| Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22o Breekwagen 7 te Bergharen |
|---|---|
| Status: | ontwerp |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.TAMBGBBreekwagen7-OW01 |
De aanleiding voor deze motivering is het planvoornemen om op het woonperceel op de hoek van de Oude Schaarsestraat en de Breekwagen een levensloopbestendige woning toe te voegen. Het perceel wordt momenteel al gebruikt als woonlocatie. Voor de locatie aan de Breekwagen 7 is in 2016 reeds een wijzigingsplan vastgesteld. Op basis van dit wijzigingsplan heeft de locatie de functie 'Wonen - 1'.
Ter plaatse van Breekwagen 7 wordt de bebouwing met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bestaande woning' als bestaande woning aangemerkt. De bestaande woning blijft behouden. Met het planvoornemen wordt naast de bestaande woning één extra burgerwoning gerealiseerd.
In een brief van 19 november 2024 heeft de gemeente Wijchen aangegeven principemedewerking te verlenen aan het plan. Op basis van deze brief lijkt het plan niet in strijd met gemeentelijk beleid en heeft het planvoornemen voldoende ruimtelijke kwaliteit. Het College stelt als voorwaarde voor medewerking dat er een realisatieovereenkomst met de gemeente wordt gesloten en dat er een omgevingsdialoog wordt gevoerd.
Om tot een realisatieovereenkomst te komen, dient het omgevingsplan van de gemeente Wijchen voor de projectlocatie te worden gewijzigd. Het verkavelingsplan vormt het uitgangspunt voor het TAM-omgevingsplan.
Het plangebied bevindt zich aan de kruising van de Aaldert, de Oude Schaarsestraat en de Breekwagen te Bergharen. Het perceel is kadastraal bekend als Bergharen, sectie G, nummer 770, met een totaaloppervlak van circa 7.500 m². Het perceel beschikt over een burgerwoning met agrarische bebouwingen. In totaal is er circa 4.000 m² aan erfverharding en bedrijfsgebouwen aanwezig.
De locatie is gelegen ten westen van de kern Bergharen, in het buitengebied behorend tot de gemeente Wijchen. Vanaf de locatie aan de Breekwagen 7 is het circa 450 meter in oostelijke richting tot aan het plaatsnaambord van Bergharen.
Bergharen is een Nederlands dorp in de gemeente Wijchen (provincie Gelderland). Het dorp, met circa 1.800 inwoners, ligt bij een rivierduin die zich van Heumen tot Horssen uitstrekt en grotendeels met bos begroeid is. Vanouds was Bergharen een zelfstandige bestuurlijke eenheid, die in de Franse tijd een gemeente werd. De gemeente Bergharen werd op 1 januari 1818 vergroot met de opgeheven gemeente Hernen. Op 1 januari 1984 werd Bergharen bij de gemeente Wijchen gevoegd.
Het dorp Bergharen heeft twee kerken: een protestantse uit de 15de eeuw en een katholieke uit 1894. Nabij de beltmolen 'De Verrekijker' bevindt zich een kapel met daarin een beeltenis van Onze Lieve Vrouw ter Nood Gods. De kapelberg aan de Molendijk is een officieel bedevaartsoord. Ook is het dorp bekend van hengelclub de Forel. Ten oosten van Bergharen ligt recreatiegebied De Groene Heuvels, waar jaarlijks het festival Down The Rabbit Hole wordt georganiseerd.
Het buitengebied van Bergharen kenmerkt zich door uitgestrekte velden. Tussen de velden lopen enkele watergangen, zoals de Woezikse Leigraaf, de Broeksche Leigraaf, Nieuwe Wetering en de Oude Wetering. Daarnaast kenmerkt het buitengebied zich door enkele meertjes die herinneren aan eerdere zandwinning.
De omgeving van het plangebied, plangebied ter plaatse van de rode markering
De planologisch-juridische situatie van het besluitgebied is vastgelegd in het omgevingsplan van de gemeente Wijchen, dat in werking is getreden op 1 januari 2024.
Het tijdelijke deel van het 'Omgevingsplan gemeente Wijchen' is sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet afgeleid van de voorgaande bestemmingsplannen: 'Breekwagen 7, Bergharen', 'Buitengebied Wijchen', 'Buitengebied herziening 2014' en 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen'.
Op basis van het bestemmingsplan 'Breekwagen 7, Bergharen' heeft het plangebied ter plaatse van de extra burgerwoning de functie 'Wonen - 1'. Daarnaast heeft de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en deels 'Waarde - Archeologie 3'. Het plangebied valt bovendien binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone - hydrologische beschermingszone'.
Uitsnede tijdelijk deel Omgevingsplan gemeente Wijchen (o.b.v. 'Breekwagen 7, Bergharen')
Aangezien per bestemmingsvlak voor de functie 'Wonen - 1' maximaal één woning is toegestaan, is de realisatie van de extra burgerwoning niet rechtstreeks mogelijk. Voor het realiseren van het voornemen moet daarom worden afgeweken van de geldende planologische regeling. Om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken, wordt het omgevingsplan voor het plangebied gewijzigd door middel van een TAM-omgevingsplan.
‘TAM’ staat voor Tijdelijke Alternatieve Maatregel. Met een TAM-omgevingsplan is het mogelijk om met de IMRO-standaard voor bestemmingsplannen en bijbehorende software het omgevingsplan te wijzigen.
Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet is onderkend dat de planapplicaties voor het maken en publiceren van het omgevingsplan in combinatie met het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) vaak nog onvoldoende functioneren. Daarom is het TAM-omgevingsplan mogelijk gemaakt.
Dit TAM-omgevingsplan is dus opgesteld op basis van de IMRO-standaard voor bestemmingsplannen. Juridisch is het een wijziging van het omgevingsplan. Dit TAM-omgevingsplan wordt een apart hoofdstuk van het tijdelijke omgevingsplan. Uiteindelijk zal het verwerkt worden in het definitieve omgevingsplan.
Na dit inleidende hoofdstuk is de opbouw van de voorliggende ruimtelijke motivering als volgt:
Het plangebied betreft een voormalig agrarisch perceel van 7.500 m². Circa 4.000 m² van het perceel bestaat uit erfverharding en bedrijfsgebouwen. In 2016 is de agrarische functie gewijzigd naar een woonperceel. Op het perceel is agrarische bebouwing aanwezig, inclusief een burgerwoning.
Het perceel is kadastraal bekend als Bergharen, sectie G, nummer 770. Op de navolgende figuur is een luchtfoto van de locatie weergegeven.
Luchtfoto van het plangebied
Concreet bestaat de locatie in de huidige situatie uit een woonperceel van 7.500 m², met daarop een burgerwoning en bijbehorende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De maatvoeringen van de agrarische gebouwen zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
| Lengte | Breedte | Totaal (m²) | |
| Open loods | 24,25 meter | 9 meter | 218,25 m² |
| Aanbindstal | 14,70 meter | 24,25 meter | 356,48 m² - 57,48m² (gedeelte huis) = 299m² |
| Oude varkensstal | 9,4 meter | 16,4 meter | 154,16m² |
| Nieuwe varkensstal | 13,90 meter | 7,4 meter | 102,86m² |
| Totale aantal m² | - | - | 774,27m² |
Voormalige agrarische bedrijfsgebouwen
Het plan is om de agrarische bebouwing grotendeels te slopen en in ruil hiervoor een burgerwoning toe te voegen. Concreet bestaat het voornemen uit het slopen van de volgende agrarische bebouwingen:
De totale sloopomvang bedraagt circa 775m². Deze sloopomvang is voldoende om op basis van het Functieveranderingsbeleid een woning (vrijstaand) terug te mogen bouwen, waarbij de oppervlakte van de nieuwbouw maximaal 50% mag zijn van de sloopoppervlakte. Op 19 november 2024 heeft de gemeente Wijchen aangegeven principemedewerking te verlenen aan het planvoornemen. Het principebesluit is als Bijlage 1 toegevoegd aan dit plan.
Het slopen van de bebouwing wordt als een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan het plan. De te slopen bebouwing is vastgelegd op onderstaande kaart. Een gedetailleerde versie is toegevoegd als Bijlage 2 aan deze motivering.
Te slopen (agrarische) bedrijfsgebouwen
In de toekomstige situatie wordt de voormalige (agrarische) bebouwing vervangen door een landelijke bebouwing met woonfunctie en bijgebouw. De adressering van de nieuwe woning betreft Breekwagen 7a.
Om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de omgeving en de uitstraling hiervan, is ervoor gekozen om dezelfde landelijke bouwvormen aan te houden als in de huidige situatie. De toe te voegen woning is, als het ware, schuin achter de bestaande woning geprojecteerd, zodat beide woningen samen een erfachtig ensemble vormen.
Het concept voorontwerp voor de toekomstige woning is inmiddels akkoord bevonden door de Adviescommissie Omgevingskwaliteit. Aan de hand van voorliggend plan zal het ontwerp verder worden uitgewerkt. In het huidige ontwerp is rekening gehouden met een streekeigen materiaalkeuze en kleurstelling. Zo ontstaat een landelijke uitstraling door de combinatie van bakstenen en houtbekleding. In Bijlage 3 is de landschappelijk inpassing met de situering van de toekomstige gebouwen opgenomen. De weergegeven afmetingen en de omvang van de bebouwing op de landschappelijke inpassing zijn indicatief en kunnen in de uitwerkingsfase nog worden aangepast.
Concreet bestaat de nieuwe situatie, zoals weergeven is in de navolgende figuur uit:
De toekomstige situatie
Met inachtneming van hetgeen omschreven in Hoofdstuk 3 Beleidskader en Hoofdstuk 4 Milieu-& omgevingsaspecten met de bijbehorende onderzoeksrapportages en resultaten uit eventuele vervolgonderzoeken, is er met uitvoering van voorliggend ruimtelijk plan sprake van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving, en daarmee sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Planspecifieke beoordeling
Op basis van de NOVI worden nieuwe woningen bij voorkeur binnen bestaand stedelijk gebied geprogrammeerd en nabij (H)OV-knooppunten. Hiermee worden bestaande steden, regio- en dorpskernen versterkt en wordt tegelijkertijd het landschap gekoesterd. Het doel is leefomgevingen te creëren met een menging van functies (wonen/werken/voorzieningen) en voldoende groen (zoals recreatieve uitloopgebieden, sportvelden, natuur en hydrologische buffers).
Prioriteit 4 van de Nationale Omgevingsvisie is om het landelijk gebied toekomstbestendig te ontwikkelen. Door op deze locatie een extra woning te realiseren, wordt het landschap gekoesterd en zal de westelijke kernrand van Bergharen op een ruimtelijk goede wijze worden ingericht.
In 2016 zag de gemeente Wijchen aanknopingspunten in het ruimtelijk beleid om voor de locatie aan de Breekwagen 7 te voorzien in de omzetting van de agrarische bedrijfslocatie naar een burgerwoonbestemming. Dit had onder meer te maken met de beëindiging van de veehouderij.
Gezien de groei van de Arnhem-Nijmegen Foodvalley, dient Bergharen steeds meer als recreatief uitloopgebied, met campings en recreatiegebieden. Het slopen van agrarische gebouwen voor het realiseren van een landelijk gelegen woonhuis is in dat geval een toekomstbestendige ontwikkeling aan de rand van Bergharen.
Door de toekomstige ontwikkelingen rondom Bergharen kan worden geconcludeerd dat het plan aansluit bij de NOVI en dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s):
In deze AMvB's staan regels voor het praktisch uitvoeren van de wet. Voor de volgende onderwerpen gelden er op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving instructieregels voor het vaststellen van een (wijziging van het) omgevingsplan:
Planspecifieke beoordeling
Voor onderhavige afwijking van het Omgevingsplan zijn de onderstaande categorieën van toepassing:
Omgevingsbesluit
In het Omgevingsbesluit staan regels over het bevoegd gezag voor omgevingsvergunningen, over procedures, handhaving en uitvoering, en over het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Voor het Omgevingsbesluit is er in dit geval sprake van het volgende:
Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Voor het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) betreft dit:
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Voor het Besluit activiteiten leefomgeving (Bkl) betreft dit:
Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Voor het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) betreft dit:
In Hoofdstuk 4 van deze motivering worden de aspecten van de fysieke leefomgeving behandeld. Aan de hand van de aspecten van de fysieke leefomgeving wordt aangetoond dat er wordt voldaan aan de sectorale aspecten die voortvloeien uit het Omgevingsbesluit, het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Voor zover de instructieregels relevant zijn voor de voorliggende ontwikkeling, worden deze regels in Hoofdstuk 4 bij het betreffende aspect behandeld. Uit deze toets blijkt dat de ontwikkeling past binnen de kaders uit deze AMvB's.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De Ladder voor duurzame stedelijk ontwikkeling is opgenomen als een instructieregel voor het Omgevingsplan, specifiek gericht op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed. De ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling is van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, van kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.
Voor zover een Omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het Omgevingsplan rekening gehouden met:
De instructieregel in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de Ladder is vereist. Deze instructieregel geldt ook voor een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). Dit regelt artikel 8.0b Bkl.
Het beoogde en huidige planologische regime moeten bij toepassing van de Ladder met elkaar vergeleken worden. De kwantitatieve én kwalitatieve behoefte van de ontwikkeling moet worden bepaald op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling.
Artikel 5.129g Bkl geeft geen ondergrens aan. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn hiervoor lijnen uitgezet. Bij woningbouw is vanaf 12 woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is.
Planspecifieke beoordeling
Binnen het plangebied is er sprake van een nieuwe ontwikkeling in de vorm van slechts één nieuw woonhuis. Doordat er sprake is van de toevoeging van één enkele woning, wordt de drempelwaarde van 12 woningen bij woningbouw niet wordt overschreden. Om deze reden is er géén sprake van een ladderplichtige ontwikkeling in de context van de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling. De marktvraag en behoefte dienen hierdoor niet te worden onderbouwd.
Het planvoornemen is passend binnen het nationaal beleid.
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
Planspecifieke beoordeling
De provincie Gelderland streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat dat anticipeert op ontwikkelingen. Hieruit vloeit de ambitie voort om binnen Gelderland een aanbod van woningtypen en woonmilieus te realiseren, passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning.
Voor de provincie Gelderland staat een goede balans tussen vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop. Er is dan ook zorg en aandacht voor de woonbehoeften van alle Gelderlanders. Op de woningmarkt is sprake van een aanbod van verschillende woningtypen en woonmilieus, passend bij de diversiteit aan woningvraag. Centraal staat het vinden van een passende en duurzame woning voor ieder.
Dit plan sluit goed aan bij de kenmerkende woningtypen van het buitengebied. Door op deze locatie een grotere vrijstaande woning te realiseren, wordt de omgeving niet belemmerd en blijft er voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Bovendien wordt door op deze locatie een woning te realiseren, elders de kans geboden om woningen te realiseren die aansluiten bij de behoefte ter plaatse.
Gelet op het vorenstaande is het planvoornemen in lijn met de woonvisie, zoals vastgesteld in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Alle instructieregels die voortvloeien uit de Omgevingsverordening Provincie Gelderland komen hieronder aan bod.
Doordat sprake is van de ontwikkeling van woonlocaties zijn de instructieregels van wonen het zwaarstwegend.
Artikel 5.62 - Oogmerk instructieregels over woonlocaties en recreatiewoningen
Het in onderdeel a genoemde oogmerk komt voort uit de ambitie om de Gelderlanders nu en in de toekomst te voorzien in een goede woonplek. Die ambitie uit de omgevingsvisie krijgt vorm in het Actieplan Wonen. De woonbehoefte en de balans tussen vraag en aanbod van voor de verschillende doelgroepen beschikbare woonruimte varieert per regio.
Deze paragraaf regelt dat in elke regio een regionale woonagenda wordt opgesteld en geactualiseerd en dat de daarin gemaakte afspraken doorwerken in de gemeentelijke omgevingsplannen. Zo wordt in onderlinge afstemming en samenwerking gewerkt aan de ambitie en opgave van een evenwichtige en toekomstbestendige Gelderse woonvoorraad.
Artikel 5.64 - Doorwerking regionale woonagenda
Toetsing
Artikel 5.64 vindt doorwerking in de regionale woonagenda. Per regio stellen de gemeentebesturen samen met Gedeputeerde Staten een regionale woonagenda op. Een Omgevingsplan laat nieuwe woningen alleen toe als die ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda.
Als een ontwikkeling niet past binnen de regionale woonagenda, kan een Omgevingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda die ontwikkeling toch toelaten als:
Met het initiatief wordt één vrijstaand woonhuis gerealiseerd in het buitengebied van Bergharen. In de navolgende motivering, wordt het initiatief verder getoetst aan de regels in de Omgevingsverordening voor het realiseren van nieuwe woonlocaties.
Doordat voor de realisatie van de woning meerdere voormalige agrarische gebouwen worden gesloopt, zorgt de realisatie van de woning niet voor een toename van het verhard oppervlak. Qua vormgeving sluit de toekomstige woning aan bij de bestaande woningen in het buitengebied. Door de landelijke uitstraling is de woning passend binnen het straatbeeld.
Het planvoornemen wordt in 3.3 Regionaal beleid en 3.5 Gemeentelijk beleid getoetst aan de regionale woonagenda, de Woondeal 2.0 en de verstedelijkingsstrategie. Op basis hiervan kan geconcludeerd dat het voornemen aansluit bij de woonagenda en er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Door het verwijderen van de agrarische bebouwing zorgt de ontwikkeling nauwelijks voor een impact op de omgeving.
In afdeling 5.3 'Instructieregels Omgevingsplan: landschap' zijn onder artikel 5.39 de instructieregels voor het beschermen van het landschap van 'Land van Maas en Waal' opgenomen.
Artikel 5.39 (beschermen landschap Gelderse streken: Land van Maas en Waal)
Voor zover een Omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek Land van Maas en Waal bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek Land van Maas en Waal.
Toetsing
Voor het landschap moet worden voorkomen dat de meer verstedelijkte ontwikkelingsassen, verbonden met Nijmegen, door mogelijk conflicterende, ruimtelijke ontwikkelingen verrommelen, door adequaat te sturen op ruimtelijke kwaliteit en in te zetten op aantrekkelijke landschapsbouw. Bij nieuwe ontwikkelingen is het belangrijk om zichtlijnen te behoeden voor verstorende elementen.
Voor het voorliggende project geldt dat de woning als vervangende nieuwbouw wordt gerealiseerd voor de sloop van meerdere agrarische gebouwen. Door het vervangende karakter van het plan is er geen sprake van een conflicterende ruimtelijke ontwikkeling. Het woonhuis zal geen nieuw verstorend element vormen dat mogelijke zichtlijnen verstoord.
De ontwikkeling sluit vanwege de reeds aanwezige bebouwing goed aan bij het bestaande buitengebied aan de dorpsrand van Bergharen. Na de realisatie van het voornemen is er sprake van landelijk wonen aan de rand van de kern van Bergharen.
In hoofdstuk 4 'Regels over activiteiten in de omgeving' zijn onder afdeling 4.3 regels opgenomen met betrekking tot grondwaterbedreigende activiteiten.
Artikel 4.15 (toepassingsbereik en oogmerk regels over grondwaterbedreigende activiteiten)
Artikel 4.16 (specifieke zorgplicht)
Paragraaf 4.3.6 Intrekgebieden
Artikel 4.35 (verbod mijnbouwactiviteit in intrekgebieden)
Het is verboden in een intrekgebied een mijnbouwwerk aan te leggen en te exploiteren, behalve voor het opsporen of winnen van aardwarmte.
Toetsing
Bij de te realiseren woning worden geen handelingen of milieubelastende activiteiten verricht, die nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het grondwater veroorzaken of kunnen veroorzaken.
In hoofdstuk 2 van de omgevingsverordening 'Toedeling van beheer en onder', wordt onder afdeling 2.1 'Faunabeheer', de faunabeereenheid benoemd.
Afdeling 2.1 Faunabeheer
Artikel 2.1 (faunabeheereenheid)
Toetsing
De faunabeheereenheid betreft één gegeven. Hieruit volgen geen acties voor het voornemen.
De voorliggende ontwikkeling ligt niet binnen een Nationaal Landschap, de Romeinse Limes, de Groene Ontwikkelingszone (GO), het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Hollandse Waterlinie. De locatie maakt ook geen onderdeel uit van een ganzenrustgebied of beschermingsgebied natte landnatuur.
De locatie garandeert een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De voorliggende motivering, maakt inzichtelijk dat er wordt voldaan aan de instructieregels die voortvloeien uit de omgevingsverordening.
In 2020 zijn gemeenten binnen de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen, provincie Gelderland en Rijk een langjarig partnerschap aangegaan voor een beter werkende woningmarkt. Het partnerschap is vastgelegd in de woondeal uit 2020. Marktpartijen en woningcorporaties hebben hun ondersteuning hierbij uitgesproken. Met de geactualiseerde Woondeal 2.0, vastgesteld op 8 maart 2023, onderkennen partijen de bovengemiddeld grote woonopgave, continueren de samenwerking uit 2020 en geven het partnerschap verder vorm.
De Woondeal 2.0 zet in op zeven werkafspraken:
Partijen streven naar de bouw van 33.000 woningen tot en met 2030 in de Groene Metropoolregio. En richting 2040 zo’n 55.000 woningen. De woningbouwopgave voor gemeente Wijchen is 2.060 woningen.
In lijn met de nationale doelstelling om toe te groeien naar 2/3e betaalbare nieuwbouwwoningen, wordt ingezet op een vergroting van de beschikbaarheid van woningen voor mensen met lage en middeninkomens, waaronder veel starters. Iedere gemeente zorgt vanaf 2025 binnen de gemeentebrede nieuwbouwopgave voor minimaal 30% sociale huur en minimaal 35% middenhuur en betaalbare koop (tot € 405.000, landelijke betaalbaarheidsgrens, prijspeil 2025). Op basis van het woningbehoefteonderzoek zet de regio zich ervoor in dat een deel van het middensegment bestaat uit betaalbare koopwoningen voor lagere inkomens, met een prijs van maximaal € 250.000 of middenhuur (woningen tussen € 900-€ 1.185, prijspeil 2025). Op basis van het woningbehoefteonderzoek is er ruimte voor uitwisseling tussen de betaalbare segmenten, met dien verstande dat er voldoende sociale huurwoningen en middenhuur/betaalbare koopwoningen voor lagere inkomens worden toegevoegd.
Aanvullend op het bouwprogramma wordt ingezet op extra kansen door betere benutting van de bestaande woningvoorraad, herstructurering of transformatie van bestaand vastgoed. Transformatie van zelfstandige woningen naar woonruimten voor meerdere kleine huishoudens met gemeenschappelijke voorzieningen biedt kansen. Ook flexibele en tijdelijke woningen en vernieuwende bouwconcepten bieden kansen, waardoor op een snelle manier voorzien kan worden in de woningbehoefte. Daarnaast spant de regio zich in om sterke, toekomstbestendige en gedifferentieerde wijken te realiseren.
Er wordt gezorgd voor voldoende betaalbare woningen voor aandachtsgroepen en een evenwichtige spreiding daarvan over de gemeenten. Specifieke aandacht is nodig voor de ondersteuning van de woonbehoeften van ouderen. Er is een toenemende behoefte aan woningen die aansluiten bij de wensen van ouderen.
Partijen werken samen aan een regionaal programma circulair en conceptueel bouwen. De regio spant zich in om in 2025 minimaal 25% en in 2030 minimaal 50% van het aantal woningen industrieel te laten bouwen. En om in 2025 minimaal 25% en in 2030 minimaal 50% minder primaire grondstoffen in projecten te gebruiken. Ook wordt klimaatbestendigheid meegenomen in het ontwerp van gebouwen en buitenruimte.
Planspecifieke beoordeling
In de Woondeal 2.0 is het streven om betaalbare woningen te realiseren. Het aantal te realiseren woningen in de gemeente Wijchen bedraagt 2.060 tot 2030. De netto plancapaciteit bedraagt 1.860 woningen.
Het planvoornemen betreft een individueel project waarbij sprake is van de realisatie van een enkele woning voor eigen gebruik. Dit betreft een woning op de vrije markt die onder het duurdere segment zal vallen.
Het is echter zo dat de gronden aan de Breekwagen 7 in bezit zijn van de toekomstige bewoners. Doordat er een woning op eigen grond gerealiseerd wordt, hoeven geen gronden aangekocht te worden die mogelijk grotere woningbouwprojecten belemmeren. Ondanks dat deze woning is bedoeld voor een hoger segment, is het streven om een energieneutrale en duurzame woning te realiseren.
Door het realiseren van de woning zal er een kleine verschuiving plaatsvinden op de woningmarkt, waardoor elders een woning vrijkomt. Op deze manier levert het initiatief een bijdrage aan het behalen van de doelen uit de Woondeal 2.0.
De gemeenteraad van Wijchen heeft op 8 december 2022 de Verstedelijkingsstrategie Arnhem Nijmegen Foodvalley vastgesteld. De verstedelijkingsstrategie is een plan van de regio Foodvalley, de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen, de provincies Gelderland en Utrecht, drie waterschappen en 26 regiogemeenten om het landschap, de bereikbaarheid, de werkgelegenheid en het wonen in deze regio's te verbeteren. Het eerste deel van de strategie bevat de uitgangspunten. Het tweede deel bevat per deelgebied de onderzoeksagenda's en de beschrijving van het vervolgproces.
De Verstedelijkingsstrategie Arnhem Nijmegen Foodvalley beschrijft - met als leidend motto 'Meer landschap, meer stad' - welke voorwaarden en principes nodig zijn om de groei te accommoderen en tegelijkertijd de groene leefkwaliteit te versterken.
Het werken met de op hoofdlijnen geformuleerde strategie vraagt om inzoomen. Dit concretiseren vindt plaats in zogenoemde gebiedsuitwerkingen in acht verschillende deelgebieden.
De gemeente werkt deze gebiedsuitwerkingen die betrekking hebben op Wijchen, samen met de provincies Gelderland en Utrecht, uit in programmatische keuzes en investeringen. Dit zorgt voor een goede basis voor het zogenoemde 'ruimtelijke arrangement' dat Gelderland en Utrecht aan het Rijk moeten aanbieden.
Een van de doelen van de verstedelijkingsstrategie is om aan te geven waar op de korte (2025), middellange (2030) en lange termijn (2040) de extra woon- en werklocaties in dit gebied gaan komen, gekoppeld aan de andere opgaven die van belang zijn, namelijk verduurzaming van de economie, de bereikbaarheid, versterking van het landschap/de natuur en kwaliteit van de leefomgeving.
Uitsnede integrale kaart verstedelijkingsstrategie (Nijmegen West)
Planspecifieke beoordeling
Op de integrale kaart zijn de toekomstplannen voor de omgeving van Bergharen aangeduid. Rondom Bergharen wordt er gezocht naar meer landschap en mogelijkheden om de landbouwtransitie verder vorm te geven.
Op de integrale kaart is Bergharen aangeduid als bebouwd gebied met geclusterde bebouwing. Ten westen van Bergharen is een bestaand bedrijventerrein aangeduid. Het plangebied ligt ten westen van het bedrijventerrein in een gebied dat is aangeduid als zoekgebied voor meer landschap en een nat-droge verbindingszone.
Het beëindigen van het agrarische bedrijf aan de Breekwagen was een eerste stap naar meer landschap in de omgeving van Bergharen. Het doel van de verstedelijkingsstrategie is "meer landschap, meer stad". Door rondom Bergharen in te zetten op landelijk wonen in combinatie met recreatie en groen, wordt de omgeving van Bergharen het aantrekkelijke recreatiegebied van de stad.
Om tot een aantrekkelijk recreatiegebied uit te kunnen groeien, is het van belang dat voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden vervangen door landschappelijk ingepaste woningen. Het ligt voor de hand om binnen het plangebied een woning te realiseren.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het voornemen in lijn is met de verstedelijkingsstrategie.
Het planvoornemen is passend binnen het regionaal beleid
De waterschapsverordening bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die het waterschap stelt binnen zijn beheergebied. Per waterschap is er een aparte waterschapsverordening. Waterschappen krijgen een overgangstermijn voor het vaststellen van deze waterschapsverordening. Uiterlijk op 1 januari 2026 moeten alle waterschappen hun waterschapsverordening hebben vastgesteld.
De gemeente Wijchen maakt onderdeel uit van het Waterschap Rivierenland. Het waterschap Rivierenland heeft op 30 juli 2024 de wijzigingen in de waterschapsverordening, de legger wateren en de legger waterkeringen vastgesteld.
In de waterschapsverordening staan alle regels die bepalen welke activiteiten waar in het werkgebied mogen plaatsvinden en onder welke voorwaarden. De kaart met de werkingsgebieden geeft aan waar welke regels van de waterschapsverordening gelden.
De regels in deze waterschapsverordening zijn gericht op de volgende algemene doelen:
Regenwater dat op een onverharde bodem valt, dringt voor een belangrijk deel in de bodem. Ter plaatse van verhard oppervlak zoals bebouwing en terreinverharding zal het regenwater nauwelijks in de bodem dringen: vrijwel al het water stroomt direct af naar het slotenstelsel. Dit betekent dat het waterpeil bij een flinke regenbui snel kan stijgen. Om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang.
In feite is waterberging extra ruimte in sloten. Hiermee kan (regen)water uit de omgeving worden opgevangen. Technisch gezien is waterberging de ruimte tussen het zomerwaterpeil in de sloot en de bovenzijde van de oever. Het waterschap bepaalt aan de hand van normbuien hoeveel waterberging nodig is. Er zijn door het Waterschap Rivierenland vuistregels aan de hand van normbuien vastgesteld voor de benodigde waterberging in ruimtelijke plannen.
Normbuien
Bij een bui T=10+10% mag het waterpeil in de sloot in principe 0,30 meter stijgen. Dit is een regenbui die, volgens de statistieken, eenmaal per 10 jaar optreedt met 10% opslag vanwege klimaatsverandering.
Bij een regenbui (T100+10%) die op basis van de statistieken eenmaal per 100 jaar voorkomt (let op: dit is toch elk jaar weer 1% kans!), mag het waterpeil stijgen tot de laagste putdekselhoogte op wijkniveau.
Voor berekening van de benodigde waterberging voor ruimtelijke ontwikkelingen is in principe de bui T=10+10% maatgevend. Daarbij geldt als vuistregel dat er 436 m3 waterberging nodig is per hectare verharding. Deze vuistregel geldt alleen bij waterberging in open water. Voor watercompensatie in kunstmatige voorzieningen, zoals bijvoorbeeld wadi’s of kratten, geldt als vuistregel dat er 664 m3 waterberging nodig is per hectare verharding.
Waterberging wordt bij voorkeur gerealiseerd in een water met een B-status. Voor de locatie geldt als voorkeursvolgorde:
In paragraaf 4.10 Waterparagraaf is het aspect nader uitgewerkt en wordt een eerste berekening gegeven van de bergingsvereiste op basis van de eisen van de gemeente Wijchen en het waterschap Rivierenland. Voor het indienen van de omgevingsvergunning bouwen, wordt het aspect 'Water' volledig uitgewerkt.
De Omgevingsvisie Wijchen 2024 is een strategisch beleidsdocument dat richting geeft aan de fysieke leefomgeving tot 2035. Het is gebaseerd op het Strategisch Kompas: Wijchen 2035 'De kracht van Wijchen' en sluit aan bij de uitgangspunten van de Omgevingswet. De visie is integraal en behandelt thema's als wonen, werken, mobiliteit, duurzaamheid, gezondheid en sociale cohesie.
Hoofddoelen
Ruimtelijke uitgangspunten
Specifiek: Woningbouw
De gemeente Wijchen streeft naar een gevarieerd woningaanbod dat aansluit bij de behoeften van inwoners in alle levensfasen, met specifieke aandacht voor één- en tweepersoonshuishoudens, jongeren, ouderen en mensen met een beperking. Om de woonopgave betaalbaar te houden, is het uitgangspunt dat minimaal 67% van de nieuwbouwwoningen binnen het betaalbare segment valt, waarvan ten minste 30% bestaat uit sociale huur. Tegelijkertijd wordt ruimte geboden aan innovatieve woonvormen zoals tiny houses, hofjeswoningen, meergeneratiewoningen, woningsplitsing en woonzorgcombinaties. De voorkeur gaat uit naar woningbouw binnen bestaande kernen, waarbij het dorpse karakter behouden blijft. Uitbreiding buiten het bestaand stedelijk gebied is mogelijk, mits dit zorgvuldig gebeurt en voldoet aan ruimtelijke en ecologische randvoorwaarden. Nieuwe woningen moeten klimaatbestendig zijn. Hierbij zijn groene wijken en circulair bouwen belangrijk. Er is een minimum van van 25% circulariteit in 2025 en 50% vanaf 2030. Woonzorgvoorzieningen worden geïntegreerd in de wijk. Er is aandacht voor spreiding van woonzorgvastgoed, levensloopbestendige woningen en beschut wonen, zodat een inclusieve en toegankelijke woonomgeving ontstaat voor iedereen.
Toetsing
In de omgevingsvisie worden vijf speerpunten beschreven waar de gemeente zich de komende jaren op focust. Samengevat richt deze omgevingsvisie zich op een gezonde samenleving, voldoende woningen voor alle inwoners, energieneutrale woningen, aantrekkelijke wijken en kernen, en het behoud van een aantrekkelijke leefomgeving. Het voorliggende plan draagt bij aan meerdere van deze ambities.
Het plan draagt onder andere bij aan het realiseren van voldoende woningen voor de inwoners van de gemeente Wijchen. Het plan voorziet in de realisatie van een extra woning in het buitengebied. Doordat het plan voorziet in een extra woning, vindt er een verschuiving plaats op de woningmarkt. Door het levensloopbestendige karakter van de woning sluit het plan aan bij de specifieke uitgangspunten voor woningbouw zoals opgenomen in de Omgevingsvisie.
Verder draagt het plan bij aan een groene relatie tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, met zo min mogelijk barrières. Het voorliggende plan draagt op klein niveau bij aan deze doelstelling doordat het leidt tot minder verrommeling van het buitengebied. De verstorende elementen in de vorm van meerdere agrarische gebouwen worden vervangen door één aantrekkelijk woonhuis. Hierdoor ontstaat een aantrekkelijk buitengebied, met ruimte voor natuur, recreatie en ecologische versterking, zoals omschreven in de ruimtelijke uitgangspunten voor het beoogde groenblauwe raamwerk.
De nieuwbouwwoning wordt gerealiseerd in de vorm van een nul-op-de-meterwoning met een levensloopbestendige functie. Dit draagt bij aan de ambities van de Omgevingsvisie op het gebied van energieneutraal en fossielvrij wonen. Het plan ondersteunt hiermee de gemeentelijke doelstellingen voor verduurzaming van de woningvoorraad en een toekomstbestendige leefomgeving.
Voor het voorliggende plan geldt dat de woning als vervangende nieuwbouw wordt gerealiseerd na sloop van meerdere agrarische gebouwen. Door het vervangende karakter van het plan is er geen sprake van een conflicterende ruimtelijke ontwikkeling. Het plan vervangt bestaande agrarische bebouwing en past binnen de randvoorwaarden voor ontwikkeling in het buitengebied. Het draagt bij aan een aantrekkelijke, duurzame en toekomstbestendige inrichting van het landschap.
Conclusie
Het plan voldoet op basis van het bovenstaande aan de hoofddoelen en uitgangspunten van de Omgevingsvisie. Het draagt bij aan het realiseren van voldoende en levensloopbestendige woningen, het behoud en de versterking van een aantrekkelijk en ecologisch waardevol buitengebied en het realiseren van energieneutrale woningen in het kader van een fossielvrije toekomst.
Het planvoornemen is in lijn met de Omgevingsvisie Wijchen 2024.
Op 30 mei 2024 is de Woonvisie gemeente Wijchen 2024-2028 vastgesteld. In de woonvisie wordt omschreven hoe we ons de komende jaren inzetten om prettig wonen voor iedereen mogelijk te maken.
De visie richt zich op vijf ambities:
Planspecifieke beoordeling
Gemeente Wijchen richt zich op verschillende aspecten van de gebouwde omgeving. Er wordt ingegaan op het verbeteren van de duurzaamheid van woningen en de leefbaarheid in de omgeving van woningen. Deze kwaliteitsslag willen ze maken door meer mogelijkheden te bieden voor herstructurering, innovatie en spontane (kleinschalige) initiatieven.
Met het (kleinschalige) initiatief van de herontwikkeling van agrarische gebouwen naar het creëren van een nieuwbouwwoning, wordt middels herstructurering bijgedragen aan het verbeteren van de leefomgeving en wordt hiermee aangesloten op de woonvisie van de gemeente. Het plan voorziet verder in de behoefte aan woningen voor verschillende doelgroepen. Doordat de woning levensloopbestendig wordt gerealiseerd, is deze in alle levensfasen te gebruiken.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid.
Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de regels in het Omgevingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL). Bij ‘een evenwichtige toedeling van functies aan locatie’ gaat het om het vinden van een balans tussen ‘beschermen en benutten’. Onder ‘functie’ kan worden verstaan het gebruiksdoel of de status (bijzondere eigenschap) die een onderdeel van de fysieke leefomgeving op een bepaalde locatie heeft.
Het gaat in het Omgevingsplan immers niet meer uitsluitend over een goede ruimtelijke ordening, maar over een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Dit brengt een bredere kijk op de leefomgeving met zich mee, onder meer vanuit het oogpunt van milieu, duurzaamheid en gezondheid. De ruimtelijke onderbouwing wordt zodoende opgevolgd door een “onderbouwing van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties”. Vaak wordt de term Goede Onderbouwing Fysieke Leefomgeving (GOFLO) hiervoor gebruikt.
In de GOFLO kunnen de volgende onderwerpen aan de orde komen:
De relevante onderwerpen komen hieronder aan bod, om aan te tonen dat er sprake is van een goede onderbouwing van de fysieke leefomgeving. In dit hoofdstuk zal elk aspect in een paragraaf beschreven en onderbouwd worden.
In het kader van ruimtelijke plannen dient te worden aangetoond dat het plan niet leidt tot ongewenste situaties ten aanzien van verkeer en parkeren. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.
Voor verkeer en parkeren geldt dat géén omgevingswaarden zijn vastgesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur. Gemeenten hebben de mogelijkheid om gemeentelijk mobiliteits- en parkeerbeleid vanuit de Omgevingsvisie door te vertalen in een gemeentelijk Omgevingsplan. Hiervoor zullen ze zelf invulling moeten geven aan de omgevingswaarden conform artikel 2.9 van de Omgevingswet.
Binnen de gemeente Wijchen gelden verschillende beleidsstukken die betrekking hebben op verkeer en parkeren. De belangrijkste aandachtspunten worden hieronder besproken in relatie tot de betreffende beleidsstukken.
De gemeente Wijchen en Druten hanteren een gezamenlijke visie voor toekomstig verkeersbeleid in de vorm van de Mobiliteitsvisie 'Duurzaam onderweg tussen Maas en Waal'. In deze Mobiliteitsvisie is rekening gehouden met nieuwe ontwikkelingen zoals zelfrijdende auto's en de gevolgen van woningbouw.
De Mobiliteitsvisie heeft vijf belangrijke punten om de ambities op het gebied van mobiliteit te kunnen verwezenlijken:
De gemeente zet binnen de kern Wijchen in op de fietser en voetganger, waarbij we ervoor zorgen dat voorzieningen goed met de auto bereikbaar blijven. De bereikbaarheid tussen alle kernen in Wijchen is van groot belang. Elke verkeersdeelnemer moet tussen de kernen kunnen reizen. De gemeente wil daarnaast verbonden blijven met de regio. Het openbaar vervoer en de fiets zijn in 2030 een realistisch alternatief voor de auto voor reizen van en naar de belangrijkste bestemmingen in de omliggende regio’s. Ook zet de gemeente in op duurzaam verplaatsen. Dat wil zeggen dat in 2030 voor iedereen een duurzame manier van vervoer beschikbaar is.
Het Mobiliteitsplan is het vervolg op de Mobiliteitsvisie en geeft antwoord op de ‘hoe-vraag’. In het mobiliteitsplan heeft de gemeente een hele lijst aan maatregelen opgenomen. Deze lopen uiteen van het actualiseren van het parkeerbeleid tot het veiliger maken van bepaalde wegen. En van het verstevigen van bermen tot het stimuleren van duurzame mobiliteit.
In het mobiliteitsplan wordt rekening gehouden met de verschillen tussen de gemeenten, waardoor de behoefte naar maatregelen mogelijk verschilt per gemeente. De maatregelen voor de gemeente Wijchen om de doelstellingen te bereiken zijn opgenomen in het Mobiliteitsplan in de vorm van een uitvoeringsprogramma.
In het vastgestelde mobiliteitsplan komen de volgende uitgangspunten naar voren:
De ‘Parkeervisie Wijchen’ is vastgesteld op 20 juni 2024 en sluit aan op het Mobiliteitsplan. Het parkeerbeleid van Wijchen zet in op een passende parkeercapaciteit voor inwoners en bezoekers. Daarnaast stimuleert het duurzame mobiliteit door het faciliteren van goede voorzieningen voor de fiets, deelauto’s en elektrische auto’s. Parkeren is een veelbesproken onderwerp. Met het actualiseren van het parkeerbeleid zet de gemeente Wijchen het parkeren nadrukkelijk op de agenda.
De Parkeervisie is een integraal beleidsdocument dat verschillende facetten van parkeren belicht. In het beleidsplan komt onder andere het centrumgebied aan bod en wordt ingegaan op het parkeren van auto’s, fietsen, grote en/of zware voertuigen en de gehandicaptenvoertuigen.
In aansluiting op de Parkeervisie Wijchen 2024 zijn op 15 juli 2024 de 'Beleidsregels Parkeernormen Wijchen' vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin zijn parkeernormen voor verschillende functies opgenomen.
Welke parkeernormen er voor een gebied gelden is onder andere afhankelijk van de stedelijkheidsgraad. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt tussen de stedelijke zones (centrum, schil, rest bebouwde kom en buitengebied) van de kernen in de gemeente. Hoe dichter bij het centrum, des te beter normaliter de kwaliteit en het aanbod van overige vervoerswijzen en des te lager dus de parkeernorm kan zijn.
Wijchen is op basis hiervan onderverdeeld in een aantal stedelijke zones. Dit zijn gebieden die qua geografische ligging, ruimtelijke kenmerken en stedelijke dichtheid zorgen voor een bepaald mobiliteitspatroon en bijbehorende parkeervraag. Het begrenzing van het centrumgebied Wijchen is weergegeven in een aparte bijlage. De overige gebieden binnen de bebouwde kom vallen onder de zone ‘rest bebouwde kom’. Alles buiten de planologische bebouwde komgrenzen valt onder ‘buitengebied’. In onderstaande tabel is de indeling samengevat weergegeven.
Overzicht stedelijkheidsgraad en stedelijke zones
De gemeente Wijchen heeft haar parkeernormen vastgesteld op basis van CROW-publicatie 381. De CROW heeft inmiddels een meer recente publicatie met parkeernormen. Er is geen dynamische verwijzing opgenomen in de beleidsregels. Het plan dient daarom getoetst te worden aan publicatie 381.
Bij het bepalen van de parkeerverplichting wordt voor de functies wonen, werken en onderwijs gebruik gemaakt van de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 1 van de beleidsregels. Voor functies die niet zijn opgenomen dient gebruik te worden gemaakt van de kencijfers zoals beschreven in publicatie 381 van het CROW, waarbij moet worden uitgegaan van het midden tussen het minimum en het gemiddelde van de bandbreedte.
In deze nota 'Beleidsregels uitwegen Gemeente Wijchen 2023' is de te doorlopen procedure voor de activiteit uitweg opgenomen. Deze beleidsregels gelden voor openbare wegen (Wegenwet) die in eigendom en beheer zijn van de gemeente Wijchen. Ook zijn de toetsingscriteria voor het verlenen van een (omgevings-)vergunning en de inrichtingseisen van uitwegen opgenomen.
Het doel van deze beleidsregels is een eenduidig beleid hanteren voor de inrichting van uitritten in de openbare ruimte. En het beoordelen van aanvragen voor (omgevings-)vergunningen voor de activiteit ‘uitweg’. Voor de uniforme inrichting van de uitritten en uitwegen worden de CROW-publicaties als basis gebruikt. De inrichting openbare ruimte moet voldoen aan de laatste CROW eisen.
De bebouwde kom van Bergharen is opgenomen in het parkeerbeleid. In het voorliggend plan wordt echter aangesloten bij de parkeernormen voor het buitengebied. Op basis van de 'Beleidsregels Parkeernormen Wijchen (2024)' is de locatie aangeduid als Buitengebied.
Naast de parkeernormen op basis van 'Beleidsregels Parkeernormen Wijchen (2024)' dient er voor het project met betrekking verkeer te worden aangesloten bij de verkeersnormen van de CROW (publicatie 381).
Op basis van het parkeerbeleidsplan hanteert de gemeente Wijchen voor het plangebied de CROW-norm voor 'Buitengebied' in 'niet stedelijk' gebied. Bij de categorie wordt aangesloten bij 'Koop, huis, vrijstaand'.
Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van een extra woonfunctie. Het planvoornemen bestaat uit een vrijstaande koopwoning in de vrije sector. Als gevolg van de beoogde woning zal er sprake zijn van een verandering in het aantal verkeersbewegingen.
Op basis van de verkeerscijfers is er sprake van een verkeerseffect van maximaal 8,6 verkeersbewegingen. De verkeersgeneratie bedraagt in dat geval afgerond 9 verkeersbewegingen.
Dit aantal wordt verdeeld in aankomend en vertrekkend verkeer en verspreid over de verschillende rijrichtingen en tijden van de dag. De verkeersgeneratie van het voorliggend plan zal per richting dus leiden tot slechts enkele vervoersbewegingen per dagdeel.
Daarom mag worden aangenomen dat er uitsluitend sprake is van een kleine toename van het aantal verkeersbewegingen op het onderliggende wegennet. Dergelijke geringe verkeersaantallen gaan op in het heersende verkeersbeeld en zullen niet leiden tot significante wijzigingen in de verkeersintensiteiten. De Breekwagen, de Oude Schaarsestraat en de Aaldert bieden voldoende capaciteit om deze verkeersgeneratie op te vangen.
In de Omgevingswet is een veilige en gezonde fysieke leefomgeving één van de maatschappelijke doelen (artikel 1.3 Omgevingswet). Overheden nemen hierdoor ook verkeersveiligheid bij het uitoefenen van taken en bevoegdheden mee in de afwegingen. Zo zal verkeersveiligheid voor een gemeente een rol spelen bij het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Omgevingswet) in het Omgevingsplan.
Toetsing
Voor een goede aansluiting op de openbare weg is voor de woning een voldoende ruime en open inrit voorzien. Hierbij is voldoende aandacht besteed aan de verkeersveiligheid. Er is hierdoor voldoende overzicht voor de weggebruikers bij het in- en uitrijden op het terrein. Voor de ontwikkeling zijn er door de aanwezige infrastructuur geen wegaanpassingen noodzakelijk. Door de geringe verkeerstoename is het daarnaast niet nodig om verkeerskundige aanpassingen aan te brengen, zoals verkeersmaatregelen, drempels of andere snelheidsremmende maatregelen.
Voor de inrit geldt daarnaast dat de haag aan weerszijden van de uitweg haaks en parallel gemeten vanaf de perceelsgrens, over een lengte van 2,5 meter niet hoger mag zijn dan 1,0 meter. Zie onderstaande verbeelding uit het uitwegenbeleid ter verduidelijking.
Uitsnede uitwegenbeleid ten aanzien van de inrit
Het aspect ‘verkeer’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De parkeerbehoefte voor de te realiseren levensloopbestendige vrijstaande woning is bepaald aan de hand van parkeernormen op basis van de Beleidsregels Parkeernomen Wijchen (2024) voor de categorieën 'Koop, huis, vrijstaand'.
Op basis van het parkeerbeleidsplan hanteert de gemeente Wijchen voor het plangebied de CROW-norm voor 'Buitengebied' in 'niet stedelijk' gebied. Bij de categorie wordt aangesloten bij 'koop, huis, vrijstaand'.
In de Parkeernormen Wijchen (2024) zijn als Bijlage 1 de parkeernormen voor auto's opgenomen. Voor wonen wordt in het buitgebied bij een vrijstaand koophuis uitgegaan van 2,1 parkeerplaatsen. Deze parkeernorm is inclusief de veronderstelde benodigde parkeerruimte van 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoekers.
Op basis van norm dient er dus 2,1 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.
Te realiseren parkeerplaatsen
De gemeente Wijchen hanteert reductiefactoren bij het berekenen van de parkeerbehoefte, aangezien parkeervoorzieningen op eigen terrein soms niet volledig benut worden (bijvoorbeeld door fietsen op de oprit of het gebruik van de ruimte als speelplek). Daarom worden bij de berekening de reductiefactoren toegepast.
Een garage met dubbele oprit telt op basis van de reductiefactor niet voor 3, maar voor 1,8 parkeerplaatsen. Om aan de norm van 2,1 parkeerplaatsen te voldoen, dient er naast de garage met dubbele oprit nog een extra parkeervak te worden gerealiseerd. Een enkele oprit zonder garage telt namelijk voor 0,8 parkeerplaatsen.
Het plangebied biedt echter voldoende ruimte om parkeren op eigen terrein op te lossen. Naast een grote oprit met garage zullen er vier losse parkeervakken worden gerealiseerd. De benodigde parkeervoorzieningen om te kunnen voldoen aan de norm van 2,1 parkeerplaatsen kunnen dus worden gerealiseerd op het perceel.
Er mag worden aangenomen dat parkeren geen belemmering vormt voor het planvoornemen, met de realisatie van 4 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen zijn te zien op de landschappelijke inpassing (Bijlage 3).
Het aspect ‘verkeer’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op basis van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en het lokale Omgevingsplan is het noodzakelijk om rekening te houden met de bodemgesteldheid bij de uitvoering van een project om de uitvoerbaarheid ervan te waarborgen. Bij de bouw van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie moet de bodemkwaliteit voldoen aan de beoogde functie, en moet worden vastgesteld of er een noodzaak tot sanering bestaat.
Volgens het Besluit kwaliteit leefomgeving dient, indien de betreffende bodemkwaliteit niet aan de norm voor de beoogde functie voldoet, de grond zodanig gesaneerd of anderzijds beschermende maatregelen genomen te worden dat deze geschikt is voor de beoogde functie. Zowel op basis van het Besluit kwaliteit leefomgeving als de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing voordat een vergunning kan worden verleend.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor de realisatie ervan. In de meeste gevallen is het mogelijk om de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Echter, er bestaat een risico dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld vanwege te hoge saneringskosten. Bij een wijziging van de bestemming of functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht als deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
Bij het toekennen van een functie aan de grond is het belangrijk om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. Het is namelijk in strijd met een goede ordening van de fysieke leefomgeving om functies, zoals woondoeleinden, te plannen op gronden die verontreinigd zijn.
In 2016 is de functie van het plangebied gewijzigd van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Om een functiewijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' mogelijk te maken, werd in 2016 reeds een bodemonderzoek vereist.
Naast de functiewijziging bestond het planvoornemen ook uit de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Op de voormalige bedrijfsbebouwing bevonden zich asbest houdende daken. Deze daken bevinden zich nu nog op de opstallen. Wel zullen deze daken met de realisatie van de woning worden verwijderd.
Om aan te tonen dat het agrarische gebruik of de asbesthoudende materialen in het verleden niet tot een verontreiniging hebben geleid is in 2016 reeds een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft tot een succesvolle functiewijziging geleid.
Aelmans Eco, tegenwoordig Aelmans Milieu, heeft ter plaatse van het adres Breekwagen 7 te Bergharen een verkennend bodem- en asbestonderzoek (rapportnr. E166299.002/HWO; d.d. 18 april 2016; Bijlage 4) uitgevoerd. Aanleiding tot de uitvoering van onderhavig onderzoek betreft de ophanden zijnde bestemmingsplanwijziging van onderhavig perceel.
Het te onderzoeken terrein betreft de agrarische bouwkavel van een voormalig agrarisch (melkvee) bedrijf. Ter plaatse van onderhavig perceel zijn een 16-tal boringen systematisch verdeeld. De grond afkomstig van voornoemde boringen is in een 4-tal grondmengmonsters onderzocht. Tevens is één van de geplaatste boringen doorgezet tot onder het grondwaterniveau en afgewerkt met een peilbuis ten behoeve van het grondwateronderzoek.
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek en het historisch bodemonderzoek is geen verder onderzoek naar asbest verricht.
Er kon op basis van de resultaten worden gesteld dat ondanks de verhoogde marginaal verhoogde concentraties in zowel de boven- en ondergrond als het grondwater, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen vormen voor het beoogde gebruik van onderhavig perceel ten aanzien van woondoeleinden.
Op basis van dit onderzoek waren er geen aanleidingen om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
Beoordeling omgevingsdienst
De Omgevingsdienst heeft inmiddels aangegeven dat het verkennend bodemonderzoek uit 2016 voldoende actueel is beoordeeld voor de algemene bodemkwaliteit van (tenminste) het terrein buiten de opstallen. Er is geen noodzaak om de bodemkwaliteit voor de gehele locatie te actualiseren. Dit geldt uiteraard niet voor de aanvullende verdenkingen op basis van het vooronderzoek.
Met het nog aan te passen vooronderzoek en het nog uit te voeren aanvullende verkennend bodemonderzoek (inclusief asbest), kan het rapport uit 2016 worden gebruikt binnen de ruimtelijke procedure.
Onderstaand onderzoek wordt op dit moment aangepast op basis van de ontvangen opmerkingen van de Omgevingsdienst. Het onderzoeksbureau is in afwachting van verdere input van de gemeente (Archief Zoetermeer). Aan de hand van het aangepaste historisch vooronderzoek zal mogelijk aanvullend onderzoek worden uitgevoerd ter plaatse van de drupzones en eventuele andere relevante locaties. De uiteindelijke resultaten van het bodemonderzoek zullen voor vaststelling van het plan worden verwerkt.
Voor het planvoornemen geldt dat de locatie reeds een woonfunctie heeft. Waar reeds een woonfunctie bestaat, wordt er nog een extra woning toegevoegd. De functie 'wonen' wordt qua bodemkwaliteit als de meest gevoelige functie beschouwd. In de huidige planologische situatie is het wonen echter uitsluitend in de bestaande woning toegestaan. Bij het planvoornemen is hierdoor sprake van het toevoegen van een woonfunctie, waarvoor een wijziging van het omgevingsplan wordt vereist.
Om aan te tonen dat de resultaten uit het bovengenoemde onderzoek nog actueel zijn is er door Aelmans Milieu een actualiserende bureaustudie uitgevoerd in de vorm van een milieukundig vooronderzoek (projectnr. AMV243128.007/HWO; 10 april 2025; Bijlage 5). De resultaten van het vooronderzoek zijn hieronder opgenomen.
Naar aanleiding van de beoogde bouwplannen kan worden geconcludeerd dat, ondanks het gedateerde bodemonderzoek uit 2016, er geen directe aanwijzingen zijn dat de bevindingen uit dat onderzoek niet langer representatief zouden zijn.
Enkel aandachtspunt is dat in 2016 nog niet bekend was dat zogenaamde drupzones verdacht kunnen zijn op de aanwezigheid van asbest. Hier is destijds in 2016 dus geen aandacht aan besteed. Vanwege voortschrijdend inzicht is men inmiddels tot de conclusie gekomen dat dergelijke zones vaak sterk verontreinigd zijn met asbest en/of PCB’s, als gevolg van de verwering van dakmaterialen onder invloed van regenval.
Naar aanleiding van deze ontwikkeling dienen deze zones aanvullend te worden onderzocht, om uit te sluiten dat tijdens graafwerkzaamheden deze mogelijk sterk met asbest verontreinigde grond wordt verspreid over het perceel.
Weergave van de asbestverdachte drupzones binnen het plangebied
De asbestverdachte drupzones binnen het plangebied zijn aangeduid op de bovenstaande kaartweergave. Aangezien deze zones verdacht zijn op de aanwezigheid van asbest en PCB, dienen zij mogelijk aanvullend te worden onderzocht om uit te sluiten dat er sprake is van sterk verhoogde concentraties van deze stoffen. Ter plaatse van de locaties B op bovenstaande kaart is beton verharding aanwezig, waardoor aanvullend onderzoek mogelijk niet noodzakelijk is.
Conclusie
Op basis van het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat er zijn geen directe aanleidingen dat bevindingen uit 2016 niet meer representatief zijn. Omdat drupzones van asbestdaken in 2016 nog niet als verdacht werden aangemerkt, inmiddels dienen de drupzones als verdacht te worden aangemerkt en onderzocht te worden op asbest/PCB.
Op basis van het vooronderzoek dient er geen actualisatie te worden uitgevoerd voor het verkennend bodemonderzoek uit 2016. De resultaten van het onderzoek uit 2016 zijn immers nog representatief. Wel wordt er voorgesteld om deellocaties A en mogelijk B (drupzones) te onderzoeken op basis van NEN 5707. Dit onderzoek zal in een later stadium van het voorliggende omgevingsplan worden uitgevoerd.
Beoordeling omgevingsdienst
De Omgevingsdienst heeft het vooronderzoek inmiddels beoordeeld. Het historisch onderzoek moet nog worden aangevuld, aangezien het vooronderzoek zich nu vooral op de drupzones richt. Daarom is aanvullend onderzoek nodig naar de aanwezigheid en locatie van mogelijke andere bodembedreigende activiteiten, op basis van onder andere vergunningen en een terreininspectie.
Het bedrijfsmatige gebruik van de locatie moet nader worden uitgewerkt. Ook wanneer enkel sprake is van een agrarische melkveehouderij, is het aannemelijk dat binnen dit bedrijf (enkele) bodembedreigende activiteiten plaatsvonden, zoals de opslag van bodembedreigende stoffen, tanks, een werkplaats, etc.
Ook moet meer duidelijkheid komen over de aanwezigheid van asbesttoepassingen. Eventuele andere aandachtspunten binnen het woonperceel, naast de drupzones, dienen te worden betrokken bij het aanvullend bodemonderzoek.
Het vooronderzoek wordt inmiddels aangepast op basis van de ontvangen reactie van de Omgevingsdienst. Zodra het vooronderzoek gereed is, zal dit worden toegevoegd aan de ruimtelijke motivering.
Op basis het vooronderzoek dient er nog een verkennend asbest in bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Afhankelijk van de aanvullingen kan het nodig zijn om naast de drupzones andere locaties aanvullend te onderzoek op mogelijke verontreinigingen op basis van het vooronderzoek.
In 2016 zijn inpandig bijvoorbeeld geen boringen uitgevoerd. Afhankelijk van de bevindingen van het aanvullende vooronderzoek kan dit alsnog noodzakelijk blijken.
Voor de terinzagelegging van het omgevingsplan zal het aangepaste vooronderzoek en het noodzakelijke vooronderzoek op basis van de resultaten worden toegevoegd aan de voorliggende motivering.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er geen zwaarwegende verontreinigingen worden verwacht die de uitvoerbaarheid van het plan in gevaar brengen. Op basis van het bovenstaande is de uitvoerbaarheid van het planvoornemen aangetoond, waardoor de wijziging van het omgevingsplan van de gemeente Wijchen niet wordt belemmerd.
Het aspect 'Bodem' vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen waardoor er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de regels over geluid uit het Activiteitenbesluit milieubeheer komen te vervallen. Deze regels zijn tijdelijk verhuisd naar het tijdelijke deel van het Omgevingsplan van de gemeente ('de bruidsschat'). De bruidsschat en voorliggend wijzigingsbesluit vormen (na vaststelling) samen de regels van het omgevingsplan. Gemeenten zijn aan zet om gedurende de overgangsperiode (tot 1 januari 2032) eigen regels over geluid op te nemen in het omgevingsplan, mits daarbij wordt voldaan aan de bepalingen uit het Bkl. Voor niet-lokale infrastructuur stelt het Rijk of de provincie regels in een projectbesluit.
Beoordeeld dient te worden of sprake is van het realiseren van een geluidgevoelig gebouw (3.21 Bkl) of geluidgevoelige ruimte (3.22 Bkl). Indien hiervan sprake is, dient tevens te worden beoordeeld of sprake is van de ligging in een geluidaandachtsgebied (3.20 Bkl).
Beoordeling of sprake is van een geluidgevoelig gebouw en/of geluidgevoelige ruimte
Voor de toekomstige woning aan de Breekwagen 7 geldt dat er sprake is van een woonfunctie. Om de realisatie mogelijk te maken, dient te worden afgeweken van de bestaande bestemmingsregels middels het wijzigen van het omgevingsplan.
Voor woonfuncties geldt dat er sprake is van een geluidgevoelig gebouw. Doordat er sprake is van een nieuwe ontwikkeling, waarbij een nieuw woonhuis wordt gerealiseerd, dient er te worden aangetoond dat in de leefruimten van het geluidgevoelige object sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau.
Beoordeling of sprake is van de ligging in een geluidaandachtsgebied: (spoor)weg of industrie
Het besluitgebied is gelegen in het geluidaandachtsgebied van de Breekwagen, de Oude Schaarsestraat en de Aaldert. Ter hoogte van het besluitgebied heeft deze weg een maximumsnelheid van 80 km/u.
Naast de beide wegen ligt het plangebied niet in het geluidaandachtsgebied van snelwegen, spoorwegen of industrie, zoals nader onderbouwd wordt in paragraaf 4.5 Bedrijven en milieuzonering. Het aspect ‘ligging in een geluidaandachtsgebied’ vormt hierdoor geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Aan de Breekwagen 7 te Bergharen is het plan om een ruime vrijstaande woning met bijgebouw te realiseren en bestaande schuren te slopen. Om het voornemen planologisch en juridisch mogelijk te maken is een TAM-IMRO planprocedure in gang gezet. Hierbij is ook een beoordeling van de geluidbelastingen van wegverkeerslawaai onderzocht.
Ondanks dat er voor het plangebied geen knelpunt wordt verwacht door de afstand tot de (hoofd)wegen in de nabije omgeving, is uit het oog van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Aelmans ruimte, Omgeving & Milieu B.V; rapportnummer AMO240509.002/LHO; d.d. 7 februari 2025; Bijlage 6) uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn hieronder weergegeven.
Resultaten
In onderstaande tabel is voor het peiljaar 2034 de gezamenlijke geluidbelasting in de waarneempunten weergegeven op de geluidgevoelige gevels en buitenruimte van de nieuw woning binnen het akoestische aandachtsgebied van de in dit onderzoek betrokken relevante wegen.
Tabel: Waarneempunten met geluidbelasting Lden van de gevel in dB, t.g.v. wegverkeer
Uit de berekeningsresultaten blijkt op de gevels van de nieuwe woning een geluidbelasting van ten hoogste 44 dB. Er wordt voldaan aan de standaardwaarde van 53 dB; het Omgevingsplan legt geen restricties op aan het plan. Geluidbeperkende maatregelen zijn hierom niet relevant.
Het aspect 'Akoestiek' vormt geen belemmering voor de realisatie van de woning, waardoor er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient rekening te worden gehouden met geluid, stof, licht en geur door industrieterreinen en bedrijfslocaties. Bij de toedeling van functies aan locaties, wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu.
De gebruiksruimte van een bedrijf is de milieuruimte die een bedrijf op grond van het Omgevingsplan mag benutten voor het uitoefenen van zijn bedrijfsvoering. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening/veilige en gezonde fysieke leefomgeving, is het uitgangspunt: functiescheiding en het aanhouden van voldoende afstand tot gevoelige gebouwen en locaties.
Daarbij kan het rapport 'Milieuzonering nieuwe stijl' van de VNG gehanteerd worden alsook de staalkaart voor bedrijfsmatige activiteiten. De gemeente heeft dit vooralsnog echter niet uitgewerkt voor haar grondgebied en in het Omgevingsplan. Om aan te tonen dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, toetsen wij in onderstaande paragraaf de Bedrijven- en milieuzonering via de methode van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). De VNG-uitgave geeft op systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten indicatieve richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. De handreiking is oorspronkelijk bedoeld als hulpmiddel bij de ruimtelijke planvorming. Uit de rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat de handreiking als hulpmiddel is erkend.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" (verder: VNG-uitgave). De VNG-uitgave geeft op systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten indicatieve richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. De handreiking is oorspronkelijk bedoeld als hulpmiddel bij de ruimtelijke planvorming. Uit de rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat de handreiking als hulpmiddel is erkend. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. In de onderstaande tabel staan de richtafstanden bij de verschillende bedrijfscategorieën weergegeven.
Tabel met richtafstanden
Afwijken van de richtafstanden is mogelijk, mits wordt onderbouwd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
In de handreiking zijn bedrijven en bedrijfsactiviteiten ingedeeld in typen (milieubelastende) bedrijvigheid, gerangschikt naar SBI-code. Dit betekent dat er is gestandaardiseerd en dat is uitgegaan van gemiddelde situaties. De hieruit voortvloeiende richtafstanden (10 tot 1500 meter) geven een indicatie van de te verwachten milieubelasting. Deze milieubelasting dient vervolgens te worden afgezet tegen de belasting waarvan in de omgeving al sprake is. Ook dit is gestandaardiseerd, in dit geval in twee omgevingstypen: 'rustige woonwijk/rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een intensief gebruikt gebied met veel functies en "bedrijvigheid" wordt vaak minder hinder ervaren van een milieubelastende activiteit dan in een rustige woonwijk. Dit heeft onder andere te maken met acceptatie, gewenning en achtergrondbelasting. De VNG-uitgave hanteert twee omgevingstypes: 'rustige woonwijk en rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.
Bij het planvoornemen ten behoeve van de realisatie van een vrijstaande, levensloopbestendige woning wordt het omgevingsplan gewijzigd om af te wijken van de bestemmingsregels van de functie 'Wonen'. De omgeving van het besluitgebied kan worden aangemerkt als een rustige woonwijk of een rustig buitengebied.
Voor het plangebied geldt dat in de huidige situatie al sprake is van een woonfunctie. De bestaande woning aan de Breekwagen 7 dient al als burgerwoning en de omliggende gronden functioneren als tuin. Hierdoor kan worden aangenomen dat het plangebied al een zekere mate van bescherming geniet.
Grenzend aan de westelijke plangrens bevindt zich een agrarische functie. Voor zowel de huidige situatie als ook de toekomstige situatie geldt dat aan de westzijde van het plangebied sprake is van een woonvlak met de functie 'Wonen – 1'. De diepte van het woonvlak van noord naar zuid blijft in de toekomstige situatie gelijk. Er vindt op basis van het woonvlak dus geen extra belemmering van mogelijke ontwikkelruimte van het bedrijf aan de Breekwagen 9 plaats.
Wanneer het bouwvlak van het nieuwe gevoelige object in de vorm van een woning als maatgevend wordt gezien kan het volgende wordt vermeld. Het bouwvlak van de bestaande woning aan de Breekwagen 7 bevindt zich op slechts 17 meter van het agrarische bouwvlak aan de oostzijde. De afstand tussen het toekomstige bouwvlak, waarbinnen de nieuwe gevoelige functie aan de Breekwagen 7a mogelijk wordt gemaakt en het agrarische bouwvlak ter plaatse van de Breekwagen 9 bedraagt circa 44 meter. Gemeten vanaf de hoeken van de bestaande loodsen aan de Breekwagen 9, bevindt het bestaande bouwvlak aan de Breekwagen 7 zich ook op een kortere afstand. De bestaande burgerwoning op Breekwagen 7 is daarmee het eerste maatgevende gevoelige object. De nieuwe woning op huisnummer 7a leidt hierdoor niet tot extra belemmeringen van mogelijke activiteiten binnen bestaande bebouwing op de Breekwagen 9. De veehouderij aan de Breekwagen 9 is echter inmiddels gestopt. De locatie wordt niet meer bedrijfsmatig gebruikt en er rust ook geen milieuvergunning meer op deze locatie. De nieuwe woning kan op basis van de huidige situatie dus geen aantoonbare beperkingen veroorzaken.
De afstand tot overige omliggende agrarische bedrijven is voldoende groot om te voldoen aan de generieke afstandsnormen. Op circa 29 meter ten westen van het plangebied bevindt zich aan de Oude Schaarsestraat een kleine bedrijfsfunctie. Deze bedrijfsfunctie behoort tot een nutsvoorziening in de vorm van een transformatorhuisje. Zulke nutsvoorzieningen kunnen naast andere functies bestaan. Het planvoornemen wordt niet belemmerd door de nutsvoorzieningen. De toekomstige woning zal omgekeerd ook niet voor belemmering van de bedrijfsfunctie zorgen, doordat de bestaande woningen aan de Breekwagen 9 en Breekwagen 7 op kortere afstand zijn gelegen.
Ten oosten van het plangebied bevindt zich aan de Breekwagen 5 een melkveehouderij. Voor rundveehouderijen geldt op basis van geur een richtafstand van 100 meter. Het toekomstige bouwvlak voor de nieuwe woning bevindt zich op ruim 110 meter afstand. Aan de richtafstand wordt zodoende voldaan. De nieuwe woning zal toekomstig wel eerste maatgevende gevoelige object worden voor het bedrijf aan de Breekwagen 5.
Ongeveer 450 meter ten oosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein Breekwagen. Gezien de afstand wordt binnen het plangebied geen hinder verwacht. Het planvoornemen zal daarnaast geen belemmering vormen voor het bedrijventerrein. Concluderend betekent dit dat de voorgenomen wijziging van het omgevingsplan niet tot extra beperkingen zal leiden.
Het kan worden geconcludeerd dat de situering van de nieuwe woning mogelijk is, dat omliggende bedrijven in hun bestaande bedrijfsactiviteiten niet verder worden belemmerd dan nu al het geval is en er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft voor het planvoornemen.
Op basis van het bovenstaande en hetgeen reeds is genoemd in het in 2016 vastgestelde wijzigingsplan Breekwagen 7, worden er geen belemmeringen verwacht met betrekking tot het aspect 'Bedrijven- en milieuzonering'.
In het kader van bedrijvigheid kan worden gesteld dat het plangebied buiten zowel de geur als de geluidszones ligt van bedrijven in de omgeving. Daarmee levert het aspect 'Bedrijven en Milieuzonering' voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan geen belemmering op en is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Bij een evenwichtige toebedeling van functies in het Omgevingsplan dient ook rekening gehouden te worden met de het belang van de bescherming van de gezondheid (artikel 2.1 lid 4 Ow). Omdat luchtverontreiniging kan zorgen voor negatieve gezondheidseffecten bij de mens, is het belang om het thema luchtkwaliteit hierin mee te nemen.
De voorliggende wijziging van het Omgevingsplan kan invloed hebben op de luchtkwaliteit en op de gezondheid van de mens. Daarom dienen deze gevolgen in kaart te worden gebracht. Ten behoeve van deze wijziging van het Omgevingsplan zijn de relevante wijzigingen ten aanzien van luchtkwaliteit geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze wijziging van het Omgevingsplan beoordeeld. Dit is gedaan aan de hand van de instructieregels vermeld in paragraaf 5.1.4 in het Besluit kwaliteit leefomgeving (bkl). De resultaten hiervan zijn navolgend beschreven.
In het besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is aangegeven in welke gevallen een beoordeling van de luchtkwaliteit noodzakelijk is (paragraaf 5.1.4). Of een beoordeling nodig is hangt af van de activiteit, de locatie en het effect van de activiteit en de mate van het effect. Voor de toetsing van het Omgevingsplan moet daarom inzichtelijk worden gemaakt welke ontwikkelingen en activiteiten het Omgevingsplan faciliteert. Daarna kan worden bepaald of een beoordeling vereist is.
In het Bkl staan aandachtsgebieden voor stikstofdioxide en fijnstof vermeld (paragraaf 5.1.4, artikel 5.51 in het Bkl). Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Wanneer de activiteiten binnen deze gebieden voor een verhoging van de concentratie veroorzaken, geldt een beoordelingsplicht. Hiervoor kan het ook voorkomen dat de activiteit zich niet in het aandachtsgebied bevindt, maar daar wel voor een verhoogde concentratie zorgt. De beoordelingsplicht is alleen van toepassing als het gaat om milieubelastende activiteiten waarover in het Besluit activiteiten leefomgeving regels zijn gesteld met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht of wanneer het de aanleg of wijzigingen van wegen, spoorwegen of vaarwegen betreft.
Aandachtsgebieden NO2 en PM10 en aandachtsgebieden PM10
De aandachtsgebieden NO2 en PM10 en de aandachtsgebieden PM10 staan in artikel 5.51, lid 2 & 3 van het Bkl. De gemeenten die onder deze agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 van de Omgevingsregeling. De aandachtsgebieden PM10 worden elke drie jaar geëvalueerd en zo nodig aangepast naar de actuele inzichten over de luchtkwaliteit.
Toetsing
Het plangebied is gelegen in de gemeente Wijchen. Deze gemeente is niet opgenomen in de lijst met aandachtsgebieden die opgenomen is het in Bkl.
De wijziging van het Omgevingsplan maakt geen van deze activiteiten mogelijk en zorgt bovendien niet voor een verhoging van de concentratie fijnstof (en stikstofdioxide) in de aandachtsgebieden.
Voor enkele activiteiten moet de overheid de luchtkwaliteit altijd beoordelen (artikel 5.50 Bkl). Dus binnen én buiten de aandachtsgebieden. Het gaat om de volgende situaties:
Toetsing
Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van een enkele woning aan de Breekwagen 7. Bij de beoogde ontwikkeling is er geen sprake van milieubelastende activiteiten waarbij een verplichte beoordeling van de luchtkwaliteit aan de orde is.
De luchtkwaliteit hoeft alleen te worden beoordeeld door een toetsing aan de omgevingswaarde. De omgevingswaarde is bepaald voor de bescherming van de gezondheid van mensen. Het is daarom alleen zinvol om de luchtkwaliteit te beoordelen wanneer er blootstelling aan mensen plaatsvindt. Op plaatsen waar publiek niet toegankelijk is of geen vaste bewoning is, is een beoordeling daarom niet nodig (paragraaf 5.1.4, artikel 5.53 in het bkl).
Toetsing
Er is met de realisatie van een woning geen sprake van een verhoogde blootstelling.
Tenslotte is de mate van de verhoogde concentratie van belang. Toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit (stikstofdioxide en PM10) is niet nodig als een project of activiteit maar weinig bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Dit wordt ook 'niet in betekende mate' (NIBM) genoemd. Er is sprake van NIBM wanneer de concentratie stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) niet hoger is dan 1,2 µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Of een activiteit zorgt voor een concentratieverhoging van NIBM wordt bepaald met de NIBM-toets.
Daarnaast zijn er een aantal categorieën bepaalt voor standaardgevallen waarbij NIBM kan worden aangenomen. Deze standaardgevallen betreffen onder andere kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Deze zijn terug te vinden in artikel 5.54 van het Bkl. De beoogde activiteit betreft de realisatie van woningen en valt dus onder de standaardgevallen.
Woonwijken zijn NIBM als het gaat om maximaal:
Toetsing
Bij dit planvoornemen is sprake van de realisatie van slechts één enkele vrijstaande (levensloopbestendige) woning. Het voornemen kan dus worden geclassificeerd als een standaardgeval. Het voornemen blijft met een woning, ruim onder de 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg, waardoor de NIBM-regeling van toepassing is.
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Luchtkwaliteit' geen belemmeringen oplevert voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan en dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Geur kan hinder veroorzaken en de gezondheid schaden, echter ook geur veroorzakende activiteiten (bedrijven) hebben een plek in de leefomgeving nodig. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van de Omgevingswet is een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving (artikel 1.3 Ow: 'zorg voor de fysieke leefomgeving').
In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn in hoofdstuk 3 regels gesteld over milieubelastende activiteiten, waarbij deze activiteiten per bedrijfstak zijn gegroepeerd. Deze regels zijn gesteld ter voorkoming of beperking van onder andere geurhinder. Vervolgens zijn in hoofdstuk 4 van het Bal inhoudelijke regels gesteld aan milieubelastende activiteiten.
In paragraaf 5.1.4.6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels opgenomen ten aanzien van het aspect geur. De gemeenten moet in het omgevingsplan rekening houden met de geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Dit volgt uit artikel 5.92 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Rekening houden met geur werkt 2 kanten op:
In artikel 5.92, tweede lid Bkl, is voorgeschreven dat de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw 'aanvaardbaar' moet zijn. Daarbij dient tevens rekening te worden gehouden met cumulatie. Gemeenten hebben de mogelijkheid om in hun eigen omgevingsplan eigen geurregels te formuleren. Weliswaar dienen de instructieregels uit het Bkl (artikel 5.90 tot en met 5.127 Bkl) wel te worden gevolgd.
In het omgevingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen de waarden voor geur die van toepassing zijn binnen en buiten de bebouwingscontour. Deze contour wordt op termijn geometrisch begrensd in het omgevingsplan.
Bij het voorliggende plan is er sprake van een nieuw geurgevoelig object in de vorm van een vrijstaande levensloopbestendige woning. Met dit plan worden echter geen nieuwe milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. De geurgevoelige objecten ondervinden bovendien geen hinder van milieubelastende activiteiten in de omgeving.
De beoogde woning binnen het plangebied dient te worden aangemerkt als geurgevoelig object in het kader van de beoordeling van omliggende agrarische inrichtingen.
Op basis van het in 2016 vastgestelde wijzigingsplan Breekwagen 7 worden geen belemmeringen verwacht. Het is duidelijk dat de situering van de woning zodanig is dat omliggende bedrijven niet verder worden belemmerd dan nu reeds het geval is en dat er tegelijkertijd een goed woon- en leefklimaat voor het planvoornemen gewaarborgd blijft.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect 'Geur' geen belemmering vormt voor het planvoornemen en er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met risico's van branden, rampen en crises (paragraaf 5.1.2 Bkl). We willen in Nederland gezond en veilig leven, maar ook ruimte voor economische groei behouden. Bij omgevingsveiligheid gaat het om de risico's van het gebruik en transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water of via buisleidingen, de veiligheid van bedrijven en de veiligheid van nieuwe, zich snel ontwikkelende technologieën. Daarbij gaat het om het zogeheten plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico betreft de kans per jaar dat iemand, die continu en onbeschermd op een plek verblijft, overlijdt als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen. Inzake het groepsrisico gaat het om de kans per jaar dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een aandachtsgebied.
Via Atlas Leefomgeving is nagegaan of het plangebied binnen een plaatsgebonden risicocontour of een aandachtsgebied voor het groepsrisico ligt. Hieronder is een uitsnede van de kaart in Atlas Leefomgeving weergegeven.
Uitsnede kaart 'Veilige omgeving'. (Bron: Atlas Leefomgeving)
Op basis van de kaart blijkt dat er in de nabije omgeving van het plangebied geen activiteiten plaatsvinden of transportroutes aanwezig zijn die in het kader van omgevingsveiligheid nader moeten worden beschouwd. Het besluitgebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour of aandachtsgebied (brand, explosie of gifgaswolk) voor externe veiligheid. Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er geen veiligheidsrisico's bestaan die verdere motivering vereisen.
Het aspect 'Externe veiligheid' vormt op basis van het bovenstaande geen belemmeringen voor het beoogde voornemen, zodat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Trillingen kunnen nadelige gevolgen hebben voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Ze kunnen het welzijn beïnvloeden of schade aan gebouwen veroorzaken. Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de regels omtrent trillingen gewijzigd. Gemeenten mogen nu zelf regels stellen met betrekking tot trillingen door milieubelastende activiteiten. De gemeente Wijchen heeft op dit moment nog geen specifieke regels opgenomen over trillingen.
In het tijdelijk deel van het omgevingsplan geldt sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet de zogenoemde ‘bruidsschat omgevingsplan’ als overgangsrecht. Hierin zijn de regels uit het Activiteitenbesluit overgenomen in afdeling 22.3, 'Milieubelastende activiteiten'. In het omgevingsplan van de gemeente Wijchen is het aspect ‘Trillingen’ opgenomen in paragraaf 22.3.5.
Het plangebied bevindt zich niet in de directe nabijheid van spoorwegen of zware industrie. Ter plaatse van het plangebied is daarom geen sprake van mogelijke trillingshinder. Bij de beoordeling van trillingen wordt gekeken naar de bron van de trillingen, de frequentie, en de gevoeligheid van de omgeving. Bij de agrarische activiteiten in de omgeving gaat het enkel om incidentele momenten, van langsrijdende voertuigen en de bewerking van agrarische percelen in de omgeving. Er wordt niet verwacht dat agrarische activiteiten in de omgeving, zoals het gebruik van machines, trillingshinder zullen veroorzaken.
Conclusie
Het aspect 'Trillingen' vormt geen belemmering voor het beoogde voornemen, zodat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. In de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichtingen per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewater binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een ‘goede ecologische toestand’ (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een ‘goede ecologisch potentieel’(GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein:
Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.
De Omgevingswet (artikel 2.16) regelt de gemeentelijke zorgplichten voor hemelwater, grondwater en (stedelijk) afvalwater. Op grond de Omgevingswet (artikel 2.16) heeft de gemeente een zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemel- en grondwater.
Perceeleigenaren dienen hemelwater op eigen perceel te verwerken. Indien dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd treedt de gemeentelijke zorgplicht in werking. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structureel de gevolgen van grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen c.q. te beperken, tenzij dit niet doelmatig is of de verantwoordelijkheid van de provincie of het waterschap.
Dit programma beschrijft hoe Gelderland als provincie de komende periode aan de slag willen op het gebied van water. De waterschappen worden geacht daar rekening mee te houden in hun Waterbeheerprogramma. Daarnaast heeft het programma gevolgen voor het toetsingskader voor milieubelastende activiteiten (die gevolgen kunnen hebben voor watersystemen) en wateractiviteiten als bedoeld in de Omgevingswet. Daar waar nodig zet de Provincie Gelderland aanvullende instrumenten in om onze doelen te bereiken.
In dit Regionaal waterprogramma beschrijft de Provincie Gelderland de aankomende uitdagingen, de koers en hoe de Provincie Gelderland de komende tijd concreet op het gebied van water gaat bijdragen aan de ambities uit de Omgevingsvisie en het coalitieakkoord.
Ambities Omgevingsvisie Gaaf Gelderland:
We werken aan deze ambities door maatregelen te nemen. Deze voldoen aan de eisen van de Europese richtlijnen.
Uitgangspunten
Voor het waterbeleid hanteert de Provincie Gelderland 3 uitgangspunten:
In relatie tot Europese doelen is het waterprogramma bindend voor de waterschappen. Het werkt door als toetsingskader voor milieubelastende activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor watersystemen en wateractiviteiten als bedoeld in de Omgevingswet. Dit waterprogramma houdt uiteraard rekening met de inhoudelijke thema’s van het Nationaal waterprogramma (NWP) van het Rijk. Ook heeft de Provincie Gelderland samen met regionale partners meegedacht toen het NWP werd opgesteld.
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Voor lozing op oppervlaktewater (primair, secundair en tertiair water) heeft de perceeleigenaar een omgevingsvergunning van het waterschap nodig. Een perceeleigenaar (of aanliggende perceeleigenaar) is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater (secundair en tertiair water volgens de legger van het waterschap) dat op eigen terrein ligt. Het waterschap draagt zorg voor het onderhoud van primaire watergangen. Voor ingrepen of activiteiten in of nabij watergangen danwel in of nabij een waterkering heeft een perceeleigenaar een omgevingsvergunning water van het waterschap nodig.
De gemeente Wijchen geeft invulling geeft aan haar zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. Van toepassing zijn de (beleids)stukken:
In de Strategische waternota van de gemeente Wijchen zijn de thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Deze zijn ook onder de alinea met beleidsuitgangspunten samengevat. In het kader van de watertoets moet een vertaalslag worden gemaakt naar de concrete plansituatie.
Tevens beschikt de gemeente over een 'Beleidsplan water en riolering 2023-2027', waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.
Op grond van de Omgevingswet art. 2.16.1.a. lid 1. (grondwaterzorgplicht) en art. 2.16.1.a. lid 2. (hemelwaterzorgplicht), heeft de gemeente een zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemel- en grondwater. Perceeleigenaren dienen hemelwater op eigen perceel te verwerken. Indien dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd treedt de gemeentelijke zorgplicht in werking. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structureel de gevolgen van grondwaterstand voor de aan grond gegeven bestemming te voorkomen. c.q. te beperken, tenzij dit niet doelmatig is of de verantwoordelijkheid van de provincie of het waterschap.
In artikel 5.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is bepaald dat in een Omgevingsplan rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Met ingang van de Omgevingswet vervangt het begrip 'weging van het waterbelang' de term watertoets. Daarbij worden, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Er gelden geen regels voor hoe de gemeente de waterbeheerder hierbij betrekt. De gemeente is vrij om hier zelf invulling aan te geven. Voor een aantal specifieke rijksbelangen geldt aanvullende instructieregels:
De weging van het waterbelang (Ow artikel 2.2 en Besluit kwaliteit leefomgeving artikel 5.37) is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.
Het wateradvies
Voor dit plan is er op hetwateradvies.nl een digitale watertoets uitgevoerd, de resultaten hiervan zijn toegevoegd als Bijlage 7 bij deze motivering. Uit het wateradvies blijkt dat er een korte procedure gevolgd dient te worden. De gemeente doet dit in het regulier overleg met het waterschap.
Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een planvoornemen dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. In deze fase kan volgens het waterschap worden volstaan met het automatisch gegeneerd wateradvies. Vanwege het gering waterschapsbelang is een aanvraagformulier tevens niet nodig.
De korte procedure houdt in dat de initiatiefnemer zelfstandig een waterparagraaf opstelt, waarin wordt toegelicht hoe op een goede manier wordt omgegaan met de relevante wateraspecten. Het is mogelijk om hiervoor de adviezen van het waterschap en de standaardwaterparagraaf te gebruiken. Het waterschap verzoekt om de waterparagraaf aan te passen aan de gegevens van het plan en de relevante wateraspecten. Het waterschap verzoekt om de waterparagraaf voor advies aan hun voor te leggen. De adviezen zijn hieronder opgenomen.
Klimaatadaptatie
Een initiatiefnemer kan een bijdrage leveren aan klimaatadaptatie door het plan zo klimaatbestendig mogelijk in te richten. Denk bijvoorbeeld aan groene daken of natuurvriendelijke oevers. De kwaliteit van de leefomgeving of de biodiversiteit kan zo worden vergroot.
Verhard oppervlak
Indien verharding wordt aangebracht, dient mogelijk watercompensatie te worden aangelegd.
Waterkwaliteit
Hieronder volgt een aantal algemene aandachtspunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en -opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. In de waterparagraaf is tevens het advies van de waterbeheerder (gemeente, provincie, waterschap en rijk) verwerkt.
De ontwikkeling mag geen negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishouding. Daarnaast mag het watersysteem geen negatieve gevolgen hebben voor de aan de grond gegeven bestemming (functie). Ook moet worden nagegaan op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Met andere woorden als door de waterhuishoudkundige situatie een specifieke functie niet mogelijk is, welke maatregelen worden er dan in het plan getroffen opdat dit wel mogelijk is. Dit moet zijn onderzocht en gemotiveerd.
Uitgangspunten
Uitgangspunt is het plangebied klimaatbestendig en waterrobuust in te richten.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Bergharen, op circa 450 meter van de bebouwde kom. Het maaiveld ter hoogte van de woning aan de Breekwagen heeft een hoogte van circa NAP +6.70 meter. Op basis van de AHN-viewer blijkt dat de bestaande bebouwing op een lichte verhoging is gelegen, waardoor het maaiveld nogal varieert qua hoogte. Ten oosten van de bebouwing bevindt zich het hoogste punt, met een hoogte van NAP +7.50 meter. Tussen de bestaande stallen ligt het maaiveld op een hoogte van NAP +7.10 meter. Rondom de bebouwing bevindt het perceel zich op een hoogte tussen NAP +7.10 meter en NAP +7.40 meter. Verder naar het oosten, ten zuiden van de bebouwing en langs de Breekwagen, varieert de hoogte van het perceel tussen NAP +6.60 meter en NAP +6.90 meter.
Hoogtekaart plangebied
De bodemsoort ter plaatse van het plangebied is geclassificeerd als 'Kalkloze poldervaaggronden; zavel en lichte klei, profielverloop 3 of 3 en 4' (vormsubgroep: Rn67C). Dit betreft kalkloze rivierkleigronden zonder minerale eerdlaag, met roest- en grijze vlekken die beginnen binnen 50 cm, en een tussenlaag, soms een ondergrond, van niet-kalkrijke zware klei. De bouwvoor bestaat uit zavel en lichte klei.
De waterdoorlatendheid van deze gronden is sterk afhankelijk van het profielverloop, de textuur en de mate van verdichting of structuur van de bodemlagen. Rivierklei heeft over het algemeen een fijne textuur met een lage porositeit, wat zorgt voor een beperkte infiltratiecapaciteit. In de zavelige toplaag (vooral bij profiel 3) kan water relatief goed infiltreren, mits deze niet verdicht is door landbouwactiviteiten. Lichte klei laat water iets beter door dan zware rivierklei, maar de doorlatendheid blijft nog steeds beperkt. In profielverloop 4 kan de verdichte klei aan de onderzijde een barrière vormen. Kortom, kalkloze poldervaaggronden met profielverloop 3 hebben doorgaans een betere waterdoorlatendheid in de toplaag (zavel en lichte klei), maar zijn beperkter in de onderliggende klei. Door landbouwactiviteiten (zoals ploegen en het gebruik van zware machines) kan de doorlatendheid van de bouwvoor sterk verminderd worden.
Het boorprofiel uit het bodemonderzoek heeft hierover duidelijkheid verschaft (zie Bijlage 4 Verkennend milieukundig bodemonderzoek).
Bodemsoort ter plaatse (Bron: Bodemdata.nl)
De locatie bevindt zich op een 'Rivierduin' (vormsubgroep: B57). In het binnendijkse rivierengebied komen geïsoleerde opduikingen, ruggen en complexen van ruggen voor, die bestaan uit door de wind over korte afstanden verplaatst rivierzand. Deze zogenaamde rivierduinen zijn gevormd in een van de laatste fasen van het Pleistoceen, de Late Dryas. Een deel van de rivierduinen heeft duidelijk de vorm van een parabool, zoals bijvoorbeeld de duinen in het Land van Maas en Waal. In West-Nederland zijn de rivierduinen in het Holoceen bedekt geraakt met veen en/of rivierafzettingen. Op enkele plaatsen, zoals in de Alblasserwaard, steken de rivierduinen door het jonge holoceen dek heen. In dat geval spreken we van 'donken'. Veel van deze donken zijn al lange tijd in gebruik als woonplaatsen, waardoor ze aanzienlijk van vorm zijn veranderd. Door de bodemdaling van het omringende landschap, veroorzaakt door de oxidatie van klei en veen, komen deze donken steeds hoger in het landschap te liggen.
Op basis van de classificering 'Rivierduin' zou verwacht worden dat de bodem ter plaatse van het project een hoog zandgehalte heeft.
Uit de beoordeling van het bodemonderzoek (Bijlage 4) blijkt dat de bodem bestaat zand of klei. De klei kan worden omschreven als sterk zandig, zwak humeus, zwak grindig met een donkere grijsbruine kleur. Het zand kan worden omschreven als matig fijn, sterk siltig, zwak grindig met een donker beige of grijze kleur.
Uitsnede Geomorfologische kaart (Bron: Bodemdata.nl)
Op basis van de grondwaterkaarten van bodemdata.nl is er geen specifieke informatie beschikbaar voor het plangebied, mogelijk door het opgehoogde maaiveld. Volgens de bodemkaarten ligt de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) in de omgeving van het plangebied op 56 cm onder het maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) bedraagt 116 cm onder het maaiveld. De locatie valt hiermee onder grondwatertrap IVu. Op basis van de grondwatertrap zou het grondwater zich tussen de 40 en 120 cm onder het maaiveld bevinden.
Aangezien de omgeving lager ligt dan het plangebied, wordt op de gemiddeld hoogste en gemiddeld laagste grondwaterstand op NAP-niveau weergegeven. Ten zuiden van de bebouwing bevindt het maaiveld zich op +6,50 m NAP en de GHG ligt hier op 56cm onder het maaiveld. Ten oosten van de bebouwing bevindt het maaiveld zich op circa +6,70 m NAP en de GHG ligt hier op 69 cm onder het maaiveld. De GHG bevindt zich in het de omgeving van het plangebied hierdoor op +6,00 m NAP.
De GLG een bevindt zich ten zuiden van de bebouwing op 116cm onder het maaiveld bij +6,50 m NAP en ten oosten van de bebouwing op 131cm onder het maaiveld bij +6,70 m NAP. De GLG bevindt zich hiermee op +5,40 m NAP.
Tijdens het bodemonderzoek bevond zich het grondwater op een diepte van 2,4 meter onder het maaiveld. Dit betreft een hoogte van NAP +4,10 meter. Deze grondwaterstand is hiermee ruim een meter waargenomen dan de verwachte grondwaterstand op basis van de grondwaterkaarten van bodemdata.nl. Deze diepte is echter opportuun voor de realisatie van infiltratievoorzieningen.
Uitsnede vastgestelde legger Waterschap Rivierenland
Op het perceel is een secundaire watergang (421736). Rondom het perceel liggen daarnaast nog meerdere secundaire en tertiaire watergangen. Deze watergangen hebben een afstromende werking in de richting van de primaire watergang langs de Nieuwe Wetering in het zuiden en de primaire watergang aan de Aaldert. Met onderhavig planvoornemen vinden er geen veranderingen aan de bestaande watergangen plaats.
Watergangen in breder verband
In de bestaande situatie wordt het afvalwater geloosd via een pompgemaal op de openbare drukriolering langs de noordzijde van Breekwagen. Er is sinds 2005/2006 een aansluiting op de drukriolering aanwezig. Het is niet toegestaan om het hemelwater op de drukriolering te lozen. Hemelwater wordt in de bestaande situatie hemelwater ook niet op de drukriolering geloosd. Met betrekking tot de hemelwaterafvoer is sinds 2005/ 2006 niets gewijzigd. Dat betekent dat de sinds 1960/1970 afwatering op de erfverharding en sloten gecontinueerd is. In de bestaande situatie wordt hemelwater op maaiveldniveau aangeboden en infiltreert hemelwater dus ter plekke.
Gemeentelijk waterbeleid
Het gemeentelijk waterbeleid is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de Strategische waternota Wijchen zijn thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Het 'Beleidsplan water en riolering 2023-2027' beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de 'weging van het waterbelang' wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.
Waterschapsbeleid
Het waterschapsbeleid is eveneens gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe ze dat wil doen. In de Waterschapverordening Waterschap Rivierenland 2024 met bijbehorende beleidsregels staan alle regels die bepalen, welke activiteiten, waar in het beheergebied mogen plaatsvinden en onder welke voorwaarden.
Zorgplicht afvalwater
Een perceeleigenaar moet het huishoudelijk afvalwater of het bedrijfsafvalwater op de openbare riolering lozen (Omgevingswet art. 1.7, 1.7a, Omgevingsbesluit 1.3 en Besluit activiteit leefomgeving). Als dit niet mogelijk (doelmatig) is, zorgt de perceeleigenaar voor een zo milieuvriendelijk mogelijke manier van verwerking of verwijdering van het afvalwater. De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (Omgevingswet art. 2.16 lid 1.a.3).
Zorgplicht hemelwater
Een perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein of voor het eventueel lozen van hemelwater op oppervlaktewater. Als dit niet mogelijk is zorgt de gemeente voor het inzamelen, transporteren en verwerken van het hemelwater, mits doelmatig (Omgevingswet art. 2.16 lid 1.a.1).
Zorgplicht grondwater
Een perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. Als dit niet mogelijk is treft de gemeente maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Omgevingswet art. 2.16 lid 1.a.2).
Zorgplicht oppervlaktewater (waterschap)
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Voor lozing op oppervlaktewater (primair, secundair en tertiair water) heeft de perceeleigenaar een vergunning van het waterschap nodig (Omgevingswet art. 1.7, 1.7a, en Omgevingsbesluit art. 1.3 en Besluit activiteit leefomgeving hoofdstuk 3). Een perceeleigenaar (of aanliggende perceeleigenaar) is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater (secundair en tertiair water volgens de legger van het waterschap) dat op eigen terrein ligt. Het waterschap draagt zorg voor het onderhoud van primair oppervlaktewater. Voor ingrepen of activiteiten in of nabij watergangen dan wel in of nabij een waterkering heeft een perceeleigenaar een ontheffing op de Waterschapsverordening nodig.
Deze paragraaf beschrijft en motiveert de wijze waarop op de planlocatie rekening is gehouden met het watersysteem, gelet op de waterhuishoudkundige situatie, beleid en regelgeving.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.
Water en bodem zijn ordenend (sturend) bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening is gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven zijn gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, welzijn, volkshuisvesting, verkeer/vervoer en energie.
Gevolgen van/voor het plan
Uitgangspunt is dat het hemelwater van de nieuwbouw op eigen terrein wordt verwerkt. Het afvalwater wordt, net voor als de bestaande bebouwing, aangesloten op de bestaande riolering onder de Breekwagen 7. Het hemelwater zal in de nieuwe situatie infiltreren op eigen terrein en afstromen via de omliggende watergangen.
In de toekomstige situatie zal er aanzienlijk minder verharding zijn dan in de huidige situatie. Doordat er minder verharding is, hoeft er ook minder water te worden opgenomen binnen het plangebied. Het totale oppervlak aan bebouwing neemt af met circa 390 m². Daarnaast zal ook de verharding rondom de bestaande stallen verdwijnen. Hierdoor ligt de totale afname van verhard oppervlak aanzienlijk hoger.
Door deze afname is er sprake van een waterhuishoudkundige verbetering. Voor de nieuw te realiseren bebouwing zal worden voldaan aan de bergingsnorm. Door de hogere ligging en de aanwezige watergangen zal infiltratie en afvoer van hemelwater geen probleem opleveren.
Opgemerkt wordt dat niet alleen voor de nieuw te realiseren bebouwing aan de bergingsnorm moet worden voldaan, maar ook voor de te handhaven bebouwing. Zoals aangegeven in 4.10.3.3.4 Waterberging voorziet het plan in een waterberging die voldoet aan de geldende bergingseis van 66,4 mm per m² verharding. Het plangebied biedt voldoende ruimte om afgerond 80m³ hemelwater te verwerken.
Het planvoornemen heeft geen nadelige gevolgen voor de waterhuishouding en de waterhuishouding heeft geen nadelige gevolgen voor het voornemen.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde kwaliteitseisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater wordt voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd.
Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater alleen lozen via een zuiverende voorziening.
De kwaliteit van oppervlaktewater moet zo mogelijk verbeterd worden door de aanleg van natuurvriendelijke oevers en een verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden moeten behouden worden of verder ontwikkeld worden door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.
De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij zijn water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichtbaar (bovengronds) afvoeren.
Gevolgen van/ voor het plan
Verontreiniging van hemelwater afkomstig van het dak wordt primair voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen, zoals omschreven in de Dubo-bepalingen, maar ook door beperking van de toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Hierdoor wordt vervuiling van bodem en grondwater voorkomen. Ook terreinverhardingen worden half doorlatend en van niet uitlogende materialen voorzien, zodat hemelwater ter plaatse en aan de randen van paden en parkeerplaatsen infiltreert.
Er worden geen nieuwe waterpartijen aangelegd of aangepast. Het afvalwater wordt afgevoerd via de bestaande openbare riolering. Enkel een kleinschalige wadi wordt aangelegd voor het bergen van hemelwater. Een wadi kan echter niet worden aangemerkt als een waterpartij.
Voor het gehele plangebied geldt dat het hemelwater van het afvalwater gescheiden moet worden. Dit is in de in de huidige situatie al het geval. Afvalwater is sinds 2005/2006 aangesloten op de openbare drukriolering langs de noordzijde van de Breekwagen. Hemelwater wordt is sinds 1960/1970 aangeboden op erfverharding en stroomt vanuit daar af richting de sloten.
Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater met één huishouden toenemen. Het vuilwater zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringstelsel aan de Breekwagen. Voor het hemelwater wordt een tussenkomst van een wadi gerealiseerd. Het verminderen van verharding en de realisatie van de wadi zorgt voor een waterhuishoudkundige verbetering. Vandaar kan het overtollige water afstromen via de watergangen.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving, anticiperend op hevigere perioden met hitte, neerslag en droogte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.
Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Zorgdragen voor voldoende waterberging, tegen hemelwateroverlast en ter buffering van water in droge tijden. Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.
Grondwateronttrekking (verdroging) beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen. Verder bij de ruimtelijke ontwikkeling rekening houden met de gevoeligheid voor droogte of kwel van de locatie en mogelijke bodemdaling of -stijging die daardoor kan ontstaan.
Gevolgen van/voor het plan
Het straatniveau van de Breekwagen bevindt zich ter plaatse van het plangebied op circa +6,80 m NAP. De velden rondom het plangebied bevinden zich op circa +6,30 tot 6,40 m NAP. Wat betekent dat de locatie van de nieuwbouwwoning in de toekomstige situatie circa 50cm hoger ligt dan het straatniveau en circa 90cm hoger ligt dan de omliggende velden. De woning is hiermee bij extreme neerslag beschermd tegen instromend water van buitenaf. Hemelwater dat buiten het plangebied valt stroomt via de straat af naar de velden en vele secundaire en tertiaire watergangen in de omgeving. Binnen het plangebied zal hemelwater verwerkt worden in de wadi.
Door ophoging van het maaiveld wordt er voldoende hoog gebouwd en kan hiermee rekening worden gehouden bij de realisatie van de woning. Er wordt geadviseerd om het maaiveld ter plaatse van de woning op te hogen tot minimaal +7,30m NAP. Op deze wijze wordt rekening gehouden met de ontwateringsdiepte (zie 4.10.3.3.5 Gezondheid en veiligheid) en wordt wateroverlast voorkomen. In paragraaf 4.15 Duurzaamheid en Klimaatadaptatie wordt er nader ingegaan op de gevolgen van klimaatverandering.
Doordat de hemelwatervoorzieningen een klimaatbui met T = 100 + 10% volledig kunnen verwerken en het bouwpeil voldoende hoog is, is het besluitgebied bestand tegen de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.
Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken zoveel mogelijk afkoppelen van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) Afvoer naar riool. Compenseren van het verlies aan waterberging, indien hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater. De compensatieplicht (Keur waterschap) houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m² (stedelijk gebied) en 1500 m² (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven. De compensatieplicht geldt niet in individuele gevallen als op een afstand van 100 m of meer van het oppervlaktewater wordt geïnfiltreerd.
Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.
Gevolgen van/ voor het plan
Als ontwikkelingen verwachte negatieve effecten hebben op het bodem- en watersysteem, verwachten we van initiatiefnemers maatregelen om die te beperken en/of compenseren. Hemelwater dient op eigen terrein te worden verwerkt.
Bij het voorliggende plan worden bestaande stallen gesloopt op ter plaatse een nieuwe woning met bijgebouw te realiseren. Hierdoor zal de verharding van het perceel aanzienlijk afnemen. De verschilberekening tussen de huidige situatie en de maximale toekomstige situatie is in onderstaande tabel uitgewerkt.
| Te slopen bebouwing | |
| Open loods | 218 m ² |
| Aanbindstal | 299 m² |
| Oude varkensstal | 155 m² |
| Nieuwe varkensstal | 103 m² |
| Totaal te slopen | 775 m² |
| Te realiseren bebouwing | |
| Nieuw woonhuis | 265 m² |
| Nieuw bijgebouw | 120 m² |
| Totaal te bouwen | 385 m² |
| Verschilberekening bouwen/ slopen | |
| Te realiseren - te slopen bebouwing | (-) ca. 390 m² afname verharding o.b.v. bebouwing |
Verschil berekening bebouwing huidige en toekomstige situatie
Uitgaande van het maximaal toegestane bouwoppervlak op basis de sloopregeling mag 385m² worden gebouwd. In dit uiterste geval is reeds sprake van een afname van 390m² bebouwing. Door een afname van 390 m² aan bebouwing is sprake van een waterhuishoudkundige verbetering. Deze afname betreft uitsluitend de verharding als gevolg van bebouwing. In werkelijkheid is de afname nog groter, omdat ook de betonplaten rondom de stallen zullen verdwijnen.
Van belang is voor hoeveel verhard oppervlak van het plangebied berging moet worden gerealiseerd. Aangegeven moet worden hoeveel m2 verhard oppervlak in de beoogde plansituatie in het plangebied ligt. Daarbij gaat het niet alleen om het dakoppervlak, maar ook om de terreinverharding. Eventuele half-verharding moeten als 75% verhard worden meegeteld. Dit moet overzichtelijk in de tekst worden opgeschreven. Over deze hoeveelheid verhard oppervlak moet de benodigde berging worden berekend (met de norm 664 m3 per ha verhard oppervlak). De eventueel aanwezige berging binnen het plangebied mag hierop in mindering worden gebracht.
| Toekomstige verharding | |
| Nieuw woonhuis incl. bijgebouw | 265 m² |
| Nieuw bijgebouw | 120 m² |
| Overige nieuwe verharding | 510 m² (680m² halfverharding * 0,75) |
| Totale verharding in de toekomstige situatie | 1.195 m² |
Verharding in de toekomstige situatie
Voor het beoogde nieuwe verharde oppervlak van 1.195 m² op basis van bovenstaande tabel is bij een bergingseis van 66,4 mm in totaal 79,35 m³ aan waterberging benodigd. Het perceel is groot genoeg om in totaal circa 80 m³ aan water te kunnen bergen. Dit kan mogelijk in de vorm van een wadi. De waterbergingsvoorziening zal worden gerealiseerd op reeds geroerde gronden, ter plaatse van de gesloopte gebouwen of op gronden met de aanduiding 'Waarde - Archeologie 3'. Dit kan zowel voor als achter de toekomstige woning.
Om mogelijke hinder te voorkomen, is het advies om de toekomstige woning voldoende hoog te bouwen. Het is raadzaam een minimale maaiveldhoogte van NAP +7,0 meter aan te houden.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op de planlocatie dient te zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico’s voor de volksgezondheid en veiligheid.
Bijvoorbeeld risico’s van optrekkend vocht beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (ophogen plangebied, kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan.
Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).
Gevolgen van/voor het plan
Als ontwateringseis geldt dat de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) minstens 1,00 m onder vloerpeil begane grond moet liggen. Als droogleggingseis geldt dat het zomerpeil minstens 1,30 m onder vloerpeil begane grond moet liggen. Dat geldt zowel voor de nieuwe bebouwing als voor de te handhaven bebouwing.
Zoals blijkt uit 4.10.3.1 Beschrijving van het watersysteem ligt de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) op ongeveer +6,00 m NAP. Om aan de minimale ontwateringsdiepte van 1,00 meter onder het vloerpeil te voldoen, dient het vloerpeil zich minimaal op +7,00 m NAP te bevinden.
Het vloerpeil ter plaatse van de bestaande bebouwing bevindt zich op circa +7,30 m NAP. Zoals reeds is gebleken loopt het maaiveld ten zuiden en oosten van de huidige bebouwing af. Het maaiveld ter plaatse van de toekomstige woning bevindt zich hierdoor in de huidige situatie tussen de +7,30 en +6,70 m NAP.
Met de realisatie van het plan wordt het maaiveld ter plaatse van de woning minimaal opgehoogd naar +7,30 m NAP om ervoor te zorgen dat de woning gelijk komt te liggen met het erf ter plaatse van de parkeer- en manoeuvreerruimte ten noorden van de woning. Met het voornemen wordt de ontwateringsdiepte in dat geval behaald.
Ter plaatse van de toekomstige woning ligt de grondwaterstand mede als gevolg van de situering op de bestaande terp en de geplande ophoging voldoende diep onder het maaiveld (circa 130 cm beneden vloerpeil). Hiermee is er afdoende ontwateringsdiepte, waarmee aan de geldende normen met betrekking tot drooglegging kan worden voldaan. Met onderhavig voornemen vinden er geen veranderingen aan de bestaande watergangen plaats.
Op basis van de ontwateringseisen mag de GHG daarnaast niet hoger stijgen dan 0,7 m beneden straatpeil en 0,50 m beneden groenvoorzieningen. Gelet op wat gesteld is in 4.10.3.2 kan hiermee reeds voldaan worden aan de eisen voor ontwatering.
Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een planvoornemen dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. In deze fase kan volgens het waterschap worden volstaan met het automatisch gegeneerd wateradvies. Vanwege het gering waterschapsbelang is een aanvraagformulier tevens niet nodig.
Uit het wateradvies blijkt dat er een korte procedure gevolgd dient te worden. De korte procedure houdt in dat de initiatiefnemer zelfstandig een waterparagraaf opstelt, waarin wordt toegelicht hoe op een goede manier wordt omgegaan met de relevante wateraspecten. Het is mogelijk om hiervoor de adviezen van het waterschap en de standaardwaterparagraaf te gebruiken. Het waterschap verzoekt om de waterparagraaf aan te passen aan de gegevens van het plan en de relevante wateraspecten. Het waterschap verzoekt om de waterparagraaf voor advies aan hun voor te leggen. De gemeente doet dit in het regulier overleg met het waterschap.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect 'Water' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Ter bescherming van de natuur zijn in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) diverse regels opgenomen. De regels komen grotendeels overeen met de regels uit de eerdere Wet natuurbescherming. Dit is een gevolg van de invoering van de Aanvullingswet natuur, die de bestaande natuurwetgeving overhevelde naar het Bkl, deel van de Omgevingswet.
Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden.
Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming.
De Omgevingswet definieert wat een flora- en fauna-activiteit is. In de bijlage van de Omgevingswet staat de volgende definitie van een flora- en fauna-activiteit: 'activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten'. Door deze brede formulering van een flora- en fauna-activiteit is het bij activiteiten in de fysieke leefomgeving nodig om te controleren of:
Een flora- en fauna-activiteit kan nadelig zijn voor bijvoorbeeld natuurbescherming. Iemand die dat weet of kan weten, moet zich altijd houden aan de specifieke zorgplicht bij het verrichten van de activiteit (artikel 11.27, Bal). De specifieke zorgplicht geldt bij alle dier- en plantensoorten, dus bij (inter)nationaal beschermde soorten én bij andere soorten.
Toetsing
De Omgevingswet definieert wat een flora- en fauna-activiteit is. Deze definitie zorgt ervoor dat voor het uitvoeren van een activiteit gecontroleerd moet worden of en welke soorten dieren en planten aanwezig zijn. In de bijlage van de Omgevingswet staat de volgende definitie van een flora- en fauna-activiteit:
'Activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten'.
Op het perceel staat in de huidige situatie nog agrarische bebouwing, die voor het realiseren van het levensloopbestendige woonhuis wordt verwijderd. Verder is het terrein ter plaatse van de toekomstige woning vrij van begroeiing. Enkel in de voortuin van de huidige bebouwing, staan enkele struiken en een boom. Hierbij gaat het onder andere om een wintergroene glansmispel haag enkele cipressen, een taxus en een amberboom (liquidamber). Voor het realiseren van de nieuwe woning hoeven deze niet te worden verwijderd. Het verwijderen begroeiing dient buiten het broedseizoen (15 maart - 1 augustus) plaats te vinden. Indien dit niet mogelijk is zal voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcheck uitgevoerd moeten worden.
Omdat het terrein ter plaatse van de toekomstige woning vrij is van begroeiing, worden geen mogelijke gevolgen voor beschermede planten verwacht. De sloop van de bebouwing heeft echter mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren. In dit geval is er dus sprake van een flora- en fauna-activiteit.
Voor de realisatie van de woning dient om deze reden een ecologisch onderzoek te worden uitgevoerd om mogelijk aanwezige soorten in de bebouwing in kaart te brengen.
Voor de sloop van de bebouwing dient een ecologisch onderzoek uitsluitsel te geven over mogelijk aanwezige beschermde dier- en plantensoorten. Ten behoeve van de voornemen is door Exlan een quickscan soortenbescherming (rapportnr. E.00006515, d.d. 21 maart 2025, Bijlage 8) uitgevoerd. Het locatiebezoek heeft plaatsgevonden op 17 maart 2025. De resultaten en bevindingen op basis van de Quickscan Flora en Fauna zijn hieronder opgenomen.
Om een indicatie te krijgen van de effecten die de sloop- en bouwwerkzaamheden hebben op de natuurwaarden binnen het plangebied, dienen de volgende vragen te worden beantwoord:
Resultaten
Voor de bepaling van de effecten en voor de beantwoording van de vraag of men in strijd komt met de Omgevingswet, wordt de relatie gelegd tussen het initiatief met deze wet door waar mogelijk antwoord te geven op de bovenstaande vragen.
Op basis van de quicksan soortenbescherming zal het voornemen en de daarbij behorende werkzaamheden, naar verwachting geen negatief effect hebben op de staat van instandhouding van beschermde soorten. Binnen het plangebied zijn geen (verblijfplaatsen van) strikt beschermde soorten aangetroffen die door de werkzaamheden worden beïnvloed.
Uit de effectenbeschrijving blijkt dat er geen onevenredige directe of indirecte gevolgen zijn van de voorgenomen activiteiten op de voortplanting en instandhouding van beschermde dier- en/of plantsoorten. Lokaal zullen mogelijk algemene soorten uit het plangebied trekken op zoek naar een vervangende biotoop.
Voor aanvang van de werkzaamheden dient derhalve geen aanvullend onderzoek plaats te vinden. Een Omgevingswetvergunning voor de activiteit flora en fauna is niet nodig. De werkzaamheden kunnen leiden tot een beschadiging of vernietiging van mogelijke verblijfplaatsen en/of verstoring van eventueel aanwezige algemene soorten. Een algehele vrijstelling op basis van de Omgevingsverordening voor ruimtelijke ontwikkelingen is hierop van toepassing. De zorgplicht blijft onverminderd van toepassing. Wat kort gezegd inhoudt dat al het mogelijke gedaan moet worden om het doden van dieren te voorkomen en eventueel aanwezige individuen te laten vluchten als zij verstoord worden.
Aanvullend advies
Aanvullend voor de nieuwbouw wordt het volgende vrijblijvende maar dringende advies gegeven:
Denk aan het toepassen van groene gevels, groene daken, vogelhuisjes, insectenhotels en ingemetselde vogel- en/of vleermuiskasten. Groen draagt onder andere positief bij aan waterberging, klimaatadaptatie, biodiversiteit en het voorkomt hittestress. Daarnaast zorgt groen voor een gezonde en prettige leefomgeving. Voor meer informatie: https://www.bouwnatuurinclusief.nl
Ter aanvulling voor de inrichting van de buitenruimte worden de volgende aanvullende adviezen gegeven:
Richt de openbare ruimte in met zoveel mogelijk divers groen en zo weinig mogelijk verharding. Dus niet alleen gazon maar ook verschillende (inheemse) bloeiende planten, struiken en bomen die waardevol zijn voor insecten. Dit is goed voor het bevorderen van de biodiversiteit. Meer groen helpt ook tegen teveel hitte en voorkomt wateroverlast.
Bomen zijn goed voor verkoeling, biodiversiteit, ontspanning, zuivering van de lucht en meer. Er zijn verschillende studies die aantonen dat de aanwezigheid van bomen bijdraagt aan een hogere woningwaarde. (bron: Planbureau Leefomgeving - Bomen en Woningprijzen). Ter aanvulling van de landschappelijke inpassing de volgende suggestie; In dit geval zou het toevoegen van fruitbomen extra waarde kunnen geven voor de biodiversiteit. Dit past ook bij erven in het landschap.
Als erfafscheiding zijn er hagen in het landschappelijk inpassingsplan opgenomen bestaande uit inheemse soorten. Dat is positief. Ter informatie onderstaande regels om mee rekening te houden in de verdere uitwerking van het plan.
De minimale plantafstand voor beplantingen welke worden aangebracht langs de grenslijn bedraagt (APV art. 4.12):
Het aspect 'Soortenbescherming' vormt op basis van het bovenstaande geen belemmering voor het planvoornemen, waardoor sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met de ligging van beschermde natuurgebieden. (paragraaf 5.1.2 Bkl). Nederland kent een groot aantal beschermde natuurgebieden. Deze natuurgebieden kunnen beschermd zijn door Europese aanwijzingen of deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland op het land.
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In deze gebieden worden flora, fauna en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden worden aangewezen onder twee Europese richtlijnen: de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Nederland kent een netwerk van 162 Natura 2000-gebieden.
Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen zowel direct als indirect van aard zijn. Directe effecten zijn bijvoorbeeld verstoringen door licht, geluid of trillingen. Een belangrijk negatief indirect effect op Natura 2000-gebieden is een verhoogde stikstofdepositie. Een activiteit die niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar wel significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, wordt een 'Natura 2000-activiteit' genoemd binnen de definitie van de Omgevingswet. Een Natura 2000-activiteit dient te voldoen aan rijksregels zoals de specifieke zorgplicht (artikel 11.6, Besluit activiteiten leefomgeving). Daarnaast dient het bevoegd gezag geïnformeerd te worden bij een eventueel ongewoon voorval (artikel 11.13, Besluit activiteiten leefomgeving).
Toetsing ligging t.o.v. Natura 2000
Nabij het plangebied zijn geen Natura 2000 gebieden gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is de 'Rijntakken' gelegen op ca 3,9 kilometer ten noorden van het plangebied.
Globale ligging van het plangebied ten opzichte van Natura2000-gebied 'Rijntakken'
Op basis van bovenstaande weergave, wordt duidelijk dat het planvoornemen niet gelegen is binnen Natura2000-gebieden en er uitsluitend sprake is van een mogelijke externe werking. Gezien de aard van het voornemen en de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is geen sprake van verstoring door licht, trilling of verstoring door mechanische effecten. Echter, externe effecten van mogelijke stikstofdepositie zijn vanwege de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden op voorhand niet uit te sluiten (zie paragraaf 4.11.3.3 Stikstof).
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk heeft als doel om natuurgebieden beter te verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN bestaat over het algemeen uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones.
In beginsel zijn de provincies verantwoordelijk voor de instandhouding en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland. Instructieregels met betrekking tot de bescherming van Natuurnetwerk Nederland zijn dan ook opgenomen in de omgevingsverordening van de provincie. In Gelderland is de aanduiding Gelders Natuurnetwerk.
Toetsing ligging t.o.v. Gelders Natuurnetwerk
Het dichtstbijzijnde onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk is gelegen op circa 230 meter ten noorden van het plangebied. Het betreft de houtopstanden ten westen en oosten van de Aaldert. Het plangebied maakt hiermee geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Door het planvoornemen zal daarom geen oppervlakte aan NNN-gebied verloren gaan.
Vanuit het NNN zijn er geen externe effecten te verwachten. Gezien de lokale aard en beperkte omvang van de ingreep, evenals de huidige situatie, zijn negatieve effecten op NNN-gebieden niet te verwachten. Een nadere toetsing is aangezien enkel sprake is van Natuurnetwerk Nederland dan ook niet nodig.
Uitsnede Atlas Leefomgeving met de ligging van het plangebied ten opzichte van het Gelders Natuurnetwerk
Voor voorliggende ruimtelijke motivering is door Pouderoyen Tonnaer een stikstofnotitie (projectnummer P230084.001; d.d. 28 januari 2025; Bijlage 9) opgesteld. De resultaten hiervan zijn hieronder weergegeven.
Op basis van het planvoornemen zijn ten aanzien van het aspect stikstof verschillende fasen te onderscheiden:
Navolgend worden de stikstofrelevante activiteiten per fase beschreven. Daarbij is in eerste instantie de emissie als gevolg van het planvoornemen in kaart gebracht. Dat wil zeggen de emissie die aan de orde is in de realisatiefase en de nieuwe gebruiksfase. Indien de emissie van stikstof in deze fases niet leidt tot een significantie toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000 gebieden (d.w.z. een toename groter dan 0,00 mol/ha/jaar), dan kan het planvoornemen doorgang vinden zonder vergunningsplicht in het kader van de Omgevingswet, zoals bedoeld in artikel 5.1, 1e lid, sub e (omgevingsvergunning Natura 2000 activiteit).
Realisatiefase
Voor het bepalen van de stikstofemissie in de realisatiefase is onderscheid gemaakt tussen de sloopfase en de bouwfase. Voor het berekenen van de emissie moeten de kenmerken van de mobiele werktuigen bepaald worden.
Ten aanzien van deze sloopwerkzaamheden zijn stikstofemissies door mobiele werktuigen aan de orde. Om tot een inschatting te komen van de inzet van mobiele werktuigen is in de notitie eerst een inschatting gemaakt van de werkzaamheden op de locatie en de tijdsduur die daarmee gemoeid is. Hiervoor zijn een aantal aannames gehanteerd.
De aan de hand van een worstcasescenario bepaalde gegevens zijn ingevoerd in de AERIUS calculator. De totale emissievracht voor de sloopfase bedraagt 13,3 kg NOx en 0,07 kg NH3.
Er wordt met het planvoornemen één woning gerealiseerd. Om een beoordeling te kunnen maken ten aanzien van de emissies in de realisatiefase is er aansluiting gezocht bij de rapportage “Open norm stikstofemissie op de bouwplaats, 30 september 2022” door de Rijksoverheid. Hierin wordt voor de bouw van woningen een spreidingsbreedte van 10 tot 60 gram NOx per m² gebruiksoppervlak (GO) gehanteerd met een gemiddelde van 35 gram. Daarnaast wordt 1% van de NOx-emissie gehanteerd als een inschatting van de emissie van NH3 door mobiele werktuigen.
Op basis van het architectonisch ontwerp van architectenbureau ‘De zaak NN’ beslaat het GO van de woning 265 m². Bijgebouwen zoals schuren worden niet meegerekend bij GO. Voor het inschatten van de emissie van het bijgebouw wordt het ruimere bruto vloeroppervlak gehanteerd. Deze bedraagt circa 120 m².
In het kader van de worstcasescenario wordt voor de realisatie uitgegaan van de maximale spreidingsbreedte van 60 gram NOx per m² GO. Hiermee heeft het planvoornemen een totale emissievracht van 23.1 kg NOx en 0,23 kg NH3.
Gebruiksfase
Het plan zal gasloos worden uitgevoerd. In de gebruiksfase is derhalve alleen sprake van verkeersgeneratie. Op basis van de CROW normen geldt een norm van 8,2 verkeersbewegingen voor één vrijstaande woning in een matig stedelijk gebied in het buitengebied. Afgerond resulteert dit in 9 verkeersbewegingen.
Ten aanzien van het modelleren van verkeerstromen in de Aerius calculator is de vraag aan de orde op welk moment het verkeer op gaat in het heersende verkeersbeeld en dus niet meer onderscheidend is door het planvoornemen. Voor het voornemen betekent dit dat deze direct op de Breekwagen zal opgaan in het heersend verkeersbeeld. Er wordt geen stagnatiepercentage verondersteld op dit traject.
Behalve de stikstofemissie die ontstaat als gevolg van verkeersgeneratie, is ook sprake van stikstofemissie als gevolg van een koude start van voertuigen die gedurende een langere periode stil hebben gestaan. Voor de gebruiksfase betreft dit de helft van de verkeersgeneratie, bestaande uit 5 koude starten.
Aeriusberekeningen
Met de Aerius Calculator is het effect van de emissies uit zowel de realisatiefase als de gebruiksfase berekend. De gegevens voortkomend uit een worstcasebenadering zijn ingevoerd in de AERIUS calculator. Deze berekeningen zijn bijgevoegd in bijlage 1 en 2 van de rapportage.
Uit de berekening volgt er geen toename hoger dan 0,00 mol N/ha/jaar op het nabijgelegen Natura 2000 gebieden. Rekening houdend met het voorgaande kunnen significant nadelige effecten op Natura 2000 gebieden ten gevolge van de realisatie- en gebruiksfase worden op voorhand kunnen worden uitgesloten.
Conclusie
Op basis van de worstcase benadering kunnen negatieve effecten ten gevolge van stikstof tijdens de realisatiefase en gebruiksfase op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden worden uitgesloten, waardoor geen sprake is van een ‘Natura 2000 activiteit’. Een vergunning in het kader van de Omgevingswet, zoals bedoeld in artikel 5.1, 1e lid, sub e (omgevingsvergunning Natura 2000 activiteit) is niet noodzakelijk.
Het aspect 'stikstof' vormt geen belemmering voor het voornemen, zodat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Houtopstanden worden op basis van nationaal beleid beschermd door in het Bal opgenomen rijksregels. In het Omgevingsplan wordt door de gemeenteraad een bebouwingscontour houtkap vastgesteld. Hierbinnen gelden de regels voor het vellen van houtopstanden niet die in het Bal staan. Deze regels worden gesteld met het oog op natuurbescherming, de instandhouding van het bosareaal in Nederland, of het beschermen van landschappelijke waarden. Voorheen waren deze regels gesteld in hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming. De kern van het beschermingsregime uit het Bal wordt gevormd door een meldingsplicht voor degene die voornemens is om buiten de bebouwingscontour een houtopstand te vellen, en een verplichting om binnen 3 jaar na het vellen of tenietgaan op dezelfde grond te herbeplanten. Daarbij geldt als kwaliteitseis dat de herbeplanting geschiedt op 'bosbouwkundig verantwoorde wijze'. De provincie kan daar bij omgevingsverordening maatwerkregels of maatwerkvoorschriften over vaststellen (zie Stb. 2021, nr. 22, p. 157 en 158).
Toetsing
Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom van Bergharen. Houtopstanden zijn zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die een oppervlakte hebben van 10 are of meer, of meer dan 20 bomen (in rijbeplantingen) omvatten, gerekend over het totaal aantal rijen.
Op basis van de definitie zijn er in het besluitgebied geen houtopstanden aanwezig. In de voortuin van de huidige woning staat een liquidamber (amberboom). Verder staan er in de voortuin voornamelijk wintergroene struikvormers. Voor het realiseren van de nieuwe woning hoeven deze niet te worden verwijderd.
Het perceel zal in toekomst een groener karakter krijgen dan het nu al heeft. Na de realisatie van de woning zal het perceel landschappelijk worden ingepast. Hiermee wordt aan het perceel nieuw groen toegevoegd dat passend is in de omgeving. Het gaat om de streekeigen aan te planten bomen, de struikvormen en een toekomstige haag. Met de uitvoering van dit landschappelijk inpassingsplan past de ontwikkeling in de omgeving
De gedetailleerde landschappelijke inpassing is toegevoegd als Bijlage 3 aan deze motivering. In het landschappelijk inpassingsplan is uitleg met betrekking tot de aanplant en het beheer van groen verwerkt. Een uitsnede van de landschappelijke inpassing is hieronder opgenomen.
Uitsnede landschappelijke inpassing met aan te planten groen
Conclusie
Het aan te planten groen heeft naast een positief effect op de uitstraling van het plan, gezien vanaf de Breekwagen, ook een positief effect op het klimaat en de biodiversiteit. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect 'Houtopstanden' geen belemmering vormt voor het voornemen en sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het aspect 'Ecologie' vormt op basis van het bovenstaande geen belemmeringen voor het voornemen, waardoor er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Zoals in de voorliggende motivering beschreven, bevindt het plangebied zich in het buitengebied van Bergharen, in de gemeente Wijchen. Het plan betreft het bouwen van een woning aan de Breekwagen 7 in het kader van de VAB-regeling (Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing). De bestaande schuren worden gesloopt en op het achtererf wordt een nieuwe woning met bijgebouw gerealiseerd.
Commissie Omgevingskwaliteit
Het plan is op 27-02-2024 behandeld door de commissie van het Gelders Genootschap Stad en Land.
Door het Gelders Genootschap is het eerste ontwerp van het planvoornemen geanalyseerd. Door de commissie is aangegeven dat het slopen van bestaande schuren in de basis een impuls is voor de ruimtelijke kwaliteit. Om het erf-principe beter tot zijn recht te laten komen stelt de commissie een kwaliteitseisen voor. Deze zijn hieronder genoemd.
Het advies van het Gelders Genootschap op het eerder ingediende plan was positief. In de verdere uitwerking van het plan dient het erfconcept duidelijker naar voren te komen. Bij de uitwerking zijn de locatie van de woning, de inrit en de perceelsgrenzen van belang.
Landschappelijke inpassing
Voor het plan aan de Breekwagen 7 is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld, waarbij de eerdere opmerkingen van de Commissie Omgevingskwaliteit zijn meegenomen. De gedetailleerde inpassing is toegevoegd als Bijlage 3 aan deze motivering. In het landschappelijk inpassingsplan is uitleg verwerkt met betrekking tot de aanplant en het beheer van groen. Het gaat om de aan te planten streekeigen bomen, struikvormen en een toekomstige haag. Een uitsnede van de landschappelijke inpassing is hieronder opgenomen.
Uitsnede landschappelijke inpassing
Het ontwerp
In het ontwerp is rekening gehouden met een streekeigen materiaalkeuze en kleurstelling. Dit draagt bij aan een landelijke uitstraling door de combinatie van bakstenen en houtbekleding. Daarnaast is ervoor gekozen om dezelfde landelijke bouwvormen aan te houden als in de huidige situatie. De nieuwe woning wordt schuin achter de bestaande woning gepositioneerd, zodat beide woningen samen een erfachtig ensemble vormen. Op deze manier wordt zo goed mogelijk aangesloten bij de omgeving en de uitstraling daarvan.
Op basis van het ontwerp, het landschappelijke inpassingsplan en het advies van de Commissie Omgevingskwaliteit van de gemeente Wijchen, kan worden geconcludeerd dat er voldoende aandacht is besteed aan het aspect 'Landschap' en er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De gemeente moet bij het vaststellen van de Buitenplanse Omgevingsplanactiviteit rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Hieronder vallen ook bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Dit staat in artikel 5.130 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Archeologie
De gemeente kan in het belang van archeologische monumentenzorg regels stellen in het Omgevingsplan over archeologisch onderzoek. Deze regels hebben betrekking op beschadiging, het conserven en in stand houden van archeologische monument.
Voor archeologie dient de gemeente projecten kleiner dan 100 m2 in beginsel vrij te stellen van de archeologische onderzoeksplicht (artikel 5.130 lid 4 Bkl). De gemeente kan in een Omgevingsplan echter grotere of kleinere vrijstellingsgrenzen vastleggen, bijvoorbeeld in historische binnensteden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen heel groot is. Archeologisch onderzoek kan in dergelijke gevallen ook al bij projecten kleiner dan 100 m² vondsten opleveren. In gebieden met een lage verwachtingswaarde kan de gemeente kiezen om een grotere vrijgestelde oppervlakte vast te leggen in het Omgevingsplan. Dit om te voorkomen dat de gemeente een initiatiefnemer belast met het doen van archeologisch onderzoek dat naar verwachting niet of nauwelijks zinvol is.
Cultuurhistorie
Uit het Besluit kwaliteit leefomgeving volgt dat gemeenten voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime moeten opnemen in het Omgevingsplan. Het Bkl bevat hiervoor instructieregels.
Hieronder wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologie en cultuurhistorische waarden.
Rijksbeleid
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek.
Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag middels de Omgevingswet geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.
Provinciaal beleid
De verantwoordelijkheid voor een groot deel van het archeologisch erfgoed ligt bij de gemeenten. De betrokkenheid van de Provincie beperkt zich tot archeologische waarden van provinciaal belang. Het plangebied ligt niet binnen de contouren van een cultuurhistorisch of archeologisch waardevol gebied.
Gemeentelijk beleid
Van toepassing is het archeologiebeleid met de bijbehorende archeologische waarden- en verwachtingskaart (RAAP rapport 1828), vastgesteld in 2009 (en verwerkt in het Omgevingsplan). Hierop staat dit gebied aangemerkt als een zone met een hoge archeologische verwachting.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'
Ter plaatse van de locatie aan de Breekwagen 7 gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'.
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende functies, mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Voor deze zone geldt voor bodemverstorende activiteiten een ondergrens van 120m² en dieper dan 30 cm. Voor 'Waarde - Archeologie 3' geldt voor bodemverstorende activiteiten daarentegen een ondergrens van 1.000m² en dieper dan 30 cm.
Ter plaatse van de toekomstige woning geldt echter de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 2'. Als de ondergrens van 120m² met een diepte van 30cm in dit plan overschreden wordt (woningen, bijbehorende infrastructuur, bomen etc.) is archeologisch inventariserend onderzoek in de vorm van bureau- en verkennend booronderzoek voor het gehele plangebied noodzakelijk.
Ter plaatse van de locatie geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Dit betreft gebieden met een hoge archeologische verwachting. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast de daar voorkomende functies, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van waardevolle, verwachte archeologische informatie in de bodem.
Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk, waarbij de bodemwerkzaamheden groter zijn dan 120 m² en dieper dan 30 centimeter, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld. Geroerde gronden (bijvoorbeeld waar bebouwingsfundamenten worden verwijderd) kunnen echter eventueel buiten beschouwing worden gelaten. Alles binnen 2,5 meter van de bestaande fundering van een bouwwerk kan als geroerd beschouwd. Wanneer de grondwerkzaamheden dus betrekking hebben op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 meter uit de bestaande fundering, en de drempelwaarden van 120 m² en 30 centimeter niet worden overschreden, hoeft geen rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarden zijn vastgesteld.
Voor het voorliggende plan geldt dat de toekomstige woning en het bijgebouw grotendeels worden gerealiseerd ter plaatse van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, de bestaande terreinverharding en de oude kuilvoerplaat/sleufsilo. De gronden rondom de gebouwen, de sleufsilo en de verharding zijn in de loop der jaren waarschijnlijk geroerd voor het realiseren van de gebouwen, het aanbrengen van verharding en door het dagelijkse agrarische gebruik.
Op basis van de kaarten van Topotijdreis blijkt dat het plangebied aan de Breekwagen reeds rond 1850 werd bewoond. Rond 1950 is de locatie uitgebreid tot het formaat zoals we dat vandaag kennen. Doordat de locatie reeds lange tijd is bewoond en de gronden mogelijk grotendeels zijn geroerd, wordt verwacht dat sprake zal zijn van een lage archeologische trefkans. De kans is hiermee klein dat behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn die door de voorgenomen ingrepen verstoord zullen worden.
De locatie in het verleden (Bron: Topotijdreis.nl)
Voor het voorliggende plan wordt er echter wel vanuit gegaan dat de drempelwaarde van 100m² en 30cm-mv wordt overschreden. Het is namelijk niet in te schatten in hoeverre de gronden onder de rijplaten en de sleufsilo zijn geroerd. Wanneer hier enkel sprake is geweest van oppervlakkige werkzaamheden, kan onderliggend archeologisch erfgoed bewaard zijn gebleven. Rondom de verharding, anders dan de gebouwen (zoals bestrating en sleufsilo’s), is een offset van 2,5 meter op basis van het bepaalde onder de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ daarom niet gerechtvaardigd.
Om uit te sluiten dat mogelijk archeologisch erfgoed wordt geschaad, wordt om een archeologisch bureau-onderzoek met verkennende boringen uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek in uitvoering. Veldwerk gepland op 12 november. Deze motivering zal worden aangepast aan de hand van het onderzoeksrapport. Verwacht wordt dat de gronden ter plaatse van de toekomstige woning in het verleden reeds zijn geroerd. De natuurlijke bodem zal door het gebruik in het verleden waarschijnlijk grotendeels verdwenen zijn.
Omdat het onderzoek nog niet is afgerond, worden voor het ontwerp-TAM-omgevingsplan de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie 2’ en ‘Waarde - Archeologie 3’ behouden. Mogelijke archeologische waarden worden hiermee in voldoende mate geborgd. Het bepaalde borgt dat voor de uitvoering van grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist blijft. De resultaten van het archeologisch onderzoek en het daaruit vloeiende selectiebesluit zullen voor vaststelling worden verwerkt in het plan.
Voor te realiseren waterberging van 26m³ (zie 4.10.3.3.4 Waterberging, kan reeds worden vermeld dat deze, zal worden aangelegd ter plaatse van reeds geroerde gronden. Een alternatieve optie is om de waterbergingsvoorziening te realiseren op een locatie met de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 3’. Aangezien voor deze dubbelbestemming een drempelwaarde van 1.000 m² en 30 cm geldt, zal de aanleg van waterberging in de vorm van een wadi met een volume van 80 m³ niet tot een overschrijding leiden. De gemeente is tevens reeds akkoord met de oplossing om de wadi ter plaatse van gesloopte gebouwen of in een zone met 'Waarde – Archeologie 3' te plaatsen.
Naast de dubbelbestemmingen worden behouden, blijft de archeologische zorgplicht van kracht. Als er onverwachts toch archeologische sporen of resten worden gevonden tijdens de werkzaamheden voor de bouw, dan is het een wettelijke verplichting om deze te melden. Dat staat in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Dit kan worden gemeld bij de gemeente Wijchen of bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Het archeologisch rapport dient, zodra beschikbaar, ter goedkeuring te worden voorgelegd. De resultaten van het archeologisch onderzoek en het daaruit vloeiende selectiebesluit zullen voor vaststelling worden verwerkt in het plan. Door het behoud van de archeologische dubbelbestemmingen is mogelijk archeologisch erfgoed echter al voldoende geborgd. Op basis van het behoud van deze dubbelbestemmingen kan worden geconcludeerd dat het aspect ‘Archeologie’ geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met cultureel erfgoed.
De verplichting om ook cultuurhistorische waarden te beschermen is in de Omgevingswet meegenomen. De instructieregels uit artikel 5.130 lid 2 van het Bkl geven aan voor welke punten onder meer bescherming benodigd is. In de Omgevingswet wordt cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving als volgt afgebakend: 'monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het Omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet'. Onder 'ander cultureel erfgoed' gaat het zowel om roerend erfgoed ('cultuurgoederen') als om immaterieel cultureel erfgoed voor zover dat aan een specifieke plek gebonden is.
De gemeente moet voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime opnemen in het Omgevingsplan. In het Besluit kwaliteit leefomgeving staan hiervoor instructieregels (artikel 5.130 lid 2 Bkl). Deze regels gaan over:
In het geldende Omgevingsplan is een beschermingsregime voor het cultureel erfgoed opgenomen in de vorm van 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. De gemeente Wijchen heeft op 3 mei 2017 het Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen vastgesteld. Dit Parapluplan werkt door in het tijdelijk deel van het Omgevingsplan.
De voor Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functies, mede bestemd voor het behoud, beheer en versterking van de cultuurhistorische waarden.
Het is verboden binnen deze aanduiding zonder een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de onderstaande omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
Daarnaast zijn de cultuurhistorische Inventarisatie (actualisatie) Tussen stad en land tussen Maas en Waal (RAAP-Rapport 3040) en Beleidsnota Cultuurhistorie 'Samen in Verscheidenheid' inclusief Cultuurhistorische waarderings-en beleidskaart (RAAP 2017) van toepassing. In deze documenten heeft gemeente Wijchen het cultuurlandschap en gebouwde omgeving gewaardeerd.
Het plangebied heeft volgens de cultuurlandschappelijke waarderingskaart een hoge waardering.
Uitsnede Cultuurhistorische Waarderingskaart
Naast de vele kastelen en buitenplaatsen, waartoe ook kasteel Wijchen gerekend kan worden, kent de gemeente Wijchen landschappen van de hoogste categorieën rondom Bergharen en bij Woezik, Leur, Balgoij en Niftrik. De reden hiervan is dat de 19e-eeuwse structuren en kleinschaligheid van de omgeving goed bewaard zijn gebleven. In Bergharen speelde de abdij Camp hierbij een rol.
Onderhavig plan maakt, op basis van het bovenstaande, deel uit van het historisch waardevolle gebied van Bergharen. Doordat de weg de Breekwagen het oude lint van Bergharen volgt, heeft deze weg een cultuurhistorisch hoge waardering.
Uitsnede Cultuurhistorische beleidskaart
Op basis van artikel 33.2 van 'Parapluplan cultuurhistorie Wijchen', vastgesteld op 3 mei 2017, kunnen burgemeester en wethouders gelet op het bepaalde in artikel 33.1 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing.
Met het plan wordt de cultuurhistorische structuur van de Breekwagen en het open landelijke gebied van Bergharen niet aangepast. Zoals beschermen in paragraaf 4.13.2.2, is het perceel al sinds circa 1850 bebouwd. Met het planvoornemen wordt een woning nagenoeg op dezelfde locatie als de huidige en eerdere bebouwing gerealiseerd. Het aantal bebouwde vierkante meters neemt af door het planvoornemen.
Bij de realisatie van de woning worden de bestaande waarden gerespecteerd, aangezien met het planvoornemen enkel de bestaande bebouwing wordt vervangen door nieuwbouw. Doordat het bebouwingsoppervlak niet toeneemt, blijft de kleinschaligheid van de omgeving bewaard.
Door rondom de woning een haag te plaatsen, wordt het uitzicht vanaf de Breekwagen in de toekomst verbeterd. Door te kiezen voor een landelijke uitstraling van de woning, wordt met respect voor de cultuurhistorische betekenis van de omgeving een nieuwe ontwikkeling toegevoegd.
Uit bovenstaande toetsing is gebleken dat het cultureel erfgoed niet wordt aangetast en geen belemmeringen oplevert voor de onderhavige wijziging van het Omgevingsplan gemeente Wijchen. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De aspecten 'Archeologie' en 'Cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor het planvoornemen.
Zoals omschreven in 4.8 Externe veiligheid lopen door het projectgebied geen boven- en/of ondergrondse leidingen die een planologische bescherming genieten. Er is dus op dat gebied geen sprake van (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden. Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen activiteiten.
Uit de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet vloeit voort dat deze onder meer is gericht op een duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in, dat de wet voorziet in een ontwikkeling van de fysieke leefomgeving die tegemoet komt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.
Duurzame ontwikkeling is een breed begrip waar een veelheid aan onderwerpen onder kan vallen, zoals energietransitie en klimaatadaptatie. In de NOVI is daarom 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' als prioriteit opgenomen. Daarnaast vallen onder het begrip duurzaamheid ook onderwerpen als mobiliteit, duurzaam bouwen en biodiversiteit.
Het beleid ten aanzien van energietransitie en klimaatadaptatie vloeit voort uit nationale programma's die vervolgens regionaal zijn uitgewerkt (Regionale Energiestrategie, Nationale Klimaatadaptatiestrategie). De doelstellingen die hieruit voortvloeien zijn vervolgens integraal opgenomen in het gemeentelijk beleid, met name de Omgevingsvisie. Deze is weer uitgewerkt in programma's.
In het omgevingsplan zijn de beleidsdoelstellingen voor zover noodzakelijk vanuit het oogpunt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties uitgewerkt in juridisch bindende regels.
Bij duurzaam bouwen en verbouwen wordt er rekening gehouden met de effecten op het milieu. Binnen het kader van de Omgevingswet worden al de nodige regels voorgeschreven met betrekking tot duurzaam (ver)bouwen.
Voor de realisatie van de nieuwe woning wordt de nieuwste standaard op het gebied van bouwen en energie toegepast. De nieuw te realiseren woning zal klimaatneutraal functioneren. De toekomstige woning wordt door middel van een berekening getoetst aan de BENG-norm.
De BENG staat in dit geval voor 'bijna-energieneutraal gebouw'. Sinds 1 januari 2021 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland 'bijna-energieneutraal' zijn. Dit kan worden bereikt door bijvoorbeeld een zonneboiler voor warm water, een warmtepomp, of zonnepanelen voor elektriciteit, waardoor het huis zelfvoorzienend wordt.
Naast de BENG-norm wordt er ook aandacht besteed aan een toekomstbestendige waterberging en duurzaam materiaalgebruik. Hiermee wordt voldoende invulling gegeven aan de energietransitie.
Door tijdens de ontwerpfase te denken aan 'natuurinclusief bouwen' kan de nieuwe woning met siertuin meer natuurwaarde bieden. Denk hierbij aan het toepassen van groene gevels, groene daken, vogelhuisjes, insectenhotels en ingemetselde vogel- en/of vleermuiskasten.
Tevens kunnen voor het aanplanten van bomen en struiken inheemse soorten gebruikt worden om de biodiversiteit te bevorderen. Groen draagt onder andere positief bij aan waterberging, klimaatadaptatie, biodiversiteit en het voorkomt hittestress. Daarnaast zorgt groen voor een gezonde en prettige leefomgeving. Hiermee wordt er invulling gegeven aan natuurinclusiviteit en biodiversiteit.
Ter aanvulling voor de verdere toekomstige inrichting van de buitenruimte kunnen de volgende aanvullende adviezen worden gegeven, naast het realiseren van de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in Bijlage 3.
Richt de openbare ruimte in met zoveel mogelijk divers groen en zo weinig mogelijk verharding. Dus niet alleen gazon maar ook verschillende (inheemse) bloeiende planten, struiken en bomen die waardevol zijn voor insecten. Dit is goed voor het bevorderen van de biodiversiteit. Meer groen helpt ook tegen teveel hitte en voorkomt wateroverlast.
Bomen zijn goed voor verkoeling, biodiversiteit, ontspanning, zuivering van de lucht en meer. Er zijn verschillende studies die aantonen dat de aanwezigheid van bomen bijdraagt aan een hogere woningwaarde. (bron: Planbureau Leefomgeving - Bomen en Woningprijzen). Ter aanvulling van de landschappelijke inpassing de volgende suggestie; In dit geval zou het toevoegen van fruitbomen extra waarde kunnen geven voor de biodiversiteit. Dit past ook bij erven in het landschap.
Als erfafscheiding zijn er hagen in het landschappelijk inpassingsplan opgenomen bestaande uit inheemse soorten. Dat is positief. Ter informatie onderstaande regels om mee rekening te houden in de verdere uitwerking van het plan.
De minimale plantafstand voor beplantingen welke worden aangebracht langs de grenslijn bedraagt (APV art. 4.12):
Het aspect 'Duurzaamheid' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Om invulling te geven aan de in de NOVI beschreven prioriteit 'Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' dient bij de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten rekening te worden gehouden met maatregelen ten aanzien van klimaatadaptatie. Onder klimaatadaptatie wordt verstaan: het tijdig en effectief aanpassen aan het actuele of verwachte klimaat. Daardoor kan schade door klimaatverandering beperkt worden.
Voor klimaatadaptatie is het belangrijk om integraal te werken en meekoppelkansen met andere ruimtelijke ontwikkelingen te benutten. Er zijn veel mogelijkheden om de aanpak en maatregelen uit de verschillende transities te combineren. Hierbij kan gedacht worden aan waterberging in natuurgebieden, groen in de stad en vermindering van hittestress in de bebouwde omgeving. Ten behoeve van deze afwijking van het omgevingsplan zijn mogelijke meekoppelkansen geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze wijziging van het omgevingsplan ten aanzien van het aspect 'klimaatadaptatie' beoordeeld.
Via de kaarten van Atlas Leefomgeving is de kaart 'Stedelijk hitte-eilandeffect (UHI)' geraadpleegd. Op deze kaart wordt weergegeven waar de risico's van klimaatverandering hoog zijn. De kaart toont het temperatuurverschil tussen stedelijke en landelijke gebieden in Nederland.
Gebouwen, huizen, wegen en stenen houden veel warmte vast. Dit fenomeen wordt ook wel het stedelijk hitte-eilandeffect, of Urban Heat Island effect (UHI), genoemd. De kaart laat het gemiddelde temperatuurverschil in graden Celsius (°C) zien tussen stedelijke en landelijke gebieden. Hoe blauwer de kleur, hoe lager het temperatuurverschil in vergelijking met de landelijke omgeving. Hoe geler of roder de kleur, hoe groter het temperatuurverschil vergeleken met de landelijke omgeving. Grote steden zijn op de kaart daarom duidelijk te herkennen aan de rode en gele vlekken. Ook kleinere woongebieden verschijnen vaak als lichtblauwe en gele plekken.
Doordat het plangebied zich in een landelijke omgeving bevindt, wordt geen significant klimaatrisico verwacht met betrekking tot temperatuurstijgingen. Het temperatuurverschil bedraagt, op basis van de kaar minder dan 0,2 graden. Het plangebied is hiermee vergelijkbaar met een plattelandsgebied. Er is dan ook geen sprake van hittestress ter plaatse. Voor dit plangebied geldt een laag klimaatrisico met betrekking tot temperatuurstijgingen gezien de ligging in het buitengebied en de landelijke omgeving.
Uitsnede kaart Stedelijk hitte-eiland effect (UHI)
Via de kaarten van Atlas Leefomgeving is de kaart 'Water op straat na een extreme bui' geraadpleegd. Op deze kaart is te zien hoeveel water er na een hevige bui op straat kan komen te staan. Hoe donkerder de kleur, hoe dieper het water in die straat kan staan. De kaart is gemaakt op basis van een rekenmodel, waarbij een regenbui is gebruikt die in het huidige klimaat eens per 100 jaar voorkomt. De meeste schade door hoosbuien treedt op wanneer het water gebouwen (via de stoepen) binnenstroomt.
Uitsnede kaart 'Water op straat na een extreme bui'
Op basis van de bovenstaande kaart is te zien dat er na een extreme bui ter plaatse van de toekomstige woning geen water wordt verwacht. Dit kan worden verklaard door de hogere ligging van het woonperceel. Zoals omschreven in paragraaf 4.10.3.1 Beschrijving van het watersysteem bevindt het maaiveld zich enkele tientallen centimeters hoger. Daarnaast zorgt de aanwezigheid van de watergang voor een goede afvoer van overtollig water. Het advies is om de toekomstige woning ook voldoende hoog te bouwen, zodat er in de toekomst op het maaiveld geen water wordt verwacht. Bij de aanleg van hemelwatervoorzieningen kan hiermee rekening worden gehouden. Op basis van de bovenstaande kaart wordt geen hinder door extreme buien verwacht.
Naast hittestress of water op het maaiveld door extreme buien, bestaat er voor het plangebied ook het klimaatrisico van overstroming. De kans op overstromingen vanuit een rivier, meer of zee is aanwezig, omdat de rivier de Waal op korte afstand van het plangebied ligt. Binnen het plangebied is de kans op overstroming echter 1 keer in de 1000 jaar. Om dit te voorkomen, zijn de dijken in de regio de afgelopen jaren versterkt en verhoogd.
In de toekomst zullen er door klimaatverandering naar verwachting meer en langere periodes van droogte optreden. Wat betreft het planvoornemen worden, gezien de landelijke ligging, geen problemen met betrekking tot droogte verwacht.
Het aspect 'Klimaat(adaptatie)' vormt geen belemmering voor het planvoornemen en er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het bevoegd gezag moet een afweging maken of, vanwege (onzekere) gezondheidsrisico’s, voorzorgsmaatregelen nodig zijn. Voorbeelden van situaties waarin voorzorgsmaatregelen nodig kunnen zijn, zijn de gezondheidseffecten van blootstelling aan endotoxine door veehouderijen, de aanwezigheid van hoogspanningsverbindingen, geitenhouderijen of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In navolgende paragrafen worden de belangrijkste gezondheidsaspecten benoemd.
De intensieve veehouderijen dragen bij aan de emissies van fijnstof (PM10) in Nederland. Dit geëmitteerde fijnstof bestaat uit een aantal stoffen, waarvan endotoxinen onderdeel uit (kunnen) maken. De stallucht uit veehouderijen vormt de belangrijkste emissiebron van endotoxinen. Er kan ook emissie plaatsvinden bij de mest op en -overslag, bij mestbehandeling en bij mestverspreiding op het land. Er zijn onderzoeksrapporten gepubliceerd waarin wordt aangetoond dat omwonenden rond veehouderijen gezondheidsrisico's lopen door de blootstelling aan emissies uit veehouderijen. De ontwikkeling van een landelijk toetsingskader voor endotoxine door het Rijk, op advies van de Gezondheidsraad, is nog niet afgerond.
Vooruitlopend daarop is in de Provincie Noord-Brabant door het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht de 'Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0' opgesteld. In april 2018 is tevens de 'Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 uitgebracht. De tool wordt in Noord-Brabant ingezet.
Tegelijk met het VGO-rapport is in juli 2016 het rapport 'Emissies van endotoxinen uit de veehouderij (fase 3a)' bekend gemaakt. Dit rapport beschrijft het resultaat van metingen aan de emissies van endotoxinen uit de veehouderij. Endotoxinen zijn deeltjes van de celwand van (dode) gramnegatieve bacteriën. Endotoxinen vormen een onderdeel van het fijn stof dat afkomstig is uit veehouderijen. Vooruitlopend op de ontwikkeling van een landelijk toetsingskader heeft het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid de 'Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0' (Toetsingskader endotoxinen) opgesteld. Uitgangspunt van het toetsingskader is de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3 voor endotoxinen. In het toetsingskader zijn afstanden bepaald die een te hoge blootstelling aan endotoxinen zullen voorkomen. Voor vleeskuikens, legkippen en vleesvarkens zijn afstandsgrafieken opgesteld, aan de hand waarvan op basis van de fijnstofemissie in kilogrammen per jaar kan worden bepaald welke afstand tot gevoelige objecten moet worden aangehouden.
Toetsing
Middels I-GO Veehouderijen (Gelderland) is beoordeeld welke veehouderijen er in de nabije omgeving van het plangebied zijn gevestigd.
Ligging veehouderijen met aanduiding van het plangebied
Hieronder zijn alle veehouderijen genoemd tot een afstand van 1,3 kilometer tot het plangebied.
Vanwege geur en fijnstof gelden er richtafstanden tussen stallen en gevoelige objecten. Voor het 'fokken en houden van rundvee' en het 'fokken en houden van konijnen' geldt op basis van geur een richtafstand van 100 meter. Voor het 'fokken en houden van overige graasdieren, zoals paardenfokkerijen', geldt op basis van geur een richtafstand van 50 meter. Voor het 'fokken en houden van varkens' geldt daarentegen een afstand van 200 meter.
Aangezien het planvoornemen voldoet aan deze afstanden en voor de overige veehouderijvormen in de omgeving kleinere richtafstanden gelden, zal vrijwel altijd worden voldaan aan de advieswaarde van 30 EU/m³.
Afgezien van de dichtstbijzijnde veehouderij op 120 meter van het plangebied, zijn de daaropvolgende veehouderijen paardenhouderijen, waarvoor een kleinere richtafstand geldt. De eerstvolgende veehouderijen, anders dan paardenhouderijen, bevinden zich op 500 meter of meer van het plangebied.
Gezien de afstand tussen de veehouderijen en het plangebied, kan ervan worden uitgegaan dat de advieswaarde niet wordt overschreden. Daarom wordt gesteld dat de gezondheid van de toekomstige bewoners wordt beschermd tegen een overmaat aan endotoxine.
Uit onderzoek blijkt dat mensen die wonen in de nabijheid van een geitenhouderij, meer kans hebben op een longontsteking. Totdat er meer duidelijkheid is over de oorzaak van de longontsteking en een integrale aanpak voor handen is, adviseert de GGD het voorzorgsbeginsel toe te passen en terughoudend te zijn met uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen in de buurt van gevoelige functies. Andersom geldt ook dat geadviseerd wordt om terughoudend te zijn met het plaatsen van gevoelige bestemmingen in de buurt van bestaande geitenhouderijen. Dat betekent dat gemeenten wordt geadviseerd om in hun besluitvorming de risico's op longontsteking mee te wegen. Op basis van onderzoeksresultaten is het risico op longontsteking groter naarmate de afstand tot een geitenbedrijf kleiner is. De GGD-richtlijn hanteert daarom een richtafstand van 2 kilometer tussen geitenhouderijen en gevoelige functies.
Omwonenden binnen 1,5 tot 2 kilometer afstand van een geitenhouderij hebben een verhoogd risico op een longontsteking.
Er wordt een consistent verband gevonden tussen de aanwezigheid van (melk)geitenhouderijen op afstanden van 1,5 tot 2 kilometer en een verhoogd risico op longontsteking. Boven de 1,5 kilometer neemt het risico exponentieel af, waardoor het risico boven de 2 kilometer nihil is.
Toetsing
Zoals blijkt op basis van paragraaf 4.16.2 Endotoxine, , bevindt zich aan de Aspert 10 in Horssen op circa 1,2 kilometer ten zuidwesten van het plangebied een geitenhouderij, waar circa 1.350 geiten worden gehouden.
Uit een VGO-onderzoek (Veehouderij Gezondheid Omwonenden) blijkt dat er een verhoogd risico op longontsteking bestaat voor personen binnen een straal van 2 kilometer van een geitenhouderij. Het recente onderzoek VGO III geeft risicofactoren voor de afstand in stappen van 500 meter. Zichtbaar is dat er buiten de afstand van 500 meter een sterke daling van het risico optreedt, waarna dit risico op grotere afstand van de geitenhouderij verder afvlakt. Zie onderstaande tabel:
Tabel: De gemiddelde regressie van de odds ratio in relatie tot afstand tot een geitenhouderij (bron: VGO III) (Gemiddeld risico bij een bepaalde afstand. 1.50 betekent 50% meer risico. 1 betekent geen extra risico op longontsteking).
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het extra risico op longontsteking al aanzienlijk vermindert vanaf een afstand van 500 meter van een geitenhouderij. Het risico is niet geheel verdwenen buiten de 2 kilometerzone, maar dit is de grootste afstand die in het onderzoek is meegenomen.
Daarnaast blijkt uit onderzoek van Nederlandse huisartspraktijken dat de aanwezigheid van geitenhouderijen binnen 1 kilometer van het woonadres een risicofactor kan zijn voor het optreden van luchtwegklachten bij omwonenden met astma en COPD. Deze risicofactor bleek echter zelfs binnen een afstand van 1 kilometer niet significant. Aangezien het besluitgebied op 1.200 meter van de geitenhouderij ligt, bevindt het zich zowel ver buiten de 500-meterzone als buiten de 1-kilometerzone.
Een andere belangrijke bevinding uit onderzoek naar een oorzakelijk verband tussen longontstekingen en geitenhouderijen binnen een straal van 2 kilometer is dat de associatie sterker wordt naarmate de afstand tot de geitenhouderijen afneemt en naarmate het aantal geitenhouderijen binnen 2 kilometer van het woonadres toeneemt. In dit geval is echter slechts één geitenhouderij binnen deze straal aanwezig.
Bovenstaande blijkt uit de publicatie 'Gezondheidsrisico's rond veehouderijen 2025: deel I' van de Gezondheidsraad. Gezondheidsrisico's rond veehouderijen 2025: deel II' is nog niet verschenen. Het 2e deel moet gaan over complexere en meer gedetailleerde vragen omtrent de aard en ernst van de gezondheidseffecten en de mogelijke oorzaken.
De gehanteerde afstandsnormen worden doorgaans als invulling van het voorzorgbeginsel gebruikt, maar hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken. Het beleid rond risicoafstanden is grotendeels gebaseerd op de Q-koorts-epidemie van 2007-2010. Door vaccinaties en hygiënemaatregelen op geitenhouderijen heeft sindsdien echter geen uitbraak meer plaatsgevonden.
Hoewel het planvoornemen theoretisch gezondheidsrisico's met zich mee kan brengen voor toekomstige bewoners, gelet op de ligging binnen de 2-kilometerzone van een geitenhouderij, wegen de voordelen van het voornemen zwaarder dan de eventuele nadelen. Bovendien is de richtafstand van 2 kilometer geen verbodsnorm.
Onderstaande jurisprudentie van de Raad van State geeft aan dat kon worden afgeweken van de 2 kilometer richtafstand en de woningbehoefte vaak zwaarder weegt dan de gezondheidsrisico's die gepaard gaan met geitenhouderijen.
Jurisprudentie geitenhouderij en belangenafweging bij nieuwbouwplannen
"Op 29 juni 2022 heeft de Raad van State een bestemmingsplan voor een woonwijk binnen 2 km van een geitenhouderij in stand gelaten, zonder een GGD-advies op te vragen (Uitspraak 202104997/1/R2). Uit deze uitspraak volgt dat het niet verplicht is een GGD-advies op te vragen. Het aspect gezondheid en geitenhouderijen was wel meegenomen in de afwegingen, maar de Raad heeft hierin betrokken dat er geen aantoonbaar bewijs is dat toekomstige bewoners van het plangebied specifieke gezondheidsrisico's lopen vanwege geitenhouderijen. Volgens de raad is het aspect gezondheid in voldoende mate onderzocht en wordt het eventuele risico aanvaardbaar geacht. Verder wordt gewezen op de aanzienlijke woningbehoefte, waaraan invulling gegeven moet worden. Om de leefbaarheid van de betreffende kleine woonkern in stand te kunnen houden en de doelstellingen in het woningbouwprogramma te kunnen halen. De Raad weegt dit belang zwaarder dan het belang van het gevrijwaard blijven van eventuele gezondheidsrisico's vanwege geitenhouderijen. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de Raad niet tot deze afweging mocht komen en stelt dat het besluit van een deugdelijke motivering is voorzien."
Voor het huidige planvoornemen kan worden gemotiveerd dat bovenstaande uitspraak van toepassing is. De geitenhouderij ligt op een afstand van 1,2 kilometer van de planlocatie. Gezien deze afstand en de jurisprudentie is de realisatie van een woning aanvaardbaar. Eventuele gezondheidsrisico's van één geitenhouderij wegen niet op tegen het belang van het invullen van de woningbehoefte.
Daarnaast wordt de woning gerealiseerd op een locatie met een bestaande woonfunctie. In 2016 is het bestemmingsplan vastgesteld, waarbij reeds een burgerwoning mogelijk is gemaakt. Bij die gelegenheid is de agrarische functie opgegeven ten gunste van de woonfunctie. De afweging of een burgerwoning hier toelaatbaar is, is dus al eerder gemaakt. Met het planvoornemen wordt een tweede burgerwoning binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Gezien de krapte op de woningmarkt weegt het belang van woningbouw zwaarder dan de resterende gezondheidsrisico's.
Conclusie
Door de redelijke afstand van 1.200 meter tussen het plangebied en de geitenhouderij kan worden gesteld dat er sprake is van een acceptabele gezondheidssituatie en daarmee een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Gezien de afstand vormt de geitenhouderij geen significant gezondheidsrisico voor het besluitgebied.
Als onderdeel van de afweging in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet in een omgevingsplan ook rekening worden gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid (artikel 2.1, vierde lid, Omgevingswet). Het belang van gezondheidsbescherming speelt dus een belangrijke rol en moet zorgvuldig worden afgewogen tegen andere onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving en de rechtstreeks daarbij betrokken belangen.
Hoogspanningsverbindingen kunnen van negatieve invloed zijn op de gezondheid van de omgeving, maar dragen tegelijkertijd ook bij aan de Nederlandse infrastructuur en zijn van essentieel belang voor het functioneren van het energienetwerk. Hoogspanningsverbindingen leveren dus zowel een positieve als negatieve bijdrage aan de fysieke leefomgeving.
Een negatieve invloed op de gezondheid van de omgeving, kan worden veroorzaakt door magneetvelden en geluid van de hoogspanningsverbindingen. Voor het eerste gezondheidsaspect 'magneetvelden' geldt op basis van advies van het Rijk dat zoveel als redelijkerwijs mogelijk is vermeden dient te worden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen (tot 15 jaar) langdurig verblijven in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Ten aanzien van het gezondheidsaspect 'geluid' geldt dat rekening moet worden gehouden met geluid in de vorm van windfluiten en knetterend geluid door elektrische ontladingen (coronageluid) veroorzaakt door hoogspanningsverbindingen.
Ten behoeve van deze afwijking van het omgevingsplan is in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties rekening gehouden met de gezondheidsaspecten (magneetveld en geluid) die hoogspanningsverbindingen kunnen veroorzaken. De toepassing van deze gezondheidsaspecten op onderhavige Buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) ten behoeve van de afwijking van het omgevingsplan is hierna beschreven.
Toetsing
Met de onderhavige wijziging van het Omgevingsplan wordt voorzien in een functie ten behoeve van wonen. De dichtstbijzijnde hoogspanningsverbinding bevindt zich op een afstand van 125 meter ten westen van het plangebied. Bij deze hoogspanningsverbinding gaat het om een 380 kV-verbinding met een rekenafstand van 2x 110 meter. Dit betekent dat de aan te houden afstand minimaal 110 meter is. Een berekening van de magneetzone is niet nodig, omdat gezien de afstand van 125 meter wordt voldaan aan de minimale afstand.
Op de onderstaande kaart wordt de ligging van de dichtstbijzijnde hoogspanningsverbindingen ten opzichte van het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied t.o.v. de dichtstbijzijnde hoogspanningsverbinding
Magneetvelden
Het Rijk adviseert aan het bevoegd gezag om bij het toelaten van nieuwe bovengrondse hoogspanningsverbindingen of het wijzigen van bestaande hoogspanningsverbindingen rekening te houden met magneetvelden. De magneetvelden zijn mogelijk van invloed op de gezondheid van omwonenden. Gezien de ligging van de woning buiten de rekenafstanden van de betreffende hoogspanningsverbindingen is dit niet aan de orde.
Geluid
De bovengrondse delen van de hoogspanningsverbinding kunnen geluidseffecten veroorzaken. Er kan sprake zijn van windfluiten en met name bij vochtige weersomstandigheden kan een knetterend geluid optreden door elektrische ontladingen. Ook hiervoor geldt dat de ligging van de woning buiten de rekenafstanden is en derhalve het geluid afkomstig van de hoogspanningsverbindingen niet aan de orde is.
Conclusie
De afstand tussen het besluitgebied en de hoogspanningsverbindingen zorgt ervoor dat er geen hinder ondervonden wordt ter plaatse van het plangebied.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het mogelijk maken van een nieuwe gevoelige functie in de nabijheid van agrarische functies aandacht gevraagd voor spuitzones in verband met het risico voor de volksgezondheid vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift. Met de term drift wordt de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddel bedoeld die bij het spuiten buiten het agrarisch perceel op de grond terecht kan komen en/of op hoogte door de lucht passeert. Vooral bij middelen met een hoge toxiciteit en/of voor kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen of ouderen, kan drift risico's voor de gezondheid inhouden.
Toetsing
Met het planvoornemen wordt aan de Breekwagen 7 de realisatie van een nieuwe woning naast een reeds bestaande burgerwoning mogelijk gemaakt. Het plangebied is ter plaatse van de bestaande en de nieuw te realiseren woning al voorzien van een woonfunctie. Voor de beoordeling van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt hieronder een onderscheid gemaakt tussen de bestaande woning op het perceel en de nieuw te realiseren woning.
Voor de bestaande woning geldt dat aangenomen kan worden dat er sprake is van een goede ordening van de fysieke leefomgeving. Door de aanwezigheid van de bestaande woonfunctie aan de Breekwagen 7 kan in principe al een spuitzone van 50 meter worden aangehouden. Die agrariërs zijn hier al beperkt in hun bedrijfsvoering. Zie hiervoor ECLI:NL:RVS:2023:3128, met de volgende relevante passage:
“Op dit moment staat er in het plangebied al een burgerwoning. De rest van het plangebied wordt gebruikt als tuin en dat gebruik is planologisch ook toegestaan. Dit betekent dat [appellante] in de huidige situatie al wordt beperkt in haar bedrijfsvoering, in die zin dat, als zij gewasbeschermingsmiddelen gebruikt binnen 50 m van het plangebied, zij kan worden geconfronteerd met klachten van de bewoners van de huidige woning. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen heeft het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan niet in de weg gestaan. Met die bevoegdheid is de komst van een extra woning in beginsel aanvaardbaar geacht. Door het wijzigingsplan komt er een woning bij maar wordt het gebied met een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functie niet uitgebreid. In zoverre zijn de omstandigheden in deze zaak al anders dan die in de door [appellante] genoemde uitspraak van 25 januari 2023. De extra woning zal niet leiden tot een verdere beperking van de bedrijfsvoering van [appellante]."
Voor de nieuw te realiseren woning geldt dat deze wordt gerealiseerd op het perceel waar al een bestaande woonfunctie aanwezig is. Deze woning wordt dus gerealiseerd op een bestaande verblijfsruimte, aangezien het perceel reeds als tuin kan worden gebruikt. Omdat het echter gaat om het toevoegen van een gevoelige functie in de vorm van een woning inclusief buitenruimte, wordt hieronder ingegaan op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de spuitzonering ter plaatse.
Rondom het perceel aan de Breekwagen 7 bevinden zich agrarische functies met de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' en 'Agrarisch met waarden - 2'. Deze gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatig dan wel hobbymatig agrarisch grondgebruik. Over het algemeen wordt voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een afstandsnorm van 50 meter tot omliggende agrarische functies aangehouden. Deze vuistregel wordt algemeen geaccepteerd door de Raad van State.
Door de eigendomssituatie, omvang van het perceel en de centrale situering van de woning kan in bijna alle richtingen aan een richtafstand van 50 meter worden voldaan. Dit wordt hierna verder toegelicht. Op onderstaande uitsnede een een cirkel van 50 meter rondom de toekomstige woning getrokken.
Weergave 50 meter zone
In westelijke richting bedraagt de afstand tussen de nieuwe woning en het agrarische bouwvlak van Breekwagen 9 slechts 45 meter. Hier worden echter geen gewassen verbouwd. De afstand tot het dichtstbijzijnde agrarische perceel waar mogelijk gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt bedraagt bijna 80 meter. Op 45 meter in westelijke richting bevindt zich het bouwvlak van de woning op Breekwagen 9. Op dit adres rust nog een agrarische functie, maar er worden geen bedrijfsactiviteiten meer uitgevoerd. Er is ook geen vergunning meer aanwezig. De bewoners hebben verder geen bezwaar tegen het planvoornemen.
Voor de gronden ten zuiden en oosten van de toekomstige woning geldt dat deze in eigendom zijn van de initiatiefnemers. Doordat de agrarische gronden aan deze zijden in eigen beheer zijn, kan het aanhouden van de spuitvrije zone worden geborgd. De eigenaren van de toekomstige woning zijn zelf verantwoordelijk voor het aanhouden van de richtafstand.
Voor de agrarische functie ten noorden van het plangebied geldt dat de afstand van de woning tot de perceelsgrens meer dan 50 meter bedraagt. Dit komt door de ruimte ten noorden van de toekomstige woning en het feit dat de weg zich tussen de woonfunctie en de agrarische functie bevindt.
Als aanvulling op het bovenstaande wordt hieronder nog kort ingegaan op de geteelde gewassen in de omgeving. Het perceel ten noorden van het plangebied werd de afgelopen jaren gebruikt voor tuinbonen, aardappels en maïs, die gedurende het jaar enkele keren worden bespoten. Het perceel ten westen van het plangebied werd de afgelopen jaren gebruikt voor grasland en maïs, waarbij maïs voornamelijk in het voorjaar wordt bespoten. De percelen ten noordwesten, zuiden en oosten werden daarentegen voornamelijk gebruikt als grasland.
De percelen ten zuiden en oosten zijn al meer dan vijf jaar in gebruik als grasland. Gezien dit langdurige gebruik kunnen deze gronden worden aangemerkt als blijvend grasland. Deze gronden worden slechts zeer beperkt bespoten, waardoor de gezondheid van de toekomstige bewoners van de nieuwe woning niet in het geding is. Bij spuitzonering gaat het voornamelijk om verwaaiing van bestrijdingsmiddelen. Gezien het feit dat onkruidbestrijding direct op de bodem plaatsvindt en alleen bij lage windsnelheden wordt gespoten, is verwaaiing naar percelen van derden verwaarloosbaar. Bovendien zijn de stoffen die worden gebruikt voor onkruidbestrijding veel minder belastend dan die tegen schimmels en insecten. Naast dat aan de richtafstand van 50 meter kan worden voldaan, zijn de gevolgen van het grasland buiten de 50-meterzone bovendien verwaarloosbaar.
Conclusie
Het toevoegen van een woning in dit gebied leidt niet tot extra nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving. Door de eigendomssituatie, de naastgelegen woningen op Breekwagen 7 en 9 en de ruime afstand tot omliggende percelen kan de richtafstand van 50 meter tot percelen waar mogelijk gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt worden gewaarborgd. Door de afstand tot de akkers en de eigendomssituatie ontstaat geen extra belemmering voor de bedrijfsvoering van agrariërs ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Op basis van het voorgaande vormen spuitzoneringen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geen belemmering voor het planvoornemen en is er sprake van een evenwichtige verdeling van functies in het gebied.
Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met het belang van het bevorderen van de gezondheid. Gezondheidsbevordering wordt veelal geassocieerd met het verminderen van de druk van de leefomgeving op de gezondheid, bijvoorbeeld door geluid en luchtverontreiniging te beperken.
Bij positieve gezondheid staat een brede kijk op gezondheid centraal: een fysieke leefomgeving die uitnodigt tot gezond gedrag en mensen stimuleert tot meer bewegen, gezonder eten en elkaar ontmoeten, wordt als een leefomgeving met positieve gezondheidseffecten beschouwd.
Een concreet wettelijk kader waarin wordt geduid waaraan een leefomgeving met positieve gezondheidseffecten minimaal aan dient te voldoen ontbreekt. Wel wordt gestimuleerd om de leefomgeving zo in te richten dat positieve gezondheidseffecten worden bevorderd.
De GGD GHOR Nederland heeft in samenwerking met het RIVM kernwaarden opgesteld die de basis vormen voor de uitwerking en borging van het thema positieve gezondheid in het Omgevingsplan. De kernwaarden zijn onderverdeeld in drie categorieën, namelijk: woonomgeving, mobiliteit en gebouwen. Deze kunnen nader worden uitgewerkt in de regels van het omgevingsplan.
Toetsing
Onderstaand wordt uitgelegd hoe het voornemen bijdraagt aan de kernwaarden van positieve gezondheid. Door de realisatie van een moderne en levensloopbestendige woning wordt een goed woon- en leefklimaat gecreëerd voor de bewoners.
De toekomstige bewoners van de nieuwe woning zullen profiteren van de nabijheid van het omliggende buitengebied. De polder, de groene structuur langs de Nieuwe Wetering en de recreatieplas de Groene Heuvels bieden voldoende mogelijkheden voor ontspanning en beweging. Dit stimuleert bewoners om een rondje te wandelen of fietsen. Wonen in een groene en aantrekkelijke omgeving bevordert een actieve levensstijl en nodigt uit om meer tijd buitenshuis door te brengen.
De realisatie van de nieuwe woning zal bijdragen aan het welzijn van de bewoners en een positief effect hebben op hun gezondheid en kwaliteit van leven.
Conclusie
Met de realisatie van het voornemen zal de situatie ter plaatse er dus op vooruitgaan. De gezondheid wordt bevorderd door de mogelijkheden die de omgeving biedt voor een actieve levensstijl. Het aspect 'Gezondheid' vormt geen belemmeringen voor het beoogde voornemen.
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Gezondheid' geen belemmeringen oplevert voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan en dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Overeenkomstig paragraaf 16.4.2 van de Omgevingswet en afdeling 11.2 van het Omgevingsbesluit dient te worden bepaald of een ontwikkeling mer-beoordelingsplichtig is. Dit kan worden afgeleid uit bijlage V bij het Omgevingsbesluit, in samenhang met de artikelen 11.6 en 11.8 van het Omgevingsbesluit.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is een procedure die de milieueffecten van een plan of project in beeld brengt. Het doel van de m.e.r.-procedure is om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvoering over plannen, programma's en projecten die mogelijk duidelijke milieueffecten hebben. De verwachtte effecten op het milieu en alternatieve oplossingen worden beschreven in een milieueffectrapport (MER). Daarnaast is participatie en kennisgeving een belangrijk onderdeel binnen de m.e.r. Op deze manier vormt de mer een hulpmiddel voor de besluitvorming.
Een omgevingsplan valt onder een plan of programma waarvoor een milieueffectrapportage van toepassing is (Omgevingswet, Paragraaf 16.4.1, artikel 16.34).
De motivering van de beslissing (art. 11.11 lid 3 Omgevingsbesluit) bestaat uit:
In Bijlage V. bij de artikelen 11.6, 11.7 en 11.8 van het Omgevingsbesluit zijn de projecten en de daarvoor benodigde besluiten aangewezen waarvoor een m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. In deze lijst zijn zowel de m.e.r.-plichtige als de m.e.r.-beoordelingsplichtige gevallen opgenomen en de daarvoor benodigde besluiten.
Beoordelingskader project-mer-beoordeling
Het planvoornemen valt onder de categorie J11 zoals opgenomen in Bijlage V van het Omgevingsbesluit. Voor deze ontwikkelingen geldt geen mer-plicht (kolom 2). Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject geldt in het kader van een omgevingsplan een mer-beoordelingsplicht (kolom 3). De afwijking van het omgevingsplan middels een buitenplanse omgevingsplanactiviteit heeft echter betrekking op een klein gebied in verhouding met het totale grondgebied van de gemeente en het betreft slechts een beperkte wijziging van de regels van het 'gemeentebrede' omgevingsplan. Om die reden kan in beginsel worden volstaan met m.e.r.-beoordeling. Bij deze beoordeling dient rekening te worden gehouden met de criteria van bijlage II bij de SMB-richtlijn:
In deze paragraaf wordt invulling gegeven aan deze drie criteria.
De kenmerken van onderhavig planvoornemen zijn in Hoofdstuk 1 en Hoofdstuk 2 van voorliggende ruimtelijke motivering uitgebreid omschreven. Er is hierbij geen sprake van cumulatie met andere projecten. De risico's voor de menselijke gezondheid en het risico van zware ongevallen en/of rampen zijn in Hoofdstuk 4 in overweging genomen en vormen geen belemmering voor het planvoornemen.
Het plangebied is op dit moment reeds in gebruik als woonfunctie. Met het planvoornemen wordt in het buitengebied van Bergharen binnen de woonfunctie een woning toegevoegd. Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarde of landschappelijke waarde. Ook worden geen cultuurhistorische kenmerken beïnvloed. Ook betreft de locatie geen waterwingebied.
In Hoofdstuk 4 van deze motivering zijn de verschillende milieuaspecten afgewogen. Daaruit is gebleken dat onderhavig planvoornemen geen negatieve effecten heeft ten aanzien van deze aspecten. De locatie, aard en omvang van het planvoornemen leiden niet tot dusdanige omstandigheden of milieueffecten, op basis waarvan alsnog een nadere plan-m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Daarnaast geldt dat bij elke activiteit die leidt tot een toename van stikstofdepositie, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied zijn de 'Rijntakken' op circa 5,3 kilometer ten noorden van het plangebied.
Ten aanzien van het planvoornemen zijn negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden op voorhand uit te sluiten (zie ook 4.11.3.3 Stikstof). Het opstellen van een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.
Gelet op de kenmerken van het plan, de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden.
Vanaf 1 januari 2024 worden geen nieuwe bestemmingsplannen meer in procedure gebracht. Tenzij het gaat over een ontwerp (zoals bedoeld in artikel 4.6 lid 2 Invoeringswet Omgevingswet) dat voor 1 januari 2024 ter inzage is gelegd. Deze plannen worden nog volgens de oude wetgeving behandeld; Wet ruimtelijke ordening [oud].
Nieuwe plannen die niet voor 1 januari 2024 ter inzage zijn gelegd, dienen volgens de nieuwe wettelijke procedures behandeld te worden.
Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 beschikt iedere gemeente over een Omgevingsplan.
Op basis van artikel 4.6 lid 1 Invoeringswet Omgevingswet bestaat een deel van het Omgevingsplan o.a. uit: bestemmingsplannen, beheersverordeningen en wijzigingsplannen. Dit gedeelte van het Omgevingsplan valt op basis van artikel 22.1 Omgevingswet in het 'tijdelijk deel' van het Omgevingsplan. Daarnaast bestaat het 'tijdelijk deel' uit (rijks)regels die voor 1 januari 2024 golden; artikel 22.2 Omgevingswet. Dit gedeelte wordt ook wel de zogenaamde bruidsschat genoemd.
Iedere gemeente dient in de zogenaamde transitiefase het tijdelijk deel aan te passen en 'Omgevingsplan proof' te maken. Hiermee wordt bedoeld dat iedere gemeente het tijdelijk deel dient te verwerken in het (definitieve) Omgevingsplan. Deze transitiefase geldt tot 1 januari 2032 en deze transitiefase is bij koninklijk besluit vastgelegd; artikel 22.5 Omgevingswet.
Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 beschikt iedere gemeente over één tijdelijk omgevingsplan. Dat tijdelijke omgevingsplan bestond op die datum uit alle op dat moment geldende ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen en beheersverordeningen, samen met een set regels die met de invoering van de Omgevingswet door het Rijk zijn overgedragen aan de gemeente. Deze set overgedragen regels wordt de 'bruidsschat' genoemd, die is opgenomen in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan.
Vanaf 1 januari 2024 worden geen nieuwe ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen meer in procedure gebracht, maar wordt waar nodig het omgevingsplan gewijzigd. Via het Omgevingsloket is op termijn daarom nog maar één, geconsolideerd omgevingsplan te vinden, waarin alle wijzigingen integraal zijn verwerkt. Uiterlijk 2032 moet het gebiedsdekkend omgevingsplan 'nieuwe stijl' gereed zijn.
Ook al lijkt het juridisch deel van deze wijziging van het omgevingsplan op een bestemmingsplan, het karakter is anders. Inhoudelijk dient deze wijziging namelijk te voldoen aan de eisen die de Omgevingswet aan een omgevingsplan stelt, met uitzondering van de wijze van digitale vormgeving en publicatie. Anders dan een bestemmingsplan maakt deze wijziging van het omgevingsplan géén onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, maar maakt deze onderdeel uit van het nieuwe deel. In juridisch opzicht worden de in dit TAM-omgevingsplan opgenomen regels en locaties dus fictief toegevoegd aan het initieel omgevingsplan zoals dat per 1 januari 2024 is te raadplegen via het Omgevingsloket. Daarmee vormt het ook één geheel met de bruidsschat die reeds is opgenomen in hoofdstuk 22 van dat plan, de begripsbepalingen die zijn opgenomen in hoofdstuk 1 van dat plan en de slotbepaling die is opgenomen in hoofdstuk 23 van dat plan.
Dit TAM-omgevingsplan is gebaseerd op de Werkafspraak TAM-Omgevingsplan van Geonovum, de bijbehorende technische handreiking en de Bijsluiter TAM-IMRO omgevingsplan van de VNG. Dat houdt in het kort het volgende in:
Dit TAM-omgevingsplan (hierna: plan) wijzigt het omgevingsplan in die zin dat na hoofdstuk 22 van het omgevingsplan [een hoofdstuk 22o] wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in de regels moeten gelezen worden als paragrafen van [hoofdstuk 22o] van het omgevingsplan Druten/Wijchen.
Dit plan komt in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In de regels staat de verhouding tot de rest van het tijdelijke omgevingsplan (zie artikel 1.2 en 1.3).
De voorgeschreven regels in dit plan zijn uitsluitend opgenomen, indien dit uit een oogpunt van een goede ruimtelijke inrichting van het plangebied noodzakelijk is.
Het juridisch-bindende deel van de omgevingsplanwijziging bestaat uit een verbeelding en de regels. De regels dienen te worden begrepen in samenhang met de verbeelding.
De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken:
De regels in Hoofdstuk 1 van van het TAM-omgevingsplan vormen paragraaf 22o.1 van het omgevingsplan. In dit hoofdstuk zijn onder andere de begripsbepalingen en wijze van meten opgenomen.
Bij het opstellen van een lijst met begripsbepalingen in het TAM-omgevingsplan is rekening gehouden met de bergripsbepalingen uit de bijlage bij de Omgevingswet. Op grond van artikel 1.1 van de Omgevingswet zijn die begripsbepalingen van rechtswege van toepassing op regelingen op grond van de Omgevingswet en dus ook op (TAM-IMRO) omgevingsplannen. Begrippen in het TAM-omgevingsplan kunnen niet afwijken van begripsbepalingen uit de omgevingsplan, maar in het TAM-omgevingsplan kunnen wel aanvullende begripsbepalingen worden opgenomen.
De regels in Hoofdstuk 2 van het TAM-omgevingsplan vormen paragraaf 22o.2 van het omgevingsplan. In dit hoofdstuk is per functie bepaald welke activiteiten zijn toegestaan, welke activiteiten niet zijn toegestaan en voor welke activiteiten een omgevingsvergunning nodig is.
De regels in Hoofdstuk 3 van het TAM-omgevingsplan vormen paragraaf 22o.3 van het omgevingsplan. In dit hoofdstuk zijn algemene regels opgenomen. In het voorliggend plan zijn onder andere regels opgenomen over ondergronds bouwen, parkeren en stikstofemissie.
De regels in Hoofdstuk 4 van het TAM-omgevingsplan vormen paragraaf 22o.4 van het omgevingsplan. In dit hoofdstuk is de bescherming van bijvoorbeeld cultuurhistorische waarden geregeld. De voormalige 'dubbelbestemming' is terug te vinden in dit hoofdstuk.
De regels in Hoofdstuk 5 van het TAM-omgevingsplan vormen paragraaf 22o.5 van het omgevingsplan. In dit hoofdstuk zijn overgangsregels opgenomen. Een TAM-omgevingsplan heeft geen slotregel, omdat het TAM-omgevingsplan slechts één hoofdstuk betreft van het gebiedsdekkend omgevingsplan van de gemeente.
Uit artikel 8 van de Standaard Wijchen stedelijk gebied:
Voor het toekennen van functies en het opstellen van regels voor deze functies is gebruik gemaakt van bestaande regels uit de omgeving. Er is aansluiting gezocht bij de regels van het bestemmingsplan 'Breekwagen 7, Bergharen'. Deze regels zijn vervolgens geschikt gemaakt voor het gebruik in een TAM-omgevingsplan.
De functie 'Wonen - 1' is toegekend aan de woonpercelen voor de bestaande woning en de toekomstige woning op basis van het kadastrale perceel. De landschappelijke inpassing uit Bijlage 3 heeft als basis gediend voor het toekennen van deze functie. Binnen deze functie zijn bouwvlakken opgenomen. Per bouwvlak is op de verbeelding bepaald welke bouwvormen en welke maatvoering is toegestaan. De bestaande woning is daarnaast aangeduid als 'specifieke vorm van wonen - bestaande woning'.
Om ervoor te zorgen dat het onderliggende bestemmingsplan 'Breekwagen 7, Bergharen' volledig kan vervallen bij de vaststelling van het voorliggende TAM-omgevingsplan, is ervoor gekozen om ook de agrarische functie 'Agrarisch met waarden - 1' op te nemen. Hierdoor komt het plangebied volledig over het onderliggende plan te liggen en blijven er geen plandelen van het bestemmingsplan 'Breekwagen 7, Bergharen' achter.
Naast de maatvoeringsaanduidingen zijn nog enkele gebiedsaanduidingen opgenomen. Het gaat om de volgende aanduidingen 'Waarde - Archeologie 2'; 'Waarde - Archeologie 3'; 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' en 'Milieuzone - hydrologische beschermingszone'.
In onderstaande verbeelding worden de functies binnen het plangebied gedetailleerd weergegeven.
Uitsnede verbeelding
Onder de Omgevingswet geldt dat een gemeenteraad bij het toekennen van functies aan locaties niet meer aannemelijk hoeft te maken dat die ontwikkeling (financieel) uitvoerbaar is. In haar Omgevingsplan wordt door de gemeente aangegeven dat een functie op een bepaalde locatie kan komen, wat minder verstrekkend is. Enkel behoeft te worden gemotiveerd dat een ontwikkeling in beginsel mogelijk is ('niet evident onuitvoerbaar'). Pas als zich een concreet initiatief aandient dat past binnen de in het Omgevingsplan toebedeelde functie, moet worden onderzocht hoe dat op een aanvaardbare wijze kan worden gerealiseerd.
In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende nadeelcompensatie besproken.
In deze motivering is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het Omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en dat de toegekende functies binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan aangenomen worden dat de realisatie economisch uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegekende functies om financiële redenen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd.
Op grond van Omgevingswet (afdeling 13.6 Ow) zijn overheden verplicht om de kosten voor werken, werkzaamheden en maatregelen naar evenredigheid te verhalen op de initiatiefnemers die profijt hebben van de aan te leggen openbare voorzieningen. Indien sprake is van een ontwikkeling op eigendomsgronden van de overheid zelf, is het kostenverhaal verzekerd en zijn daartoe geen overeenkomst of kostenverhaalsregeling aan de orde.
Anterieure overeenkomst
Als sprake is van een ontwikkeling die niet op eigendomsgronden van de overheid is gelegen, dan is het uitgangspunt van de overheid om middels het sluiten van een anterieure overeenkomst het kostenverhaal te verzekeren. Dit is mogelijk op grond van artikel 13.13 Ow. Wanneer een anterieure overeenkomst is gesloten, kan het omgevingsplan worden gewijzigd en vinden betalingen plaats op grond van de gemaakte afspraken.
Publiekrechtelijk kostenverhaal
Naast het privaatrechtelijke spoor van het sluiten van een anterieure overeenkomst, kan het kostenverhaal ook via het publiekrechtelijke spoor worden verzekerd in het Omgevingsplan (paragraaf 13.6.3 Ow). Dit spoor is aan de orde indien geen overeenkomst wordt bereikt bij de onderhandelingen over de anterieure overeenkomst. In het publiekrechtelijke spoor mag de overheid de kosten alleen verhalen als ze voldoen aan de criteria profijt, proportionaliteit en toerekenbaarheid. Daarnaast mogen er niet meer kosten worden verhaald dan dat er opbrengsten zijn.
Het kostenverhaal van voorliggende planontwikkeling is verzekerd in het privaatrechtelijke spoor middels een anterieure overeenkomst.
Het is volgens de Omgevingswet (artikel 10.2 Ow) verplicht om vooraf, bij de kennisgeving van het voornemen tot wijziging van het omgevingsplan, aan te geven op welke wijze burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van worden betrokken. Vervolgens dient achteraf – in dit geval in voorliggende motivering – te worden aangegeven op welke wijze burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken, wat de resultaten daarvan zijn en op welke wijze invulling is gegeven aan het geldende participatiebeleid.
De aanvrager kan de omgeving bij zijn project betrekken door middel van participatie. De gemeente Wijchen heeft in het voortraject aangegeven het belangrijk te vinden dat ook de directe omgeving betrokken wordt bij de planvorming.
In het kader van participatie is voor het voorliggende plan een participatietraject gevolgd door de initiatiefnemer. Voor het voorliggende plan is gekozen voor een dialoog met de directe omwonenden. De initiatiefnemer heeft keukentafelgesprekken georganiseerd voor de buren aan de Breekwagen, Aaldert en Oude Schaarsestraat. Tijdens de gesprekken is een schets getoond, waarop onder andere te zien is hoe de toekomstige woning wordt gesitueerd en waar het bijgebouw, de inrit, de parkeerplaatsen en het groen worden gerealiseerd. De initiatiefnemer heeft aangegeven de concrete vormgeving te zijner tijd in goede samenspraak en overleg met de buren uit te werken.
De buren waren enthousiast. Uit de gesprekken zijn geen aandachtspunten naar voren gekomen. Het slopen van de agrarische opstallen en het realiseren van een woning op deze locatie wordt als een positieve ontwikkeling gezien. Afsluitend hebben de buren aangegeven positief tegenover het plan te staan en het gesprek als prettig ervaren te hebben. De buren gunnen de initiatiefnemer dan ook veel succes bij de verdere fases van het plan.
Het plan heeft uitsluitend planologische gevolgen op gemeentelijk niveau. Het vooroverleg heeft plaatsgevonden met de dorpsbouwmeester en de Adviescommissie Omgevingskwaliteit. Op 27-02-2024 is het plan behandeld door de commissie van het Gelders Genootschap Stad en Land. Het advies van het Gelders Genootschap op het eerder ingediende plan was positief. Het ontwerp is akkoord bevonden.
Er worden geen provinciale of waterschapsbelangen geschaad. Het plan is van een zodanige aard en schaal dat de provincie geen belangen heeft bij dit plan. Uit de watertoets blijkt dat voor het voorliggende plan geen waterschapsbelangen worden geraakt. Indien uit de watertoets zou blijken dat er wél waterschapsbelangen worden geraakt, kan de gemeente vooroverleg voeren met het waterschap. In dat geval zullen het waterschap en de gemeente in overleg treden zodra het ontwerp-omgevingsplan ter inzage wordt gelegd. Hiermee wordt het waterschap tijdig bij het ontwerp betrokken.
Hier volgt na de inzagetermijn een beschrijving van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit en eventuele zienswijzen die zijn ingediend. Er wordt hier tevens aangegeven of de zienswijzen hebben geleid tot een aanpassing van het project, en zo ja, op welke wijze.