direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Munterweg 12, Uden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0856.BPmunterweg12-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Munterweg 12, Uden" van de gemeente Uden.

1.1.1 Aanleiding

Op het adres Munterweg 12 was tot voor kort een varkenshouderij gevestigd. De milieurechten zijn op 17 oktober 2014 op verzoek van de vergunninghouder ingetrokken. Het perceel Munterweg 12 is eigendom van de heer J.M. Schepers, die met zijn gezin de bedrijfswoning bewoont, maar de stallen verhuurde. De heer Schepers exploiteert zelf een installatiebedrijf. De bedrijfsactiviteiten vinden thans in de overige gebouwen binnen het plangebied plaats.

Mede gezien de ligging van de varkenshouderij in verwevingsgebied en in de omgeving van burgerwoningen was voortzetting ervan niet goed mogelijk. De heer Schepers wenst ter plaatse de bedrijfsactiviteiten van zijn installatiebedrijf uit te breiden door een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren ter vervanging van de varkensstallen.

Het plan kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2014". Reden waarom een procedure voor herziening van het bestemmingsplan wordt doorlopen.

1.1.2 Doel

Voorliggend bestemmingsplan heeft als doel de nieuwvestiging nieuwbouw van een installatiebedrijf ter plaatse van een intensieve veehouderij mogelijk te maken.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische ligging weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPmunterweg12-VA01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE 

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPmunterweg12-VA01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Uden, sectie P, nummers 768.

De oppervlakte van het plangebied bedraagt 14.750 m². De gronden zijn eigendom van de heer J.M. Schepers.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Buitengebied 2014", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20 februari 2014.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPmunterweg12-VA01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Binnen het gehele plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch', waarbinnen onder meer agrarische bodemexploitatie is toegestaan. Ter plaatse van het bouwvlak is het mogelijk agrarische bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning op te richten, in het bijzonder voor intensieve veehouderij.

Ter plaatse van het gehele plangebied gelden voorts vier gebiedsaanduidingen, die een beperking leggen op de hoogte van bouwwerken of het gebruik daarvan.
Het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het omschakelen van een agrarisch bedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf. Het plan plan kan echter niet volledig voldoen aan de voorwaarden voor wijziging, waardoor geen gebruik gemaakt kan worden van de wijzigingsbevoegdheid.

Conclusie
Het plan kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan. Reden waarom een procedure voor een herziening van het bestemmingsplan wordt doorlopen.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de ruimtelijk-functionele situatie in de de directe omgeving alsmede de bestaande toestand van het plangebied. Daarnaast is beoordeeld of er fysieke belemmeringen zijn.
Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPmunterweg12-VA01_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING EN PLANGEBIED

2.1 Directe omgeving

2.1.1 Ontsluiting

Het plangebied grenst aan de Munterweg, een smalle landbouwweg met een lage verkeersintensiteit. De Munterweg sluit aan op de Duifhuizerweg en de Corridor, die de gebiedsontsluiting verzorgen.

Het plangebied ligt nabij de autosnelweg A50. De aansluitingen met de A50 liggen echter op grotere afstand, namelijk direct ten zuiden van de kern Uden en tussen de kernen Mariaheide en Veghel.

2.1.2 Landschap

Het plangebied is onderdeel van het beekdal van de Leijgraaf. De kenmerkende elementen van een beekdal worden echter nauwelijks ervaren.

Direct ten noordwesten van het plangebied ligt het tracé van het Duits Lijntje. Deze voormalige spoorlijn wordt thans gemarkeerd door een dubbele bomenrij.

Het opgaande groen in de omgeving wordt voorts gevormd door de bomenrijen langs de landbouwwegen. Daarnaast is sprake van agrarisch grondgebruik in de vorm van akkers en weiden.

2.1.3 Bebouwing en functies

In het gebied liggen woningen en agrarische bedrijven verspreid. De bebouwing staat relatief dicht bij elkaar, maar vormt geen bebouwingscluster.

2.2 Plangebied

2.2.1 Ontsluiting

Het agrarische bedrijf en de bedrijfswoning zijn elk met een eigen inrit ontsloten op een zijweg van de Munterweg. Daarnaast is er een onverharde ontsluiting van het agrarisch bedrijf rechtstreeks op de Munterweg.

2.2.2 Bebouwing

Binnen het plangebied staan de volgende gebouwen:

  • circa 2000 m² varkensstallen met bijbehorende voedersilo's;
  • een opslagloods met een oppervlakte van 440 m²;
  • een bedrijfswoning met bijgebouwen.
2.2.3 Groen en water

Behoudens opgaande erfbeplanting rondom de bedrijfswoning ligt het bedrijfsperceel er wat kaal bij. Op de erfgrenzen liggen afwateringssloten.

2.3 Fysieke belemmeringen

Het plangebied ligt binnen een afstand van 15 km van het militaire vliegveld Volkel en derhalve binnen het radarverstoringsgebied. Het plangebied ligt buiten de zones van de vliegveiligheidssystemen.

Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Het plangebied ligt op 7.450 meter van de radarinstallatie. Uit de in artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) opgenomen berekening volgt dat bouwwerken binnen het plangebied niet hoger mogen zijn dan 81 meter boven NAP. Het plangebied ligt op een hoogte van circa 10 meter boven NAP. Het plan voldoet hier ruimschoots aan en vormt derhalve geen belemmering voor het radarsysteem.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk wordt het feitelijke plan beschreven. Bijlage 1 bevat de inrichtingsschets.

3.1 Bedrijfsplan

In 1984 heeft de familie Schepers de varkenshouderij aan de Munterweg 12 opgericht. Naast agrariër was de heer Schepers als installateur in loondienst.
In 1996 is de heer Schepers zijn eigen bedrijf Jos Schepers Installatietechniek gestart. Het betreft een eenmanszaak die op locatie diverse installatiewerkzaamheden verricht, waaronder het installeren en onderhouden van CV-ketels.
De heer Schepers heeft lange tijd de bedrijfsvoering van de varkenshouderij voortgezet. Later heeft hij de stallen verhuurd aan een andere agrariër. Sinds enige jaren staan de stallen leeg, omdat de huidige wetgeving in het kader van het dierenwelzijn grote investeringen vraagt. De varkenshouderij levert onvoldoende rendement om deze investeringen terug te verdienen. De milieurechten zijn op 17 oktober 2014 op verzoek van de vergunninghouder ingetrokken.

Het bedrijf Jos Schepers Installatietechniek is zoals vermeld een eenmanszaak, waarbij de heer Schepers de installatiewerkzaamheden uitvoert, ondersteund door mevrouw Schepers voor de administratie. Het bijgebouw bij de woning is hiervoor ingericht als kantoor. Er is geen personeel in dienst.
Voorts vindt op de locatie Munterweg 12 opslag van de te installeren producten plaats. De producten liggen verdeeld opgeslagen in de diverse gebouwen. Iedere vrije ruimte van de aanwezige gebouwen wordt hiervoor wel gebruikt. De gezamenlijke oppervlakte van de opslagruimten bedraagt circa 300 m². Naast het feit dat het verdeeld opslaan van de producten niet praktisch is, is er onvoldoende ruimte. Een deel van de producten ligt zelfs buiten opgeslagen.

De heer Schepers beschikt over één bedrijfswagen waarmee hij op pad gaat om op locatie zijn werkzaamheden te verrichten. Het aantal verkeersbewegingen is laag, gemiddeld acht per dag. De bedrijfswagen kan op dit moment niet binnen worden geparkeerd. Daarmee is sprake van diefstalgevoeligheid en bovendien hebben zowel bedrijfswagen als het gereedschap veel te lijden onder de weersinvloeden (temperatuur, vocht).
Eén maal per week wordt materiaal geleverd met een kleine vrachtwagen.

De klanten van het bedrijf komen voornamelijk uit de gemeenten Uden en Veghel. De ligging van het bedrijf tussen beide grote kernen in zorgt voor een goede bereikbaarheid.

In de komende periode van circa tien jaar zijn in de installatiebranche de volgende ontwikkelingen te verwachten:

  • De installatie van nieuwe CV-ketels zal blijven toenemen. Hoewel de nieuwbouw van woningen terugloopt, blijft de vervanging van verouderde ketels aan de orde.
  • Er is een toename te verwachten van installaties ten behoeve van alternatieve energiebronnen, zoals warmtepompen en zonnepanelen. Deze installaties zijn vaak groot van omvang en vragen om veel opslagruimte.
  • Ook in de installatiebranche neemt de internetverkoop toe. De snelheid waarmee producten kunnen worden geleverd is daarbij een belangrijk verkoopargument. Het in voorraad hebben van deze producten is van belang.
  • Schepers wil een demonstratieruimte inrichten waar klanten op afspraak kunnen zien hoe bepaalde producten functioneren. Het betreft géén showroom die gedurende een groot gedeelte van de dag geopend is en waarbij sprake is van een publieksaantrekkende werking.

Eén van de zoons van Schepers volgt thans de opleiding installatietechniek en zal na afronding hiervan het bedrijf van zijn vader komen versterken. Dit heeft tot gevolg dat er een tweede bedrijfswagen wordt aangeschaft, waardoor het aantal verkeersbewegingen met bedrijfsauto's verdubbelt.
Vanwege de verkoop via internet kan het aantal leveringen met vrachtwagen verdubbelen. Opgemerkt wordt dat de leverancier van veel producten in Veghel zit. Schepers haalt regelmatig producten op, die hij vervolgens rechtstreeks aan de klant levert.
Voor het bezoek op afspraak worden twee verkeersbewegingen per week gerekend.

Met het oog op de toekomst en de hiervoor beschreven uitbreiding van de activiteiten is een nieuw bedrijfsgebouw nodig. Onderstaand overzicht geeft de gewenste oppervlakten weer.

-   opslag voor buizen en fittingen, isolatieplaten, installatiematerialen etc.   ± 500 m²  
-   opslag voor duurdere materialen zoals cv-ketels, kranen
en sanitair  
± 230 m²  
-   stalling bedrijfswagens en opslag gereedschap   ± 150 m²  
-   kantine, kantoorruimte (inclusief toiletten en keukentje) en opslag foldermateriaal   ± 120 m²  
totaal   ± 1000 m²  

Mede gezien de afmetingen van de bestaande stallen (en dan met name de beperkte hoogte) is hergebruik daarvan niet mogelijk/wenselijk.

3.2 Bebouwing en functies

3.2.1 Beëindiging varkenshouderij

Zoals vermeld is de varkenshouderij inmiddels beëindigd. De agrarische opstallen met een oppervlakte van circa 2000 m² worden gesloopt.

3.2.2 Uitbreiding installatiebedrijf

In paragraaf 3.1 is vermeld dat ten behoeve van het installatiebedrijf een nieuwe bedrijfsruimte met een oppervlakte van 1000 m² (25x40 meter) gewenst is. Op de noordoostzijde van het perceel wordt deze nieuwe bedrijfsruimte gebouwd.
Van het nieuwe gebouw is nog geen ontwerp beschikbaar. De inrichtingsschets geeft een indicatieve weergave van het nieuwe gebouw. De goot- en bouwhoogte sluiten aan bij de algemene regeling van niet-agrarische bebouwing in het buitengebied van Uden, respectievelijk 6 meter en 11 meter.

3.2.3 Behoud opslagloods als paardenstal

De initiatiefnemer houdt hobbymatig een aantal paarden. Hij wenst de bestaande opslagruimte te verbouwen tot paardenstal. De opslagruimte (oppervlakte 440 m²) staat op enige afstand van het beoogde bedrijfsgebouw.

3.2.4 Behoud bedrijfswoning

De bestaande bedrijfswoning met bijgebouwen blijven behouden.

3.3 Landschappelijke kwaliteitsverbetering

Het plangebied ligt in een landschap dat gevormd is door de aanwezigheid van de Peelrandbreuk en het beekdal van de Leijgraaf. Volgens de "Nota openbare ruimte" (Uden, april 2008) kenmerkt het landschap zich hier door een coulisse-effect van houtopstanden en populierensingels. Hierdoor is er een grote afwisseling op korte afstand in de landschapsbeleving. Op verschillende plaatsen langs de beek de Leijgraaf werkt de gemeente Uden aan versterking van de ecologische verbindingszone (evz). Hier vindt natte natuurontwikkeling plaats. Het plangebied ligt ruim 300 meter ten zuiden van de Leijgraaf. Direct aan de noordzijde grenst het plangebied aan het tracé van het voormalige Duits Lijntje. Deze voormalige spoorlijn vormt een sterk lijnelement van Boxtel naar het Duitse Weeze.

Uitgangspunten

  • Het bijzondere kenmerk van het coulisselandschap vormt een uitgangspunt voor de vereiste landschappelijke kwaliteitsverbetering binnen het plangebied.
  • Vanwege de grote afstand tot de Leijgraaf is natte natuurontwikkeling hier minder op zijn plaats.
  • Ook dient het lijnvormige dijkelement van het Duits Lijntje in tact te blijven.

Inrichting
Als landschappelijke inpassing c.q. kwaliteitsverbetering is aan de noordzijde van het plangebied een houtsingel opgenomen, die de nieuwe bebouwing afschermt van het Duits Lijntje. Daarmee wordt tevens voorkomen dat deze strook wordt gebruikt voor de bedrijfsactiviteiten en een rommelige uitstraling zou kunnen krijgen. De oppervlakte van de nieuwe houtsingels bedraagt 490 m².

3.4 Verkeer en parkeren

3.4.1 Ontsluiting

In de nieuwe situatie is nog slechts één inrit vanaf de zijweg van de Munterweg aanwezig. Hiermee worden zowel woning als bedrijfsterrein ontsloten.

3.4.2 Verkeersaantrekkende werking

Er zijn geen kencijfers bekend van varkenshouderijen en van installatiebedrijven. In paragraaf 3.1 is een beschrijving opgenomen van de verwachte verkeersaantrekkende werking, gebaseerd op de bestaande verkeersbewegingen. Samengevat zijn per etmaal de volgende verkeersbewegingen te verwachten.

VERKEERSBEWEGINGEN BESTAANDE EN NIEUWE SITUATIE

onderdeel   bestaand   nieuw   opmerking  
bedrijfsauto's   8   16    
aanleveren materiaal   2/7   4/7   vrachtwagen  
bezoek op afspraak   0   2/7    
bedrijfswoning   6   6    
varkenshouderij   8   0   aanname  
totaal   24,3   22,9   waarvan 2,5% vrachtverkeer  

Uit het schema volgt dat de verkeersaantrekkende werking iets afneemt ten opzichte van de bestaande. De bestaande wegen hebben thans reeds voldoende capaciteit.

3.4.3 Parkeren

Voor het berekenen van de benodigde parkeerplaatsen zijn de parkeernormen uit de vastgestelde nota “Parkeernormen” (d.d. 24 oktober 2006) gehanteerd.

Een installatiebedrijf betreft een arbeidsextensief en bezoekersextensief bedrijf. De bijbehorende parkeernorm bedraagt 0,9 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Voor het installatiebedrijf zijn derhalve 9 parkeerplaatsen nodig.
Voor de bedrijfswoning wordt uitgegaan van twee parkeerplaatsen.

Op de inrichtingsschets zijn 12 parkeerplaatsen weergegeven. Er wordt daarmee aan de parkeernorm voldaan.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het rijk voor minder nationale belangen en eenvoudige regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het betreffen:

  • 1. Het Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 2. Militaire terreinen en objecten
  • 3. De Wadden
  • 4. De kust (inclusief primaire kering)
  • 5. De grote rivieren
  • 6. De Werelderfgoederen
  • 7. Reserveringen uitbreidingen weg en spoor
  • 8. Veiligheid vaarwegen
  • 9. Het netwerk voor elektriciteitsvoorziening
  • 10. De buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer
  • 11. Bescherming van de (overige) primaire waterkeringen
  • 12. Reservering voor rivierverruiming Maas
  • 13. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Conclusie
Het plan is niet in strijd met het beleid in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt binnen een gebied waarbinnen het belang 'Militaire terreinen en objecten' van toepassing is, meer specifiek de vliegbasis Volkel. Het functioneren van de vliegbasis moet worden gewaarborgd. Hieromtrent geldt regelgeving ten aanzien van het realiseren van gebouwen in de omgeving van de vliegbasis, zoals verwoord in paragraaf 2.3.

Conclusie
Het Barro is rechtstreeks van toepassing op het plan. Het nationale belang 'Militaire terreinen en objecten' is in voldoende mate beschermd.

4.1.3 Overig nationaal beleid

Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Structuurvisie Ruimtelijke Ordening;
  • Verordening ruimte 2014.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010, partiële herziening 2014 in werking getreden. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van het provinciale bestuur op de ontwikkeling van Noord-Brabant.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart. Onderhavig plangebied is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPmunterweg12-VA01_0005.jpg"

UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE RUIMTELIJKE ORDENING

Analyse
Het plangebied is onderdeel van de groenblauwe mantel, die overwegend bestaat uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. Ontwikkelingen moeten qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel passen en rekening houden met omliggende waarden. Dit wordt betrokken bij de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.

Het voorgestane plan betreft een kleinschalige, niet-agrarische ontwikkeling in het landelijke gebied. Het plan leidt tot een flinke afname van de gebouwen. Tevens is een kwaliteitsverbetering van het landschap onderdeel van het plan. Het plan sluit daarmee aan bij het beleid in de structuurvisie.

Conclusie
Het plan past binnen het beleid in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

4.2.2 Verordening ruimte 2012

Op 19 maart 2014 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden. Deze Verordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

4.2.2.1 Niet-agrarische functie binnen groenblauwe mantel

Het plangebied behoort tot de structuur 'Groenblauwe mantel'. Op het plan is specifiek artikel 6,10, eerste lid van de Verordening. Hieronder is het betreffende artikel geciteerd.

"6.10 - Niet-agrarische functies

  • 1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel kan voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie, anders dan bepaald in de artikelen 6.7 tot en met artikel 6.9 mits:
    • a. de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m² bedraagt;
    • b. de ontwikkeling onder toepassing van artikel 6.1, eerste lid (bescherming groenblauwe mantel), gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
    • c. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
    • d. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
    • e. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
    • f. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
    • g. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m²;
    • h. is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
    • i. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling."

Analyse
Hierna vindt per voorwaarde een beoordeling plaats.

ad 6.10, lid 1,
onder a.  
Het bestemmingsvlak voor het niet-agrarische bedrijf heeft een oppervlakte van 3390 m² en is daarmee kleiner dan het gestelde maximum van 5000 m².  
ad 6.10, lid 1,
onder b.  
Het plan omvat een afname van de oppervlakte van het bedrijfsperceel en de bedrijfsbebouwing. De vrijkomende gronden worden deels ingericht voor agrarisch gebruik en deel met opgaand groen, passend bij de kenmerken van het landschap.  
ad 6.10, lid 1, onder c.   Alle bestaande varkensstallen worden gesloopt. Er wordt een nieuw gebouw opgericht voor de bedrijfsactiviteiten. Er is per saldo een afname met 1000 m² gebouwen.  
ad 6.10, lid 1,
onder d.  
Het installatiebedrijf betreft een categorie 2-bedrijf en voldoet daarmee aan de gestelde voorwaarde.  
ad 6.10, lid 1, onder e.   Voorliggend bestemmingsplan staat slecht één bedrijf toe.  
ad 6.10, lid 1, onder f.   Zelfstandige kantoorbedrijven zijn in voorliggend bestemmingsplan uitgesloten.  
ad 6.10, lid 1, onder g.   Zelfstandige detailhandelsvoorzieningen zijn in voorliggend bestemmingsplan uitgesloten.
 
ad 6.10, lid 1,
onder h.  
De in dit bestemminsplan opgenomen omvang van het bedrijfsperceel en -bebouwing biedt voldoende ruimte voor het uitoefenen van een volwaardig installatiebedrijf. Daarnaast wordt vermeld dat de Verordening nog een verdere uitbreiding toestaat. Daarvan hoeft nu geen gebruik gemaakt te worden.  
ad 6.10, lid 1, onder i.   Het plan betreft een individuele ontwikkeling van een niet-agrarisch bedrijf. Er is geen sprake van een (aanzet tot) grootschalige ontwikkeling.  

4.2.2.2 Bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit

Conform het bepaalde in artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014 is een bijdrage in de kwaliteitsverbetering van het landschap vereist. Paragraaf 4.3.2 bevat de wijze van kwaliteitsverbetering.

4.2.2.3 Conclusie

Het plan voldoet aan de Verordening ruimte 2014.

4.2.3 Overig provinciaal beleid

Het overige provinciale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Interim Structuurvisie Uden 2009-2015

Op 11 februari 2010 is de Interim Structuurvisie Uden 2009-2015 (ISVU) in werking getreden.

Het plan omvat de omschakeling van een VAB-locatie. Ten aanzien van VAB-locaties luidt het beleid: "Om de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te vergroten op basis van het gemeentelijk VAB-beleid worden, onder voorwaarden, mogelijkheden geboden voor passende vervolgfuncties op VAB's. [...] In de ‘nader aangewezen/begrensde bebouwingsconcentraties’ zijn de mogelijkheden voor vervolgfuncties ruimer dan in het overig buitengebied. Uitgangspunt voor het hergebruik van een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in brede zin. Dit betekent onder andere dat gezorgd dient te worden voor een goede landschappelijke inpassing en dat overtollige voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt."

Analyse
Het plan betreft een herinvulling van een VAB-locatie. Het plangebied is geen onderdeel van een aangewezen bebouwingsconcentratie, hetgeen betekent dat de gemeente Uden geen specifiek beleid heeft opgesteld voor de voorgenomen ontwikkeling. In dit kader wordt aansluiting gezocht bij de provinciale regeling en de Verordening ruimte 2014.

Conclusie
De ISVU geeft geen specifieke regeling voor de beoogde ontwikkeling. Er is daarentegen geen sprake van strijdigheid met het gemeentelijke beleid.

4.3.2 Beleidsnotitie uitwerking landschapsinvesteringsregeling

Naar aanleiding van het uitgangspunt ten aanzien van het leveren van een kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in artikel 2.2 van de Verordening ruimte 2014 (zie paragraaf 4.2.2) en de daaromtrent gemaakte regionale afspraken heeft de gemeente Uden de 'Beleidsnotitie uitwerking landschapsinvesteringsregeling' opgesteld.

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de wijze van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals bedoeld in artikel 2.2 van de Verordening in relatie tot voorliggend bestemmingsplan. Aan de orde komen:

  • mate van kwaliteitsverbetering;
  • wijze van kwaliteitsverbetering (landschapsinvestering);
  • zekerstelling kwaliteitsverbetering (juridische verankering).
4.3.2.1 Mate van kwaliteitsverbetering

In de gemeentelijke Beleidsnotitie is opgenomen dat de basisinspanning voor de kwaliteitsverbetering 20% bedraagt van de waardevermeerdering van de grond. In geval van een bouwvlak met een oppervlakte van meer dan 1,5 hectare, gelegen binnen de groenblauwe mantel, is een kwaliteitsverbetering van 30% nodig. Het toekomstige bouwvlak is ruimschoots kleiner dan 1,5 hectare. De basisinspanning (20%) volstaat.

Daarbij wordt een vergelijking gemaakt tussen de waarde van de grond op basis van het vigerende bestemmingsplan en de waarde op basis van het nieuwe bestemmingsplan, uitgedrukt in euro's. De gemeente Uden heeft in dit kader een vaste m²-prijs vastgesteld voor de diverse functies, zogenaamde 'forfaitaire bedragen'.

In onderstaande schema's is de waardebepaling van de grond voor de bestaande en nieuwe situatie weergegeven.

WAARDE GROND BESTAANDE SITUATIE

categorie   omvang     eenheidsprijs     waarde    
agrarisch bouwvlak   7.100 m²     € 25/m²     € 177.500    
agrarische bedrijfswoning   160 m²     € 70/m²     € 11.200    
agrarische grond (onbebouwd)   7.490 m²     € 7/m²     € 52.430    
totaal   14.750 m²         € 241.130    

WAARDE GRONE NIEUWE SITUATIE

categorie   omvang     eenheidsprijs     waarde    
bedrijf:              
- met bouwvlak   1.750 m²     € 90/m²     € 157.500    
- zonder bouwvlak   2.275 m²     € 45/m²     € 102.375    
agrarische grond (onbebouwd)   10.725 m²     € 7/m²     € 75.075    
totaal   14.750 m²         € 334.950    

Mate van kwaliteitsverbetering
Zoals vermeld moet 20% van de waardevermeerdering van de grond worden ingezet voor de landschappelijke kwaliteitsverbetering, ofwel 20% x (334.950 - 241.130) = € 18.764.

4.3.2.2 Wijze van kwaliteitsverbetering (landschapsinvestering)

De kwaliteitsverbetering moet rechtstreeks gerelateerd zijn aan het project, of passen binnen een voorgenomen gemeentelijke ontwikkeling ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap. De landschapsinvestering kan bestaan uit:

  • a. de verplichte landschappelijke inpassing;
  • b. het aanbrengen van natuur- en landschapselementen;
  • c. onderhoudskosten;
  • d. de sloop van (niet cultuurhistorisch waardevolle) gebouwen buiten het toekomstig bouwvlak.

Landschappelijke inpassing
De landschappelijke inpassing moet minimaal een oppervlakte omvatten van 10% van het bouwvlak en voorts binnen het bouwvlak of aangrenzend daaraan worden aangelegd. De gekoppelde bouwvlakken hebben een gezamenlijke oppervlakte van 4024 m². De landschappelijke inpassing moet derhalve ten minste 403 m² beslaan.

De landschappelijke inpassing bestaat uit de houtsingel in de zone tussen het bouwvlak en het Duits Lijntje (oppervlakte 490 m²). Tezamen met de bestaande groenstructuren ontstaat hiermee een goede landschappelijke inpassing en wordt voldaan aan de oppervlakte-eis.

De kosten voor aanleg van de houtsingel volgt uit het Stimuleringskader Groen-blauwe diensten (Stika).

Natuur- en landschapselementen
Ten behoeve van het aanzicht van buitenaf en het creëren van een plezierige woon- en werkomgeving heeft de familie Schepers de intentie het perceel ordentelijk in te richten met aanvullend opgaand groen. Thans is nog niet bekend op welke wijze dit zal plaatsvinden. Deze groenelementen zijn daarom niet meegenomen in de landschapsinvesteringsberekening, hoewel er wel sprake is van kwaliteitsverbetering van het landschap.

Onderhoudskosten
De kosten voor het onderhoud van de landschappelijke inpassing mag voor een periode van twee jaar worden meegerekend als landschapsinvestering. De eenheidsprijzen volgen uit het Stika.

Sloop gebouwen
Het plan omvat de sloop van circa 2000 m² varkensstallen zonder cultuurhistorische waarde. De sloop van de stallen buiten het toekomstige bouwvlak wordt gezien als kwaliteitsverbetering van het landschap en mag derhalve worden meegerekend als landschapsinvestering. De waarde bedraagt €25/m².
Het plan omvat de sloop van 740 m² stallen buiten het toekomstige bouwvlak.

In onderstaand schema is de waarde van de beschreven landschapsinvesteringsmaatregelen weergegeven.

WAARDE LANDSCHAPSINVESTERING

landschapsinvestering   omvang   eenheidsprijs   waarde  
a.   landschappelijke inpassing        
  - aanleg houtsingel (490 m²)   314 stuks1)   €1,58/stuk   € 496  
  - plankosten (à 20% van de overige aanlegkosten)   € 99  
  totaal aanlegkosten       € 595  
b.   natuur- en landschapselementen     n.v.t.  
c.   onderhoudskosten        
  - onderhoud houtsingel (2 jr.)   490 m²   €0,0719/m²/jr   € 70  
  totaal onderhoudskosten       € 70  
d.   sloop gebouwen        
  - sloop gebouwen   740 m²   €25/m²   € 18.500  
  totaal sloop gebouwen       € 18.500  
totaal landschapsinvestering       € 19.165  

1) plantafstand 1,25 x 1,25 meter: 64 stuks/are

De landschapsinvestering vertegenwoordigt een waarde van € 19.165, en daarmee wordt aan de 20%-regeling voldaan.

4.3.2.3 Zekerstelling kwaliteitsverbetering (juridische verankering)

Gelet op de Verordening ruimte 2014 moet bij het nemen van een ruimtelijk besluit (i.c. het vaststellen van het bestemmingsplan) aangetoond zijn, dat wordt voldaan aan het principe van kwaliteitsverbetering van het landschap. Hiertoe is in de regels (lid 4.5.1) de verplichting opgenomen tot het aanleggen van het nieuwe landschappelijk groen, voordat het bedrijfsgebouw in gebruik kan worden genomen.

4.3.3 Overig gemeentelijk beleid

Het overige gemeentelijke beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Op de plaats waar de nieuwe ontwikkeling gaat plaatsvinden staat nog bebouwing en is thans nog het agrarisch bedrijf actief. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek is thans nog niet goed mogelijk.

Om de uitvoerbaarheid van het plan ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit aan te tonen is gebruik gemaakt van de regionale bodemkwaliteitskaart en een eerder binnen het plangebied uitgevoerd verkennend bodemonderzoek.

Voor de regio Noordoost-Brabant is een bodemkwaliteitskaart opgesteld (12 juni 2011). Uit de bodemkwaliteitskaart volgt dat het gehele buitengebied van de gemeente Uden een voldoende goede bodemkwaliteit heeft om nieuwe bebouwing te realiseren.
In het kader van de bouw van de bedrijfswoning binnen het plangebied heeft in 1997 een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. Hieruit volgt dat in de boven- en ondergrond geen verontreiniging is aangetroffen. Ook het grondwater is na herbemonstering als niet verontreinigd aangeduid.

Met het bovenstaande is de uitvoerbaarheid van het plan ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit in voldoende mate aangetoond. Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen van het bedrijfsgebouw is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Omdat bij de sloop van de agrarische opstallen asbest vrij zou kunnen komen, wordt tevens een asbestinventarisatie geadviseerd.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan. In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning is een verkennend bodemonderzoek aan de orde.

5.1.2 Externe veiligheid
5.1.2.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit om het leven zouden kunnen komen. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar worden gerealiseerd en moet een eventuele toename van het groepsrisico verantwoord worden.

5.1.2.2 Analyse

Het nieuwe bedrijfsgebouw en dan vooral het kantoorgedeelte betreft een nieuwe beperkt kwetsbaar object zoals omschreven in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
De gemeentelijke visie op de beheersing van externe veiligheidsrisico's is vastgelegd in het document Beleid Externe Veiligheid Gemeente Uden (14 februari 2011). De Knelpuntenkaart externe veiligheid uit dit beleidsdocument geeft een overzicht van inrichtingen, transportroutes en buisleidingen die mogelijk van invloed zijn op het plan. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Knelpuntenkaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPmunterweg12-VA01_0006.jpg"

UITSNEDE KNELPUNTENKAART EXTERNE VEILIGHEID

Het plangebied en de omgeving zijn onderzocht op de aanwezigheid van de mogelijke risicobronnen.

Inrichtingen

In de omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen. Het plan ligt derhalve niet binnen een risicocontour voor het plaatsgebonden risico of binnen een gebied waar het groepsrisico dient te worden verantwoord.
Binnen het plangebied worden geen activiteiten uitgevoerd die onder het Bevi vallen.

Transport gevaarlijke stoffen

Het plangebied ligt in de nabijheid van de autosnelweg A50 waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
De weg heeft geen PR(10-6)-contour. Er hoeft derhalve geen toetsing van het plaatsgebonden risico plaats te vinden.
Het plangebied ligt bovendien buiten de onderzoekszone naar het groepsrisico. Er hoeft geen onderzoek naar het groepsrisico plaats te vinden.

Buisleidingen

In de omgeving van het plangebied liggen geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plan ligt derhalve niet binnen een risicocontour voor het plaatsgebonden risico of binnen een gebied waar het groepsrisico dient te worden verantwoord.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan. Het gebruik voor een risicovolle inrichting is in de planregels uitgesloten.

5.1.3 Geurhinder veehouderijen
5.1.3.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.3.2 Analyse

Amitec BV uit Uden heeft een geuronderzoek verricht: rapport "Geuronderzoek Installatiebedrijf Jos Schepers Project: Munterweg 12 te Uden" (7 december 2012, nr. 12.908-GEUR.02). Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 bijgevoegd.

Het plan omvat een kantoorruimte die slechts in korte perioden wordt gebruikt. Amitec concludeert dat een dergelijke kantoorruimte niet als geurgevoelig object hoeft te worden gezien.

Het plan vormt daarmee geen belemmering voor agrarische bedrijven. Het toetsen van een goed woon- en leefklimaat is niet nodig.

5.1.3.3 Conclusie

Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor het project.

5.1.4 Luchtkwaliteit
5.1.4.1 Inleiding

Het aspect luchtkwaliteit heeft betrekking op ruimtelijke ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging en op ruimtelijke ontwikkelingen die gevoelig zijn voor een slechte luchtkwaliteit.
Om mensen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. In de praktijk blijken vooral de normen voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) een rol spelen.
Daarnaast is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang aan te tonen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.4.2 Analyse

Het zijn voornamelijk verkeersbewegingen die van invloed zijn op de luchtkwaliteit in de omgeving. Zoals in paragraaf 3.4.2 gesteld leidt het plan niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van stoffen in de lucht c.q. het plan veroorzaakt niet in betekenende mate luchtverontreiniging.
Aan de hand van de NSL-monitoringstool (www.rijksoverheid.nl) kan worden beoordeeld of ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de (gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Bedrijven en milieuzonering
5.1.6.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreedt moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) c.q. of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.6.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan omvat een nieuw bedrijfsgebouw voor een installatiebedrijf. Binnen het gebouw vinden niet op structurele wijze werkzaamheden plaatse.
In de VNG-handreiking is een "Aannemersbedrijf met werkplaats; bedrijfsoppervlakte >1000 m²" (SBI-2008: 41, 42, 43) opgenomen als een categorie 3.1-bedrijf. Omdat het hier gaat om een bedrijf zonder werkplaats gedraagt het zich als een categorie 2-bedrijf. Daarvan bedraagt de richtafstand 30 meter. Binnen deze afstand liggen geen milieugevoelige functies, zoals woningen van derden.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige functies. Omliggende inrichtingen zijn niet van invloed op het plan.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Hoewel de gemeente geen eigen specifiek archeologiebeleid heeft vastgesteld, is in het bestemmingsplan Buitengebied 2014 hieromtrent een en ander opgenomen, gebaseerd op de provinciale Cultuurhistorische waardenkaart. In voorliggend bestemmingsplan wordt dit beleid overgenomen.
Voor alle bodemingrepen (waaronder het bouwen) met een oppervlakte van meer dan 100 m² en een diepte van meer dan 30 centimeter, én gelegen in een zone met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde is een archeologisch onderzoek verplicht.
Het plangebied ligt grotendeels binnen een gebied met een (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde. Daaraan is een dubbelbestemming Archeologie toegekend.

Het nieuwe gebouw wordt gerealiseerd op een locatie waar thans agrarische bedrijfsopstallen staan. Er is daarmee sprake van een grotendeels geroerde situatie waardoor de kans op het aantreffen van archeologische resten klein is. Omdat het aantreffen van archeologische resten niet uit te sluiten is, zal dit in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning nader worden beoordeeld.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPmunterweg12-VA01_0007.jpg"

UITSNEDE CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART NOORD-BRABANT

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.

Ten noordwesten van het plangebied ligt het tracé van het voormalig Duits Lijntje. Dit tracé betreft een lijnelement met een zeer hoge waarde voor wat betreft historische geografie. Het tracé is tevens aangegeven als historische groenstructuur.
Het plan leidt niet tot aantasting van deze structuren. Mogelijk is er zelfs sprake van versterking ervan.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Flora en fauna
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren zijn twee wetten van toepassing. Middels de Natuurbeschermingswet 1998 worden waardevolle natuurgebieden beschermd. De Flora- en faunawet bevat een soortenbescherming.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en de ecologische hoofdstructuur.

De Natuurbeschermingswet 1998 kent tevens een zogenaamde 'externe werking', wat betekent dat ook projecten buiten Natura 2000-gebieden vergunningplichtig kunnen zijn wanneer zij een negatief effect hebben op deze gebieden.
Gezien de aard en de beperkte omvang van het plan, en de afstand (circa 19 kilometer) tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek) is het niet aannemelijk dat het plan negatieve effecten heeft op natuurgebieden.

Soortenbescherming
Binnen het plangebied zijn merendeels algemeen voorkomende soorten aanwezig, die hun leefgebied hebben in agrarisch gebied. Voor deze soorten zal met het plan geen leefgebied verloren gaan. Tevens worden er geen biotopen aangetast.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas.

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf betreft een beschrijving van zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid
5.3.2.1 Overheid

Het nationale en provinciale en gemeentelijke waterbeleid is beschreven in:

  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
5.3.2.2 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2010 - 2015
    Dit plan maakt inzichtelijk wat het waterschap de komende jaren gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede dat mensen en dieren in Noordoost Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving.
  • De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’
    De beleidsnota bevat acht uitgangspunten waaraan het plan moet voldoen. Toetsing aan deze punten vindt hieronder plaats.

Wateroverlastvrij bestemmen
Het plangebied ligt op een plek ‘die hoog en droog genoeg’ is.

Hydrologisch neutraal ontwikkelen
Het plan leidt niet tot een snellere afvoer van het hemelwater dan in de bestaande situatie het geval is. Aan de voorwaarden voor hydrologisch neutraal ontwikkelen kan worden voldaan.

Voorkomen van vervuiling
De wijze van voorkomen van vervuiling is opgenomen in paragraaf 5.3.6.

Gescheiden houden van schoon en vuil water
Alleen het vuile water wordt via de riolering afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Het schone hemelwater wordt binnen het plangebied gehouden.

Doorlopen van de afwegingsstappen: “hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer”
De wijze waarop de afwegingsstappen worden doorlopen is opgenomen in paragraaf 5.3.4.3.

Meervoudig ruimtegebruik en water als kans
Het plan is dermate kleinschalig van omvang dat meervoudig ruimtegebruik en water als kans niet aan de orde zijn.

5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Aangenomen wordt dat de waterdoorlatendheid van de bodem ten minste gemiddeld goed is. In deze paragraaf wordt uitgegaan van een waterdoorlatendheid (k-waarde) van 1 meter per etmaal.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Op de perceelgrenzen liggen afwateringssloten, die niet permanent watervoerend zijn.

5.3.3.3 Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt 0,6 tot 0,8 m -mv (bron: bodemwijzer Noord-Brabant).

5.3.4 Hemelwater
5.3.4.1 Verhard oppervlak

Het plan omvat de sloop van voormalige agrarische gebouwen en de nieuwbouw van een bedrijfsgebouw. In onderstaande tabel zijn de oppervlakten weergegeven.

omschrijving   bestaand   afname   toename   nieuw  
bebouwing   2.760   m2   1.038   m2   -     1.722   m2  
verharding   1.100   m2   -     43   m2   1.143   m2  
totaal   3.860   m2   1.038   m2   43   m2   2.865   m2  

Er is per saldo een afname van circa 1000 m² bebouwing/verharding.

5.3.4.2 Berekening bergingscapaciteit

Met behulp van de HNO-tool van het waterschap is de benodigde bergingscapaciteit berekend. De resultaten van de berekening (inclusief invoerparameters) zijn weergegeven in bijlage 3.

De benodigde berging bedraagt in totaal voor T=10+10%, 137 m3.

5.3.4.3 Ontwerp bergingsvoorziening

Bij het ontwerp van de bergingsvoorziening zijn achtereenvolgens de volgende afwegingsstappen gehanteerd:

  • 1. hergebruik;
  • 2. infiltratie;
  • 3. buffering;
  • 4. afvoer.

ad 1.   Bij hergebruik van hemelwater moet voornamelijk worden gedacht aan structureel hergebruik in het kader van de bedrijfsvoering. Hiervan is in het kader van onderhavig plan geen sprake.  
ad 2.   In de huidige situatie wordt het hemelwater vanaf de daken van de stallen geleid naar de infiltratiesloten langs de Munterweg. Doordat sprake is van een afname van de bebouwing/verharding kan het hemelwater onverminderd op de infiltratiesloten worden geloosd.  
ad 3.   Buffering van het hemelwater ten behoeve van vertraagde afvoer is niet aan de orde.  
ad 4.   Het hemelwater wordt eveneens niet rechtstreeks afgevoerd.  

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Munterweg geloosd worden.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.

Hoofdstuk 6 Financiële aspecten

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het plan betreft een particulier initiatief, waarvan alle kosten en risico's voor rekening van de initiatiefnemer komen. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

6.2 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaren een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is dus niet vereist.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De planregels zijn gelieerd aan de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2014 van de gemeente Uden. De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De standaardopbouw van de bestemmingsregels conform de SVBP2012 betreft:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Per bestemming kunnen onderdelen, voor zover niet relevant, ontbreken.

In voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Agrarisch (artikel 3)
Het onbebouwde gedeelte van het plangebied dat niet tot het bedrijfsterrein behoort is opgenomen binnen de bestemming 'Agrarisch'. De relevante bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan Buitengebied 2014 zijn overgenomen.

Bedrijf (artikel 4)
Het installatiebedrijf Jos Schepers is binnen deze bestemming opgenomen. De bouw- en gebruiksregels van de bestemming 'Bedrijf' van het bestemmingsplan Buitengebied 2014 zijn overgenomen. Voorts is binnen deze bestemming een paardenstal toegestaan.

Waarde - Archeologie (artikel 5)

Met het doel eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 6)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 7)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van ondergrondse werken, ondergronds bouwen en afwijkende bestaande bebouwing.

Algemene gebruiksregels (artikel 8)
In dit artikel is het strijdige gebruik opgenomen, alsmede regels omtrent de te hanteren parkeernormen.

Algemene aanduidingsregels (artikel 9)
In dit artikel ten hoogtebeperkingen opgenomen ter bescherming van het radarverstoringsgebied.

Algemene afwijkingsregels (artikel 10)
In dit artikel zijn diverse algemene afwijkingsregels opgenomen, alsmede daaraan gestelde voorwaarden.

Overige regels (artikel 11)
Dit artikel bevat een algemeen toetsingkader voor afwijkingen en wijzigingen, en een verwijzing naar andere wettelijke regelingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 12)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen.
Het gebruik van de bebouwing daarentegen wordt indien mogelijk positief bestemd of indien noodzakelijk door handhaving aan de gebruiksregels van de betreffende bestemming aangepast.

Slotregel (artikel 13)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 3. Vaststelling door gemeenteraad
  • 4. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betrokken instanties.

8.2 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan "Munterweg 12, Uden" heeft conform de voorgeschreven procedure met ingang van 5 februari 2015 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. De Nota van zienswijzen is opgenomen als bijlage 4.