Plan: | Cadzandseweg Nieuwvliet |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1714.0001bpcn09-ON01 |
Het plangebied ligt binnen de vastgestelde bebouwingscontour van de kern en grenst aan het buitengebied. De bestaande structuur van het bebouwingslint langs de Cadzandseweg wordt op een logische wijze voortgezet. Met het project wordt een tweezijdige bebouwingsbeeld van de Cadzandseweg bewerkstelligd waardoor het bebouwingslint stedenbouwkundig wordt afgerond/gecompleteerd.
Door een individuele ontwikkeling sturend te maken en op variatie gerichte richtlijnen te hanteren en de gronduitgifte flexibel te maken (kavelgrootte en situering) zal een stedenbouwkundig optimaal gevarieerd beeld ontstaan. Dit komt de beleving /beeldkwaliteit van de dorpsrand ook vanuit het landschap gezien ten goede. De vereiste groene erfafscheiding aan de achterzijde zal dit nog versterken. In samenhang met de voorgeschreven streekeigen materialen voor de bebouwing zal een en ander resulteren in een passende overgang van de uitbreiding naar het achterliggende landschap.
Watertoets
Voor ruimtelijke plannen is de watertoets verplicht. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer. De waterparagraaf is voorgelegd aan de waterbeheerder. Het waterschap zal het wateradvies geven in het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro.
Afstemming ruimtelijke ordening met het waterbeheer
In het kader van de afstemming met de ruimtelijke ordening heeft de provincie Zeeland in het provinciale waterhuishoudingsplan waterkansenkaarten opgesteld voor onder andere stedelijke functies. Op deze kaart zijn voor het plangebied Cadzandseweg in Nieuwvliet de volgende gegevens opgenomen.
Het huidige watersysteem
De bovengrond van de bouwlocatie bestaat uit zeeklei. De gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 m en 0,8 m beneden het maaiveld, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.
De locatie bevindt zich in de Mettenijepolder. Het waterschap hanteert in deze polder een zomer- en winterpeil van respectievelijk 0,8 m – NAP en 0,9 m – NAP. De locatie ligt in het afvoergebied van het gemaal Sluis/Cadzand.
De toekomstige bouwlocatie wordt, net als de kern Nieuwvliet, aangesloten op een gescheiden rioolstelsel. Het vuil water (dwa1) wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Schoon hemelwater (hwa2) wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. In de huidige situatie is het perceel niet verhard. Binnen of langs het projectgebied bevindt zich geen oppervlaktewater en ook geen waterkeringen.
Toekomstig watersysteem
Bij het ontwerp voor de beoogde woningen is rekening gehouden met de (voor voorliggend plan) relevante waterhuishoudkundige criteria die door de waterbeheerder zijn aangegeven. Onderstaand is per criteria aangegeven op welke wijze daar bij de beoogde ontwikkeling mee wordt omgegaan.
Veiligheid (waterkering)
Niet aan de orde.
Wateroverlast
Om de waterafvoer bij extreme neerslagsituaties te kunnen reguleren is de trits 'eerst vasthouden, dan bergen en dan pas afvoeren' richtinggevend voor het waterbeheer bij nieuwe ontwikkelingen. Overeenkomstig afspraken met de gemeente en het Waterschap zal het beoogde woongebied nagenoeg volledig worden afgekoppeld. Bij het afkoppelen van relatief schone verharde oppervlakken (met name daken) van de riolering, wordt het hemelwater naar het oppervlaktewater afgevoerd. Door het zoveel mogelijk vasthouden van relatief schoon water in het plangebied, kunnen piekafvoeren worden beperkt. Neerslag op verhard oppervlak komt relatief snel tot afvoer en dit kan leiden tot afvoerpieken. In de directe omgeving is oppervlaktewater aanwezig ((kavel)sloten rondom het plangebied), waarin water geborgen kan worden om piekafvoeren te beperken.
Met de realisering van het woongebied (ten hoogste 10 woningen) zal het verhard oppervlak worden vergroot. Om het hemelwater van dit oppervlak op te kunnen vangen, (circa 3.250 m² x 75 mm) is circa 250 m³ waterberging noodzakelijk. Bij elke woning wordt een voorziening getroffen in de vorm van een grote bak van 3.500 liter. Via een pomp wordt dit water vervolgens in de riolering voor de hemelwaterafvoer gepompt. Buiten het plangebied zijn daardoor geen aanvullende voorzieningen meer nodig.
Grondwateroverlast
Op grond van de Verordening Waterhuishouding Zeeland dient voor nieuwe plannen de ontwateringsdiepte minimaal 70 cm beneden het maaiveld te worden aangehouden.
Riolering
De nieuwe woningen worden aangesloten op het bestaande gescheiden rioleringsstelsel. Bij de rioolvervanging in 2007 is al rekening gehouden met een toename van het aantal woningen aan de Cadzandseweg, de capaciteit is dus voldoende. Door de beoogde ontwikkeling nagenoeg volledig van het huidige verhard oppervlak af te koppelen, wordt dit rioleringsstelsel niet onnodig extra belast. Bij het afkoppelen van relatief schone verharde oppervlakken (vooral daken) van de riolering, wordt het hemelwater naar het oppervlaktewater afgevoerd. Hierdoor ontstaat een positief effect op de werking van de rioolwaterzuivering, omdat deze minder (schoon) regenwater krijgt aangevoerd. De hemelwaterafvoer van het plangebied loost op een sloot van het waterschap aan de Sint Jansdijk.
Watervoorziening
De waterbeheerder vraagt aandacht voor hergebruik van water in het bouwontwerp. Neerslagwater is van goede kwaliteit. Door het gebruik van regenwater kan op het drinkwatergebruik worden bespaard. Regenwater kan nuttig gebruikt worden, bijvoorbeeld voor het doorspoelen van het toilet.
Hergebruik in de vorm van een regenton wordt aanbevolen, andere maatregelen (zoals het plaatsen van een bergingsunit onder de woning) vooralsnog niet. Bij de technische uitwerking van voorliggend plan zal worden bezien of maatregelen ten behoeve van hergebruik van water financieel en technisch verantwoord zijn.
Volksgezondheid
Niet relevant.
Bodemdaling
Niet aan de orde.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt dienen duurzame bouwmaterialen te worden toegepast. Bij het afkoppelen zal de afkoppelbeslisboom van het waterschap worden toegepast om te beoordelen of al dan niet een filter nodig is bij de lozing van dak- en wegwater.
Natte natuur
Niet aan de orde.
Onderhoud
Ingevolge de Keur Waterbeheer van het Waterschap Scheldestromen (vastgesteld op 19-11-2010) dienen ten opzichte van door het waterschap beheerde waterlopen obstakelvrije stroken/beplantings- en bebouwingsvrije onderhoudstroken (schouwstroken) in acht te worden genomen. De breedte van de aan weerszijden van de waterlopen aan te houden onderhoudstroken is afhankelijk van de status van de waterloop. Bij het onderhoud van waterpartijen wordt delfspecie, maaisel en dergelijke in beginsel op de slootkant gedeponeerd. Daarvoor bestaat een ontvangstplicht van de eigenaar van het perceel. Indien dit niet mogelijk of gewenst is zal het door en op kosten van de eigenaar moeten worden afgevoerd.
Algemeen
De provincie Zeeland streeft naar een versterking van de relatie tussen archeologie en ruimtelijke ordening. In de geest van het Verdrag van Malta en vooruitlopend op de wijziging van de monumentenwet 1988 dient ervoor gezorgd te worden dat het Nederlandse archeologisch erfgoed wordt beschermd en er bij ruimtelijke afwegingen rekening wordt gehouden met archeologische waarden, is vanuit het Rijk een Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS) opgemaakt, waarin alle bekende archeologische waarden zijn opgenomen. Terreinen van archeologisch belang of waarde zijn vastgelegd op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Om een indicatie te krijgen voor een archeologische verwachting is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld in de vorm van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW).
De beoogde bouwlocatie maakt op de Archeologische Monumenten Kaart Zeeland geen deel uit van een terrein van archeologische waarde. Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden is het betreffende perceel opgenomen in een zone met een zeer lage trefkans op archeologische vondsten. Gezien deze verwachtingswaarde is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Conclusie
Archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Ondanks de wettelijke vrijstelling voor archeologisch onderzoek is niettemin de kans aanwezig dat archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de graafwerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht ex artikel 53 van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ). Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten. Opdrachtgever verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten onverwijld te melden bij de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) te Middelburg.
Advies SCEZ
SCEZ heeft de archeologieparagraaf bekeken (e-mailbericht 6 maart 2012). De bevindingen in de paragraaf zijn correct: IKAW zeer laag en geen onderdeel van een AMK-terrein. Er zijn geen vindplaatsen/waarnemingen aanwezig. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
In deze paragraaf wordt de ontwikkeling – wat ecologie betreft – getoetst aan de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.
Regelgeving
Flora- en faunawet (soortbescherming)
Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de mogelijke ontwikkelingen niet in de weg staat. Dit is het geval als ingrepen nodig zijn waarvoor ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet zal worden verkregen. In dat geval is de ontwikkeling vanwege de Flora- en faunawet niet uitvoerbaar.
Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming)
Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van gedeputeerde staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het project in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet zal kunnen worden verkregen.
Huidige ecologische waarden soortbescherming
Het perceel wordt intensief gebruik. Gezien dit gebruik en door de aangrenzende bebouwing zijn er geen broedvogels te verwachten die zijn gekoppeld aan agrarische percelen. In het plangebied zijn kleine zoogdieren aanwezig zijn. Het betreft hier dan algemene soorten muizen en mol. Overige beschermde natuurwaarden zijn niet te verwachten. De schuur is door zijn bouwwijze (enkelsteens en geen afgesloten ruimten) ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.
Huidige waarden Gebiedsbescherming
De locatie vormt geen onderdeel van een beschermd natuurgebied, zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Ook ontbreken provinciale ecologische verbindingszones en andere onderdelen van de provinciale ecologische hoofdstructuur in nabijheid van de locatie. Gebiedsbescherming is derhalve niet aan de orde.
Toetsing
Toetsing aan Flora- en faunawet
De grondwerkzaamheden en de bouw van de woningen leiden mogelijk tot verstoring en/of aantasting van beschermde soorten zoals de kleine zoogdieren. Het betreft hier algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt.
Wel dient rekening te worden gehouden met een eventuele vestiging van soorten (bijvoorbeeld kleine zoogdieren of broedvogels) indien het terrein (na het bouwrijp maken) langdurig braak blijft liggen.
Broedvogels mogen niet worden verstoord. Dit kan door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is van 15 maart tot en met 15 juli) op te starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.
Zorgvuldig handelen
In de Flora- en faunawet staat ook het principe van 'zorgvuldige handelen' beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook geldt voor deze soorten een vrijstelling). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaande aan de feitelijke ingreep de grasvegetatie, waar ingrepen zullen plaatsvinden, (frequent) kort te maaien en het maaisel af te voeren. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren en amfibieën. Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze toch (algemene) dieren is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde functieveranderingen geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. Wat de gebieds- en soortbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Flora- en faunawet geen beletsel vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Ontsluiting
Ontsluiting van de percelen vindt plaats via de bestaande infrastructuur van de Cadzandseweg. De weg heeft een breedte van 5 m. Deze is enkele jaren geleden vernieuwd. De capaciteit is voldoende voor het opvangen van een verkeersgeneratie van circa 120 motorvoertuigen/etmaal. In de spitsuren betekent dit een toename met een tiental autobewegingen. Uit oogpunt van verkeer zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Parkeren
Parkeerbehoefte
In het overzicht is het aantal bestaande en nieuw te bouwen woningen vermeld. Daarbij is een minimum en een maximum parkeernorm opgenomen van 1,5 ppl/woning tot 2 ppl/woning.
Behoefte aantal parkeerplaatsen Cadzandseweg | ||
Woningen | Parkeernorm 1,5 ppl/woning | Parkeernorm 2 ppl/woning |
12 bestaande woningen zuidzijde Cadzandseweg | 18 | 24 |
10 nieuwe woningen noordzijde Cadzandseweg agrarisch perceel | 15 | 20 |
Totaal | 33 | 44 |
Parkeercapaciteit
Voor de berekening van de capaciteit is van het volgende uitgegaan.
Capaciteit aantal parkeerplaatsen Cadzandseweg | ||
Woningen | Inritten/garages 1 ppl/nieuwe woning |
Inritten/garages 2 ppl/nieuwe woning |
woningen zuidzijde Cadzandseweg | 12 | 12 |
10 nieuwe woningen noordzijde Cadzandseweg | 10 | 20 |
Parkeerstrook noordzijde | 21 | 21 |
Totaal | 33 | 53 |
Parkeerbalans
Op basis van de analyse wordt het volgende geconcludeerd.
In de bestemmingsregeling wordt voorgeschreven dat per woonperceel ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein wordt aangelegd. Die bepaling vloeit voort uit de parkeerbalans, gericht op het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid.
De nieuwbouw in het plangebied is niet van invloed op het functioneren van de molens in de omgeving. In de omgeving van het plangebied liggen twee molens, één aan de Mettenijedijk en één aan de Molenweg. Aan de Mettenijedijk staat een molenstomp van 15 m hoogte. Deze molenstomp staat op een afstand van circa 200 m van het plangebied. Ten noorden van de kern (aan de Molenweg) bevindt zich een nog wel functionerende molen op een afstand van meer dan 600 m van het plangebied. Het plangebied ligt buiten de molenbiotoop van de Molen aan de Molenweg en binnen de biotoop van de Molenstomp aan de Mettenijedijk. Hoewel het plangebied theoretisch binnen de molenbiotoop van deze molen ligt, geeft dit geen beperkingen voor de nieuwbouw. Daarbij is het volgende overwogen.