren van de effecten van een ontwikkeling op de omgeving of het beperken van het verlies aan omgevingskwaliteit' (bron: Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap, provincie Noord-Brabant, 1 november 2011).

  • 2. kwaliteitsverbetering van het landschap (extra inspanning)

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap. Het achterliggende idee is dat ontwikkelingen actief bijdragen aan versterking van het landschap.

De basisinspanning plus de extra inspanning moeten samen ten minste 20% van de waardevermeerdering van de grond bedragen. De benodigde kwaliteitsverbetering van het landschap is berekend. Uit de berekening volgt dat de benodigde landschappelijke kwaliteitsverbetering 20% x € 19.125,- = € 3.825,- bedraagt. De uitgebreide berekening is als bijlage opgenomen in de overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer, zie paragraaf 4.3.2.3.

NB.   De gemeente Uden hanteert overal een 20%-investering over de waardevermeerdering van de gronden, behalve voor bouwvlakken groter dan 1,5 ha in de 'groenblauwe mantel', waarvoor een 30%-investering geldt. Hoewel dit plan binnen de 'groenblauwe mantel' ligt is het vigerende agrarische bouwvlak hier slechts 5.350 m². Omdat dit minder is dan 1,5 ha geldt voor dit plan de standaardinvestering van 20% van de waardevermeerdering van de gronden.  
4.3.2.2 Feitelijke tegenprestatie

  • 1. landschappelijke inpassing (basisinspanning)

Het doel van de landschappelijke inpassing is om de ontwikkeling - in dit geval de nieuwe bedrijfswoning - op een passende manier in het landschap in te passen. Hier is sprake van een bijzonder bedrijf in het buitengebied, namelijk een coniferenkwekerij, waar al sprake is van een overwegend groene uitstraling.

Er is sprake van een minimale ruimtelijke, planologische en milieuhygiënische impact door de gewenste ontwikkeling, namelijk het realiseren van een nieuwe bedrijfswoning:

  • De woning ligt binnen het bestaand agrarisch bouwvlak, waardoor geen vergroting van het bestaande bouwvlak nodig is.
  • De woning ligt vlak voor de bestaande bedrijfsloods, waardoor sprake is van een compact bebouwingscluster (zuinig ruimtegebruik).
  • Een woning resulteert slechts in een minimale hinder voor de omgeving.

De landschappelijke inpassing bestaat in voorliggend plan uit het aanleggen van een tuin met conifeerbeplanting (moerplantentuin) rondom de woning. Deze tuin zal tevens dienen als showtuin voor bezoekers aan de kwekerij. Hier kunnen zij zien hoe de verschillende coniferen eruit zien. De tuin zal een uitbreiding zijn van de bestaande moerplantentuin ten oosten van de in- en uitrit. De initiatiefnemer wil de opzet van de moerplantentuin verruimen zodat individuele planten nog beter tot hun recht komen. De tuin is in feite de 'etalage' van de coniferenkwekerij en wordt derhalve met veel zorg onderhouden.

Op basis van de volgende argumenten wordt in dit specifieke geval de moerplantentuin rond de bedrijfswoning gezien als een goede landschappelijke inpassing:

  • Door de moerplantentuin wordt het zicht op de nieuwe bedrijfswoning en de bestaande bedrijfsloods deels ontnomen.
  • Een goede landschappelijke inpassing bestaat idealiter uit gebiedseigen landschapselementen met inheemse loofsoorten. In verband met het gevoelige kweekgoed op de kwekerij (uitheemse coniferen) is het toepassen van inheemse loofsoorten dichtbij de kwekerij echter niet wenselijk. Door bladval kunnen er namelijk schimmels en lelijke plekken ontstaan op het gevoelige kweekgoed. Er is een risico dat de gevallen bladeren van de loofbomen blijven hangen op en aan de coniferen, waardoor hier vochtige, donkere plekken ontstaan waar schimmels kunnen groeien, of waar de optimale groei van de conifeer belemmerd wordt met lelijke of kale plekken als gevolg. Omdat de coniferen over de hele wereld met een hoge kwaliteitsstandaard worden geëxporteerd vormt dit een risico voor de bedrijfsvoering. Slechte of beschadigde coniferen worden niet afgenomen en kunnen de goede reputatie van het bedrijf schaden, met een beperking in de omzet als gevolg. De coniferen in de herfst vrij houden van gevallen gebladerte is arbeidsintensief en tijdrovend werk. Het toevoegen van nieuwe inheemse loofbomen zou een bedrijfsrisico met financiële gevolgen voor de kwekerij met zich meebrengen.
  • Er ontstaat een continu en jaarrond groenblijvend beeld vanaf de openbare weg.
  • De moerplantentuin / showtuin weerspiegelt de functie van het bedrijf op een representatieve en landschappelijke manier.
  • Er is sprake van een grote biodiversiteit voor flora en fauna.

De landschappelijke inpassing dient te liggen in of aangrenzend van het bouwvlak en dient een oppervlakte van 10% van het bouwvlak te beslaan. De nieuwe moerplantentuin ligt binnen het bouwvlak en heeft een oppervlakte van circa 1.150 m². Dit betreft ruim 20% van het nieuwe bouwvlak, zoals hierna beschreven ((1.150 m² / 5.130 m²) x 100% = 22,4%).

  • 2. kwaliteitsverbetering van het landschap (extra inspanning)

De kwaliteitsverbetering van het landschap kan op verschillende manieren worden gedaan, waaronder:

  • de sloop van overtollige bebouwing;
  • het aanbrengen van landschapselementen;
  • het verkleinen van de bebouwingsmogelijkheden of het bouwvlak;
  • een financiële bijdrage aan het landschapsfonds.

Hierbij is de voorkeur om eerst naar mogelijkheden binnen of nabij het plangebied te kijken. Als dat niet mogelijk blijkt kan een bijdrage aan het landschapsfonds worden gedaan.

Binnen het plangebied is geen overtollige bebouwing dus sloop is niet ter sprake. Omdat het planten van loofsoorten dichtbij de kwekerij een risico voor de bedrijfsvoering vormt (i.v.m. het risico van schimmelvorming op het kweekgoed door bladval), is het toevoegen van nieuwe inheemse landschapselementen op of rond het perceel niet wenselijk. Als kwaliteitsverbetering van het landschap voor deze ontwikkeling zal daarom een deel van het bestaande agrarische bouwvlak verwijderd worden. Er is sprake van het terugdringen van bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van de vigerende bestemmingsregeling. Ter plaatse van het verwijderde bouwvlak mogen namelijk geen bouwwerken meer worden gerealiseerd.

De feitelijke tegenprestatie bestaat in voorliggend plan uit het verwijderen van een strook van circa 5 meter breed en 44 meter lang met een oppervlakte van 220 m² van het vigerende agrarische bouwvlak aan de noordoostzijde. Deze kwaliteitsverbetering van het landschap is weergegeven op de als bijlage 2 opgenomen inrichtingsschets en onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0015.jpg"

VERKLEINING BOUWVLAK ALS KWALITEITSVERBETERING VAN HET LANDSCHAP

De waarde van deze kwaliteitsverbetering van het landschap bedraagt € 3.960,- en is berekend aan de hand van de waardedaling van de grond. De geplande investering (€ 3.960,-) is groter dan van de benodigde investering (€ 3.825,-). Hiermee is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3 van de Verordening ruimte.

NB.   De aanplant en het beheer van de landschappelijke inpassing - en daaraan gekoppeld tevens een deel van de plankosten - mogen formeel gezien worden meegerekend in het kader van de extra investering ten behoeve van de kwaliteitsverbetering van het landschap. In dit geval zijn kosten van aanplant en beheer niet meegerekend, omdat initiatiefnemer er zich van bewust is dat de moerplantentuin ook een indirect bedrijfsmatige component behorende bij de coniferenkwekerij betreft, ook al bevat de moerplantentuin geen plantmateriaal dat rechtstreeks is bedoeld voor de verkoop. Ook het aandeel van de plankosten zijn om deze reden niet meegerekend.  
4.3.2.3 Zekerstelling kwaliteitsverbetering

De Verordening ruimte eist dat bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit is aangetoond dat de kwaliteitsverbetering van het landschap financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. De initiatiefnemer en de gemeente hebben daarom een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin de aanleg en het beheer van de landschappelijke inpassing is vastgelegd. Deze is tevens door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit wijzigingsplan vastgelegd. Daarnaast is ten behoeve van de kwaliteitsverbetering van het landschap het agrarisch bouwvlak verkleind op de verbeelding. Hiermee wordt voldaan aan de criteria van de Verordening ruimte.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

5.1 Bodemkwaliteit

5.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

Voorliggende toetsing van het plan aan de bodemkwaliteit is door Amitec BV uit Uden uitgevoerd.

5.1.2 Analyse

De voorgenomen ontwikkeling omvat een bodemroerende activiteit, zijnde het oprichten van een bedrijfswoning. In de onderstaande afbeelding is de locatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0016.png"

(BRON: BODEMLOKET)

Voor de locatie is het bodemloket geraadpleegd, waaruit blijkt dat de locatie bekend is onder nummer NB085601543 (zie bijlage 6). Uit het loket komt naar voren dat met het uitgevoerde (historische) bodemonderzoek, de (voormalige) activiteiten en/of de onderzoekslocatie voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming. Een verdere beschrijving en het formulier historische toets vrijstelling is opgenomen in bijlage 6.

Om de aard en omvang van een eventuele bodemverontreiniging vast te stellen wordt ten tijde van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd.

5.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.

Voorliggende toetsing van het plan aan de milieuzonering is door Amitec BV uit Uden uitgevoerd.

5.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
In tabel 1 zijn de richtafstanden aangegeven voor rustig buitengebied en de werkelijke afstand tussen het bouwvlak van de nabijgelegen functie en het bouwvlak van het plangebied.

TABEL 1: RICHTAFSTANDEN BIJ RUSTIG BUITENGEBIED (BOUWBLOK - BOUWVLAK BEDRIJFSWONING)

bestemming   richtafstand   werkelijke afstand  
Meerkensweg 14: champignonkwekerij   30 m   275 m  
Meerkensweg 4: melkveehouderij   50 m   248 m  
Meerkensweg 10: vleeskalverenhouderij   100 m   55 m*  
Meerkensweg 9: varkenshouderij   200 m   275 m  
Meerkensweg 12: varkenshouderij   200 m   203 m  

* Meerkensweg 10

Voor Meerkensweg 10 (vleeskalverenhouderij) is sprake van een overschrijding van de richtafstand. De overschrijding heeft betrekking op het aspect 'geur' (100 meter). De afstand van het perceel Meerkensweg 10 tot de geprojecteerde bedrijfswoning bedraagt 55 meter, waarmee wel wordt voldaan aan de overige richtafstanden inzake 'geluid' (30 meter), 'stof' (30 meter) en 'gevaar' (0 meter).

Het aspect 'geur' is nader onderzocht en de resultaten daarvan zijn beschreven in paragraaf 5.4. Bij deze geurtoets zijn ook de bedrijven aan Meerkensweg 9 en 12 meegenomen.

Industrielawaai

De Meerkensweg 10 is de bepalende inrichting voor de ontwikkeling van de nieuwe woning. In dit kader is door Amitec een akoestisch onderzoek industrielawaai (kenm. 17.414-FB.i-5, d.d. 3 oktober 2019) uitgevoerd waarin is onderzocht of de bedrijfsvoering niet onevenredig zal worden belemmerd door de oprichting van de woning en dat er bij de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 8.

De uitgangspunten en resultaten zijn met de eigenaar van de veehouderij afgestemd. Voor de veehouderij zijn op deze locatie binnen de afzienbare toekomst geen uitbreidingsplannen meer. Verdere vergroting is in strijd met provinciale regels en is bovendien niet passend in deze omgeving.

Toetsing goede ruimtelijke ordening

Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau

Aan de grenswaarden voor een gemengd gebied uit stap 2 van het stappenplan uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt in de dagperiode wel en in de avond- en nachtperiode niet voldaan. Aan de grenswaarden voor een gemengd gebied uit stap 3 van het stappenplan wordt in de dag- en de nachtperiode wel en in de avondperiode net niet voldaan. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt in de avondperiode bepaald door de afvoer van mest.

Gelet op de ligging van de woning binnen de 36-40 Ke-zone dient de woning een minimale geluidswering van gevel en dak te hebben van 30-33 dB, zie tabel 3.4 van het Bouwbesluit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0017.png"

Deze minimaal vereiste karakteristieke geluidswering zorgt ervoor dat in alle bedrijfssituaties in de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt behaald.

Maximaal geluidniveau

Aan de grenswaarden voor een gemengd gebied uit stap 2 van het stappenplan uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt in de dagperiode wel en in de avond- en nachtperiode niet voldaan. Aan de grenswaarden uit stap 3 van het stappenplan wordt in de dag- en avondperiode wel en in de nachtperiode net niet voldaan. Het maximaal geluidniveau wordt in de nachtperiode bepaald door het laden van kadavers.

Uitgaande van een standaard geluidwering overeenkomstig het Bouwbesluit van 20 dB wordt het maximaal toelaatbaar binnenniveau gerespecteerd.

Toetsing goed woon- en leefklimaat

Over het algemeen kan geconcludeerd worden dat ter hoogte van de nieuwbouwwoning in de dag-, avond- en nachtperiode sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De geluidniveaus op de gevels zijn in deze perioden namelijk dermate dat (ruim) voldaan wordt aan het maximaal toelaatbaar binnenniveau.

Ter hoogte van de tuin is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, zoals uit de rekenresultaten blijkt. In alle bedrijfssituaties is de geluidbelasting in de tuin ten hoogste 40 dB(A) etmaalwaarde. Een geluidbelasting van 40 dB(A) etmaalwaarde is aanvaardbaar.

Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Overig

Uit de resultaten van het geluidonderzoek vleeskalverhouderij Meerkensweg 10 blijkt dat ter hoogte van de nieuwe bedrijfswoning Meerkensweg 8 niet voldaan kan worden aan de normstelling van 40 dB(A) die hoort bij een landelijke omgeving. Maatgevende bronnen zijn de afvoer van mest de aanvoer van brokken, het laden van kadavers en de ventilatoren op de gebouwen. Om de bedrijfswoning Meerkensweg 8 te kunnen realiseren en het bedrijf aan de Meerkensweg 10 niet te belemmeren in haar bedrijfsvoering moet de afweging worden gemaakt om hogere niveaus toe te staan ter hoogte van de nieuwe woning Meerkensweg 8.

Het toelaten van hogere geluidniveaus is mogelijk omdat:

Bestemmingsplan:

  • Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt behaald bij de nieuw te bouwen woning Meerkensweg 8. Het geluidniveau in de woning is niet hoger dan 35 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en 55/50/45 dB(A) vanwege het maximale geluidniveau.
  • In de tuin kan vanwege de L-vormige bebouwing een rustige leefomgeving worden gecreëerd. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is maximaal 41 dB(A) etmaalwaarde.

Milieuspoor:

  • Volgens hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening kan voor een bestaande inrichting een etmaalwaarde van 55 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau worden toegelaten op basis van een bestuurlijk afwegingsproces. De gewenste geluidruimte van de inrichting vormt ter hoogte van de nieuwe woning Meerkensweg geen belemmering om een milieuvergunning te verkrijgen. Van belang is wel bij het afwegingsproces geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol spelen (conform ALARA-beginsel).

Nu sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en omdat de inrichting niet belemmerd wordt in het uitoefenen van haar bedrijfsvoering, is de bestemmingsplanwijziging voor het aspect geluid haalbaar en uitvoerbaar.

5.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

Voorliggende toetsing van het plan aan externe veiligheid is door Amitec BV uit Uden uitgevoerd.

5.3.2 Analyse

In de directe omgeving van de projectlocatie is één aspect aanwezig dat specifiek

van invloed is op de externe veiligheid van onderhavige locatie. Hiertoe is gekeken

op de risicokaart van de provincie Noord-Brabant, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0018.png"

UITSNEDE RISICOKAART

Op de locatie Meerkensweg 10, alsmede op de locatie Meerkensweg 12, is een

propaangastank aanwezig. De 10-6 per jaar plaatsgebonden risicoafstand ligt voor beide tanks op 20 meter van de tank. Het plaatsgebonden risico van de propaantank op de locatie Meerkensweg 10 valt over de planlocatie. Dit is echter geen belemmering voor de ontwikkeling, omdat de plaatsgebonden risicocontour niet gelegen is over (beperkt) kwetsbare bestemmingen op de planlocatie.
In bijlage 11 zijn de rapportages opgenomen van deze propaantanks.

Op de locatie Meerkensweg 8 zelf is een propaantank (3.000 liter) aanwezig. Voor deze tank geldt dat voldaan worden aan de externe en interne veiligheidsafstanden van deze propaantank (Activiteitenbesluit).

Er is geen sprake van de overschrijding van het groepsrisico. Aan een afstand van 20 meter tot de tank wordt met een afstand van circa 80 meter tot aan de geprojecteerde bedrijfswoning ruimschoots voldaan. De te realiseren bedrijfswoning is niet gelegen binnen de risicocontour(en).

 

Beleidsvisie externe veiligheid

De gemeente Uden beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (2011). Hierin wordt

invulling gegeven aan de gemeentelijke omgang met externe veiligheid. Onderhavig initiatief past in de kaders die hierin zijn gesteld voor het gebiedstype landelijk gebied en transportassen.

Rijksweg A50

Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich de rijksweg A50 (transportas). Het wegvak van de A50 ter hoogte van Uden heeft geen plaatsgebonden risico en/of plasbrand-aandachtsgebied, maar wel een toxisch invloedsgebied (> 4000 m), die relevant is voor het plan. Gelet op de afstand tussen het plangebied en de rijksweg (ca. 3,5 km) kan worden volstaan met het opstellen van een beperkte verantwoording van het groepsrisico conform de vereisten in art. 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). De Veiligheidsregio dient hierbij om advies te worden gevraagd.

 

Verantwoording groepsrisico

Vanwege de ligging van het plan in het invloedsgebied van de Rijksweg A50 dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Hierbij moet worden ingegaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

 

Bestrijdbaarheid 

De bestrijdbaarheid wordt op twee aspecten beoordeeld:

 

1. Is het rampscenario te bestrijden?

Gezien de afstand van het plangebied tot de Rijksweg A50 is het vrijkomen van een toxische wolk het maatgevende scenario. Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de tankwagen lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel.

De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

 

Vanuit het oogpunt van de Veiligheidsregio heeft de beoogde ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de benodigde inzet van hulpverleningsdiensten, omdat geen extra activiteiten worden toegevoegd. Extra maatregelen zijn daarom niet nodig.

 

2. Is de omgeving voldoende ingericht om bestrijding te faciliteren?

Rond het plangebied zijn voldoende aan- en afvoerroutes beschikbaar voor de inzet van

hulpdiensten.

 

Zelfredzaamheid 

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder

daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting en zijn afhankelijk van het maatgevende scenario.

 

1. Mogelijkheden zelfredzaamheid

De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn goed. Het initiatief voorziet in een realisatie van een bedrijfswoning. Er zijn geen aanwijzingen dat hier niet – of verminderd – zelfredzame personen aanwezig zullen zijn.

2. Is het gebied voldoende ingericht om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren

Behalve de vraag of zelfredzaamheid mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredzaamheid optimaal kan plaatsvinden.

 

Alarmering 

In geval van een calamiteit kan NL-alert worden ingezet. NL-alert is een alarmmiddel van de overheid voor de mobiele telefoon. Hiermee kunnen mensen in de directe omgeving van een noodsituatie met een tekstbericht worden geïnformeerd. In het bericht staat specifiek wat er aan de hand is en wat je op dat moment het beste kunt doen (vluchten of schuilen).

 

Schuilen 

Bij een toxische wolk is schuilen het beste handelingsperspectief. Een nieuwbouwwoning is als gevolg van de eisen in het Bouwbesluit goed geïsoleerd en beschikt doorgaans over

uitschakelbare mechanische ventilatie. Het schuilen kan hierdoor effectief plaatsvinden.

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en aan de kaders die zijn vastgelegd in de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Uden. De planlocatie ligt binnen het invloedsgebied van de A50. Het groepsrisico is verantwoord en wordt aanvaardbaar geacht. De volgende overwegingen spelen daarbij een rol:

  • de rekenkundige hoogte van het groepsrisico neemt niet toe;
  • er zijn geen negatieve gevolgen voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
5.3.3 Advies veiligheidsregio

Het wijzigingsplan inclusief deze paragraaf externe veiligheid is ter toetsing voorgelegd aan de Veiligheidsregio Brabant Noord. Op 23 augustus 2018 heeft de Veiligheidsregio per brief te kennen gegeven geen reden te zien voor het maken van op- of aanmerkingen en de beoordeling te onderschrijven. Deze brief is als bijlage 9 opgenomen. Een nader advies is derhalve niet noodzakelijk.

5.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.4 Geurhinder veehouderijen

5.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

Voorliggende toetsing van het plan aan geurhinder veehouderijen is door Amitec BV uit Uden uitgevoerd.

5.4.2 Analyse

In de nabijheid van de voorgenomen ontwikkeling liggen verschillende veehouderijen. Beoordeeld dient te worden of voor het geuraspect voldaan wordt aan de eisen van een ‘goede ruimtelijke ordening’. Voor de ontwikkeling is door Amitec een geuronderzoek uitgevoerd (kenm. 18.902-Geur.03, d.d. 22 februari 2019) waarin de voorgrond- en achtergrondbelasting zijn onderzocht, voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 10.

De Wet geurhinder en veehouderij schrijft voor, dat geurgevoelige objecten niet binnen de geurcontouren van andere veehouderijen gebouwd mogen worden.

In de Wet geurhinder en veehouderij (artikel 3.2 onder b.) is bepaald dat de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij ten minste 50 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. De afstandseis van 50 meter, gemeten van de gevel van een dierenverblijf van de dichtstbij gelegen veehouderij tot aan de bedrijfswoning binnen het plangebied, wordt niet overschreden. De minimale afstand tussen de op te richten bedrijfswoning en de rand van het bouwblok van de maatgevende veehouderij aan de Meerkensweg 10 bedraagt 62 meter.

Geconcludeerd kan worden dat aan de afstandeisen wordt voldaan, waardoor de omliggende veehouderijen niet in hun belangen worden geschaad.

Voorgrondbelasting

De veehouderij op de locatie Meerkensweg 10 veroorzaakt de meeste geurbelasting op de plangebied. Deze locatie is gebruikt voor de bepaling van de voorgrondbelasting. De maximale voorgrondbelasting ter plaatse van de voorgenomen bedrijfswoning bedraagt 31,2 ouE/m³.

Achtergrondbelasting

De maximale achtergrondbelasting ter plaatse van de voorgenomen bedrijfswoning bedraagt 46,6 ouE/m³.

Woon- en verblijfklimaat

Voor de bepaling van het woon- en verblijfklimaat heeft de gemeente Uden eigen beleidsregels opgesteld.

Buitengebied   Goed [ouE/m³]   Afweegbaar [ouE/m³]   Slecht [ouE/m³]   Berekende waarde [ouE/m³]  
Voorgrondbelasting   0 - 8   8 - 10   > 10   31,2  
Achtergrondbelasting   0 - 14   14 - 20   > 20   46,6  

Uit de tabellen is af te lezen dat de maximale woon- en verblijfklimaat rondom ter plaatse van de bedrijfswoning en het plangebied 'Slecht' is. Op basis hiervan blijkt dat er vanuit het deelaspect ‘cumulatieve geurhinder uit stallen van veehouderijen’ binnen het plangebied geen ‘aanvaardbaar woon- en leefklimaat’ heerst.

Gezien de uitbreidingen van de veehouderijen rondom het plangebied, door de jaren heen, waardoor het gehele plangebied overbelast is, is er geen mogelijkheid om binnen het plangebied de bedrijfswoning in een ‘aanvaardbaar woon- en verblijfklimaat’ te kunnen realiseren.

In de uitspraak van de Raad van State (uitspraak 20500921/1/A4, d.d. 23 december 2015), wordt geconcludeerd dat voor de bedrijfsvoering van de coniferenkwekerij op het perceel van de opdrachtgever, een bedrijfswoning noodzakelijk wordt geacht. Derhalve is er een wettelijke grondslag voor de oprichting van een bedrijfswoning op het perceel.

In artikel 5.2 van de 'Beleidsregel geur en ruimtelijke plannen 2016' van de gemeente Uden is opgenomen: “Indien, met uitzondering van de toetswaarde in deze beleidsregel, de beoordeling van de overige milieu- en planologische aspecten wel positief uitvalt, kan door de gemeente Uden overwogen worden om gemotiveerd van deze toetswaarde af te wijken. Bijvoorbeeld omdat er concreet zicht is op een verbetering van de achtergrondbelasting of er vanwege het gebruik weinig hinder te verwachten is of acceptabel wordt geacht. Een nadere motivering is dan wel nodig.”

Gezien de bedrijfswoning bij een veehouder behoort, wordt in dergelijke situaties een hogere acceptatie van geur verwacht.

De gemeente Uden kan afwijken van de beleidsregels en voor de op te richten bedrijfswoning hogere toetswaarden voor de voor- en achtergrondbelasting toestaan.

5.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt op dit moment een planologische belemmering voor het plan. Er is bij de gemeente een verzoek ingediend om af te wijken van de toetsing aan de 'Beleidsregel geur en ruimtelijke plannen 2016 gemeente Uden'. Als de gemeente hieraan meewerkt vormt het aspect geurhinder veehouderijen geen planologische belemmering meer voor het plan.

5.5 Volksgezondheid veehouderijen

5.5.1 Inleiding

Voorliggende toetsing van het plan aan de volksgezondheid met betrekking tot veehouderijen is door Amitec BV uit Uden uitgevoerd.

De handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 (versie november 2018) bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is.

5.5.2 Analyse

Stap 1: Endotoxine

Uit VGO onderzoek is gebleken dat zich rond veehouderijen verhoogde gezondheidsrisico's

voordoen. De Gezondheidsraad adviseert een norm van 30 EU/m³ voor endotoxine om omwonenden tegen te hoge concentraties te beschermen. Bij pluimveebedrijven en varkenshouderijen kan relevante emissie plaatsvinden. Op basis van de uitstoot van fijn stof kan worden geschat op welke afstand van een bedrijf deze norm wordt overschreden.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich Meerkensweg 9 en 12 die mogelijk relevant zijn. In onderstaande tabel is een toetsing voor deze bedrijven uitgevoerd.

Adres   Bedrijfstype   Vergunning   Emissie fijn stof   Afstand advieswaarde   Feitelijke afstand  
Meerkensweg 9   Varkens   3/4/2013   704 kg/jr   162 m   220 m  
Meerkensweg 12   Varkens   8/9/2015   454 kg/jr   136 m   155 m  

Stap 2: Emissies

De ontwikkeling leidt niet tot een toename in de emissie voor geur en/of fijnstof en/of ammoniak.

Stap 3a: Geur (wettelijk kader)

De ontwikkeling past niet binnen het wettelijk kader voor een aanvaardbaar woon- / leefklimaat.

Stap 3b: Geur (gezondheidskundige advieswaarde)

De voor- en/of achtergrondgeurbelasting is hoger dan de odour-unit waarden uit het onderzoek van Geelen et al. (2015).

Uit vergelijking van de werkelijke afstanden met de afstanden advieswaarde volgt dat er geen overschrijding van de adviesnorm van 30 EU/m³ optreedt ter plaatse van het plangebied. Ook cumulatie van endotoxine is niet aan de orde. De concentratie endotoxine vormt geen belemmering voor het plan. De gemeente Uden dient een afweging te maken of voor dit plan een advies van de GGD gewenst is.

Geitenhouderijen

Uit aanvullend VGO onderzoek is ook gebleken dat binnen 1,5 tot 2 km rond geitenhouderijen een verhoogde kans op longontsteking voorkomt. Rond de Meerkensweg 8 bevinden zich geen geitenbedrijven. Er is daarom geen verhoogde kans op risico's voor de volksgezondheid in relatie tot de aanwezigheid van geitenbedrijven.

Spuitzone

In de directe nabijheid van de op te richten woningen is geen sprake van bomenteelt of hiermee te vergelijken activiteiten, behoudens de eigen bomenteelt. Er is voor het plan geen sprake van een spuitzone, zodat dit geen belemmering is.

5.5.3 Conclusie

De gemeente dient af te wegen of een advies van de GGD gewenst is.

5.6 Geluid

5.6.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

Voorliggende toetsing van het plan aan geluidhinder is door Amitec BV uit Uden uitgevoerd.

5.6.2 Analyse

Het plan omvat een nieuw geluidgevoelig object in de vorm van een nieuwe bedrijfswoning.

Wegverkeer
Op de Meerkensweg is, ter hoogte van de locatie, een 60 km/u regime van toepassing.

G&O Consult heeft eerder een akoestisch onderzoek (rapportnummer 2250ao0211, d.d. 10-2-2012) uitgevoerd, dat in bijlage 7 is opgenomen. Hieruit blijkt dat er op dit aspect geen belemmeringen zijn voor de realisatie van de bedrijfswoning. De waarden (tabel 5.1) zijn dermate laag dat aangenomen kan worden dat in de hedendaagse situatie geen normen overschreden worden.

De locatie bevindt zich verder niet binnen de invloedsfeer van een autosnelweg of een spoorwegverbinding.

Vliegverkeer
De locatie bevindt zich tussen de 35 – 40 KE zone van vliegbasis Volkel, volgens het luchthavenbesluit Volkel 2015, zoals op de onderstaande afbeelding is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0019.png"

SITUATIE MET 35 KE-LIJN

Binnen de 35-40 KE zone zijn geluidgevoelige functies toegestaan, onder voorwaarden toegestaan, waardoor het oprichten van een nieuwe bedrijfswoning mogelijk is. Een voorwaarde is dat aan het bepaalde in artikel 6 van het Besluit Militaire Luchthavens wordt voldaan, t.w.:

“In afwijking van artikel 5, eerste lid, is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in dat artikel 45 Kosteneenheden:

… lid 4. voor woningen die ter plaatse dringend noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid. “

In paragraaf 3.1.1 is onderbouwd dat de bedrijfswoning noodzakelijk is uit het oogpunt van de teeltkwekerij. Aan deze voorwaarde wordt derhalve voldaan.

5.6.3 Conclusie

Het wegverkeer vormt geen planologische belemmering voor het oprichten van de bedrijfswoning. Voor de bouw zal, voor het vliegverkeer, aangetoond moeten worden dat het geluidniveau in de bedrijfswoning voldoet aan de wettelijke norm.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Voorliggende toetsing van het plan aan de luchtkwaliteit is door Amitec BV uit Uden uitgevoerd.

5.7.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
Van toepassing is de Wet luchtkwaliteit. Getoetst is of het project, zelf al of niet in betekenende mate, bijdraagt aan de luchtkwaliteit, zoals gesteld in het Besluit 'niet in betekende mate' (NIBM).

Sinds 1 augustus 2009 is de Nationaal Samenwerking Luchtkwaliteit (NSL) van kracht, hierin is opgenomen dat een project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde niet wordt overschreden. Voor de voor luchtkwaliteit maatgevende stoffen fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2), komt dit overeen met een bijdrage aan de jaargemiddelde concentratie van 1,2 ug/m³. Voor ontwikkelingen die een NIBM-bijdrage leveren aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen vormt de Wet luchtkwaliteit geen belemmering.

In de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen ” wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwplan op de luchtkwaliteit valt onder het begrip 'niet in betekenende mate'. De bijlage van de regeling geeft een duidelijke grens voor een aantal gevallen. Zo geldt bij één ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto (vervanging van bestaande woningen geldt als bijdrageneutraal) of 100.000 m² kantoren.

Het plan omvat het oprichten van een bedrijfswoning en draagt daarmee niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit.

Goed woon- en leefklimaat

In het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is door diverse bronbeheerders zoals gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat de Monitoringstool (https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) ingevoerd. Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat op deze locatie tot en met het jaar 2030 aan bovengenoemde grenswaarden (jaargemiddelde en overschrijdingsdagen) voor PM10 en NO2 wordt voldaan.

Onderstaande afbeelding geeft de resultaten van de monitoringstool voor de stoffen PM10 en NO2 voor het jaar 2030 weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPWMeerkensweg8-ON01_0020.png"

CONCENTRATIE NO2 EN PM10 VOOR HET JAAR 2030

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

5.8.1 Inleiding

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is onder meer opgenomen dat voor bouwwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m² én dieper dan 30 centimeter, een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

Voorliggende toetsing van het plan aan de archeologische en cultuurhistorische waarden is door Amitec BV uit Uden uitgevoerd.

5.8.2 Analyse

De locatie is op de verbeelding, behorend tot het bestemmingsplan "Buitengebied 2017", gelegen in gebied aangeduid als 'aardkundig waardevol' (artikel 35.2). De reden hiervoor betreft de ligging binnen de Peelrand en nabij de Peelrandbreuk.

Voor het oprichten van een bedrijfswoning, binnen het bouwvlak, is een uitzondering van toepassing. In artikel '35.2.2 Uitzondering' van het bestemmingsplan zijn grondroerende werkzaamheden binnen het bouwvlak uitgezonderd.


Indien tijdens de uitvoeringsfase van de sloop-, bouw-, sanerings- of graafwerkzaamheden wel archeologische sporen aan het licht komen, geldt een wettelijke meldplicht.

Het gaat, voor het aspect cultuurhistorie, hierbij om een bescherming van de hoogteverschillen die waarneembaar zijn in het landschap. Op het perceel aan de Meerkensweg 8 is geen hoogteverschil waarneembaar. In ieder geval heeft de realisatie van de woning geen invloed op de kenmerken van de Peelrand.

5.8.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen planologische belemmering voor het plan.

5.9 Natuurwaarden

5.9.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren is sinds 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming van kracht, welke de flora en faunawet vervangt.

Deze paragraaf betreft een quickscan naar de binnen het plangebied aanwezige natuurwaarden en de bescherming van de waarden.

Voorliggende toetsing van het plan aan de natuurwaarden is door Amitec BV uit Uden uitgevoerd.

5.9.2 Analyse

Het plangebied bestaat grotendeels uit een erf en een kwekerij. De woning wordt op een goed onderhouden grasland gerealiseerd, waar een geschikte biotoop ontbreekt en geen beschermde planten of dieren worden aangetast. De kwekerij is door de jaren heen intensief gebruikt als teeltland en dus ongeschikt als leefgebied. Daarnaast is andere grond in de (directe) omgeving aan te duiden als geschikter leefgebied, zijnde weides.

Verboden handelingen die mogelijk op kunnen treden is het verstoren van broedende vogels in het grasland, waarvoor geen ontheffing mogelijk is. Om de voorkomen dat broedende vogels worden gestoord, zullen werkzaamheden buiten het broedseizoen (dat loopt van half maart tot half juli) plaats moeten vinden. Een nader onderzoek is niet nodig.

5.9.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.10 Beperkingen in verband met militair vliegveld Volkel

5.10.1 Obstakelbeheergebied

Het obstakelbeheergebied bevat drie verschillende obstakelvlakken:

  • 1. de funnel is gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte onder een hoek van 1,2° oploopt tot 45 meter.

    Het plangebied ligt buiten het obstakelvlak van de funnel. Een nadere toetsing is niet nodig.

  • 2. het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) is eveneens gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Dit wordt berekend vanaf elk van de landingsdrempels, ligt boven de omgeving van het luchtvaartterrein en sluit aan op de funnel. Het IHCS bestaat uit een horizontaal vlak op een hoogte van 64 meter boven NAP met een straal van 4 km rond de landingsdrempel, met aansluitend een conisch vlak waarvan de hoogte oploopt met een helling van 3,6° over een afstand van 2 km tot een hoogte van 164 meter boven NAP.

    De locatie van de geplande bedrijfswoning ligt in het conische vlak waarbinnen een hoogtebeperking voor gebouwen geldt van 75 meter +NAP. De hoogte van het maaiveld binnen het plangebied bedraagt circa 13 meter boven NAP. In het kader van het IHCS mag tot een hoogte van 62 meter gebouwd worden. Het bouwplan blijft daar ruim onder.

  • 3. het Instrument Landing System-gebied (ILS) beschermt het goed functioneren van navigatiehulpmiddelen voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen, ook onder slechtere weersomstandigheden. Dit gebied bestaat uit een rechthoekig deelgebied waar de maximaal toelaatbare hoogte 0 meter bedraagt, twee aansluitende deelgebieden waar de maximale hoogte 20 m bedraagt en twee trechtervormige deelgebieden in het verlengde van de landingsbaan waarin de toelaatbare hoogte over een afstand van 6 km oploopt tot een hoogte van 70 meter.

    De locatie van de geplande bedrijfswoning ligt in het deelgebied waar de hoogte maximaal 71,8 meter +NAP mag bedragen. De hoogte van het maaiveld binnen het plangebied bedraagt circa 13 meter boven NAP. In het kader van het ILS mag derhalve tot een hoogte van 58,8 meter gebouwd worden. Het bouwplan blijft daar ruim onder.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het obstakelbeheergebied.

5.10.2 Radarverstoringsgebied

Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen leiden tot een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door een cirkel met een straal van 15 km gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken wordt hier bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf het punt op de top van de radarantenne (49 meter boven NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt op 15 kilometer afstand op een hoogte van 114 meter boven NAP.

Het plangebied ligt op een afstand van circa 5,2 km tot het radarsysteem, dus op minder dan 15 km. De hoogte van bouwwerken binnen het plangebied mag maximaal 71,5 meter boven NAP (ofwel 58,5 meter boven maaiveld) bedragen. Het bouwplan blijft daar ruimschoots onder.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.

5.10.3 Vogelbeheersgebied

Ten aanzien van het voorkomen van een ongewenste vogelaantrekkende werking in de nabijheid van de luchthaven gelden in een straal van circa 6 km buiten de vliegbasis beperkingen voor het oprichten van bepaalde installaties en het uitvoeren van bepaalde werken die een vogelaantrekkende werking kunnen hebben.

Het project omvat geen installaties of werken (zoals grote waterpartijen) die een vogelaantrekkende werking hebben.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het vogelbeheersgebied.

5.10.4 Risicogebied vanwege de opslag van munitie

Vanwege de opslag van munitie zijn er in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) risicocontouren (A-, B- en C-zone) vastgelegd waarbinnen bepaalde activiteiten gelimiteerd of niet toegestaan zijn. In de zones gelden diverse beperkingen ten aanzien van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten.

Het plangebied ligt buiten de risicocontouren van de munitieopslag.

5.11 Milieueffectrapportage

5.11.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Andere activiteiten zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

Voorliggende toetsing van het plan aan het Besluit Mer is door Amitec BV uit Uden uitgevoerd.

5.11.2 Analyse

De ontwikkeling is getoetst aan het Besluit Mer. Het realiseren van woningen valt onder categorie D.11.2 (stedelijk ontwikkelingsproject) van de bijlage onder D van het Besluit Mer. Aangezien het in dit geval om één woning gaat, is in dit geval geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het besluit Mer.

Een aanmeldnotitie is in dit geval niet noodzakelijk.

5.11.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.12 Waterparagraaf

5.12.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas.

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.12.2 Beleidskader

In deze paragraaf is beknopt het relevante vigerende beleid opgenomen. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het provinciale waterplan van Noord-Brabant, het waterbeheersplan van waterschap Aa en Maas, het Nationaal Waterplan, Waterbeheer 21e eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën.

5.12.2.1 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021
    Dit plan maakt inzichtelijk wat het waterschap de komende jaren gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede of mensen en dieren in Noordoost-Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving.

  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 2.000 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 2.000 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’
    De beleidsnota bevat acht uitgangspunten, die alle zijn gehanteerd bij het opstellen van voorliggend plan:
    • 1. Wateroverlastvrij bestemmen
    • 2. Hydrologisch neutraal ontwikkelen
    • 3. Voorkomen van vervuiling
    • 4. Gescheiden houden van schoon en vuil water
    • 5. Doorlopen van de afwegingsstappen: "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer"
    • 6. Meervoudig ruimtegebruik
    • 7. Water als kans
    • 8. Waterschapsbelangen
5.12.2.2 Gemeente Uden

Het gemeentelijke waterbeleid is beschreven in:

  • Het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Plus Uden 2017-2021 (VGRP+)
    Dit is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de gemeentelijke watertaken beschrijft. In bijlage H van het VGRP+ is het hemelwaterbeleid met de volgende uitgangspunten opgenomen:
    • 1. Voor een toename van het verhard oppervlak tot 10.000 m² geldt een bergingseis van 60 mm per m² verhard oppervlak;
    • 2. De wateropgave wordt binnen het plangebied gerealiseerd, met de volgende eisen:
      • a. de bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG);
      • b. de afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie met een diameter van 4 cm naar het oppervlaktewater;
      • c. er moet altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.
5.12.3 Watersysteem
5.12.3.1 Bodem en grondwater

De bodem in het projectgebied bestaat uit Veldpodzolgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand. Volgens de Wateratlas van de provincie Noord-Brabant ligt de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) tussen de 60 cm en 80 cm beneden maaiveld en ligt de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) dieper dan 120 cm beneden maaiveld. Dit komt overeen met grondwatertrap VI.

De locatie is niet gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied (zowel de 25 als de 100 jaarszone). Er hoeven dan ook geen aanvullende maatregelen genomen te worden, om te voorkomen dat een dergelijk gebied wordt beïnvloed. De projectlocatie is ook niet gelegen binnen een gebied dat is aangemerkt ten behoeve van regionale waterberging.

Westelijk van het plangebied bevindt zich de Peelrandbreuk, zoals in paragraaf 2.3.1 beschreven. Hoewel de breuk in en nabij het plangebied niet direct waarneembaar is, zijn er mogelijk wel effecten van de breuk merkbaar, zoals snel toestromend kwelwater. Er zijn geen concrete gegevens over kwel in het gebied bekend. In het geval van nieuwe hemelwatervoorzieningen dient rekening gehouden te worden met de GHG; eventuele buffering dient in de bovengrond plaats te vinden.

5.12.3.2 Oppervlaktewater

Aan de westzijde van het projectgebied ligt een sloot. Binnen het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.12.4 Verwerking hemelwater
5.12.4.1 Berekening bergingscapaciteit

Met de realisatie van de woning zal het verhard oppervlak binnen het plangebied met circa 350 m² toenemen. Dit is ruim onder de 2.000 m², waarvoor waterschap compenserende maatregelen vereist. Wel moet het hemelwater op een hydrologisch neutrale wijze verwerkt worden.

Voor de berekening van de bergingscapaciteit wordt de rekenregel uit de Brabant Keur gehanteerd, voor het ontwerp betekent dat:

toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)

350 m² x 0,5 x 0,06 m = 10,5 m³

De benodigde compensatie bedraagt 10,5 m³.

5.12.4.2 Bestaande bergingsvoorziening

Ten behoeve van de coniferenkwekerij is een waterbassin op het terrein ten westen van de bedrijfsloods aangebracht. Het water uit het bassin wordt gebruikt voor irrigatie van de planten in warme, droge periodes. Het water komt op een aantal manieren terecht in dit bassin:

  • 1. hemelwater valt direct in het bassin;
  • 2. een deel van het hemelwater op de bestaande verharding wordt geleid naar een ondergrondse put ten zuidoosten van het bassin en vervolgens het bassin ingepompt;
  • 3. grondwater wordt opgepompt naar het bassin. Voor irrigatie moet het koude grondwater eerst in het bassin op temperatuur komen, zodat de planten niet 'schrikken'.

Hierbij geldt dat hoe meer water er via manier 1. en 2. in het bassin terecht komt, hoe minder water er door middel van manier 3. ingepompt hoeft te worden.

Het bassin heeft de volgende afmetingen:

  • diameter: 8 meter
  • diepte: 2,65 meter

Het waterbassin heeft daarmee een inhoud van circa 133 m³. Bovendien heeft de ondergrondse put een inhoud van circa 1 m³. De totale inhoud komt daarmee op 134 m³.

Uitgaande van een bui die eens in de 10 jaar voorkomt (T=10+10%) is er op dit moment al een hoeveelheid hemelwater dat wordt afgevoerd naar het bassin.

  • 1. Het bassin heeft een oppervlakte van circa 50 m². Uitgaande van 60 mm hemelwater resulteert dit in een hoeveelheid van circa 3 m³ hemelwater dat rechtstreeks vanuit de lucht in het bassin valt.
  • 2. De oppervlakte van de bestaande verharding bedraagt ongeveer 1.000 m² en van de bebouwing circa 250 m², gezamenlijk circa 1.250 m². Dit hemelwater wordt, via de ondergrondse put, het bassin ingepompt. Uitgaande van de rekenregel uit de Brabant Keur gaat het hier om circa 38 m³ hemelwater (1.250 m² x 0,5 x 0,06).

In totaal wordt er derhalve circa 41 m³ hemelwater geborgen in het waterbassin. Dit betekent dat er nog ruimte is voor circa 93 m³ water. Deze hoeveelheid wordt momenteel onttrokken aan het grondwater naar gelang er behoefte is voor irrigatie.

5.12.4.3 Ontwerp bergingsvoorziening

Aangetoond moet worden dat het hemelwater dat op het nieuwe verharde oppervlak valt op een hydrologisch neutrale wijze verwerkt kan worden. In dit geval kan sprake zijn van het hergebruik van het schone hemelwater ten behoeve van de irrigatie van het plantgoed op de kwekerij. De aan te leggen voorziening ondersteunt het principe van “hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer” van hemelwater. Het hemelwater zal afgevoerd worden op de ondergrondse put om vervolgens opgepompt te worden naar het bassin.

De capaciteit van circa 134 m³ van het bestaande bassin en de ondergrondse put is voldoende voor deze extra hoeveelheid hemelwater. Het bestaande verharde oppervlak resulteert in een bergingseis van 41 m³ en de nieuwe situatie in een eis van 10,5 m³. Tezamen is derhalve een bergingsvoorziening van 51,5 m³ benodigd. Het bestaande bassin voldoet aan deze eis.

Indien zich een grotere bui voordoet dan T=10+10%, zal het overtollige regenwater via een bovengrondse overstort afgevoerd worden naar het omliggende land en de aangrenzende sloot, wat niet tot overlast leidt.

Het plangebied leent zich tevens voor hemelwaterberging in de vorm van infiltratiekratten of een IT-riool. De bodem is goed waterdoorlatend waardoor het hemelwater snel in de bodem wegzakt. Dergelijke voorzieningen moeten volledig boven GHG worden gerealiseerd. De initiatiefnemer kiest voor een van de andere mogelijke oplossingen indien er zwaarwegende belemmeringen zijn voor het hergebruik. Geconcludeerd kan worden dat het extra hemelwater op een hydrologisch neutrale manier verwerkt kan worden.

5.12.4.4 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden. Het vuile afvalwater afkomstig van de sanitaire voorzieningen en de keuken wordt afgevoerd naar het gemeentelijke riool. Dit riool loopt voorlangs de locatie aan de Meerkensweg. Hier is reeds een aansluiting op gerealiseerd.

5.12.4.5 Waterkwaliteit

Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen

toegepast.

5.12.5 Conclusie

Het plan voldoet aan het beleid van de gemeente en het waterschap met betrekking tot het

water.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond: is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd: zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.

6.1 Behoefte

De bedrijfswoning is noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De initiatiefnemer zelf zal de bedrijfswoning gaan bewonen. Hiermee is de concrete behoefte aangetoond.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

Gemeentelijke grondexploitatie
De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Conclusie

Het plan is economisch uitvoerbaar. De behoefte is aangetoond en de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Toetsing plan aan wijzigingsregels

Zoals in paragraaf 1.3 vermeld, bevat voorliggend wijzigingsplan de onderbouwing voor de

toevoeging van een eerste nieuwe bedrijfswoning. De wijziging is tweeledig op basis van het vigerende bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017":

  • 1. met toepassing van artikel 4.7.14 is de realisatie van een eerste bedrijfswoning mogelijk;
  • 2. met toepassing van artikel 4.7.1 is de vormverandering van het bouwvlak als vorm van kwaliteitsverbetering van het landschap mogelijk.

Het plan is hierna getoetst aan de voorwaarden van beide wijzigingsbevoegdheden.

1. Realisatie eerste bedrijfswoning

"Artikel 4.7.14 - Wijziging ten behoeve van de realisatie van een eerste bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders kunnen de gronden binnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de realisatie van een eerste bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. De wijziging dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.
  • b. Er is niet eerder een bedrijfswoning bij het bedrijf aanwezig geweest.
  • c. De wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • d. De wijziging is milieuhygiënisch uitvoerbaar.
  • e. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
  • f. Er dient te worden voldaan aan de landschapsinvensteringsregeling."

Hieronder is het plan aan deze voorwaarden getoetst:

Ad a.

In de tijd tussen de start in 1997 en nu is het bedrijf van cliënt uitgegroeid tot een agrarisch bedrijf met een meer dan volwaardige omvang en een grote klantenkring tot ver buiten Nederland. Het grootste deel van de productie is bedoeld voor de export. Het afleverseizoen loopt van september tot eind mei, waarbij er gedurende de dagperiode op willekeurige momenten transporteurs langskomen. Het komt regelmatig voor dat de initiatiefnemer nog op de woonlocatie is op het moment dat er iemand voor de deur staat op de bedrijfslocatie. De meeste tijd is de initiatiefnemer niettemin op de bedrijfslocatie. Dit is ook noodzakelijk voor de te verrichten werkzaamheden en het toezicht op de werknemers. Met name in de zomerperiode dient na zonsondergang nog gewerkt te worden voor de bevloeiing van de planten. Dit kan niet overdag gebeuren, omdat er dan kans is op verbranding van de planten. Het bedrijf heeft zich steeds verder gespecialiseerd in de kweek van ook bijzondere coniferen die een hogere prijs vertegenwoordigen. Hierdoor en door de aanwezigheid van een uitgebreide bedrijfsinventaris, is de kans op en de gevoeligheid voor diefstal verder toegenomen. Om deze reden wordt thans nog meer dan voorheen al het geval was een bedrijfswoning op de locatie noodzakelijk geacht.

In paragraaf 3.1.1 is tevens een onderbouwing voor de noodzaak van de bedrijfswoning opgenomen. De volwaardigheid van het agrarische bedrijf en de noodzaak van de woning is in het verleden reeds beoordeeld. Door de jaren heen is de volwaardigheid en daarmee de noodzaak van een bedrijfswoning verder toegenomen als gevolg van de continue groei van het bedrijf.

Hiertoe zijn ten behoeve van het principebesluit vertrouwelijke stukken overhandigd aan de gemeente Uden. In het principebesluit is de volwaardigheid van het bedrijf en de noodzaak van een bedrijfswoning door de gemeente bevestigd. Bij de behandeling van bezwaren in de eerdere procedure, zijn tevens nadere stukken ter aantoning van de volwaardigheid van het agrarische bedrijf overhandigd aan de bezwarencommissie. Op basis van de overlegde stukken is geconcludeerd dat ontegenzeggelijk sprake is van volwaardig agrarisch bedrijf.

Aan deze voorwaarde wordt derhalve voldaan.

Ad b.

Van een bedrijfswoning is op deze locatie en bij dit bedrijf nog niet eerder sprake geweest. De geplande bedrijfswoning betreft de eerste bedrijfswoning bij het bedrijf. Aan de voorwaarde wordt voldaan.

Ad c.

In paragraaf 5.2 is een onderbouwing van de effecten van de geplande bedrijfswoning op de omliggende (agrarische) bedrijven. Geconcludeerd is dat deze bedrijven geen onevenredige beperking ondervinden van de wijziging. Aan deze voorwaarde wordt dan ook voldaan.

Op de verbeelding ligt de aanduiding waarbinnen de bedrijfswoning uitsluitend is toegestaan op een afstand van 55 meter vanaf de oostelijke perceelgrens, om te voldoen aan de wet- en regelgeving omtrent de Wet geurhinder veehouderij. Hierbij is rekening gehouden met een zone van 5 meter in verband met de mogelijkheden van vergunningsvrij bouwen. Op deze manier is geborgd dat de bedrijfsvoering van Meerkensweg 10 niet wordt belemmerd door de nieuwe bedrijfswoning.

Ad d.

In hoofdstuk 5 is een uitgebreide onderbouwing van de milieuaspecten opgenomen. Hieruit is geconcludeerd dat de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is. Er wordt voldaan aan deze voorwaarde.

Ad e.

De nieuwe bedrijfswoning is zorgvuldig landschappelijk ingepast, zoals beschreven in paragraaf 4.3.2. De landschappelijke inpassing bestaat in dit geval uit de moerplantentuin met solitaire conifeerbeplanting. Een en ander zoals weergegeven op het inrichtingsplan in bijlage 2. Aan de voorwaarde wordt voldaan.

Ad f.

Zoals in paragraaf 4.3.2 uitgebreid beschreven, voldoet het plan aan de landschapsinvesteringsregeling (LIR) van de gemeente Uden. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

2. Vormverandering bouwvlak

"Artikel 4.7.1 - Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vorm van een bouwvlak te wijzigen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Vormverandering is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘Natuurnetwerk Nederland’.
  • b. Deze wijziging is niet toegestaan voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ en welke gelegen zijn binnen het gebied met de aanduiding ‘reconstructiewetzone - extensiveringsgebied’.
  • c. De vormverandering is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering en/of de continuïteit van het bedrijf.
  • d. De oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot.
  • e. Naast de hiervoor aangegeven voorwaarden, gelden de volgende algemene voorwaarden:
    • 1. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
    • 2. de wijziging is aanvaardbaar uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
    • 3. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
    • 4. er dient te worden voldaan aan de landschapsinvesteringsregeling;
    • 5. de verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’, ‘reserveringsgebied waterberging’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’, wordt niet belemmerd of aangetast;
    • 6. er dient vooraf te worden aangetoond dat er geen sprake is van een significante totale bijdrage of significante toename van de ammoniakdepositie in een Natura 2000-gebied of Beschermd natuurmonument, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied of Beschermd natuurmonument."

Hieronder is het plan aan deze voorwaarden getoetst:

Ad a.

Het plangebied ligt niet binnen de aanduiding 'Natuurnetwerk Nederland'. Het plangebied ligt in de aanduiding 'groenblauwe mantel'. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Ad b.

Er is geen sprake van een intensieve veehouderij. Bovendien ligt het plangebied niet binnen het extensiveringsgebied, maar binnen het verwevingsgebied. Aan deze voorwaarde wordt derhalve voldaan.

Ad c.

De vormverandering wordt toegepast als onderdeel van de landschapsinvesteringregeling (LIR) van Uden. Met de verkleining van het bouwvlak wordt een kwaliteitsverbetering van het landschap bereikt, door inperking van planologische mogelijkheden van het bedrijf. De noodzaak van de bedrijfswoning is reeds aangetoond in het kader van de toetsing aan de voorwaarden voor de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.7.14 onder a. Gekoppeld aan de noodzaak van de bedrijfswoning is de kwaliteitsverbetering van het landschap. Als gevolg daarvan wordt de bouwvlakverkleining ingezet, waarmee ook hiervan de noodzaak is aangetoond. Aan de voorwaarde wordt voldaan.

Ad d.

De oppervlakte van het bouwvlak wordt niet vergroot. Er is sprake van een verkleining van het bouwvlak met een oppervlakte van circa 220 m². Het vigerende bouwvlak met een oppervlakte van 5.350 m² wordt daarmee verkleind tot een oppervlakte van 5.130 m². Deze verkleining vindt plaats als vorm van kwaliteitsverbetering van het landschap. Hiermee wordt voldaan aan deze voorwaarde.

Ad e. onder 1

In hoofdstuk 5 is een toets van de realisatie van de bedrijfswoning aan de milieuhygiënische aspecten opgenomen. Hieruit blijkt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor realisatie van de bedrijfswoning. Er zijn tevens geen belemmeringen om het bouwvlak te verkleinen. Verkleining heeft juist een positief effect op omliggende (agrarische) bedrijven. Aan de voorwaarde kan dan ook worden voldaan.

Ad e. onder 2

In hoofdstuk 5 is een toets van de realisatie van de bedrijfswoning aan de milieuhygiënische aspecten opgenomen. Hieruit blijkt dat als gevolg hiervan geen milieuhygiënische belemmeringen te verwachten zijn. Als gevolg van dit wijzigingsplan zullen binnen het bouwvlak, naast de toevoeging van de bedrijfswoning, geen andere functies worden toegestaan dan reeds op basis van het vigerende bestemmingsplan mogelijk zijn. De vormverandering behelst een verkleining van het bouwvlak aan de noordoostzijde. De verkleining vindt daarmee plaats grenzend aan het perceel Meerkensweg 10. De planologisch maximaal mogelijke milieu-uitstraling richting de bedrijfswoning op dat perceel wordt derhalve beperkt. De bouwvlakverkleining resulteert daarmee eerder in een milieuhygiënische verbetering dan in een belemmering. Aan de voorwaarde wordt voldaan.

Ad e. onder 3

De nieuwe bedrijfswoning is zorgvuldig landschappelijk ingepast, zoals beschreven in paragraaf 4.3.2. De landschappelijke inpassing bestaat in dit geval uit de moerplantentuin met solitaire conifeerbeplanting. Een en ander zoals weergegeven op het inrichtingsplan in bijlage 2. De vormverandering van het bouwvlak betreft zelf onderdeel van de kwaliteitsverbetering van het landschap. Aan de voorwaarde wordt voldaan.

Ad e. onder 4

Zoals in paragraaf 4.3.2 uitgebreid beschreven, voldoet het plan aan de landschapsinvesteringsregeling (LIR) van de gemeente Uden. De verkleining van het bouwvlak betreft de kwaliteitsverbetering van het landschap. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Ad e. onder 5

Het plangebied ligt niet binnen de aanduidingen 'zoekgebied ecologische verbindingszone', 'reserveringsgebied waterberging' en 'zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen'. De vormverandering van het bouwvlak vormt geen belemmering of aantasting van de verwezenlijking, het behoud en het beheer van deze doelstellingen. Aan de voorwaarde wordt voldaan.

Ad e. onder 6

De depositie van ammoniak is gerelateerd aan intensieve veehouderijen. In dit geval is sprake van een boomkwekerij en een fazantenhouderij. De vormverandering van het bouwvlak (verkleining) verandert niets aan de huidige situatie en de planologisch maximale mogelijkheden worden juist beperkt. Bovendien ligt in de omgeving van het plangebied geen Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Er is geen sprake van een significante totale bijdrage of significante toename van de ammoniakdepositie in een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Er wordt voldaan aan deze voorwaarde.

Conclusie

Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden van beide wijzigingsbevoegdheden - zowel realisatie van een eerste bedrijfswoning als vormverandering van het bouwvlak - wordt voldaan.

7.2 Planregels

Voorliggend wijzigingsplan is het resultaat van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro, zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan "Partiële herziening buitengebied 2017" (NL.IMRO.0856.HerzBuitengebied-VA01), vastgesteld door de gemeenteraad op 22 juni 2017.

Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels. Het wijzigingsplan vormt daarom

geen zelfstandig bestemmingsplan.

Binnen het plangebied wordt binnen het bouwvlak in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' één bedrijfswoning toegestaan. Op de verbeelding is het vigerende agrarische bouwvlak verkleind met een oppervlakte van circa 220 m², tot een oppervlakte van circa 5.130 m².

Op de verbeelding wordt:

  • de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' 1 toegevoegd, ten behoeve van de nieuwe bedrijfswoning;
  • de aanduiding 'bedrijfswoning' toegevoegd waarbinnen de bedrijfswoning uitsluitend is toegestaan;
  • het agrarische bouwvlak met 220 m² verkleind, ten behoeve van de kwaliteitsverbetering van het landschap.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure op grond van artikel 3.9a Wro. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan
  • 3. Vaststelling door college van burgemeester en wethouders
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld wijzigingsplan.