Plan: | Cadzandseweg Nieuwvliet |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1714.0001bpcn09-VG01 |
De gemeente Sluis wenst medewerking te verlenen aan het woningbouwinitiatief van Bouw- en timmerbedrijf Buize b.v. voor de realisering van 10 woningen op gronden aan de noordzijde van de Cadzandseweg in Nieuwvliet. In figuur 1.1 is globaal de ligging van het plangebied weergegeven.
Gevarieerd bebouwingsbeeld
Met dit woningbouwproject wordt in aansluiting op de huidige bebouwingskarakteristiek van de Cadzandseweg een gevarieerd bebouwingsbeeld voorgestaan. Uitgegaan wordt van individueel opdrachtgeverschap: de toekomstige bewoners krijgen zelf de keuze in het ontwerp van de woning. De 10 woningen worden gefaseerd, verspreid over een aantal jaren, gerealiseerd.
Laatste fase Cadzandseweg 32
In het voorontwerpbestemmingsplan was een laatste fase (Cadzandseweg 32) opgenomen. Er zijn geen woningbouwplannen die voldoende concreet zijn. Vandaar dat het perceel vanuit dit plangebied overgeheveld wordt naar het bestemmingsplan Kleine Kernen. Daarin zal voor dit perceel een vergelijkbare wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen. De oorspronkelijke capaciteit van het aantal te bouwen woningen wordt hierdoor verminderd van 13 naar 10 woningen.
Doel en opzet bestemmingsplan
Doel van dit bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van dit woningbouwproject. Het opstellen van dit bestemmingsplan is nodig omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past in de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Kom Nieuwvliet'.
Figuur 1.1. Ligging plangebied (bron: maps.google.nl)
De voorliggende bestemmingsplantoelichting heeft de volgende opbouw.
Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van en direct grenzend aan de Cadzandseweg in Nieuwvliet. Het is gelegen binnen de door de provincie aangewezen begrenzing bestaand bebouwd gebied.
Agrarische gronden en bedrijfsgronden
De onbebouwde strook is eigendom van de initiatiefnemer en betreft een langwerpige/smalle grondstrook met een lengte van circa 200 m en een diepte van 25 m.
Het plangebied is grotendeels in gebruik als weiland. Aan de noordoostzijde bevindt zich een opslagloods in het overgangsgebied met het bestaande bebouwingslint. Tegenover het plangebied loopt aan de zuidzijde van de Cadzandseweg de lintbebouwing door tot aan de Sint Jansdijk.
Kenmerken Cadzandseweg
De Cadzandseweg kenmerkt zich door een eenvoudige heldere bebouwingsstructuur en ruimtelijke samenhang. De bestaande lintbebouwing in de omgeving van het plangebied is over het algemeen kleinschalig en gevarieerd en bestaat hoofdzakelijk uit woningen met bijgebouwen (schuur en dergelijke). De bebouwing in de directe nabijheid van het plangebied is overwegend gerealiseerd in één bouwlaag met kap (lage nok en goothoogten, zadeldaken) en staat in een strakke rooilijn op relatief korte afstand van de weg.
Figuur 2.1. Foto-impressie plangebied en omgeving
Omgeving
Aan de noordzijde grenst het plangebied aan het buitengebied met zicht op de Mettenijedijk, waarvan de boombeplanting en zeer verspreide bebouwing het silhouet bepalen. Deze dijk ligt op ruime afstand. De tussenliggende Mettenijepolder is open van karakter.
In deze paragraaf wordt ingegaan op het beoogde ruimtelijk-kwalitatieve streefbeeld ofwel de beoogde beeldkwaliteit voor het woningproject. Dit streefbeeld is opgesteld ten behoeve van een verantwoorde ruimtelijke ontwikkeling alsmede een goede inpassing en waarborging van de gewenste beeldkwaliteit van het woningbouwproject. Dit is tot stand gekomen door nauwe samenwerking tussen de gemeente, de initiatiefnemer en RBOI-Middelburg.
Het streefbeeld omvat ruimtelijk kwalitatieve richtlijnen voor de ontwikkeling en vormt een belangrijke basis voor de planologische regeling. Daarnaast heeft het streefbeeld ook de functie van toetskader voor de bouwplannen van de woningen. Deze paragraaf bevat daarmee het beeldkwaliteitsplan voor het project.
Streefbeeld/beeldkwaliteit algemeen
Het bestaande beeld van de Cadzandseweg wordt grotendeels bepaald door bebouwing met een heldere vorm en eerlijk materiaalgebruik. Ook de kleinschaligheid is kenmerkend.
De nieuwe ontwikkeling beoogt het doorzetten van de organische groei van het lint. Gestreefd wordt naar een afwisselende invulling van de strook, die aansluit op de karakteristiek van het bestaande bebouwingslint en het aangrenzende landschap.
De woningen zullen verspreid over een aantal jaren worden gebouwd. Uitgegaan wordt van individueel/particulier opdrachtgeverschap. Met het particulier opdrachtgeverschap en de hierna aangegeven richtlijnen wordt een gevarieerde ontwikkeling bereikt. Uitgangspunt is dat iedere woning anders is dan die van de buurman, maar dat deze toch tot dezelfde familie behoren. Dus geen variatie om de variatie maar onderscheidend op details. Niet alle bestaande kenmerken worden daarbij overgenomen. Sommige aspecten zijn voor verbetering vatbaar.
Voor de woningbouw gelden de volgende specifieke richtlijnen streefbeeld/beeldkwaliteit.
Woningtype
Vrijstaande en halfvrijstaande woningen passen in het bestaande bebouwingspatroon van de Cadzandseweg. Hierop wordt voortgebouwd. Rijenwoningen worden uitgesloten. Het achterliggende gebied moet beleefbaar blijven. Daarnaast maakt het individuele opdrachtgeverschap rijenbouw niet realistisch.
Geschakelde woningen alleen als verbijzondering van het lint van hoofdzakelijk vrijstaande woningen. Geen twee blokken van twee aaneen geschakelde woningen naast elkaar, maar minimaal geflankeerd door een vrijstaande woning aan weerszijden.
Kavelbreedte
In deze maatvoering is een vrijstaande woning met garage in de perceelsgrens realiseerbaar. Bij twee aaneen geschakelde woningen blijft voldoende maat voor een zijtuin gewaarborgd zodat het lint niet zal dichtslibben.
Doorzicht naar agrarisch gebied
Om goede doorkijkmogelijkheden naar het achterliggend open agrarisch gebied te waarborgen wordt een zijtuin van minimaal 5 m breed aangehouden. Het is de bedoeling dat deze strook vrij blijft van bebouwing. Aan de andere zijde van de woning kan in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd (garage, bijgebouw). In de praktijk blijkt dat aan- en bijgebouwen veelal aan één zijde van de woning te worden gesitueerd in verband met toetreding van zonlicht en beperking van schaduwhinder op het perceel.
Situering garages en bijgebouwen
Door de aan- en bijgebouwen aan een zijde van de woning te concentreren wordt de openheid aan de andere zijde versterkt.
Door berging en andere functies te bundelen wordt de ruimte effectief benut en de openheid van de resterende ruimte geoptimaliseerd.
Hoofd- en bijgebouw worden hiermee onderscheiden hetgeen de kleinschaligheid bevordert. Ook wordt zo de opstelruimte voor een auto gewaarborgd.
Rooilijn woning
Deze marge biedt voldoende ruimte voor een gevarieerde straatwand. De maten zijn begrensd door de te verwachten (relatief) beperkte kaveldiepte en het bestaande straatbeeld waarin voorgevels soms dicht aan de straat staan. Het verschil van 4 meter waarborgt de continuïteit van het straatbeeld.
Dakvorm
Een kap is kenmerkend voor deze omgeving. Bestaande woningen hebben allemaal een zadeldak. Samengestelde daken of afwijkende dakvormen zijn zeldzaam. Samenhang met de bestaande bebouwing is in deze lintstructuur belangrijk. Een tweedeling moet worden voorkomen.
Deze duidelijke dakvorm moet uitgangspunt zijn. Afwijkende vormen zijn niet bij voorbaat uitgesloten, maar kunnen hooguit als een incident worden toegestaan.
De woning is als hoofdgebouw bepalend voor het beeld. Aan- en bijgebouwen mogen ook met een plat dak worden afgedekt. De lintbebouwing wordt hierdoor kleinschaliger.
Binnen deze bandbreedte is een duidelijk herkenbare dakvorm mogelijk.
Langskappen hebben de voorkeur. Dit patroon ligt ook het meest voor de hand vanwege de ondiepe kavels. Gestreefd wordt naar een variatie van kaprichtingen. Voorkomen moet worden dat alleen langskappen of dwarskappen ontstaan. Derhalve een aanvullende eis.
Hoogte
Uitgangspunt vormt de bestaande bebouwing. Deze is laag. Incidenteel is een hogere maat mogelijk mits deze uitzondering blijft. Ook de positie is van belang. Dichter bij de kern is een grotere hoogte beter in het beeld op te nemen dan aan het eind van de straat, waar het landschap dominanter wordt.
Door niet de volle 6 m toe te staan wordt een appel op architectonische oplossingen gedaan zoals een doorgetrokken kap of een onderbroken gootlijn door dakkapellen. Het contrast tussen een en twee lagen wordt verzacht.
Uitgaande van 10 m diepe bebouwing en een 45º dak is dit een redelijke maat. Dit leidt tot duidelijke hoofdvormen.
Materiaalgebruik
Vooral de rode dakpannen zijn kenmerkend. Incidenteel komen ook zwarte of antracietkleurige pannen voor. Voor het karakteristieke beeld moeten de rode pannen bepalend blijven.
Bakstenen gevels komen naast gepleisterde of wit geschilderde gevels voor. De witte kleur is belangrijk door de associatie die deze oproept met de kust. Andere materialen of kleuren blijven mogelijk mits deze harmoniëren met het gangbare beeld.
Buitenruimte
In het dorpse beeld passen geen muren of schuttingen. Een groene haag is naar het aangrenzende open land aan de achterzijde vereist. Aan de straatzijde is een groen beeld wenselijk. Een verstening moet worden voorkomen. Hekwerken zijn mogelijk als afscheiding van de voortuin.
Aangezien geen rijenwoningen zijn voorzien kan bij elke woning een parkeerplek worden gemaakt. Bij voorkeur ruimte voor 2 auto's. Dit houdt de parkeerdruk op de straat beperkt. Verharding van de hele voortuin voor parkeren is ongewenst. De straat zou daardoor teveel verstenen.
Straatprofiel
Aan de zijde van de nieuwe woningen wordt momenteel geparkeerd. Door zoveel mogelijk op eigen terrein te parkeren kan een goede parkeerbalans worden bereikt. Parkeren aan één zijde blijft uitgangspunt. De stoep aan de kant van de bestaande bebouwing wordt gehandhaafd evenals de rijweg van 5 m breedte. Een breedte van 5 m is toereikend voor het inparkeren, ook van smalle parkeervakken. Dit wijst de algemeen gangbare breedte van 5 m op parkeerterreinen uit.
Aan de zijde van de nieuwe woningen wordt eveneens een trottoir aangelegd. De bestaande parkeerstrook aan de zijde van de nieuwe woningen wordt heringericht waarbij in de nieuwe situatie tussen de bomen zal worden geparkeerd. Door het inpassen van bomen in de parkeerstrook ontstaat een vriendelijk straatbeeld.
Gronduitgifte
Een vrije keuze ofwel toedeling van een kavel en een variërende kavelbreedte zullen resulteren in een gevarieerd beeld. Daarbij is het van belang dat de resterende nog uit te geven delen een bruikbare maat houden voor efficiënte verkavelingsmogelijkheden. Een veelvoud van 20 m met een marge van 5 m (15 of 25 m) lijkt een bruikbaar uitgangspunt.
Structuurvisie Infrastructuur & ruimte
Algemeen
De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijke beleid van het rijk als opvolger van de Nota Ruimte (2004). In de SVIR is geen specifiek ruimtelijk beleid voor Nieuwvliet geformuleerd. Wel zijn in de SVIR de dertien onderwerpen aangegeven die het rijk als 'nationaal belang' beschermingswaardig acht. Voor een aantal van deze onderwerpen is reeds een (beschermende) regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie hierna).
Nationaal Landschap
In de SVIR zijn gebieden aangewezen die internationaal zeldzaam/uniek zijn, of die kenmerkend zijn voor Nederland. Geheel West Zeeuws-Vlaanderen - dus ook het plangebied - is als Nationaal Landschap aangeduid. In de SVIR is aangegeven welke kernkwaliteiten West Zeeuws-Vlaanderen als gebied bezit. Deze kwaliteiten zijn en verder uitgewerkt in het Omgevingsplan Zeeland (zie paragraaf 3.2).
Binnen Nationale Landschappen geldt behoud door ontwikkeling als uitgangspunt. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt.
Nota Belvedère
Achtergrond van deze nota is dat cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend dienen te zijn bij de ruimtelijke inrichting van Nederland. Geheel West Zeeuws-Vlaanderen, waaronder ook het plangebied, is aangewezen als Belvedèregebied.
De provincie en gemeente dienen, door de cultuurhistorische waarden in een vroegtijdig stadium te betrekken bij de ruimtelijke planvorming, zelf invulling te geven aan de beleidslijnen die het rijk door middel van de Nota Belvedère heeft uitgezet. De provincie Zeeland heeft dit vertaald in het Omgevingsplan Zeeland.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen. Voor Nieuwvliet gelden geen bepalingen inzake woningbouw.
Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018
Algemeen
Het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 geeft de provinciale visie op de toekomstige ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Zeeland. Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied.
Woningbouw
Voor woningbouw zijn de volgende beleidslijnen relevant.
Nationaal landschap
Delen van Zeeland zijn aangeduid als Nationaal Landschap, waaronder West Zeeuws-Vlaanderen. In deze gebieden gelden dezelfde planologische ontwikkelingsmogelijkheden en beperkingen als in andere delen van Zeeland. Op landschappelijk en cultuurhistorisch vlak staan daarbij de voor deze gebieden benoemde kwaliteiten en daaraan gekoppelde strategieën centraal.
De provincie roept vooral marktpartijen en ondernemers op de kansen en mogelijkheden die deze bijzondere status met zich meebrengt op economisch en landschappelijk verantwoorde wijze te vermarkten.
Verordening Ruimte Provincie Zeeland
In de verordening is ten aanzien van woningbouw aangegeven dat in de toelichting bij een bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat het plan voorziet in een aantoonbare regionale behoefte waarbij in die behoefte primair wordt voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
De locatie ligt binnen het gebied dat is aangeduid als bestaand stedelijk gebied.
Gemeentelijk woningbouwprogramma
In het gemeentelijk woningbouwprogramma voor de periode 2010-2020 zijn voor de kern Nieuwvliet 13 woningen opgenomen voor de Cadzandseweg. In de planning zijn voor de eerste 5 jaar 6 woningen gereserveerd, voor de tweede periode van 5 jaar 7 woningen.
Structuurvisie 'Goed Leven'
De Structuurvisie Sluis 'Goed Leven' bevat het ruimtelijk beleid voor de gehele gemeente.
De kern Nieuwvliet is onder meer aangemerkt als woonkern, aandachtsgebied leefbaarheid en is aangegeven 'deeltijd wonen mogelijk'. Leefbaarheid is in de eerste plaats kwaliteit van de woonomgeving en sociale samenhang en in de tweede plaats hoeveelheid en kwaliteit voorzieningen. Er gelden voor wonen de volgende uitgangspunten.
Overwegingen
Voor de kern Nieuwvliet wordt het volgende overwogen.
Ten aanzien van het Nationaal landschap is het volgende relevant.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma en past ook voor het overige binnen het hiervoor aangegeven beleidskader: de woningbouw sluit zowel ruimtelijk, landschappelijk als programmatisch goed aan op het beleid. Het plangebied valt volledig binnen de bebouwingscontour van de kern zoals deze op 1 januari 2005 (peildatum) is vastgelegd door de provincie Zeeland.
Belangrijk is dat op basis van de richtlijnen uit het beeldkwaliteitsplan goed ingespeeld kan worden op de woningbehoefte. De krimp, die zich in Zeeuws-Vlaanderen voordoet, kan fasering van de ontwikkeling betekenen. Aangezien een gefaseerde ontwikkeling wordt voorgestaan en het hier een particuliere kleinschalige ontwikkeling betreft zal de markt zelf regulerend zijn en zal het lint vanzelf organisch groeien. In het beeldkwaliteitsplan is specifieke aandacht besteed aan de ligging van het plangebied aan de rand van de kern. Gezien vanuit het landschap past de uitbreiding dan ook goed bij de kern.
Het plangebied ligt binnen de vastgestelde bebouwingscontour van de kern en grenst aan het buitengebied. De bestaande structuur van het bebouwingslint langs de Cadzandseweg wordt op een logische wijze voortgezet. Met het project wordt een tweezijdige bebouwingsbeeld van de Cadzandseweg bewerkstelligd waardoor het bebouwingslint stedenbouwkundig wordt afgerond/gecompleteerd.
Door een individuele ontwikkeling sturend te maken en op variatie gerichte richtlijnen te hanteren en de gronduitgifte flexibel te maken (kavelgrootte en situering) zal een stedenbouwkundig optimaal gevarieerd beeld ontstaan. Dit komt de beleving /beeldkwaliteit van de dorpsrand ook vanuit het landschap gezien ten goede. De vereiste groene erfafscheiding aan de achterzijde zal dit nog versterken. In samenhang met de voorgeschreven streekeigen materialen voor de bebouwing zal een en ander resulteren in een passende overgang van de uitbreiding naar het achterliggende landschap.
Watertoets
Voor ruimtelijke plannen is de watertoets verplicht. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer. De waterparagraaf is voorgelegd aan de waterbeheerder. Het waterschap zal het wateradvies geven in het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro.
Afstemming ruimtelijke ordening met het waterbeheer
In het kader van de afstemming met de ruimtelijke ordening heeft de provincie Zeeland in het provinciale waterhuishoudingsplan waterkansenkaarten opgesteld voor onder andere stedelijke functies. Op deze kaart zijn voor het plangebied Cadzandseweg in Nieuwvliet de volgende gegevens opgenomen.
Het huidige watersysteem
De bovengrond van de bouwlocatie bestaat uit zeeklei. De gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 m en 0,8 m beneden het maaiveld, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.
De locatie bevindt zich in de Mettenijepolder. Het waterschap hanteert in deze polder een zomer- en winterpeil van respectievelijk 0,8 m – NAP en 0,9 m – NAP. De locatie ligt in het afvoergebied van het gemaal Sluis/Cadzand.
De toekomstige bouwlocatie wordt, net als de kern Nieuwvliet, aangesloten op een gescheiden rioolstelsel. Het vuil water (dwa1) wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Schoon hemelwater (hwa2) wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. In de huidige situatie is het perceel niet verhard. Binnen of langs het projectgebied bevindt zich geen oppervlaktewater en ook geen waterkeringen.
Toekomstig watersysteem
Bij het ontwerp voor de beoogde woningen is rekening gehouden met de (voor voorliggend plan) relevante waterhuishoudkundige criteria die door de waterbeheerder zijn aangegeven. Onderstaand is per criteria aangegeven op welke wijze daar bij de beoogde ontwikkeling mee wordt omgegaan.
Veiligheid (waterkering)
Niet aan de orde.
Wateroverlast
Om de waterafvoer bij extreme neerslagsituaties te kunnen reguleren is de trits 'eerst vasthouden, dan bergen en dan pas afvoeren' richtinggevend voor het waterbeheer bij nieuwe ontwikkelingen. Overeenkomstig afspraken met de gemeente en het Waterschap zal het beoogde woongebied nagenoeg volledig worden afgekoppeld. Bij het afkoppelen van relatief schone verharde oppervlakken (met name daken) van de riolering, wordt het hemelwater naar het oppervlaktewater afgevoerd. Door het zoveel mogelijk vasthouden van relatief schoon water in het plangebied, kunnen piekafvoeren worden beperkt. Neerslag op verhard oppervlak komt relatief snel tot afvoer en dit kan leiden tot afvoerpieken. In de directe omgeving is oppervlaktewater aanwezig ((kavel)sloten rondom het plangebied), waarin water geborgen kan worden om piekafvoeren te beperken.
Met de realisering van het woongebied (ten hoogste 10 woningen) zal het verhard oppervlak worden vergroot. Om het hemelwater van dit oppervlak op te kunnen vangen, (circa 3.250 m² x 75 mm) is circa 250 m³ waterberging noodzakelijk. In overleg met het waterschap is besloten de nieuwe woningen direct aan te sluiten op het bestaande hemelwaterriool. De compensatie voor de toename verharding wordt gevonden in een financiële bijdrage van de toekomstige bewoners in het (op te richten) gemeentelijk waterbergingsfonds.
Grondwateroverlast
Op grond van de Verordening Waterhuishouding Zeeland dient voor nieuwe plannen de ontwateringsdiepte minimaal 70 cm beneden het maaiveld te worden aangehouden.
Riolering
De nieuwe woningen worden aangesloten op het bestaande gescheiden rioleringsstelsel. Bij de rioolvervanging in 2007 is al rekening gehouden met een toename van het aantal woningen aan de Cadzandseweg, de capaciteit is dus voldoende. Door de beoogde ontwikkeling nagenoeg volledig van het huidige verhard oppervlak af te koppelen, wordt dit rioleringsstelsel niet onnodig extra belast. Bij het afkoppelen van relatief schone verharde oppervlakken (vooral daken) van de riolering, wordt het hemelwater naar het oppervlaktewater afgevoerd. Hierdoor ontstaat een positief effect op de werking van de rioolwaterzuivering, omdat deze minder (schoon) regenwater krijgt aangevoerd. De hemelwaterafvoer van het plangebied loost op een sloot van het waterschap aan de Sint Jansdijk.
Watervoorziening
De waterbeheerder vraagt aandacht voor hergebruik van water in het bouwontwerp. Neerslagwater is van goede kwaliteit. Door het gebruik van regenwater kan op het drinkwatergebruik worden bespaard. Regenwater kan nuttig gebruikt worden, bijvoorbeeld voor het doorspoelen van het toilet.
Hergebruik in de vorm van een regenton wordt aanbevolen, andere maatregelen (zoals het plaatsen van een bergingsunit onder de woning) vooralsnog niet. Bij de technische uitwerking van voorliggend plan zal worden bezien of maatregelen ten behoeve van hergebruik van water financieel en technisch verantwoord zijn.
Volksgezondheid
Niet relevant.
Bodemdaling
Niet aan de orde.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt dienen duurzame bouwmaterialen te worden toegepast. Bij het afkoppelen zal de afkoppelbeslisboom van het waterschap worden toegepast om te beoordelen of al dan niet een filter nodig is bij de lozing van dak- en wegwater.
Natte natuur
Niet aan de orde.
Onderhoud
Ingevolge de Keur Waterbeheer van het Waterschap Scheldestromen (vastgesteld op 19-11-2010) dienen ten opzichte van door het waterschap beheerde waterlopen obstakelvrije stroken/beplantings- en bebouwingsvrije onderhoudstroken (schouwstroken) in acht te worden genomen. De breedte van de aan weerszijden van de waterlopen aan te houden onderhoudstroken is afhankelijk van de status van de waterloop. Bij het onderhoud van waterpartijen wordt delfspecie, maaisel en dergelijke in beginsel op de slootkant gedeponeerd. Daarvoor bestaat een ontvangstplicht van de eigenaar van het perceel. Indien dit niet mogelijk of gewenst is zal het door en op kosten van de eigenaar moeten worden afgevoerd.
Algemeen
De provincie Zeeland streeft naar een versterking van de relatie tussen archeologie en ruimtelijke ordening. In de geest van het Verdrag van Malta en vooruitlopend op de wijziging van de monumentenwet 1988 dient ervoor gezorgd te worden dat het Nederlandse archeologisch erfgoed wordt beschermd en er bij ruimtelijke afwegingen rekening wordt gehouden met archeologische waarden, is vanuit het Rijk een Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS) opgemaakt, waarin alle bekende archeologische waarden zijn opgenomen. Terreinen van archeologisch belang of waarde zijn vastgelegd op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Om een indicatie te krijgen voor een archeologische verwachting is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld in de vorm van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW).
De beoogde bouwlocatie maakt op de Archeologische Monumenten Kaart Zeeland geen deel uit van een terrein van archeologische waarde. Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden is het betreffende perceel opgenomen in een zone met een zeer lage trefkans op archeologische vondsten. Gezien deze verwachtingswaarde is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Conclusie
Archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Ondanks de wettelijke vrijstelling voor archeologisch onderzoek is niettemin de kans aanwezig dat archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de graafwerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht ex artikel 53 van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ). Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten. Opdrachtgever verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten onverwijld te melden bij de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) te Middelburg.
Advies SCEZ
SCEZ heeft de archeologieparagraaf bekeken (e-mailbericht 6 maart 2012). De bevindingen in de paragraaf zijn correct: IKAW zeer laag en geen onderdeel van een AMK-terrein. Er zijn geen vindplaatsen/waarnemingen aanwezig. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
In deze paragraaf wordt de ontwikkeling – wat ecologie betreft – getoetst aan de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.
Regelgeving
Flora- en faunawet (soortbescherming)
Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de mogelijke ontwikkelingen niet in de weg staat. Dit is het geval als ingrepen nodig zijn waarvoor ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet zal worden verkregen. In dat geval is de ontwikkeling vanwege de Flora- en faunawet niet uitvoerbaar.
Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming)
Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van gedeputeerde staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het project in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet zal kunnen worden verkregen.
Huidige ecologische waarden soortbescherming
Het perceel wordt intensief gebruik. Gezien dit gebruik en door de aangrenzende bebouwing zijn er geen broedvogels te verwachten die zijn gekoppeld aan agrarische percelen. In het plangebied zijn kleine zoogdieren aanwezig zijn. Het betreft hier dan algemene soorten muizen en mol. Overige beschermde natuurwaarden zijn niet te verwachten. De schuur is door zijn bouwwijze (enkelsteens en geen afgesloten ruimten) ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.
Huidige waarden Gebiedsbescherming
De locatie vormt geen onderdeel van een beschermd natuurgebied, zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Ook ontbreken provinciale ecologische verbindingszones en andere onderdelen van de provinciale ecologische hoofdstructuur in nabijheid van de locatie. Gebiedsbescherming is derhalve niet aan de orde.
Toetsing
Toetsing aan Flora- en faunawet
De grondwerkzaamheden en de bouw van de woningen leiden mogelijk tot verstoring en/of aantasting van beschermde soorten zoals de kleine zoogdieren. Het betreft hier algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt.
Wel dient rekening te worden gehouden met een eventuele vestiging van soorten (bijvoorbeeld kleine zoogdieren of broedvogels) indien het terrein (na het bouwrijp maken) langdurig braak blijft liggen.
Broedvogels mogen niet worden verstoord. Dit kan door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is van 15 maart tot en met 15 juli) op te starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.
Zorgvuldig handelen
In de Flora- en faunawet staat ook het principe van 'zorgvuldige handelen' beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook geldt voor deze soorten een vrijstelling). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaande aan de feitelijke ingreep de grasvegetatie, waar ingrepen zullen plaatsvinden, (frequent) kort te maaien en het maaisel af te voeren. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren en amfibieën. Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze toch (algemene) dieren is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde functieveranderingen geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. Wat de gebieds- en soortbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Flora- en faunawet geen beletsel vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Ontsluiting
Ontsluiting van de percelen vindt plaats via de bestaande infrastructuur van de Cadzandseweg. De weg heeft een breedte van 5 m. Deze is enkele jaren geleden vernieuwd. De capaciteit is voldoende voor het opvangen van een verkeersgeneratie van circa 120 motorvoertuigen/etmaal. In de spitsuren betekent dit een toename met een tiental autobewegingen. Uit oogpunt van verkeer zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Parkeren
Parkeerbehoefte
In het overzicht is het aantal bestaande en nieuw te bouwen woningen vermeld. Daarbij is een minimum en een maximum parkeernorm opgenomen van 1,5 ppl/woning tot 2 ppl/woning.
Behoefte aantal parkeerplaatsen Cadzandseweg | ||||
Woningen | Parkeernorm 1,5 ppl/woning | Parkeernorm 2 ppl/woning | ||
12 bestaande woningen zuidzijde Cadzandseweg | 18 | 24 | ||
10 nieuwe woningen noordzijde Cadzandseweg agrarisch perceel | 15 | 20 | ||
Totaal | 33 | 44 |
Parkeercapaciteit
Voor de berekening van de capaciteit is van het volgende uitgegaan.
Capaciteit aantal parkeerplaatsen Cadzandseweg | ||||
Woningen | Inritten/garages 1 ppl/nieuwe woning |
Inritten/garages 2 ppl/nieuwe woning |
||
woningen zuidzijde Cadzandseweg | 12 | 12 | ||
10 nieuwe woningen noordzijde Cadzandseweg | 10 | 20 | ||
Parkeerstrook noordzijde | 23 | 21 | ||
Totaal | 45 | 53 |
Parkeerbalans
Op basis van de analyse wordt het volgende geconcludeerd.
In de bestemmingsregeling wordt voorgeschreven dat per woonperceel ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein wordt aangelegd. Die bepaling vloeit voort uit de parkeerbalans, gericht op het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid.
De nieuwbouw in het plangebied is niet van invloed op het functioneren van de molens in de omgeving. In de omgeving van het plangebied liggen twee molens, één aan de Mettenijedijk en één aan de Molenweg. Aan de Mettenijedijk staat een molenstomp van 15 m hoogte. Deze molenstomp staat op een afstand van circa 200 m van het plangebied. Ten noorden van de kern (aan de Molenweg) bevindt zich een nog wel functionerende molen op een afstand van meer dan 600 m van het plangebied. Het plangebied ligt buiten de molenbiotoop van de Molen aan de Molenweg en binnen de biotoop van de Molenstomp aan de Mettenijedijk. Hoewel het plangebied theoretisch binnen de molenbiotoop van deze molen ligt, geeft dit geen beperkingen voor de nieuwbouw. Daarbij is het volgende overwogen.
Tussen de nieuwe woningbouwlocatie en milieuhinderlijke (bedrijfs)activiteiten dient voldoende afstand te worden aangehouden teneinde een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat te waarborgen en toekomstige knelpuntsituaties te voorkomen. Omgekeerd mag de ontwikkeling van de locatie niet leiden tot onevenredige beperkingen in de bedrijfsvoering van aanwezige (agrarische) bedrijven. In de directe nabijheid zijn een kerk en een opslagloods gesitueerd.
Kerkgebouw
Achter de woningen aan de zuidzijde van de Cadzandseweg is een kerk gelegen. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009) staat vermeld dat voor kerkgebouwen en dergelijke (SBI-code 9131) geluid het maatgevende milieuaspect is. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 m. De afstand tot de nieuwe woningen bedraagt 40 m. De kerk staat de beoogde woningbouwontwikkeling derhalve niet in de weg.
Opslagloodsen
Aan de Cadzandseweg staan twee opslagloodsen. In de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn opslagloodsen zoals bedoeld aan de Cadzandseweg ingedeeld in milieucategorie 2. Categorie 2-activiteiten zijn bedrijfsactiviteiten die een richtafstand van 30 m hebben. In de huidige situatie zijn er woningen op 15 m vanaf de bedrijfsactiviteiten gebouwd. Zover bekend levert dit geen hinderlijke situaties op.
Om te voldoen aan een goed woon- en leefklimaat wordt voor de bouw van de nieuwe woningen tevens een richtafstand van 15 m aangehouden. Naar verwachting zal de beoogde woningbouw geen belemmering opleveren voor de opslagloods en omgekeerd.
De kortere afstand is aanvaardbaar gelet op de ligging van de locatie aan een hoofdontsluitingsweg en een enigszins gemengd gebied (woningen, recreatiewoningen, beperkte bedrijvigheid).
Agrarisch bedrijf Cadzandseweg 18
Ter plaatse van Cadzandseweg 18 is een akkerbouwbedrijf gevestigd. De afstand tot tussen de woningbouwlocatie en het agrarisch bouwvlak bedraagt circa 125 m. Binnen deze afstand is een vijftal woningen aanwezig. De aard van het agrarisch bedrijf (geen specifieke geurcirkel), de aanwezigheid van andere woningen en de ruime afstand tot de woningbouwlocatie zorgen er voor dat er geen onderlinge knelpunten zijn te verwachten.
Het traject van de Cadzandseweg maakt deel uit van de route voor het aan- en afvoeren van agrarische producten van het bedrijf naar elders. Op het aangrenzende perceel worden agrarische werkzaamheden verricht. De toekomstige bewoners zullen rekening houden met deze situatie bij het verwerven van kavels. Tevens hebben de activiteiten op het woon- en leefklimaat. In de huidige situatie, die met vele andere situaties in Nieuwvliet en elders in de gemeente is te vergelijken, is het wonen aan de rand van de kern in combinatie met aangrenzend agrarisch gebied, een gewilde en passende combinatie. Er hoeft geen vrees te bestaan voor knelpunten. Het woon- en leefklimaat is voldoende.
Algemeen
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Het beleid van de provincie Zeeland gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.
Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek, kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).
Verkennend bodemonderzoek
In opdracht van Bouw- en Timmerbedrijf Buize b.v. is door Grond-, Gewas- en milieulaboratorium 'Zeeuws-Vlaanderen' B.V. een verkennend bodemonderzoek3) uitgevoerd.
In de huidige situatie is het terrein volledig onverhard (weiland). Uit het historisch onderzoek is echter gebleken dat op de onderzoekslocatie een trambaan en een rangeerterrein aanwezig zijn geweest. Het rangeerterrein was gelegen op de noordwestelijke terreinhelft en de trambaan was gesitueerd op het zuidoostelijk terreingedeelte. Tevens is gebleken dat een gedeelte van de locatie deel uitmaakt van een voormalige stortplaats (die door IWACO volledig in kaart is gebracht en schoon is verklaard). In overleg met de gemeente is bepaald dat er ter plaatse van de stortplaats geen grondonderzoek behoeft te worden uitgevoerd. De twee aanwezige monitoringspeilbuizen dienen wel aanvullend te worden geanalyseerd.
Het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de richtlijnen van NEN 5740. Op grond van de onderzoeksresultaten wordt in het rapport het volgende geconcludeerd:
In zowel de licht puin- en grindhoudende bovengrond als in de matig kolengruishoudende bovengrond worden licht verhoogde concentraties PAK (som10) en minerale olie aangetroffen. De ondergrond van het noordelijk terreingedeelte bevat een licht verhoogde concentratie minerale olie. In de ondergrond van het zuidelijk terreingedeelte worden geen verhoogde concentraties geconstateerd.
Het grondwater uit Peilbuis P1 (boring 3) bevat een licht verhoogde concentratie arseen. In het grondwater uit de twee bestaande peilbuizen P2 en P3 worden geen verhoogde concentraties aangetroffen.
Conclusie en aanbevelingen
Op basis van deze resultaten acht Grond-, Gewas- en milieulaboratorium 'Zeeuws-Vlaanderen' B.V. vervolgonderzoek en/of nader te nemen maatregelen niet noodzakelijk, er zijn in de huidige situatie met betrekking tot de voorgenomen activiteiten geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig.
Met betrekking tot de aanwezigheid van de (voormalige) stortplaats heeft overleg plaatsgevonden met het bevoegd gezag (i.c. gemeente Sluis). De gemeente geeft aan dat er, op basis van het onderzoek van IWACO, milieuhygiënisch geen belemmering is voor de realisering van woningen ter plaatse van de (voormalige) stortplaats.
Bij de toekomstige verkoop van de percelen c.q. woningen vormt de stortplaats wel een belangrijk aandachtspunt. De initiatiefnemer zal daarom in overleg met de provincie (bevoegd gezag van de stortplaats) bezien welke mogelijkheden er zijn om de gronden te saneren.
Voor de nieuwe ontwikkeling aan de Cadzandseweg (bouw maximaal 10 woningen) is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna Wgh) als geluidsgevoelige functies aangemerkt en moeten voldoen aan de normen die gesteld zijn in de Wgh. Voor akoestisch onderzoek dient de geluidsbelasting te worden berekend met een tijdshorizon van minimaal 10 jaar. Derhalve is gerekend voor het jaar 2022.
Wettelijk kader
Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wgh geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (onder andere woningen) aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk). De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg, gemeten vanuit de kant van de weg. Onder stedelijk gebied wordt verstaan: 'het gebied binnen de bebouwde kom, doch met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen zone van een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens' (artikel 1 Wgh). De N675 en de Sint Jansdijk zijn de gezoneerde wegen waarvan de geluidszone over de locatie van de beoogde ontwikkeling valt.
Voor straten die zijn ondergebracht in een 30 km/h-gebied geen wettelijke geluidszone en is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 3 september 2003, nummer: 200203751/1) dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. De Cadzandseweg is de gedezoneerde weg die voor dit deel van het onderzoek maatgevend is.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige functies binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt de voorkeurgrenswaarde 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in beginsel niet worden overschreden.
Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde toch wordt overschreden, is het treffen van maatregelen, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel, noodzakelijk. Bij het treffen van maatregelen wordt onderscheid gemaakt tussen maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidschermen) en maatregelen bij de geluidontvanger (bijvoorbeeld door het toepassen van een geluiddove gevel).
Is het treffen van maatregelen niet mogelijk, niet gewenst of niet doeltreffend, dan kan het college van burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden ontheffing verlenen van de voorkeursgrenswaarde en een hogere waarde vaststellen. Deze hogere waarde mag in situatie als deze de uiterste grenswaarde van 63 dB niet te boven gaan. Daarnaast is van belang dat de maximaal aanvaarde binnenwaarde op grond van het Bouwbesluit ten hoogste 33 dB bedraagt.
Resultaten en conclusies onderzoek
De geluidsbelasting aan de gevels van de beoogde ontwikkeling ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Sint Jansdijk bedraagt minder dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en voldoet daarmee aan de normen uit de Wgh.
De geluidsbelasting aan de gevels van woningen als gevolg van de N675 bedraagt op ten hoogste 6 woningen (op basis van de richtlijnen voor perceelsbreedten) 49 dB. Het betreft de woningen die tussen de 59 en 70 m afstand van de wegas van de N675 komen te staan. Omdat er redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting terug te dringen, zal het college een hogere waarde vaststellen. In tabel 3.1 zijn deze hogere waarden weergegeven.
Tabel 3.1. Hogere waarden
bron | maximaal aantal woningen* | geluidsbelasting | |
N 675 | 6 | 49 dB |
* het betreft de woningen die tussen de 59 en 70 m van de wegas van N675 zijn gepland
De geluidsbelasting aan de gevels door het wegverkeerslawaai van de Cadzandseweg bedraagt 51 dB. Redelijkerwijs zijner geen maatregelen mogelijk om de geluidsbelasting te beperken. De uiterste grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet luchtkwaliteit (Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 3.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig vanaf | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | 2010 | ||
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | 2005 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | 2005 |
1)Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals bij het opstellen van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek en resultaten
In het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' is exact bepaald in welke gevallen een project niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Woningbouwprojecten waarbij sprake is van niet meer dan 1.500 nieuwe woningen bij 1 ontsluitingsweg en niet meer dan 3.000 nieuwe woningen bij 2 ontsluitingswegen (met gelijkmatige verkeersverdeling) hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wlk.
Dit bestemmingsplan biedt een bouwmogelijkheid van slechts 10 woningen. Deze ontwikkeling kan worden gezien als een ontwikkeling die 'niet in betekenende mate' zal bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de omgeving. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter wel nagegaan wat de luchtkwaliteit ter plaatse van de beoogde woning is. In bijlage 3 zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de woningen geen grenswaarden worden overschreden. De Wlk staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken4 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen, die zich in het invloedsgebied van een inrichting of vervoersas bevindt en die minimaal een bepaalde omvang heeft, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
In de directe omgeving van de plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die vallen binnen de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Over de Westerschelde worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor de met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde verbandhoudende risico's, is onderzoek verricht door TNO. In figuur 3.1 is het invloedsgebied weergegeven van de transportroute voor gevaarlijke stoffen over deze waterweg. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de transportroute over de Westerschelde.
In de omgeving van het plangebied vindt verder geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water of door (ondergrondse) leidingen.
Figuur 3.1 Globale ligging invloedsgebied voor ongevallen met toxische stoffen (rode lijn) en brandbare stoffen (blauwe lijn) (bron: TNO, rapport 2007-A-R0562/B, Eenmalige afweging groepsrisico Westerschelde).
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied.
Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens dienen relevante zones te worden aangegeven, waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Daarnaast dienen optisch vrije paden in het bestemmingsplan te worden opgenomen.
In het plangebied lopen geen planologisch relevante leidingen. Langs de randen van het plangebied liggen wel diverse niet planologisch relevante leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen). Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs/in combinatie met aanwezige infrastructuur.
In het kader van de realisering van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningen zal ten minste drie werkdagen voor de aanvang van daadwerkelijke graafwerkzaamheden door degene die de graafwerkzaamheden uitvoert contact moeten worden opgenomen met het KLIC5, waarbij dient te worden gemeld waar en wanneer wordt gegraven.
Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van het project aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Deze afdeling regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3. tot en met 6.2.5. Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.
De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Voorliggende ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overlegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen.
Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal wordt voorzien.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Deze wet vormt het wettelijk kader voor het bestemmingsplan. Vanaf 1 januari 2010 moeten alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen, Algemene maatregelen van Bestuur (AMvB's) en structuurvisies. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten, provincies en departementen verantwoordelijk zijn voor het maken en beheren van hun eigen ruimtelijke plannen en verordeningen. Tevens worden deze plannen en verordeningen digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en medeoverheden.
Een vergelijkbaar ruimtelijk plan is opgebouwd volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, editie 2008 (SVBP2008), die is verankerd in het Bro. Deze standaard is opgesteld door de werkgroep 'Standaard Vergelijkbaarheid' in het kader van Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen (DURP). De standaard bouwt voort op de Digitale Leest. Vooruitlopend op de verplichte toepassing wordt SVBP2008 toegepast in de planregels en verbeelding.
Daarnaast is in het nieuwe Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd en vormgegeven conform de bindende afspraken van de SVBP2008.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) in dit bestemmingsplan is het volgende van belang.
Opzet verbeelding
Bestemmingen
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming geldt voor de betreffende gronden en waar bebouwing is toegestaan. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, zoals W voor 'Wonen'.
Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De analoge kaart bestaat uit 1 kaartblad en renvooi, op een schaal van 1:1.000.
Aanduidingen
Kleine letters tussen rechte haken, cursief weergegeven W[tae] geven een bouwaanduiding aan, waarmee specifieke bouwregels worden bepaald. W[tae]staat voor de bestemming Wonen waarbij de woning ten hoogste twee aan een mogen worden gerealiseerd.
Ten slotte worden maatvoeringsaanduidingen op de kaart aangegeven waarin de maximaal toegestane hoogtemaat (goothoogte en bouwhoogte) wordt aangegeven.
Bij het toekennen van de aanduidingen is gebruik gemaakt van de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2008.
Opzet planregels
Overeenkomstig SVBP2008 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde.
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:
Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen en wat binnen deze bestemmingen is toegestaan met betrekking tot gebruik en bouwen.
De voortuinen bij de woningen en de zijtuinen van de woningen gelegen op de hoek zijn bestemd voor tuin. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan en worden ook inritten toegestaan ter ontsluiting van het perceel. Daarnaast is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om erkers in de voortuinen mogelijk te maken.
De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor het wonen en bijbehorende erven, toegangs- en achterpaden. Er is een onderscheid gemaakt in afzonderlijke bestemmingen Wonen en Tuin. Hierdoor is sprake van een rustiger kaartbeeld en wordt een duidelijk onderscheid gemaakt in de delen van de woonpercelen waarop bebouwing mogelijk is (bebouwingsvlakken en (achter)erven) en de delen waarop geen of nauwelijks bebouwing mogelijk is (voortuinen). Door middel van het bouwvlak is aangegeven waar in hoofdzaak hoofdgebouwen en bijgebouwen (binnen het bouwvlak) of uitsluitend bijgebouwen (erf, buiten het bouwvlak) zijn toegestaan.
Organische groei
Uit de ruimtelijke analyse komt naar voren dat het bouwen van de woningen passend is voor zover dit gebeurt volgens het principe van organische groei.
Hiervoor is de faseringsregeling als een voorwaardelijke verplichting opgenomen, overeenkomstig de opzet zoals die in jurisprudentie door de Afdeling bestuursrechtspraak, is aanvaard.
In de westelijke helft van het bestemmingsvlak wordt voor meer dan drie woningen omgevingsvergunning verleend, nadat in de oostelijke helft ten behoeve van ten minste twee woningen omgevingsvergunningen zijn verleend.
De praktische uitwerking die het meest voor de hand ligt, is in de figuur weergegeven.
Figuur 4.1 Praktische uitwerking faseringsregeling
Bouwregels
Ten behoeve van de regeling inzake bebouwing op een woonperceel is nagegaan welke ruimtelijke kenmerken op de verbeelding aangegeven moeten worden en in de bestemmingsregeling moeten worden verwerkt. Daarbij is het volgende van belang.
Afwijkingsbevoegdheden
Aangezien in het artikel diverse maatregelen zijn opgenomen die een arbitrair en/of algemeen karakter hebben en het wenselijk is om op incidentele situaties zorgvuldig te kunnen inspelen door afwijkingen toe te staan, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het verhogen van de goothoogte.
Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels is aangegeven dat het bieden van logies voor arbeidsmigranten niet is toegestaan.
Uit de genoemde knelpunten volgt dat een zorgvuldige afweging van locaties nodig is alsmede een daarop afgestemde regeling. Het gaat hier dan ook om een afwijkend gebruik, anders dan permanente bewoning of recreatief verblijf. Ter verduidelijking is 'logies voor arbeidsmigranten' in de algemene regels uitgesloten. Om vergelijkbare redenen is kamerverhuur ook als strijdig gebruik aangemerkt.
In het kader het overleg ex artikel 3.1.1. Bro is het voorontwerpbestemmingsplan aan diverse instanties toegestuurd met het verzoek op dit plan te reageren.
Overlegreacties zijn ontvangen van:
Woon Advies Commissie heeft gemeld dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De overige overlegreacties zijn als volgt samengevat en beantwoord.
Provincie Zeeland
Overlegreactie
Gewezen wordt op de discrepantie tussen het bouwen van 13 nieuwe woningen in de kern Nieuwvliet en de krimpopgave waarin juist woningen uit de markt worden genomen. Dit laatste is beleidsmatig vastgelegd in de per 22 december 2011 vigerende structuurvisie van de gemeente. Daarin zijn criteria aangegeven voor het beoordelen van woningbouwinitiatieven zoals het slopen van een gelijk aantal woningen elders, het levensloopbestendig bouwen en een bijzonder woonmilieu als kwaliteitsimpuls. In de toelichting wordt hier niet op in gegaan.
Reactie gemeente
Bij het ter inzage leggen van het voorontwerpbestemmingsplan was de structuurvisie nog niet vastgesteld. Het ontwerpbestemmingsplan wordt hierop aangevuld. Naar aanleiding van de overlegreactie wordt het volgende overwogen.
Conclusie
Waterschap Scheldestromen
Overlegreactie
Reactie gemeente
Conclusie
SCEZ 6 maart 2012
Overlegreactie
Het SCEZ heeft in haar reactie ingestemd met de archeologieparagraaf in het voorontwerpbestemmingsplan. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Reactie gemeente
Met instemming wordt kennis genomen van de overlegreactie die ondersteunend is voor het plan.
Conclusie
In paragraaf 3.2.3 Archeologie worden de bevindingen van SCEZ vermeld.
Gasunie
Overlegreactie
Het plangebied ligt buiten de 1% letaliteitsgrens van de meest nabij gelegen leiding. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Reactie gemeente
Uit de reactie blijkt dat er geen knelpunten zijn inzake het leidingbelang en externe veiligheid.
Conclusie
Er is geen aanpassing van het bestemmingsplan nodig.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 25 januari 2012 ter inzage gelegen. Hierop zijn de volgende reacties binnengekomen.
Inspraakreactie 1
Inspraakreactie
Reactie gemeente
Conclusie
Aan de toelichting wordt een parkeeranalyse toegevoegd.
Inspraakreactie 2
Inspraakreactie
Deze inspraakreacties zijn identiek. Derhalve worden zij gezamenlijk beantwoord. De volgende vragen zijn gesteld.
Reactie gemeente
Op het schaalniveau van Nieuwvliet is het nauwelijks mogelijk een duidelijke koppeling te maken tussen nieuwbouw, herstructurering en leegstand. De bijdrage aan het Fonds Woningbouwontwikkeling bevordert dit proces in algemene zin.
De omgeving van Nieuwvliet maakt deel uit van het dijkenlandschap. Op het niveau van het landschap zijn er geen significante effecten. De uitbreiding vormt een organische groei van de kern door de lintbebouwing aan een bestaande weg door te zetten. Het landschapsbeeld van woningen langs een uitvalsweg zal hierdoor niet veranderen.
Voor dit project is wel een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan (paragraaf 2.2). Voor dit project zijn duidelijke regels opgenomen om de nieuwe bebouwing goed te laten aansluiten bij het karakteristieke beeld. Hiervoor zijn specifieke maatvoering, afstanden en hoogtematen gegeven alsmede regels voor een afwisselende typologie van woningen. Hiermee blijft het bestaande karakter van lintbebouwing in stand. Er is wat dat betreft geen keuze gemaakt voor een dubbele rij woningen of voor aanleg van specifieke, haaks georiënteerde ontsluitingen (insteekweggetjes). De gekozen opzet sluit aan op de lintbebouwing die langs het noordoostelijke deel van de Cadzandseweg reeds aanwezig is.
Overigens betekent de ligging in een Nationaal Landschap geen verbod op woningbouwontwikkelingen. Wel dient hiermee rekening te worden gehouden. In de toelichting van het plan is hier aandacht aan besteed. Ook uit de voorgaande reactie blijkt dat er geen wezenlijke verandering van het landschap wordt voorzien.
Het bestaande straatprofiel blijft in hoofdopzet gehandhaafd. Het streven is een aantal bomen tussen de parkeervakken toe te voegen, hetgeen het straatbeeld ten goede komt. Voor het agrarisch bedrijf zal er niets veranderen. De rijweg blijft volledig beschikbaar voor rijdend verkeer. Parkeren kan alleen in de parkeerstroken en niet op de rijbaan. Gelet op het aantal parkeerplaatsen is er geen gegronde vrees voor geparkeerde auto's op de weg. Aan de toelichting wordt een analyse omtrent het parkeren toegevoegd.
Het plan richt zich niet op een specifieke groep van buiten. Er wordt geen bijzonder woonmilieu nagestreefd. Aangesloten wordt op een groei die past bij de kern. Eigen inwoners (bij voorbeeld starters), maar ook mensen van buiten die in Nieuwvliet willen wonen, vormen de doelgroep.
Een ontwikkeling waarbij aansluitend kavel voor kavel wordt gerealiseerd, is mogelijk maar wordt niet wenselijk geacht. Het verspreid ontwikkelen verdient de voorkeur. De nagestreefde organische groei biedt juist ruimte voor initiatieven en voorkeuren van particulieren. Open stukken (wellicht tijdelijk) tussen ontwikkelde kavels passen in een dergelijke ontwikkeling. Dit laat onverlet dat het uiteindelijke beeld van lintbebouwing aan de zuidzijde van de Cadzandseweg, als voortzetting van de reeds aanwezige lintbebouwing, straks bepalend is voor het beeld. Daaruit zal niet direct de gerealiseerde volgorde van de bouw van woningen afleesbaar zijn. Dat is ook geen vereiste voor een passend eindbeeld.
Inmiddels is het aantal te bouwen woningen van 13 woningen in het plangebied teruggebracht naar 10 woningen. De bedrijfslocatie komt in het plangebied van het bestemmingsplan Kleine Kernen te liggen. Daarin zal worden voorzien in een vergelijkbare wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw.
Conclusie
Inspraakreactie 3
Inspraakreactie
Het bouwen van woningen op deze locatie is niet verantwoord.
Reactie gemeente
Conclusie