direct naar inhoud van 4.4 Flora en fauna
Plan: Brinkstraat
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.WPbrinkstraat-ON01

4.4 Flora en fauna

In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten, terwijl de Natuurbeschermingswet gericht is op de bescherming van leefgebieden.

Ten behoeve van het voorgenomen plan is door Regelink Ecologie & Landschap op 2 december 2011 een quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 4).

4.4.1 Gebiedsbescherming

De (mogelijke) gevolgen voor de volgende natuurgebieden dienen in het kader van het voorgenomen project te worden beoordeeld:

  • Natura 2000;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Ecologische hoofdstructuur.

Het plangebied betreft een binnenstedelijke locatie. In de nabijheid van het plangebied zijn dan ook geen natuurgebieden aanwezig met een bepaald beschermingsregime. Voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan wordt dan ook geen nader onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet nodig geacht.

4.4.2 Soortenbescherming

De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).

Wanneer het bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

Aangezien bij het voorgenomen plan sprake is van de sloop van gebouwen, verwijdering van begroeiing is door Regelink Ecologie & Landschap een quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 4). Op basis van de quickscan kan geconcludeerd dat bij uitvoering van de ingreep mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op:

  • vleermuizen;
  • steenmarter;
  • vogels.

Voor de overige diersoorten wordt geen negatief effect op beschermde soorten verwacht.

4.4.3 Vervolgonderzoek

In verband met de mogelijke negatieve effecten op de vleermuizen, steenmarter en enkele vogels is in het kader van de Flora en Faunawet nader onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 5. In onderstaande opsomming zijn de conclusies van dit onderzoek met betrekking tot het plangebied geformuleerd:

  • Deelgebied Brinkstraat fungeert als foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis en zeer beperkt ook voor ruige dwergvleermuis.
  • Voor beide deelgebieden geldt dat op grond van de geringe omvang van de deelgebieden en het beperkte aantal foeragerende dieren, gesteld kan worden dat de deelgebieden geen essentieel foerageergebied vormen voor vleermuizen.
  • Gedurende het onderzoek werden geen vliegroutes waargenomen. Het is waarschijnlijk dat geen essentiële vliegroutes in het onderzoeksgebied aanwezig zijn.
  • Tijdens het onderzoek zijn geen kraamverblijfplaatsen aangetroffen.
  • Er zijn geen aanwijzingen voor winterverblijfplaatsen van grotere aantallen dieren. Wel duiden zomer- en paarverblijfplaatsen op het gebruik als winterverblijfplaats door enkele dieren.
  • In het onderzoeksgebied zijn geen steenmarters of sporen daarvan waargenomen.
  • Omdat het vleermuizenonderzoek heeft plaatsgevonden volgens het Vleermuisprotocol van de Gegevensautoriteit Natuur kan gesteld worden dat het onderzoeksgebied afdoende is geïnventariseerd op vleermuizen.
  • Omdat het gierzwaluw- en het huismusonderzoek heeft plaatsgevonden volgens soortenstandaards van het Ministerie van EL&I kan gesteld worden dat het onderzoeksgebied afdoende is geïnventariseerd op gierzwaluw en huismus.

Met het uitvoeren van de werkzaamheden wordt in het plangebied de Flora- en faunawet niet overtreden.