direct naar inhoud van Hoofdstuk 4 Strategie op hoofdlijnen
Plan: Structuurvisie Klavertje 4-gebied
Status: vastgesteld
Plantype: gemeentelijke structuurvisie
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01

Hoofdstuk 4 Strategie op hoofdlijnen

Dit hoofdstuk gaat in op de vraag hoe de visie in het vorige hoofdstuk – het duurzaam realiseren van een ruimtelijk-economische structuurversterking – ruimtelijk wordt vormgegeven in het Klavertje 4-gebied. Hiervoor zijn allereerst de C2C-ambities doorvertaald naar ruimtelijke en milieukundige uitgangspunten op gebiedsniveau (zie paragraaf 4.1). De uitgangspunten vormen de pijlers onder de (nieuwe) ruimtelijke hoofdstructuur van het Klavertje 4-gebied en de daarbinnen te ontwikkelen ruimtelijke eenheden (klavers). De beschrijving en verbeelding van de hoofdstructuur is opgenomen in paragraaf 4.2 en paragraaf 4.3. De hoofdlijnen voor het ruimtelijke ontwerp van de klavers volgen in paragraaf 4.4.

4.1 Van C2C-ambities naar ruimtelijke strategie

Uitgangspunt 1: ruimtelijk casco leidend

Invulling van gebieden voor werkgelegenheid kent vaak een hoge veranderingssnelheid; veranderingen voltrekken zich gemiddeld binnen één generatie of minder. Infrastructuur en landschap dienen als ruimtelijke dragers die bereikbaarheid en leefbaarheid voor de langere termijn waarborgen. Tegelijkertijd moet er voldoende flexibiliteit worden geboden voor een (marktgestuurde) invulling: ruimte bieden om te ondernemen. Deze elementen bepalen in belangrijke mate de bereikbaarheid en leefbaarheid voor de lange termijn.


Het ruimtelijk casco binnen het Klavertje 4-gebied bestaat uit:

  • de bestaande hoofdelementen en structuren van natuur, landschap en cultuurhistorie die worden uitgebouwd tot een Robuuste Groenstructuur (zie ook uitgangspunt 2 en paragraaf 4.3);
  • de hoofdinfrastructuur die zorgt voor een centrale afwikkeling van verkeer via de Greenportring (zie uitgangspunt 4 en paragraaf 5.4) en het benutten van de multimodale mogelijkheden binnen en in de directe omgeving van het Klavertje 4-gebied;
  • de ondergrond, waarbij het streven onder andere is gericht op een gesloten grondbalans, een zelfvoorzienend watersysteem (uitgangspunt 3 en paragraaf 5.2) en het respecteren van archeologische waarden en het verbeteren van de bodemkwaliteit;
  • het werklandschap, bestaande uit bedrijventerreinen, glastuinbouw, agribusiness, bijpassende (agro-gerelateerde) industrie, dienstverlening en onderzoeks- en onderwijsinstellingen (uitwerking werklandschap zie paragraaf 4.2).


Dit casco is leidend bij de verdere inrichting van het gebied. Op deze manier wordt de ontwikkeling op een duurzame, toekomstbestendige manier vormgegeven en worden eventueel nadelige ruimtelijke consequenties voorkomen, zoals wateroverschotten/-tekorten, onnodige verkeersbewegingen en barrières door nieuwe infrastructuur etc.


Uitgangspunt 2: verbinden en vergroten habitats

Doelstelling van het Masterplan is het vergroten van de habitats voor flora, fauna en mens door het verbinden van het werklandschap met bestaande ecologische systemen en de ecologische systemen onderling. Daarnaast wordt ingezet op het toevoegen van nieuwe en het herstellen van beschadigde habitats om de gebiedseigen biodiversiteit te vergroten.

De bestaande waardevolle natuurgebieden binnen het plangebied worden substantieel vergroot en met elkaar verbonden. Om het ecologische systeem optimaal te laten functioneren, worden de aanwezige (infrastructurele) barrières voor plant en dier zoveel mogelijk opgeheven. Hiervoor zal in het Klavertje 4-gebied een aantal passende faunapassages/ecoducten worden gerealiseerd. Het voorgaande is vastgelegd in het Landschapsplan Klavertje 4, dat door de gemeenten en de provincie is vastgesteld. Gebaseerd op het Landschapsplan wordt in paragraaf 4.3 en paragraaf 5.1 een nadere beschrijving gegeven van de doelen en maatregelen voor wat betreft natuur en landschap.


Uitgangspunt 3: maximaal zelfvoorzienend

Een belangrijk uitgangspunt binnen de duurzaamheidsambitie is het creëren van continue kringlopen, zowel biologisch als technisch. Het gebied moet zoveel mogelijk zelfvoorzienend zijn, vooral ten aanzien van water en energie.


Water

Uitgangspunt van het Masterplan is dat de ruimtelijke ontwikkelingen binnen het Klavertje 4-gebied zoveel mogelijk waterneutraal plaatsvinden. De bodem is drager voor het duurzame watersysteem en krijgt drie verschillende rollen: als waterbank (reservoir van grondwater), als transportmedium (water gaat via de bodem en waterlopen van waterleveranciers naar watergebruikers) en als natuurlijke waterzuivering (zie ook paragraaf 5.2). Hemelwater wordt optimaal geïnfiltreerd. Het binnen het Klavertje 4-gebied benodigde water voor productie wordt tijdelijk opgeslagen of aan het (grond)watersysteem onttrokken. Ter plaatse wordt het afvalwater weer in het watersysteem teruggebracht. Groot voordeel van het watersysteem is dat veel minder infrastructuur voor transport van water nodig is (materiaal- en kostenbesparend).

Het watersysteem heeft bovendien een belangrijke functie als medium voor (de ontwikkeling van) aan water gebonden habitats, zowel voor wat betreft grondwater als oppervlaktewater.


Energie

Het uitgangspunt is een zoveel mogelijk energieneutraal gebied te ontwikkelen. Om deze doelstelling te behalen wordt op twee lijnen ingezet. De eerste lijn is besparen van de energievraag (zowel bij te vestigen als gevestigde bedrijven) en het uitwisselen van energie. Zo wordt ingezet op gebruik van restwarmte/-energie van de één door de ander en vice versa. Dit ten aanzien van CO2, warmte, koude en elektra. De tweede lijn is het duurzaam opwekken van energie. Het Klavertje 4-gebied biedt ruimte aan initiatieven zoals geothermie (aardwarmte), biomassa, zonnecellen en windmolens (zie ook paragraaf 5.7). Kansen die toekomstige technieken zullen bieden worden hierbij benut. Denk hierbij aan het opslaan van vrijkomende warmte om die later in de tijd te gebruiken. Als laatste mogelijkheid worden traditionele systemen efficiënt ingezet.


Uitwisseling van afvalstoffen en grondstoffen

Het ruimtelijke ontwerp van het Klavertje 4-gebied gaat uit van uitwisseling van afvalstoffen en grondstoffen. Op deze manier worden continue kringlopen gecreëerd. De configuratie van nieuwe bedrijventerreinen in klaverbladen (zie paragraaf 4.2) draagt in grote mate bij aan het behalen van deze ambitie. Als bedrijven zich vestigen in het Klavertje 4-gebied wordt verkend hoe het bedrijfsproces eruit ziet. Wat heeft het bedrijf aan grondstoffen/energie nodig en hoe ziet het restproduct eruit (vraag-/aanbodanalyse)? Door dit inzichtelijk te hebben kunnen verbanden tussen bedrijven worden gelegd. Het restproduct van de één kan een grondstof zijn voor de ander.

Zo kan biovergisting een plek krijgen in het Klavertje 4-gebied, mits de oorsprong van de mest ligt in het Klavertje 4-gebied of de directe omgeving of regio. Biovergisting maakt (bio)afval uit de kassen en de verwerkingsindustrie, varkensmest en groenafval uit het landschap en omliggende dorpen weer nuttig. Juist het aanwezige en geplande programma (zoals glastuinbouw, intensieve veehouderij en bedrijvigheid) binnen het Klavertje 4-gebied vormt een goede mix voor biovergisting. Het gas wordt naar warmtekrachtcentrales in de klavers geleid waar de bedrijven op zijn aangesloten. Zij leveren elektriciteit en warmte aan de werkclusters. Het restproduct uit de biovergisting kan vervolgens worden opgewerkt tot grondstoffen. Denk hierbij aan gedroogde mest voor particulier gebruik of fosfaatterugwinning voor gebruik door industrie of landbouw.


Uitgangspunt 4: minimaliseren verkeersbewegingen en uitstoot

Het terugdringen en effectiever vormgeven van de mobiliteitsbehoefte is een belangrijk thema binnen de duurzaamheidsgedachte. Het minimaliseren van verkeersbewegingen (aantal en lengte), het terugdringen van de uitstoot en het benutten van kansen voor het opwekken van energie (uit asfalt, wind- en zonne-energie langs wegen etc.) staan hierbij centraal. Dit wordt bereikt door onder andere in te zetten op:

  • vestiging van bedrijven met veel verkeersbewegingen (bijvoorbeeld logistiek) nabij de Greenportring;
  • het clusteren van verschillende schakels in de agro-keten, zodat onnodig vrachtverkeer zoveel mogelijk wordt voorkomen;
  • het realiseren van efficiënte interne verbindingen; in de productieketen zijn verschillende bedrijven immers van elkaar afhankelijk; de Greenportring/-lane speelt hierin een belangrijk rol;
  • het benutten van de multimodale ontsluiting van het Klavertje 4-gebied (spoor, water, weg en lucht) en waar mogelijk en nodig realiseren van extra voorzieningen (railterminal);
  • het aanbieden/stimuleren van kwalitatief hoogstaande duurzame vormen van vervoer, zoals een dekkend langzaamverkeersnetwerk, collectief (openbaar) vervoer, elektrisch vervoer, logistieke concepten en bijbehorende voorzieningen zoals reisinformatie, overstapvoorzieningen en oplaadpunten.


Uitgangspunt 5: sense of place

Een aantrekkelijke woon- en leefomgeving (groen én stedelijk) draagt in belangrijke mate bij aan het creëren van een goed woon-, leef-, vestigings- en investeringsklimaat. Het is daarmee een belangrijke pijler onder de doelstelling van het realiseren van een economische structuurversterking.


Versterking woon- en leefomgeving door identiteit en ruimtelijke kwaliteit

Geïnspireerd door de C2C-principes wordt het werklandschap op duurzame wijze ontwikkeld. De belangrijkste basisgedachte hierbij is het creëren van een aantrekkelijke omgeving (groen én stedelijk) om in te werken en te recreëren. Kansen voor ruimtelijke kwaliteit die zorgt voor onderscheidend vermogen, identiteit en verbondenheid van mensen bij het gebied worden hierbij benut. Deze basisgedachte wordt ook wel de 'sense of place' genoemd. Het landschap speelt hierbij een centrale rol. Het landschap biedt ons een plek om te leven en een veilige woon- en leefomgeving waar we ons aan kunnen hechten. Mensen die een emotionele binding hebben met het landschap waar ze leven ervaren meer woongenot en zijn meer betrokken bij hun omgeving.

Het ontwerp van de klavers geeft hier invulling aan. Zo halen de wiggen en de manchetten de onderste laag van het 'netwerk' uit het zicht (parkeren, dock boards, opslag etc.) en hebben ze een geluid en licht werende werking.


Bestaande kwaliteiten koesteren en uitbouwen

Het principe dat iedere locatie inherente kwaliteiten en eigenschappen heeft die juist die specifieke locatie haar eigenheid en haar eigen karakter geven, wordt bij de kwaliteitsimpuls van het landschap als leidend principe gehanteerd. Aanwezige kwaliteiten en waarden (traditionele landschapselementen, beeldbepalende elementen, cultuurhistorie etc.) blijven behouden en worden versterkt. Voorbeelden zijn de bebouwingslinten, het beekdal van de Groote Molenbeek en de afwisseling van landschappen in Kraijelheide en Parc Zaarderheiken (mozaïeklandschap). Belangrijk uitgangspunt is de kwaliteit van het versnipperde landschap te verbeteren – ook buiten het Klavertje 4-gebied – door 'ontstening' en concentratie van bedrijvigheid. Bijvoorbeeld door verplaatsing van bedrijven naar het Klavertje 4-gebied. Het Landschapsplan Klavertje 4 geeft hier verdere invulling aan, zie ook paragraaf 5.1.

Ter plaatse van de werklandschappen zullen de bestaande landschappelijke kenmerken veelal verdwijnen. Hiervoor in de plaats komt een nieuw vormgegeven landschap met een eigen ruimtelijke kwaliteit.


Uitgangspunt 6: synergie door segmentering en optimaal ruimtegebruik

Een belangrijk uitgangspunt bij de ontwikkeling van het gebied is de visie op het aantrekken van bedrijvigheid in relatie tot een duurzame economische structuurversterking. De focus ligt daarbij op bedrijven die passen binnen het concept van Greenport Venlo en de daarbinnen gewenste segmentering. De functies binnen de segmentering zijn zodanig afgestemd, dat bij clustering van bedrijven synergievoordelen te behalen zijn, waardoor economische meerwaarde wordt gecreëerd.

Optimaal en flexibel ruimtegebruik binnen de klavers draagt hier in belangrijke mate aan bij. Bovendien dragen optimaal en flexibel ruimtegebruik bij aan het openhouden van het overige landschap. Dit houdt onder andere in dat functies worden gecombineerd; verschillende ketens in de agro-sector worden gekoppeld en bedrijven maken maximaal gebruik van collectieve voorzieningen (parkeren, catering, receptie, etc.). Om deze uitgangspunten te realiseren, zijn vestigingsbeleid en uitgiftevoorwaarden van cruciaal belang (zie paragraaf 1.8 in bijlage 1). Er ligt een belangrijke kans in het combineren van private en publieke ruimten (verkeer, parkeren, beveiliging, groen, water, catering, receptie en dergelijke).


Uitgangspunt 7: flexibel uitgeefbaar gebied

Duurzaam gebruik van het gebied houdt ook in dat het gebied zich kan aanpassen aan ontwikkelingen die zich in de tijd voordoen. Zo kan de vraag naar ruimte voor bepaalde functies in de loop van de tijd veranderen. Om hierop in te kunnen spelen is een robuust en flexibel ruimtelijk ontwerp nodig, dat ruimte biedt aan functies met elk hun eigen ruimtelijke kenmerken (footprint, ontsluiting etc.). De klaverbladen zijn in het ruimtelijke ontwerp duidelijk gemarkeerd door groene wallen, die niet zomaar te verplaatsen zijn. Door de gekozen omvang en ontsluitingsvorm van de klaverbladen is flexibel ruimtegebruik binnen de klaverbladen mogelijk, bijvoorbeeld veranderende functies en schaalvergroting. Op deze manier kunnen gebieden worden hergebruikt getransformeerd zonder grootschalige ruimtelijke ingrepen of negatieve uitstraling. Door regie op grond en vastgoed te houden - bijvoorbeeld door erfpacht – kunnen bedrijven gemakkelijk(er) verhuizen. Hierdoor wordt de dynamiek van bedrijven – en dus de groei – gefaciliteerd.

4.2 Het ontwikkelen van een werklandschap

Om de ruimtelijk-economische structuurversterking fysiek mogelijk te maken wordt het bestaande oppervlak voor bedrijvigheid, infrastructuur en natuur uitgebreid. Deze uitbreiding vindt geconcentreerd en aansluitend aan de bestaande gebieden plaats. In de periode tot 2040 wordt in totaal circa 2.000 ha van het bestaand agrarisch gebied (3.150 ha) getransformeerd naar werklandschap, infrastructuur en nieuwe natuur. Figuren 4.1 en 4.2 maken de transformatie ten opzichte van de huidige en autonome situatie duidelijk.

Gebaseerd op het Ruimtelijke Ontwerp Klavertje 4 en voorgaande uitgangspunten is de 'lay-out' van het gebied nader bepaald, waarin op hoofdlijnen de volgende ruimtelijke componenten te onderscheiden zijn.


Tabel: Ontwikkelingen naar functie tot 2040

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0010.png"

  • 1. Bruto-oppervlakken van de werklandschappen = netto gebied vermeerderd met de verhouding tussen netto/bruto (73/27).
  • 2. Op basis van Landschapsplan Klavertje 4 (2010).


Figuur 4.1 Bestaande situatie en autonome ontwikkelingen

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0011.png"


Figuur 4.2 Te ontwikkelen werklandschappen, juridisch-planologisch

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0012.png"


(Agro)logistiek

(Agro)logistieke functies worden geclusterd in het hart van het Klavertje 4-gebied, aansluitend op het bestaande bedrijventerrein Trade Port West, dichtbij de snelwegen, en gekoppeld aan de Greenportlane. Deze ontsluitingsweg maakt onderdeel uit van de Greenportring (zie figuur 5.1), die de verschillende werklandschappen met elkaar, de snelwegen en andere modaliteiten verbindt. Concreet gaat het om de werklandschappen - ook wel klavers genoemd - 1 t/m 4, en 6. Voor het Venlose deel van deze klavers 1 t/m 4 en 6 (Trade Port Noord) is al een bestemmingsplan in voorbereiding; dit wordt daarom als autonome ontwikkeling beschouwd.


Hoogwaardige productiebedrijven en overige bedrijvigheid

Dé locatie voor hoogwaardige productiebedrijven – in de zin van Research en Development – is Venlo GreenPark. In dit gebied vindt in 2012 de Floriade plaats, waarna het zal worden doorontwikkeld tot een kenniscluster. Hier is plaats voor onderwijs, congresactiviteiten, bedrijven in communicatie, informatie en technologie, 'relax and heal' en bedrijven die afhankelijk zijn van in de omgeving gesitueerde agrobedrijfsterreinen en/of gelieerd zijn aan de agrarische c.q. tuinbouwsector. Venlo GreenPark kent een parkachtige omgeving en heeft een goede ontsluiting via de Greenportring en de A73. Voor overige hoogwaardige bedrijvigheid – zoals fresh, food & flowers – bieden klaver 1 t/m 4 en 6 op de korte tot middellange termijn ruimte (op langere termijn (na 2022) ook klaver 5, 7 en 8).

Overige aan agro-gerelateerde bedrijvigheid – zoals agribusiness – is beoogd aansluitend aan de glastuinbouwgebieden en in de nabijheid van de Greenportring voor een goede ontsluiting. De structuurvisie zet in op twee agribusinessterreinen; één bij Siberië (klaver 9) en één bij Californië tussen de A73 en de Horsterweg (klaver 11). Om het laatstgenoemde terrein in de toekomst goed te kunnen blijven ontsluiten, kan het nodig zijn de capaciteit van de infrastructuur uit te breiden, bijvoorbeeld door een nieuwe directe verbinding naar de Greenportring. Deze structuurvisie houdt daar rekening mee.

Door de ligging van het Klavertje 4-gebied buiten het stedelijke gebied, zullen de werklandschappen ook (beperkt) ruimte bieden aan functies die moeilijk te verenigen zijn met andere stedelijke functies, zoals risicovolle inrichtingen en zware milieucategorieën.


Primaire productie

De primaire productie van agro-producten is – mede vanwege de relatief lage verkeersgeneratie – geprojecteerd in de buitenste schil van het werklandschap, grenzend aan het agrarische landschap. Hierbij gaat vooral om glastuinbouw, intensieve veehouderijen, containerteelt en vollegrondteelt (waaronder boomteelt).

Een belangrijke factor bij de locatiekeuze van glastuinbouwgebieden is de stroomrichting van het grondwater. Door glastuinbouwgebied Californië West (klaver 12) te ontwikkelen ten noorden van de Grubbenvorsterweg, kan gebruik worden gemaakt van hemelwater dat in de werklandschappen 1 t/m 8 is geïnfiltreerd. Werklandschappen 5 en 8 bieden tot 2022 ruimte aan de bestaande agrarische functie. Deel gebied 7 biedt op korte tot middellange termijn ruimte aan vollegrondteelt, boomteelt en containerteelt. Na 2022 behoort doorontwikkeling van de deelgebieden 5, 7 en 8 naar bedrijventerrein tot de mogelijkheden.

De keuze om nieuwvestiging van intensieve veehouderijen mogelijk te maken ten westen van TrafficPort hangt vooral samen met de beschikbare milieuruimte daar (zie ook paragraaf 5.5). Daarnaast biedt de locatie optimale mogelijkheden voor energetische koppelingen tussen een gezamenlijke installatie voor verwerking van 'eigen' mest (bijvoorbeeld

vergisting of raffinage), de mogelijke vestiging van een warmteproducerend bedrijf in het Klavertje 4-gebied in de nabijheid van de installatie voor mestverwerking en de in Siberië beoogde glastuinbouwbedrijven.


Multimodale en centrale ontsluiting

De forse uitbreiding van bedrijfsmatige activiteiten in het Klavertje 4-gebied creëert een extra verkeersdruk op het bestaande wegennet. De ligging van het gebied nabij verschillende verkeersmodaliteiten (snelwegen, spoor, rivier en vliegvelden) en de concentratie van werkgebieden bij bestaande bedrijfsterreinen en infrastructuur biedt kansen voor een efficiënt verkeerssysteem. De Greenportring speelt daarbij een centrale rol in de hoofdontsluiting van de klavers richting de snelwegen, de verbinding tussen klavers en de verbinding met verschillende modaliteiten (bargeterminal, TrafficPort en railterminals). De verschillende ruimtelijke eenheden – vooral de logistiek gerelateerde bedrijfsterreinen – binnen het werklandschap zullen direct worden gekoppeld aan de Greenportlane. De Greenportlane is het deel van de Greenportring dat wordt aangelegd voor de nieuwe werklandschappen (vooral klaver 1 t/m 8). Een nadere toelichting op het aspect mobiliteit is opgenomen in paragraaf 5.4.

4.3 De relatie tussen werklandschap en omgeving

De ontwikkelingen in het Klavertje 4-gebied zijn immens en ingrijpend van aard. Van de circa 3.000 ha van het huidige agrarische landschap zal ongeveer 1.000 ha worden ontwikkeld als bedrijventerrein of glastuinbouw met daarbij behorende infrastructuur (werklandschap). Dit heeft invloed op de ruimtelijke omgevingskwaliteiten; een deel van de herkenbaarheid, identiteit en uniciteit van het landschap gaat door de verstedelijking verloren. Eén van de uitgangspunten bij de ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied is het gebied op duurzame wijze te ontwikkelen, geïnspireerd door de C2C-principes. Duurzame ontwikkeling zal moeten leiden tot het behalen van hogere profit voor iedereen en het realiseren van een nieuwe balans in sociaal, ecologisch en economisch opzicht.


Sense of place voor landschapsverbetering

Belangrijk bij de vormgeving van het werklandschap – geïnspireerd door de C2C-principes – is het creëren van een aantrekkelijke omgeving (groen én stedelijk) om in te werken, verblijven en te recreëren. Hierbij worden kansen benut voor ruimtelijke kwaliteit die zorgen voor onderscheidend vermogen en identiteit van het Klavertje 4-gebied. Om dit te bereiken wordt uitgegaan van het gegeven dat iedere locatie inherente kwaliteiten en eigenschappen heeft die juist die locatie haar eigenheid c.q. haar eigen karakter geven ('sense of place'). Dit betekent dat aanwezige kwaliteiten worden versterkt en potenties van het gebied zodanig worden benut dat hierdoor de oorspronkelijke uniciteit van de plek in stand blijft of wordt teruggebracht. Om dit te bereiken wordt het landschap beschouwd als groen casco. Dit betekent dat het landschap/de landschapsstructuur als leidend ontwerpprincipe wordt gehanteerd bij uitwerking van ontwikkelingsplannen. Voor het terugbrengen van 'sense of place' bevat het Landschapsplan Klavertje 4 specifieke kwalitatieve ontwerpprincipes. Deze zijn specifiek gericht op het benutten van de potentie van het landschap van het Klavertje 4-gebied. Deze ontwerpprincipes zijn leidend voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied van het Klavertje 4-gebied.


Een blijvende stedelijke rand

Een belangrijke opgave is daarnaast het kwalitatief hoogwaardig vormgeven van de nieuwe stedelijke rand die zal ontstaan met de ontwikkeling van werklandschappen. Demografische trends laten zien dat de tijd waarin steden alleen maar groeiden voorbij is. Uitbreidingen zoals die in de afgelopen jaren plaatsvonden, zullen niet of in veel mindere mate voorkomen. De verwachting is dan ook dat het Klavertje 4-gebied de laatste grootschalige uitbreiding zal zijn. Dit betekent dat er een blijvende nieuwe stedelijke rand zal ontstaan.

Het is dan ook belangrijk dat deze zodanig wordt vormgegeven dat het nieuwe werklandschap en het bestaande agrarische landschap met elkaar verbonden en in evenwicht zijn.


Tegenwicht bieden aan verstedelijking: aanleg RGS

Om tegenwicht te bieden aan de grootschalige verstedelijking – en het daarmee samenhangende verlies van nu aanwezige kwaliteiten – is het noodzakelijk het aanwezige groene casco een stevige impuls te geven om het 'sense of place' opnieuw te ontwikkelen en te versterken. Ook voor dieren en planten is het nodig dat leefgebieden worden vergroot en verbonden. Door versnippering van het buitengebied worden de leefgebieden immers kleiner. Dit is één van de belangrijkste oorzaken voor de afname van soorten planten en dieren. Daarom wordt – grotendeels vooruitlopend op de stedenbouwkundige en infrastructurele ontwikkelingen – een robuuste groene structuur ontwikkeld (RGS), zie figuur 4.3. Hoewel de hectaren op zich geen doel zijn, is afgesproken in totaal circa 630 ha nieuwe natuur en nieuw landschap te realiseren. Hiervan is ten minste 400 ha nodig is voor een goed functionerend groen raamwerk. Met de inrichting van deze nieuwe natuur ontstaat een robuust en samenhangend groen raamwerk.

Ook voor mensen is de RGS aantrekkelijk, zeker voor de degenen die wonen in het gebied of de daaraan aangrenzende kernen. Om de RGS recreatief aantrekkelijk te maken wordt ingezet op versterking van de recreatiemogelijkheden, zoals wandelen, paardrijden en fietsen.


Figuur 4.3 Te ontwikkelen Robuuste groenstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0013.png"


RGS op basis van ledder-concept

De RGS is gebaseerd op het principe van een 'ledder'; twee staanders met verschillende sporten. De staanders lopen in noord-zuidrichting en worden gevormd door natuurkernen die met elkaar worden verbonden door ecologische verbindingszones. De westelijke staander bestaat uit het Groote Molenbeekgebied en de oostelijke staander uit onder meer de natuurkernen Kraijelheide en Parc Zaarderheiken. De staanders worden in oost-westrichting verbonden door zogenaamde sporten. De kerngebieden bestaan grotendeels al uit natuur en vormen op termijn robuuste natuurzones waarin de ecologische functie voorop staat. Bij de verbindingzones en sporten speelt het (cultuur)landschap over het algemeen een grote rol, de natuurwaarde hierin is lager dan in de kerngebieden. In Parc Zaarderheiken en Kraijelheide – als aantrekkelijk uitloopgebied voor Venlo en Maasbree – wordt daarnaast een hoge mate van recreatief medegebruik nagestreefd. Eenzelfde functie heeft het dal van de Groote Molenbeek voor de bewoners van Horst en Sevenum.

Een nadere toelichting op het aspect natuur en landschap – en in het bijzonder de RGS – is opgenomen in paragraaf 5.1.

4.4 Ontwerp van klavers

Relatie met uitgangspunten

De verschillende ambities ten aanzien van duurzame ontwikkeling worden gerealiseerd door bedrijven te clusteren in klavers. Deze configuratie leent zich goed voor de grote bedrijfscomplexen die de logistieke sector met zich meebrengt (hallen ter grootte van meerdere hectares). Het ontwerp in klavers maakt het – door de grootte van de klaverbladen – bovendien mogelijk dat het gebied zich kan aanpassen aan ontwikkelingen in de toekomst (zie paragraaf 4.1, uitgangspunt 7). Daarnaast draagt het bij aan een maximaal zelfvoorzienend werklandschap wat betreft energie en water (zie paragraaf 4.1, uitgangspunt 3), het efficiënt afwikkelen van verkeer (zie paragraaf 4.1, uitgangspunt 4) en het creëren van een aantrekkelijke werkomgeving (zie paragraaf 4.1, uitgangspunt 5).


Figuur 4.4 Configuratie van werklandschappen in klavers

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0014.png"


De klaver biedt een perspectief voor al deze aspecten in een integraal ontwerp waarbij deeloplossingen voor water, energie en verkeer elkaar versterken. De klaver vormt in feite het casco op de stedenbouwkundige microschaal9 en biedt ruimte voor de voorzieningen die het mogelijk maken om bedrijven die zich hierin vestigen optimaal duurzaam te maken.


Het ontwerp

De basis van de klaver wordt gevormd door vier bebouwde 'bladen', gemodelleerd naar de gangbare maten van state-of-the-art distributiehallen. De oppervlakte van de klavers (met vier bladen) varieert tussen de 50 en 100 ha (bruto). In de meeste gevallen heeft hetoppervlak van een klaverblad een omvang van ongeveer ¼ van het oppervlak van de totale klaver. De gemiddeld gehanteerde bebouwingsmaat waarmee rekening wordt gehouden per klaver is primair afgestemd op de huisvestiging van logistieke bedrijven. Hierbij is rekening gehouden met de trend van schaalvergroting. Ruimtelijk komt dit neer op een gemiddelde diepte van het uitgeefbare gebied van circa 260 m (uitgaande van een ontsluiting aan twee zijden). De lengte van klaverbladen varieert tussen de 100 en 800 m en is variabel.

Om de bebouwde bladen heen wordt een eenvoudige infrastructuur gelegd. Naast de ontsluitende functie markeert deze rondweg op heldere wijze de overgang van het openbare landschap naar de uitgeefbare bedrijfskavels.

De voorkanten van de bedrijven richten zich op het hart van de klaver, hier zullen ook kantoren en andere faciliteiten worden gerealiseerd. Aan deze zijde komt ook de groenstructuur van de klaver tot uiting. Om dit verder te versterken, worden de functioneel vormgegeven bladen een paar graden gedraaid ten opzichte van elkaar. Daardoor opent de klaver zich naar buiten toe en laat het omliggende landschap als het ware naar binnen stromen. De 'groene vingers' zullen diep in de klavers doorlopen en zorgen voor ruimtelijke kwaliteit. In de stam van de klaver (het klaverhart) worden hoogwaardige centrale voorzieningen gerealiseerd, onder andere voor parkeren, gezamenlijke diensten en de genoemde voorzieningen voor energie en waterzuivering/-infiltratie (paragraaf 4.1, uitgangspunt 3). Dit is ook de plek waar de klaver is aangetakt op de Greenportring.

Rondom de klavers wordt met afgegraven grond van het bouwrijp maken een groene manchet gerealiseerd die zorgt voor een goede landschappelijke inpassing en landschapskwaliteit. Vanuit het landschap zorgt de manchet voor een visuele (groene) verbinding tussen de bedrijven. Bovendien verhogen de manchetten de verblijfskwaliteit in het gebied voor werknemers, bezoekers, bewoners en recreanten. Ook zorgen de manchetten voor afscherming/vermindering van industrielawaai en licht. De manchetten kunnen ook voor andere doeleinden worden gebruikt, zoals vollegrondteelt of boomteelt.

Ontwerpprincipes

Om de gewenste ruimtelijke kwaliteit van de klavers te kunnen realiseren, moet het ruimtelijke ontwerp in lijn zijn met de volgende ontwerpprincipes:

  • 1. een klaver bestaat in principe uit vier, maar minimaal uit drie en maximaal uit zes bedrijfsvelden (klaverbladen);
  • 2. een klaverblad is bij voorkeur rechthoekig en heeft een uitgeefbaar terrein met een voorkeursdiepte van circa 260 m (logistieke beukmaat) (zie paragraaf 4.1, uitgangspunt 7);
  • 3. de klaverbladen worden omzoomd door een centrale rondweg (in twee richtingen) per klaverblad;
  • 4. de klaverbladen zijn gerangschikt rond een aantrekkelijke centrale verblijfsruimte met bijzondere collectieve functies en voorzieningen;
  • 5. de klaverbladen zijn onder een hoek van circa 20 graden ten opzichte van elkaar gepositioneerd waardoor wigvormige tussenruimtes ontstaan die zich openen naar het landschap. Deze ruimte wordt onder andere ingezet voor waterzuivering/-infiltratie, als recreatieve ruimte en voor het langzaamverkeersnetwerk;
  • 6. de klaverbladen zijn omzoomd door manchetten die zorgen voor een gesloten grondbalans, landschappelijke kwaliteit, landschappelijke inbedding van de klaver en afscherming van industrielawaai. Het landschap tussen de manchetten ('groene vingers') is functioneel en wordt ingezet voor de waterhuishouding in het gebied. Daarnaast is hier ruimte voor realisering van een langzaamverkeersnetwerk, dat diep in de klavers doordringt;
  • 7. in de klaver is sprake van optimaal en flexibel ruimtegebruik (zie paragraaf 4.1 uitgangspunt 7). Functies worden op logische plekken gepositioneerd: arbeidsintensieve functies dicht bij het openbaar vervoer, verkeersintensieve functies dicht bij de ontsluitingsstructuur etc. Bij voorkeur worden functies gestapeld gebouwd en met elkaar gecombineerd;
  • 8. openbare wegen en private wegen zijn bij voorkeur gecombineerd. Hierdoor is een hogere bebouwingsdichtheid mogelijk (zie paragraaf 4.1, uitgangspunt 7).
  • 9. de klaver wordt in principe voor 70% benut voor gebouwen en buitenruimte. De resterende 30% wordt optimaal benut voor ontsluitende infrastructuur van de klaver(bladen), een groenblauwe invulling en een duurzame waterhuishouding (zie paragraaf 4.1, uitgangspunt 3 en 5);
  • 10. het samenstel van klavers ofwel het totale Klavertje 4-gebied is maximaal zelfvoorzienend ten aanzien van energie, water en andere stoffen (zie paragraaf 4.1, uitgangspunt 3);
  • 11. de klaver zorgt voor eigen zuivering van water (living machine), infiltratie in de bodem en is in principe niet aangesloten op het rioleringsnet (zie paragraaf 4.1, uitgangspunt 3);
  • 12. in de klaver worden (bouw)materialen en reststoffen maximaal hergebruikt (zie paragraaf 4.1, uitgangspunt 3). Voorbeelden zijn het gebruik van demontabele gebouwen en (her)gebruik van elkaars rest- of afvalstoffen (zie ook 1.8 in bijlage 1).

4.5 Programma

Om de ruimtelijk-economische structuurversterking te realiseren worden een hoogwaardig landschap, werklandschappen, vastgoed en gebiedsbrede voorzieningen ontwikkeld. Dit heeft naast het kwalitatieve aspect – zoals verwoord in voorgaande paragrafen – ook een kwantitatieve dimensie. Tabel 4.2 bevat de kwantitatieve vertaling van de beoogde ontwikkelingen binnen het Klavertje 4-gebied.

Hierbij is onderscheid gemaakt naar al aanwezige functies, planologisch geborgde maar nog niet gerealiseerde functies (autonome ontwikkelingen) en nieuwe te ontwikkelen functies.


Tabel 4.2 Kwantitatief programma werklandschap (in hectaren, afrond op 5-tallen)

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0015.png"
Bedrijventerreinen

De beschikbare plancapaciteit voor bedrijventerreinen in de komende 10 jaar is fors en zal in hoofdzaak in Trade Port Noord (TPN) worden ontwikkeld. Dit gebied wordt in deze structuurvisie beschouwd als autonome ontwikkeling, aangezien de planvorming al in een ver gevorderd stadium verkeert. Dit neemt niet weg dat een realistische benadering van het beoogde planaanbod voor de komende 10 jaar op zijn plaats is.


Uitgifteprognose 

DTZ10  heeft becijferd dat in de periode 2004-2010 in Venlo gemiddeld circa 47.000 m² bedrijfsruimte (gebouwen) per jaar is afgenomen. De doelgroepen zijn enerzijds de moderne logistiek (70%) en anderzijds de maakindustrie en de sector milieu/recycling (30%), zoals ook omschreven in het rapport van Buck11. Op basis van deze marktverkenningen zullen deze doelgroepen tot circa 90% van de totale bedrijfsruimtemarkt afdekken. De overige 10% wordt ingevuld door ondersteunende (interne) dienstverlening of bedrijvigheid.

Uitgaande van een herstellende economie zal de vraag naar bedrijfskavels over 3 à 4 jaar weer toenemen. In de periode 2004-2009 werd jaarlijks gemiddeld 15 ha grond uitgegeven in de gemeente Venlo. Aangezien de komende jaren de bestaande (harde en zachte) voorraad eerst dient op te drogen en economisch herstel zijn intrede definitief dient te maken, acht DTZ het niet reëel om dit cijfer te extrapoleren. Concreet betekent dit dat men op TPN rekening moet houden met een netto uitgifte van percelen van in totaal 100 tot 125 ha in de komende 10 jaar. In dit oppervlak is de benodigde interne ontsluiting niet meegenomen, waardoor het werkelijke netto benodigde terrein hoger zal liggen.

Naast bovengenoemde uitgifte is een deel van de plancapaciteit nodig voor de railterminal (à 20 ha), eventuele uitplaatsing van enkele recyclingbedrijven en verplaatsing van bedrijven uit de gemeente Venlo als gevolg van stadsvernieuwing en herstructurering.


Onderscheidende kenmerken

Een kanttekening die DTZ plaatst bij de hierboven beschreven uitgifteprognose, is het feit dat opnamecijfers grotendeels worden bepaald door specifieke ruimtevragers. Dit geschiedt vaak op ad hoc-basis waardoor hierop moeilijk is te plannen. Voorbeelden hiervan zijn: Cordstrap te Venray, Goodman/DSV en Stryker te Venlo, Prologis/LG te Oosterhout.

Kavels met een grootte van meer dan 10 ha zijn bijzonder schaars. Het Klavertje 4-gebied en in het bijzonder TPN onderscheiden zich van andere bedrijventerreinen door het aanbieden van kavels met een dergelijke omvang.

DTZ concludeert dat TPN weliswaar in een concurrerende markt opereert, maar wel een aantal voordelen heeft ten opzichte van de concurrentie. TPN heeft een gevestigde reputatie, gaat beschikken over een railterminal op het terrein en is gesitueerd aan de poort tot Duitsland. Venlo beschikt over vier modaliteiten: vervoer mogelijk over weg, water, spoor en lucht.


Glastuinbouw 

Voor de glastuinbouw geldt dat in de afgelopen 10 jaar het areaal glas in Nederland (en in Nordrhein-Westfalen) stabiel is geweest: ongeveer 10.000 ha glas. Achter die stabiele situatie is wel veel dynamiek gaande. De traditionele glastuinbouwgebieden (Westland, Oostland, Aalsmeer) zijn in hun totaliteit in omvang achteruit gegaan, maar Venlo en enkele nieuwe gebieden (zoals West-Brabant, Wieringermeer) zijn gegroeid. Dit is mede het gevolg van reconstructie van het buitengebied (concentratie), schaalvergroting en de strategische ligging bij het afzetgebied (zie ook 2.3). De groei van het totale areaal glas in de regio Venlo was in de afgelopen 10 jaar ongeveer 15 ha per jaar (met nieuwvestigingen in Siberië en Californië en inclusief het verdwijnen van glas op vele andere plaatsen).


Uitgifteprognose 

Volgens Buck (2009) is een gemiddeld uitgiftetempo van 15 tot 20 ha per jaar over een periode van 10-15 jaar reëel, door het aantrekken van tuinders buiten de regio en de verwachting dat een aantal regionale tuinders de schaalsprong kunnen maken. Daarbij zal het uitgiftepatroon grillig zijn (enkele grote uitgiftes en daarna even 'rust'). Belangrijk aspect in het aantrekken van glastuinbouw is het (inter)nationaal onderscheidende perspectief van Greenport Venlo (in de vorm van utilities, innovatieprojecten en begeleiding van potentiële investeerders).

Met de ontwikkeling van klaver 12 (Californië-west) wordt voorzien in 190 ha (bruto) voor glastuinbouw. Daarnaast is – medio 2011 – nog circa 225 ha (bruto) beschikbaar in de bestaande (al vastgestelde bestemmingsplannen voor de) glastuinbouwgebieden van Californië en Siberië (klaver 9 en 10). Uitgaande van een gemiddelde uitgifte van 15 tot 20 ha per jaar in de komende 10-15 jaar, wordt hiermee voldoende ontwikkelruimte geboden voor glastuinbouw. Klaver 13 (westelijke uitbreiding van Siberië) wordt dan ook als een reserve beschouwd voor de verdere toekomst.