Plan: | Torenvalkweg 4, Odiliapeel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0856.BPtorenvalkweg4-VG01 |
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer moet een toetsing plaatsvinden aan de relevante milieuaspecten. In deze paragraaf worden deze aspecten afzonderlijk genoemd. Naast bovengenoemde wetten gelden per aspect afzonderlijke wetten en/of besluiten.
Er moet inzichtelijk worden gemaakt of bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmingswijziging in de weg staat. Hiertoe heeft Lankelma B.V. uit Oirschot een verkennend bodemonderzoek (NEN5740) uitgevoerd: rapport "verkennend bodemonderzoek locatie aan de Torenvalkweg 4, te Odiliapeel" (17 juni 2011, nr. 65264). Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 1. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoeksrapport zijn hieronder weergegeven.
"Daar barium in het grondwater licht verhoogd is aangetroffen dient de onderzoekshypothese "onverdacht" formeel gezien te worden verworpen. Het aantreffen van zware metalen in het grondwater werd echter op grond van het vooronderzoek al wel verwacht. Gelet op de oorsprong van de verhoogde gehalten was er geen reden voor het opstellen van de hypothese "verdacht". Formeel gezien is de bodem op de locatie niet geheel vrij van bodemverontreiniging. Gezien de aard en mate van de aangetroffen verontreiniging, alsmede de afwezigheid van humane risico's, is nader onderzoek niet noodzakelijk. Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen ten aanzien van de geplande ontwikkeling van de locatie. De gemeente is in deze echter het bevoegd gezag. In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft een visuele inspectie plaatsgevonden. In de vrijkomende grond zijn geen aanwijzingen aangetroffen die zouden kunnen duiden op het voorkomen van asbesthoudende materialen. Opgemerkt wordt dat een bodemonderzoek niet kan worden gebruikt voor het bepalen van de kwaliteit van een partij vrijkomende grond. Hiertoe dient formeel een partijkeuring uitgevoerd te worden."
Algemene conclusie
De bodemkundige situatie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie. De Besluiten externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en externe veiligheid buisleidingen (Bevb) moeten individuele en groepen personen een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Personen moeten voldoende beschermd zijn tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het basisbeschermingsniveau is een basisnorm die de kans uitdrukt dat een persoon, die een jaar lang permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats aanwezig is, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeluk met gevaarlijke stoffen. Het is uitgedrukt in een getal: het plaatsgebonden risico (PR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten kunnen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
Daarnaast leggen het Bevi en het Bevb een verantwoordingsplicht op voor het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft de kans aan dat een groep personen door een ongeval bij een inrichting of buisleiding overlijdt. De gemeente moet een verantwoording afleggen bij veranderingen van het groepsrisico in het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen kunnen voordoen: het invloedsgebied.
Analyse
In de directe omgeving bevinden zich geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen en/of objecten op basis waarvan een gevarencontour geldt. Tevens zijn er geen Bevi-inrichtingen en buisleidingen gevaarlijke stoffen in de directe omgeving gesitueerd.
Conclusie
Het plan is niet in strijd met het Bevi en is niet gelegen in de directe nabijheid van een transportroute of buisleiding vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet worden beoordeeld of de bouw van nieuwe woningen of andere geurgevoelige objecten een belemmering vormt voor omliggende agrarische bedrijven. Tevens moet worden beoordeeld of het leefklimaat in het plangebied voldoende is.
Een groepsaccommodatie is een geurgevoelig object, zoals genoemd in de Wgv. De gemeente Uden heeft een gebiedsvisie vastgesteld, waarin de gemeentelijke normstelling in odeurunits per m³ (ou/m³) is opgenomen. Onderhavig plangebied wordt aangeduid als 'overige buitengebied', waarvoor een norm geldt van 14 ou/m³.
De realisatie van een groepsaccommodatie aan de Torenvalkweg zorgt voor een nieuw geurgevoelig object. Dit zou kunnen leiden tot een belemmering voor omliggende veehouderijen. De meest nabijgelegen veehouderijen bevinden zich op een afstand van meer dan 200 m. Voorliggend plan vormt geen belemmering voor deze bedrijven.
De locatie Torenvalkweg 4 wordt in bijlage 1 van de gebiedsvisie aangeduid als 'veehouderijbedrijf'. Dit bedrijf is niet langer aanwezig. De geurbelasting vanuit de locatie Torenvalkweg 4 is daarom niet langer van toepassing. De omliggende bedrijven zorgen niet voor een geurbelasting binnen het plangebied die de norm van 14 ou/m³ overschrijdt. Het leefklimaat, op het gebied van geurhinder veehouderijen is voldoende.
De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde plannen met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de gestelde grenswaarden voor PM10 en NO2 niet worden overschreden.
Op de website www.infomil.nl is een rekentool beschikbaar met behulp waarvan eenvoudig is te berekenen of ontwikkelingen al of niet in betekenende mate van invloed zijn op de luchtkwaliteit in de omgeving.
De Wet bevat geen 'omgekeerde werking'. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet toch worden getoetst of een plan gesitueerd is in een gebied met een te hoge fijnstofconcentratie.
Toetsing
Zoals in paragraaf 4.2 beschreven kan onderhavig plan leiden tot een verkeersaantrekkende werking van 12,7 voertuigbewegingen per etmaal. Deze toename is verwerkt in de rekentool, de resultaten van de rekentool staan weergegeven in onderstaande tabel.
uitsnede rekentool VROM/Infomil
Uit de berekening volgt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit in de omgeving.
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van autosnelwegen of wegen met een zeer hoge intensiteit. Daarom kan worden aangenomen dat de fijnstofconcentratie van de omgeving voldoende laag is om in een gezond leefklimaat te voorzien.
Conclusie
Het plan voldoet aan de Wet luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of:
Basis voor de bovengenoemde toetsing vormt de handreiking “Bedrijven en milieuzonering” (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Invloed ontwikkeling op omgeving
De handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' geeft voor een groepsaccommodatie geen specifieke richtafstanden. De meest met 'groepsaccommodatie' overeenkomende categorie is de SBI-code 552, waar kampeerterreinen en vakantiecentra onder vallen. Hoewel een groepsaccommodatie voor 30 personen een duidelijk kleinere uitstraling naar de omgeving heeft is deze categorie toch voor de toetsing gebruikt. De richtafstand van SBI-code 552 bedraagt 50 meter.
Binnen een straal van 50 meter van het plangebied bevinden zich geen milieugevoelige objecten. De ontwikkeling van de groepsaccommodatie vormt derhalve geen belemmering voor milieugevoelige objecten.
Invloed omliggende inrichtingen op voorgestane ontwikkeling
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen niet-agrarische bedrijven gelegen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de handreiking Bedrijven en milieuzonering.
De voorgestane ontwikkeling omvat het toevoegen van verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een groepsaccommodatie.
Verblijfsrecreatieve voorzieningen zijn in de Wet geluidhinder niet genoemd als geluidgevoelige objecten.
Een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 30 mei 2000, nr. 199901166/1) bevestigt dit: “Vakantiewoningen die naar hun aard niet bestemd zijn voor bewoning in de zin van de Wet geluidhinder doch voor recreatief verblijf hoeven niet bij de besluitvorming worden betrokken.” De groepsaccommodatie wordt gezien als een vorm van vakantiewoningen.
Conclusie
Het plan voldoet aan de Wet geluidhinder.