direct naar inhoud van Hoofdstuk 5 Uitwerking per thema
Plan: Structuurvisie Klavertje 4-gebied
Status: vastgesteld
Plantype: gemeentelijke structuurvisie
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01

Hoofdstuk 5 Uitwerking per thema

Dit hoofdstuk gaat in op de ruimtelijke ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied vanuit een thematische invalshoek. Aan de hand van ruimtelijk en milieukundig relevante thema's worden de visie en strategie op hoofdlijnen uitgewerkt en geconcretiseerd. Achtereenvolgens komen de thema's natuur & landschap, waterhuishouding, archeologie mobiliteit, intensieve veehouderij, woon- & leefmilieu, energie & grondstoffen en verblijfsfuncties aan de orde.

5.1 Natuur & landschap

Robuuste groenstructuur

Centraal in het beleid voor natuur en landschap staat het uitgangspunt dat de ontwikkeling van de werklandschappen gepaard gaat met de ontwikkeling van een robuuste groenstructuur, zie figuur 4.3 in paragraaf 4.3. Deze structuur sluit aan op de aanwezige grotere natuurgebieden in de omgeving van het Klavertje 4-gebied (zie ook paragraaf 4.1 uitgangspunt 2 en 5 en paragraaf 4.3). De aanleg van de robuuste groenstructuur heeft een tweeledige doelstelling:

  • 1. Het versterken van de ecologische samenhang, het vergroten van de habitat voor flora en fauna (verbinden van bestaande en toevoegen van nieuwe habitats), het herstellen van beschadigde habitats (zoals vernatting van graslanden) en de vergroting van de gebiedseigen biodiversiteit;
  • 2. Het creëren van een aantrekkelijke werk-, verblijfs- en recreëeromgeving, waarbij kansen worden benut voor ruimtelijke kwaliteit, die zorgen voor extra onderscheidend vermogen en identiteit van het Klavertje 4-gebied.

De robuuste groenstructuur zorgt tevens voor een duurzame landschappelijke inpassing van het totale complex van werklandschappen en verbetering van de recreatieve mogelijkheden.


Ledder-concept

In het ruimtelijk concept van het Masterplan is bij de uitwerking van de groenstructuur gebruikgemaakt van het zogenoemde 'ledder-concept': natuur- en landschapsontwikkeling in de vorm van een ladder, met twee staanders. De twee staanders bestaan uit het beekdal van de Groote Molenbeek en de geoptimaliseerde onderdelen uit het Natuurontwikkelingsplan Venlo-West. Beide staanders sluiten aan op toekomstige ecoducten die de barrièrewerking van de snelwegen A67 en A73 en de Greenportlane sterk zullen verminderen. Hiermee wordt de ecologische samenhang in het gebied versterkt. Daarnaast worden tussen de twee staanders twee groene 'sporten' (groene verbindingen tussen de staanders) gerealiseerd. Zo wordt de ecologische samenhang verder uitgebouwd. Eén sport wordt ten zuiden van glastuinbouwgebied Siberië gerealiseerd (S2) en één langs de spoorlijn Venlo-Eindhoven (S1), zie ook paragraaf 4.3. Ook wordt op enkele plaatsen ruimte opengehouden voor aanvullende dassenroutes.


Ontwikkelingsstrategie van de RGS

Het realiseren van de robuuste groenstructuur is een essentiële voorwaarde bij het ontwikkelen van de werklandschappen (zie paragraaf 4.3). Onderdeel van het programma is de aanleg van in totaal circa 630 ha nieuwe natuur, waaronder inbegrepen de aanleg van een 18-holes golfbaan in een natuurlijke setting. Hiervan is ten minste 400 ha nodig voor een goed functionerend groen raamwerk. Ten behoeve van de RGS is het Landschapsplan Klavertje 4 opgesteld. Vast uitgangspunt is eveneens dat de aanleg van de robuuste groenstructuur vooruitloopt in de tijd op de ontwikkeling van de werklandschappen. De planning van het landschapsplan gaat ervan uit dat de groenstructuur in 2018 is gerealiseerd. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten leidend:

  • vrijwillige verwerving van gronden heeft de voorkeur, al dan niet met toepassing van de beëindigings-/ en verplaatsingsregeling;
  • daar waar gronden niet kunnen worden verkregen, worden met grondeigenaren beheersovereenkomsten gesloten om functie en beheer – passend bij de doelen van de groenstructuur – zoveel mogelijk te waarborgen;
  • indien na verloop van tijd blijkt dat met het voorgaande onvoldoende invulling kan worden gegeven aan de ecologische ambities, worden voor belangrijke onderdelen zo nodig extra instrumenten voor verwerving en beheer ingezet; dit geldt vooral voor de westelijke staander (op de kaart weergegeven als beekdallandschap, zie paragraaf 7.2) en de verbindingszones S2 en Greenportlane-A73 (beide gelegen in het mozaïeklandschap, zie paragraaf 7.3).


Rol van structuurvisie in relatie tot het Landschapsplan

De robuuste groenstructuur is uitgewerkt en vastgelegd in het Landschapsplan Klavertje 4 (2010). Dit plan geeft een duidelijk beeld van de beoogde natuur- en landschapsstructuur en de verschillende soorten natuur die worden gerealiseerd. De structuurvisie vormt de beleidsmatige ruimtelijke verankering van het Landschapsplan. De begrenzing van de natuur- en landschapsgebieden is in de structuurvisie verder uitgewerkt (zie Structuurvisiekaart). Hierdoor sluiten deze beter aan op bestemmings- en eigendomsgrenzen.


Ruimtelijke inpassing werklandschappen, behoud en versterking bebouwingslinten

In het ruimtelijke concept van het Masterplan is ruim aandacht besteed aan de ruimtelijke inpassing van de nieuwe werklandschappen. Centraal hierin staat het toepassen van het klaverconcept (zie paragraaf 4.4). De werkgebieden worden opgedeeld in klaverbladen met daartussen een groene dooradering. Rondom de verschillende klaverbladen worden groene grondlichamen aangelegd (manchetten), waardoor een rustig en coherent landschappelijk beeld ontstaat.

Belangrijk uitgangspunt van het ruimtelijke ontwerp is dat de bestaande bebouwingslinten zoveel mogelijk behouden blijven en worden versterkt. Bij enkele van de bebouwingslinten worden in dit kader ook ruim gedimensioneerde bufferzones vrijgehouden (bijvoorbeeld bij de Grubbenvorsterweg/Sevenumseweg, zie paragraaf 7.7). Dat is van belang voor het behoud van een goed woon- en leefklimaat bij de bestaande woningen. Tevens wordt daarmee bereikt dat dwars door het gebied recreatieve zones met een cultuurhistorisch recreatief karakter behouden blijven. Door een gerichte aanpak waarin de planologische regeling wordt gekoppeld aan de ontwerpprincipes uit het Landschapsplan blijft het groene en cultuurhistorische karakter van de bebouwingslinten behouden en wordt verrommeling van deze zones zoveel mogelijk tegengaan.


Behoud en versterking van landschappelijke patronen en cultuurhistorische wegen

In het planMER is gericht onderzoek gedaan naar landschappelijke patronen en andere cultuurhistorische wegen – aanvullend aan de hiervoor genoemde wegen van de bebouwingslinten – die kunnen worden behouden (zie paragraaf 4.3.4 van het planMER). Het betreft in het bijzonder de landschappelijke patronen ter plaatse van het agribusinessterrein (klaver 11), de bestaande boselementen en landschappelijke karakteristiek in klaver 13 en een aantal wegen ter plaatse van nieuw te ontwikkelen werklandschappen. Het beleid is erop gericht om bij de uitwerking van bestemmingsplannen ervoor te zorgen dat deze elementen zoveel mogelijk herkenbaar blijven en waar mogelijk worden versterkt. De cultuurhistorisch waardevolle wegen zijn afbeeld in figuur 4.5 (paragraaf 4.3.4.) van het planMER.


Inpassing en compensatie bestaande natuurwaarden

Uit het onderzoek van het planMER is gebleken dat met de aanleg van nieuwe werklandschappen en de golfbaan op diverse plekken het leefgebied van enkele beschermde soorten dreigt te worden aangetast. In verband hiermee bevat deze structuurvisie enkele gerichte maatregelen.

  • 1. De ecologische waarden van de sloot aan de noordzijde van de spoorbaan Eindhoven-Venlo worden bij de inrichting van de verbindingszone S1 behouden en versterkt.
  • 2. De golfbaan wordt gerealiseerd in een te ontwikkelen gevarieerd heidelandschap, dat zal bestaan uit een mozaïek van droge en vochtige heide, struwelen, ruigten en bosjes. Daarbij wordt vooral rekening gehouden met ter plaatse aanwezige natuurwaarden en de functie als ecologische verbindingszone ('Committed to Green' ontwikkeling: natuur/ecologie is in dit gebied de hoofdfunctie. De golfbaan is hier een vorm van recreatief medegebruik.
  • 3. Waar mogelijk wordt bij de inrichting van de groen- en waterstructuren van de werklandschappen ervoor gezorgd dat nieuw leefgebied wordt geboden voor veel van de voorkomende beschermde soorten.
  • 4. Voor het overige biedt de te realiseren nieuwe natuur binnen de Robuuste Groenstructuur voldoende ruimte om de aantasting van leefgebieden te compenseren.
  • 5. Ontwikkelende partijen die natuurwaarden moeten compenseren respectievelijk natuurcompensatieverplichtingen worden ingezet ten behoeve van de realisatie van de RGS. Partijen committeren zich hieraan.


Stikstofdepositie Natura 2000

In de passende beoordeling is onderzoek gedaan naar de (mogelijke) effecten van de gebiedsontwikkeling op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden in Nederland en Duitsland en op het Beschermd natuurmonument Rouwkuilen. Het accent van het onderzoek ligt op de stikstofdepositie door verkeer, bedrijfsactiviteiten en veehouderij. Uit het onderzoek blijkt dat er – ondanks het feit dat de depositie in totaal ten opzichte van de huidige situatie zal afnemen – op grond van de Natuurbeschermingswet maatregelen noodzakelijk zijn. Daarbij worden twee sporen gevolgd:

  • 1. bij de vestiging van nieuwe intensieve veehouderijen en niet-agrarische bedrijven zal in overleg met initiatiefnemers worden gestreefd naar een zo beperkt mogelijke uitstoot;
  • 2. in de in voorbereiding zijnde Programmatische Aanpak Stikstofdioxide (PAS) zal de provincie Limburg ontwikkelruimte opnemen ten behoeve van de gebiedsontwikkeling Klavertje 4.

5.2 Waterhuishouding

Uitgangspunten en aanpak

Uitgangspunt is dat de ruimtelijke ontwikkelingen binnen het Klavertje 4-gebied zoveel mogelijk zelfvoorzienend plaatsvinden. Het hydrologisch evenwicht in het watersysteem van het gebied vormt één van de ruimtelijke dragers van het ontwerp. Het Blauwplan dat als bijlage is opgenomen bij het Masterplan, bevat een vernieuwend concept ten aanzien van de wijze waarop wordt omgegaan met water. De belangrijkste principes hiervan zijn (voor verdere concretisering wordt verwezen naar het planMER):

  • bodem als drager voor het watersysteem: de bodem krijgt daarbij verschillende rollen: als waterbank (reservoir van grondwater), als transportmedium (water gaat via de bodem van waterleveranciers naar watergebruikers), als natuurlijke waterzuivering en als medium voor (de ontwikkeling van) aan water gebonden habitats, zowel voor wat betreft grondwater als oppervlaktewater;
  • 'living machine' en bergings-/infiltratievijver: centraal in de klavers bevindt zich een groenzone met een 'living machine' die het afvalwater uit de omliggende gebouwen zuivert en schoon in de bodem infiltreert;
  • opvang en infiltratie hemelwater: het hemelwater van verharde oppervlakten (daken, terreinen, wegen) wordt, naar gelang de waterbehoefte van de bedrijven (grijswatersysteem), opgevangen in een centraal waterbekken. Het overige hemelwater infiltreert (waar nodig na zuivering) in de bodem om de natuurlijke grondwaterstand aan te vullen.


Nadere uitwerking

In het planMER is nader onderzoek uitgevoerd naar de milieueffecten van deze aanpak. Conclusie hiervan is dat een dergelijke aanpak uitvoerbaar is, maar dat aanvullende en gedetailleerdere maatregelen gewenst zijn om ongewenste effecten te voorkomen en om een optimale situatie te bereiken bij de natuurgebieden van de robuuste groenstructuur. Door locaties voor waterwinning en -infiltratie – door middel van een waterplan – te optimaliseren en op elkaar af te stemmen, kan verdroging van natuur in de robuuste groenstructuur (vooral de Groote Molenbeek) en lokaal grondwateroverlast worden voorkomen.

Ter illustratie: klaver 12 zal haar onttrekkingen richting het zuidoosten moeten situeren (ver van de Molenbeek) en de infiltraties juist nabij de Molenbeek om deze te vernatten. Deze uitwerking zal in een detaillering van het blauwplan worden opgepakt, dan wel binnen deelontwikkelingen worden gedetailleerd. Ook de koppeling tussen projecten kan leiden tot vermindering van de milieueffecten. Zo zou Trade Port Noord meer water ten noorden van haar plangebied kunnen infiltreren, dat kan worden gebruikt door de glastuinbouw in Californië en klaver 12. Door inrichtings- en waterbeheersmaatregelen bij de Groote Molenbeek zelf kan ook de watervoerendheid en het waterpeil van de beek worden geoptimaliseerd voor de functie van natte ecologische zone.

5.3 Archeologie

In het kader van een duurzame gebiedsontwikkeling is ook het behoud van archeologische waarden van belang. Archeologie vertelt samen met de landschappelijke en cultuurhistorische waarden de geschiedenis van een plek en gebied.

Volgens de beschikbare informatie kent een aanzienlijk deel van het plangebied middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarden en enkele archeologische monumenten. Ook in enkele deelgebieden van het beoogde nieuwe werklandschap komen dergelijke waarderingen voor.


Het belangrijkste uitgangspunt is dat in het vervolg van de planvorming voor de deelgebieden goed archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd. Indien zich daadwerkelijk belangrijke waarden in de bodem blijken te bevinden wordt het volgende beleid gevolgd:

  • conform landelijk en gemeentelijk beleid wordt ernaar gestreefd om archeologische resten in de bodem te behouden (eventueel met inzet van aangepaste bebouwingstechnieken);
  • indien dit niet mogelijk blijkt, zullen archeologische resten door middel van opgraving veilig gesteld te worden.

Mogelijk aanwezige archeologische resten krijgen een meerwaarde als ze ook zichtbaar/beleefbaar worden voor bewoners en gebruikers van het gebied. Dit kan door in het gebied zelf aan te geven waar welke resten voorkomen en door de opgegraven resten op één plek in het gebied aan het publiek tentoon te stellen.

5.4 Mobiliteit

5.4.1 Het mobiliteitssysteem

De structuurvisie zet in op een mobiliteitssysteem dat bestaat uit verschillende elementen. Gezamenlijk dragen deze bij aan een optimale bereikbaarheid van het Klavertje 4-gebied en een beperking van verkeersbewegingen van het autoverkeer en de daarmee gepaard gaande uitstoot (zie paragraaf 4.1, uitgangspunt 4). Zoals beschreven in hoofdstuk worden de verschillende schakels in de agro-keten zodanig geclusterd en gepositioneerd, dat onnodig vrachtverkeer zoveel mogelijk wordt voorkomen. Daarnaast zijn goede en efficiënte interne verbindingen in het Klavertje 4-gebied van belang. In de productieketen zijn verschillende bedrijven binnen Greenport Venlo immers afhankelijk van elkaar (bijvoorbeeld glastuinbouw en de veiling). Ook het optimaal benutten van de multimodale ontsluitingsmogelijkheden en het aanbieden van optimale voorzieningen voor fiets en openbaar vervoer dragen bij aan een goede bereikbaarheid en minimalisering van verkeersbewegingen en uitstoot. Daarnaast wordt blijvend ingezet op duurzamere vormen van autoverkeer, bijvoorbeeld door in het te voeren parkmanagement elektrisch vervoer, vervoer op zonne-energie en oplaadpunten te stimuleren en te faciliteren.

5.4.2 Ontsluitingsstructuur voor het autoverkeer

De Greenportring speelt een centrale rol als hoofdontsluiting van de klavers richting de snelwegen, de verbinding tussen klavers, de bestaande bedrijventerreinen Trade Port West en Oost en de verbinding met verschillende bestaande modaliteiten (bargeterminal, TrafficPort en railterminals), zie figuur 5.1. Daarnaast zorgt de Greenportring ervoor dat het Klavertje 4-gebied op drukke momenten en in het geval van calamiteiten altijd goed bereikbaar blijft. De ring bestaat uit de Eindhovenseweg, Groot-Bollerweg, Venrayseweg en de Greenportlane en wordt zodanig ontworpen dat afremmen en optrekken van het verkeer tot het minimum wordt beperkt (ruime bochtstralen en voldoende grote ruimte tussen aantakkingen). Bij het ontwerp en de aanleg van de Greenportlane – waarbij ook de capaciteit van de Eindhovenseweg tussen de Greenportlane en de aansluiting op de A67 wordt geoptimaliseerd – is hier al rekening mee gehouden. De rest van de Greenportring wordt doorontwikkeld in reguliere onderhoudsbeurten. Hierbij zal het in eerste instantie gaan om het versterken van de ruimtelijke samenhang van de Greenportring (inrichting en beleving) en in tweede instantie om verkeersmaatregelen.


Figuur 5.1 Te ontwikkelen verkeersstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0016.png"

5.4.2.1 Aansluiting Greenportring op A67

Op de langere termijn (na 2022) kunnen knelpunten ontstaan in de verkeersafwikkeling op de route Greenportlane-Eindhovenseweg-aansluiting A67. Belangrijkste oorzaak is de te geringe capaciteit van de kruispunten van de Eindhovenseweg en van het aansluitpunt op de A67. Daarnaast speelt ook de hoge belasting van de A67 als gevolg van de autonome verkeerstoename op deze weg een rol. Hierdoor kan congestie ontstaan op de toevoerende wegen (Greenportring), waardoor mogelijk het verkeer deels ook een minder gewenste route zoekt. Als oplossing voor het voorgaande zijn twee opties denkbaar. De eerste mogelijkheid betreft het treffen van capaciteitsverruimende maatregelen op de bestaande route en de aansluiting (bijvoorbeeld verruiming kruispunten op de Eindhovenseweg tussen Greenportlane en A67 en verbreding of ontvlechting van de op- en afritten van en naar de A67). Een andere mogelijkheid is het verlengen van de Greenportlane vanaf de Eindhovenseweg direct naar de A67 en de bestaande aansluiting vervangen door een robuustere. Beide oplossingen zijn verbeeld in figuur 5.1. Een keuze tussen deze beide opties is op dit moment niet mogelijk. Bij de te maken keuze wordt te zijner tijd aangesloten bij initiatieven van Rijkswaterstaat om de A67 mogelijk te verbreden naar 2x3 rijstroken. Beide opties worden in deze structuurvisie meegenomen als mogelijke alternatieven. Vooral het tracé van een verlengde Greenportlane behoeft nog nadere uitwerking (ontwerpopgave in verband met klaver 7/8 en TrafficPort). Daarom is voor deze optie een indicatievere aanduiding opgenomen in de vorm van twee naar elkaar gerichte pijlen. Uitwerking van het tracé zal – indien nodig – plaatsvinden in het gebied tussen de twee pijlen.

5.4.2.2 Ontsluiting klaver 11 en 12

Klaver 11 (agribusiness) en klaver 12 (glastuinbouw) worden ontsloten via de bestaande wegenstructuur richting de Greenportring. Met de ontwikkeling van beide gebieden wordt de verkeersdruk op vooral de Horsterweg en de Venrayseweg groter. De in de toekomst verwachte verkeersdruk in combinatie met het bestaande wegprofiel, de bestaande en nieuwe (erf)aansluitingen en het kruisen van de ecologische verbinding over de Venrayseweg, kunnen leiden tot leefbaarheids- en verkeersveiligheidsproblemen.

Om op termijn – naar verwachting na 2022 – in te kunnen spelen op eventuele knelpunten in de verkeersdoorstroming, de leefbaarheid, de verkeersveiligheid en optimalisatie van de ecologische verbinding over de Venrayseweg is ruimte gereserveerd voor oplossingen. Belangrijk uitgangspunt hierbij is ook dat de oplossingen bijdragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de Horsterweg en de Venrayseweg. Deze wordt vooral gekenmerkt door de lineaire structuur van het wegverloop, de begeleiding van de wegen door grote laanbomen en de aanwezigheid van lintbebouwing. Ter verbetering van de ontsluiting van klaver 11 en 12 en van de verkeersveiligheid, worden in deze structuurvisie twee maatregelen voorzien.

  • Voor de Horsterweg wordt uitgegaan van een verlaging van de maximumsnelheid naar ongeveer 50 km/h (bijvoorbeeld door het gebied de status van bebouwde kom te geven). Daarmee wordt bereikt dat klaver 11 zonder ingrijpende extra infrastructuurvoorzieningen en met behoud van de laanbomen kan worden ontsloten. Deze maatregel draagt tevens bij aan het verhogen van de verkeersveiligheid en het verminderen van het doorgaande sluipverkeer via deze weg. Daarnaast wordt ten oosten van de Horsterweg (tussen de Aartserfweg en buurtschap Californië) een strook van circa 25 m gereserveerd voor eventuele capaciteitsverruimende maatregelen in combinatie met verbetering van ruimtelijke kwaliteit.
  • Tussen de Horsterweg  en de Greenportlane wordt rekening gehouden met de eventuele aanleg (naar verwachting na 2022) van de Verbindingsweg Californië. De Verbindingsweg draagt bij aan verlaging van de verkeersdruk op de Venrayseweg. Dit komt ten goede aan de werking van de ecologische verbinding en de recreatieve functie (routes) die de Venrayseweg kruisen.

Het zuidelijke deel van de Verbindingsweg wordt gebundeld  met en parallel aangelegd aan de hoogspanningsverbinding en een dassenroute. Bij de verdere uitwerking van de tracékeuze zal extra aandacht worden besteed aan de kwaliteit van de beoogde ecologische verbindingszone Greenportlane – A73.

De route van het noordelijke deel van het tracé behoeft nadere uitwerking. De aanduiding van dit tracédeel op de structuurvisiekaart is daarom indicatief van aard (twee naar elkaar gerichte pijlen). In het gebied tussen deze pijlen zal de eventueel noodzakelijke verbinding verder worden uitgewerkt. Een aandachtspunt bij de uitwerking van het noordelijke tracédeel is het voorkomen van een te hoge verkeersdruk op het buurtschap Californië.

5.4.3 Clustering en ontwerp werklandschappen en positionering bedrijven

De nieuwe werklandschappen worden voor het grootste deel aan de Greenportlane gerealiseerd. Verkeersintensieve functies zoals logistieke bedrijven worden direct aan de Greenportlane gepositioneerd, waarbij de ontsluiting wordt geclusterd in de klavers. Ook de ruimtelijke uitwerking van de deelgebieden in de zogenaamde klavers draagt – door de heldere routing – bij aan beperking van het aantal verkeersbewegingen (zie paragraaf 4.4).

5.4.4 Multimodale ontsluiting en voorzieningen

Andere modaliteiten, zoals vervoer over spoor en water, zijn naast vervoer over de weg essentieel voor het functioneren van het gebied en in het behalen van de ambitie om te komen tot een innovatieve en efficiënte agro-keten waarbij het aantal verkeersbewegingen wordt geminimaliseerd. Aan de realisatie van een railterminal in het gebied is vanuit deze optiek dan ook behoefte (Buck 2009). De ligging van klaverblad 6b aan het spoor in combinatie met bestaande en toekomstige logistieke bedrijvigheid in de directe omgeving, maakt de realisatie van een railterminal op deze plek wenselijk en mogelijk. Ook de bargeterminal aan de Maas – die door de Greenportring wordt verbonden met het Klavertje 4-gebied – draagt bij aan vermindering van het aantal verkeersbewegingen. Met de aanwezigheid van het bestaande Micro Light Aviation (MLA) vliegveld (TrafficPort) beschikt het Klavertje 4-gebied ook over een ontsluiting via de lucht.

5.4.5 Andere vormen van vervoer

Voorgaande alinea's gingen vooral in op het duurzaam vormgeven van (auto)mobiliteit. Het aanbieden van voorzieningen voor andere duurzame vormen en concepten van vervoer is essentieel bij het minimaliseren van verkeersbewegingen en uitstoot. In de komende jaren zal de focus vooral liggen op het stimuleren/faciliteren van elektrische concepten, waarbij de energie op duurzame wijze wordt opgewekt en waardoor de uitstoot significant afneemt. Kansrijk is daarnaast de koppeling van fiets en collectief (openbaar dan wel gesloten) vervoer, waardoor de dekkingsgraad van deze vormen van vervoer wordt vergroot.


Langzaamverkeersstructuur 

Belangrijk aspect in het stimuleren van het fietsgebruik is het bieden van een hoogwaardige langzaamverkeersstructuur. Deze bestaat uit goede en directe verbindingen en zo min mogelijk barrières. De beoogde structuur binnen het Klavertje 4-gebied bestaat uit primaire en secundaire langzaamverkeersroutes, zie figuur 5.2. Daarnaast wordt voorzien in een uitgebreid netwerk van wandel-, fiets en ruiterroutes om de recreatieve waarde van het buitengebied te vergroten, zie figuur 5.3. Bij primaire routes gaat het om vrijliggende fietsverbindingen die de omliggende kernen direct met elkaar en met het Klavertje 4-gebied verbinden. De primaire routes worden met elkaar verbonden door verschillende secundaire routes. Daar waar mogelijk worden deze vrijliggend aangelegd in de groene zones tussen de klavers. Hierdoor worden ingewikkelde verkeerssituaties voorkomen en wordt de verkeersveiligheid vergroot. Als dit niet mogelijk is, wordt op een andere wijze voorzien in passende lang zaamverkeersvoorzieningen, bijvoorbeeld door het aanbrengen van fietssuggestiestroken en/of voetpaden op bestaande wegen. Om de regionale en lokale bereikbaarheid tussen Venlo en Horst-Sevenum te verbeteren worden snelfietsroutes aangelegd: de Greenportbikeway. Het doel van de snelfietsroutes is het verbinden van de woongebieden met de werkvoorzieningen. De Greenportbikeway verbindt de stations Venlo, Blerick en Horst-Sevenum en vormt een belangrijk onderdeel van de langzaamverkeersstructuur. De stations worden door twee routes met elkaar verbonden: één langs het spoor en één via de Venrayseweg en Sevenumseweg. De Greenportbikeway bestaat uit een ladderstructuur met hoofdassen tussen regionale functies en verschillende aansluitingen op het huidige en te ontwikkelen regionale fietsnetwerk. Om de Greenportbikeway te realiseren worden bestaande routes opgewaardeerd (verbreed, geasfalteerd, verlicht etc.) en ontbrekende schakels aangelegd.


Een belangrijk verbindend element in de langzaamverkeersstructuur is de bestaande overweg in de Heierhoevenweg. Inzet van de structuurvisie is behoud van de bestaande functie. Zonder deze verbinding worden de omrijdafstanden erg groot (vergroot met minimaal 2 km). Dit verslechtert de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de langzaamverkeersstructuur.


Figuur 5.2 Langzaamverkeer en openbaar vervoer

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0017.png"


Figuur 5.3 Recreatieve routes

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0018.png"


Openbaar vervoer

Vanwege de relatief lage vervoerswaarde van bedrijventerreinen is een haalbare exploitatie van zelfstandige openbaarvervoer-lijnvoering (streekbussen) op bedrijventerreinen moeilijk te realiseren. Creatieve oplossingen zijn dan ook nodig om een alternatief te bieden voor de auto. Dit geldt overigens niet voor Venlo GreenPark, waar een hogere vervoerwaarde zal ontstaan door ontwikkeling van de campus met onder andere onderwijs- en R&D-functies.

Kansrijk is het koppelen van de openbaarvervoersverbinding met regionale ov-knooppunten, zoals de stations Horst-Sevenum, Blerick en Venlo, om zo de vervoerswaarde te verhogen. Ook het verleggen van openbaar vervoersdiensten is een mogelijkheid. Bestaande initiatieven – zoals een openbaarvervoersverbinding van station Venlo, via de Greenportlane naar station Venlo (ringvariant) – worden in samenwerking met de huidige vervoerder in Limburg (Veolia) in het kader van het op te zetten parkmanagement onderzocht. Ook andere routes en mogelijkheden voor een eventueel gesloten systeem (collectief bedrijfsvervoer) worden daarin meegenomen.


Voor- en natransport

Voor- en natransport is cruciaal bij het stimuleren van het gebruik van openbaar vervoer. De structuurvisie zet dan ook in op onder andere:

  • hoogwaardig voor- en natransport zoals het 'witte fietsen'plan, elektrische fietsen, segways e.d.;
  • overdekte fietsenstallingen bij voorkeur gecombineerd met solarcellen voor het opwekken van energie;
  • digitale reisinformatie;
  • park- en mobiliteitsmanagement gericht op het organiseren van pendeldiensten tussen bedrijven binnen het Klavertje 4-gebied.

Door deze (en andere) voorzieningen en faciliteiten aan te bieden op de stations (Horst-Sevenum, Blerick en Venlo), bushaltes en harten van de klavers, wordt het verzorgingsgebied en de dekkingsgraad van het openbaar vervoer vergroot. Ook andere aanvullende voorzieningen kunnen een plek krijgen op één van de stations en centraal liggende openbaar vervoershaltes. Te denken valt aan digitale reisinformatie en kleinschalige elektrische 'units' (voor het opladen van elektrische fietsen) die worden gevoed door (kleine) windturbines.


Park-/mobiliteitsmanagement

Naast het aanbieden van deze voorzieningen, wordt mobiliteitsmanagement ook een volwaardig onderdeel van het parkmanagement dat de op te richten beheersorganisatie gaat voeren. Stimulerende maatregelen zoals het introduceren van een persoonsgebonden budget voor medewerkers en het organiseren van gezamenlijke pendeldiensten – al dan niet op afroep – maken onderdeel uit van het mobiliteitsmanagement (onderdeel van parkmanagement).

5.5 Intensieve veehouderij

In het Klavertje 4-gebied liggen verschillende intensieve veehouderijen. In de toekomst is het streven ruimte te blijven bieden aan deze sector binnen het Klavertje 4-gebied. Gezien de impact van uitbreidingen van bestaande bedrijven en vestiging van nieuwe bedrijven op het landschappelijk beeld en de woon- en leefkwaliteit (ook bezien vanuit milieuthema's), dient dit zorgvuldig plaats te vinden.


Aansluiten op provinciaal beleid

Wat betreft het te voeren beleid ten aanzien van bestaande en nieuw te vestigen intensieve veehouderijen, sluit deze structuurvisie aan bij het POL, het Reconstructieplan en het convenant Stikstof en Natura200012. Belangrijke doelen van het POL en het Reconstructieplan zijn onder andere:

  • versterking van de sociaaleconomische vitaliteit van het landelijk gebied (landbouw, recreatie, wonen, werken en leefbaarheid);
  • verbetering van de omgevingskwaliteit (natuur, landschap, water, ammoniak, stank);
  • vermindering van de veterinaire kwetsbaarheid13.

Zonering van intensieve veehouderij draagt in belangrijke mate bij aan het bereiken van voorgaande doelen.


Het convenant Stikstof en Natura 2000 bevat de hoofdlijnen van de in wording zijnde provinciale verordening Stikstof en Natura 2000 Limburg. Primaire doelstelling van deze verordening is de ammoniakbelasting op Natura2000-gebieden substantieel te verminderen tot maximaal 1.500 mol, in combinatie met reducerende maatregelen ten aanzien van stikstofemissie uit andere bronnen zoals verkeer en industrie. De verordening heeft (voorlopig) alleen betrekking op de stalemissie van ammoniak uit veehouderijbedrijven in relatie tot de stikstofbelasting op Natura2000-gebieden.


Invulling doelstellingen

Om de genoemde doelstellingen te bereiken worden in de verordening onder andere emissiereductiepercentages opgenomen, waaraan moet worden voldaan bij de bouw van nieuwe stallen. Voor de varkenshouderij betekent dat (vooralsnog) 85% reductie. Voor een pluimveehouderij wordt dat een meer gedifferentieerd percentage. Voor melkveehouderijen zal een reductiepercentage van -40% bij weidegang en -70% voor permanente opstallen gelden (zodra technieken daarvoor beschikbaar zijn en opgenomen zijn in de Regeling Ammoniak en Veehouderij). De reductiepercentages gelden ten opzichte van traditionele stallen. In 2027 zullen alle stallen (nieuw en oud) op een bedrijfslocatie gemiddeld aan deze emissie-eisen moeten voldoen.

Naast het voorgaande wordt in de verordening ingezet op het saneren van veehouderijbedrijven met een hoge belasting op Natura2000-gebieden. Deze bedrijven liggen in de meeste gevallen in de nabijheid van Natura2000-gebieden. Dit is in het Klavertje 4-gebied niet het geval.

Volgens de nieuwe conceptverordening mogen bedrijven ten opzichte van hun huidige depositieniveau blijven groeien. Voorwaarde is wel dat de groei gecompenseerd wordt door uitruil van depositierechten met andere beëindigde of te beëindigen veehouderijbedrijven. Deze uitruil is alleen toegestaan via de provinciale depositiebank.


Uitbreiding en hervestiging in het Klavertje 4-gebied

In en rondom het Klavertje 4-gebied komen verschillende intensieve veehouderijen voor. Deze bestaande bedrijven blijven - voor zover deze liggen buiten de geprojecteerde werklandschappen – gehandhaafd. Bestaande planologische rechten worden gerespecteerd, met inachtname van geldende (milieu)wet- en regelgeving. Uitbreiding van de geldende bouwkavel en hervestiging op vrijkomende bouwkavels voor intensieve veehouderijen is eventueel mogelijk. Voorwaarden daarbij zijn dat:

  • 1. er een hoge landschaps-/omgevingskwaliteit wordt gerealiseerd (zie ook paragraaf 7.1);
  • 2. de milieukwaliteit op lokaal (geur en stikstof) en regionaal niveau14 (stikstof) verbetert. Bijvoorbeeld door uitbreiding samen te laten gaan met verbetering van bestaande stallen (toepassing van nieuwe stalsystemen waardoor milieuhinder afneemt).
  • 3. voor hervestiging geldt dat verplaatsing van het bedrijf naar het Klavertje 4-gebied alleen mogelijk is voor bedrijven die gevestigd zijn in de regio15. Opstallen op vrijkomende locaties worden gesaneerd. Duurzame locaties voor intensieve veehouderij kunnen hiervan worden uitgezonderd;
  • 4. uitbreiding en hervestiging alleen kan plaatsvinden op locaties waar bestaande en toekomstige functies geen hinder ondervinden van de ontwikkeling. Vanuit dit perspectief is uitbreiding van de bestaande bouwkavel niet mogelijk in gebieden die op de structuurvisiekaart zijn aangeduid als 'beekdallandschap', 'mozaïeklandschap', 'bedrijventerrein' (bestaand en nieuw) en andere nabijgelegen bestaande (gevoelige) functies zoals woningen en recreatieve functies. De huidige rechten van bestaande intensieve veehouderijen buiten het (te ontwikkelen) werklandschap worden gerespecteerd;
  • 5. de nieuwe huisvesting moet leiden tot een optimaal leefklimaat van de te houden dieren.


Het voorgaande houdt in dat toepassing van de in de geldende bestemmingsplannen opgenomen wijzigingsbevoegdheden voor uitbreiding van de bouwkavel is toegestaan, mits wordt voldaan aan voorgaande voorwaarden en initiatief landschappelijk en milieutechnisch goed onderbouwd is.


Nieuwvestiging in het Klavertje 4-gebied

In de beleidslijn IV (14-01-2008) van de voormalige gemeente Sevenum is een gebied ten westen van Trade Port West en ten oosten van de Zeesweg vastgesteld als LOG-zoekgebied16 voor maximaal vier nieuwe intensieve veehouderijbedrijven van ieder ten hoogste 4 ha, waarvan minimaal 25% groen wordt ingericht). Dit gebied valt grofweg samen met de op de structuurvisiekaart aangegeven klaverbladen 5a, 5d, 7a en 7d. Met het vaststellen van het LOG is het zoekgebied ingekaderd tot een concreet LOG-gebied. Uit het mer-onderzoek blijkt echter dat er wat geuremissie betreft weinig tot geen milieuruimte is in dit vastgestelde LOG-gebied om nieuwe intensieve veehouderijen zonder meer toe te kunnen laten. Om te kunnen voldoen aan de milieutechnische eisen (uitstoot = nihil), moeten door de nieuwe bedrijven forse investeringen worden gedaan. Vooralsnog lijkt dit bedrijfseconomisch niet haalbaar.

Er is dan ook nader onderzoek gedaan naar alternatieve locaties voor nieuwvestiging van maximaal vier intensieve veehouderijen van elk maximaal 4 ha. Rekening houdend met bestaande en toekomstige natuurwaarden en gevoelige functies – waaronder de te ontwikkelen werklandschappen - komen de volgende drie locaties als mogelijk alternatieve locaties naar voren:

  • 1. locatie in westzijde van klaver 12;
  • 2. locatie in LOG Krabbenborg (tussen TafficPort en Rozendaal);
  • 3. locatie in de zuidzijde van klaver 13.


Vanwege de ruimtelijke implicaties en de maatschappelijke en politieke wensen en ambities, vallen de locaties 1 en 3 af. Locatie 2 is daarom aangewezen voor nieuwvestiging van maximaal vier intensieve veehouderijen met een gezamenlijke omvang van maximaal 16 ha, waarvan minimaal 25% groen wordt ingericht. Concentratie van intensieve veehouderijbedrijven maakt – in combinatie met het nabij liggende glastuinbouwgebied Siberië – vestiging van een gezamenlijke bio-vergistingsinstallatie kansrijk.


Voorwaarden voor nieuwvestiging

Ten opzichte van de provinciale concept Verordening Stikstof en Natura 2000, zijn de voorwaarden waaronder nieuwe intensieve veehouderijen zich mogen vestigen strenger. Nieuwvestiging van intensieve veehouderijen kan alleen plaatsvinden in LOG Krabbenborg (het gebied tussen de Rozendaal en Traffic Port) en als zij toegevoegde waarde bieden in het streven naar een afname van stikstofdepositie. Daarnaast moeten zij een bijdrage leveren aan de (duurzaamheids)ambities van Greenport Venlo. Deze bedrijven zullen dan ook – naast de genoemde voorwaarden onder 'Uitbreiding en hervestiging in het Klavertje 4-gebied' (zie hierboven) - moeten voldoen aan de volgende vestigingseisen.

  • 1. Het moeten zoveel mogelijk gesloten bedrijven zijn, zodat (onnodig) vervoer van dieren wordt voorkomen. Bedrijven zorgen zelf voor het fokken van dieren. Als kans wordt ook slacht van de dieren ter plaatse gezien. Daarnaast zal er voor de mest in een eigen – bij voorkeur collectieve – oplossing moeten worden voorzien, bijvoorbeeld in de vorm van raffinage, vergisting of anderszins.
  • 2. De bedrijven dragen regionaal bij aan het terugdringen van geurhinder en uitstoot van NOx. Nieuwvestiging in het Klavertje 4-gebied is vanuit dit perspectief alleen mogelijk voor bedrijven die gevestigd zijn in de regio Noord- en Midden-Limburg en die hun huidige locatie(s) opheffen.
  • 3. De huisvesting en het bedrijfsproces van nieuwe bedrijven zal leiden tot een optimaal leefklimaat van de te houden dieren (biologisch vlees en dergelijke). Daarmee kan dit LOG-gebied op langere termijn worden omgevormd tot een BLOG17 (Biologisch Landbouw OntwikkelingsGebied) dat aansluit op de duurzame ambities van Greenport Venlo. Op korte termijn wordt ingezet op duurzame vormen van intensieve veehouderij.

5.6 Woon- en leefmilieu

Uit het planMER en de GES komt ook een aantal aandachtspunten voor het woon- en leefklimaat en gezondheid naar voren. Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen wordt – in aanvulling op de eerder beschreven uitgangspunten – in de volgende maatregelen voorzien:

  • 1. in het kader van de gebiedsontwikkeling wordt gestreefd naar een betere afscherming van verkeerslawaai door de snelwegen (bijvoorbeeld door de realisering van manchetten in klaver 11 langs de A73 en in LOG Krabbenborg langs de A67);
  • 2. nabij de bedrijvenklavers wordt waar nodig het instrument van gemeentelijk geluidbeleid ingezet om de cumulatieve geluidbelasting door nieuwe bedrijven bij bestaande woningen te beperken. De manchetten helpen hierbij;
  • 3. bij de realisering van windturbines wordt – indien nodig via een automatische stilstandregeling - ervoor gezorgd dat bij woningen geen relevante hinder door geluid en slagschaduw ontstaat;
  • 4. bij de realisering van windturbines wordt gekozen voor een optimaal veilig turbinetype;
  • 5. bij de vestiging van nieuwe intensieve veehouderijen en niet-agrarische bedrijven wordt in overleg met bedrijven gestreefd naar een zo beperkt mogelijke uitstoot van geur en luchtverontreinigende stoffen, maar ook verlichting;
  • 6. voor reduceren van verkeersgeluid wordt verlaging van de snelheid van wegverkeer – daar waar nodig – overwogen.

5.7 Energie en grondstoffen

Het Energieplan (2010) vormt de basis voor de ontwikkelingsstrategie ten aanzien van de ambitie te streven naar een zoveel mogelijk energieneutraal gebied (zie paragraaf 4.1, uitgangspunt 3). Op de langere termijn wordt daarnaast ingezet op het creëren van een energieoverschot, zodat energie kan worden 'geëxporteerd' naar gebieden buiten het Klavertje 4-gebied. De ontwikkelingsstrategie voor deze ambitie is geënt op het stimuleren van duurzame en rendabele energievoorzieningen (opwekken en besparen). Het ontwikkelbedrijf wil hierbij optreden als energiemanager. Speerpunten hierbij zijn:

  • het realiseren en beheren van gebiedsbrede (nuts)voorzieningen;
  • het (in overleg en samenwerking met bedrijven) realiseren van optimale energiebesparingen;
  • voorzien in de hiervoor benodigde juridische structuren;
  • het realiseren en coördineren van duurzame opwekcapaciteit.


In de structuurvisie zijn de ruimtelijke implicaties van energievoorzieningen niet uitgewerkt, maar wel meegenomen. Denk daarbij aan het klaverconcept. In dit concept wordt ruimte geboden aan energievoorzieningen in de klaverharten en in de groene wiggen en tussenruimten. Uitwerking vindt in het vervolgproces plaats op deelgebiedniveau (uitwerking ruimtelijk ontwerp, bestemmingsplan, beeldregieplan etc.).


Energievraag 

In 2025 heeft het Klavertje 4-gebied naar verwachting een energievraag van circa 8,5 petajoule (bron: Energieplan). Dit komt overeen met de vraag van circa 120.000 huishoudens. Van deze vraag zal ongeveer 75% afkomstig zijn van glastuinbouw. Om op duurzame wijze te kunnen voorzien in een dergelijk grote energievraag is een duidelijke strategie nodig; zeker gezien de ambitie tot het creëren van een maximaal energieneutraal gebied (zie paragraaf 4.1, uitgangspunt 3). Deze strategie is neergelegd in het Energieplan, dat daar waar relevant is overgenomen in deze structuurvisie. In het kader van dit plan heeft uitgebreid onderzoek plaatsgevonden naar de toekomstige energievraag (gas, elektriciteit, warmte/koude en CO2) en mogelijke duurzame reductie- en opwekmogelijkheden.


Realisatie langs twee lijnen

In het streven naar een duurzame en rendabele energievoorziening wordt ingezet op 'Energy Savings' en 'Energy Production & Supply'. De eerste prioriteit is het realiseren van significante energiebesparingen. De tweede prioriteit is het ontwikkelen en exploiteren van duurzame opwekcapaciteit. Beide operaties hebben een bij het doel passend winstoogmerk, waarbij onderlinge subsidie niet is uitgesloten.


Energy Savings

De 'Energy Savings' operatie is gericht op energiebesparing, het stimuleren van onderzoek en het scheppen van een innovatief en aantrekkelijk vestigings- en investeringsklimaat. Hierdoor kan het primaire energieverbruik worden teruggebracht en kan er tegelijkertijd een betere balans ontstaan in de elektriciteits- en gasvraag.

Verdere efficiency maatregelen in kassen18 en optimalisatie van WKK's19 dragen in sterke mate bij aan de doelstelling om op korte tot middellange termijn maximaal zelfvoorzienend te zijn. Dit kan een besparing van zeker 25% van de energievraag opleveren.


Energy Production & Supply

De tweede lijn waarop wordt ingezet is het duurzaam opwekken van energie. Het scheppen van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor partijen die wensen te investeren in duurzame opwekcapaciteit is hierbij van wezenlijk belang. Het balanceren van de energievraag binnen het Klavertje 4-gebied is het doel, gericht op maximale uitwisseling van energie tussen bedrijven en het vergroten van de zelfvoorzienendheid. De benodigde partners worden gevonden in de omgeving van energieproductie en -leveringsbedrijven, energie projectontwikkelaars, netwerkbeheerders en de financiële wereld.

Het realiseren van kansrijke duurzame opwekcapaciteit – zoals geothermie en windenergie – kan een besparing van de energievraag opleveren van minimaal 15%.


Voortschrijdend inzicht en vooral technologische ontwikkelingen worden nauwlettend in de gaten gehouden door het ontwikkelbedrijf. Wanneer nodig wordt het Energieplan hierop aangepast. Het zal een groeitraject zijn waarbij in stappen steeds verder zal worden toegewerkt in de richting van zelfvoorzienendheid. Vooral zonne-energie kan – als de prijs van PV-cellen sterk daalt – een belangrijke pijler zijn voor verdere duurzaamheid. Het procentuele effect van biomassa is beperkt, naar verwachting ook op langere termijn. Dat neemt niet weg dat investeringen hierin in absolute zin wel een behoorlijke bijdrage leveren, ook omdat hiermee ook belangrijke afvalstoffenstromen worden beperkt. Met deze maatregelen kan naar verwachting op termijn nog eens 25% extra op de energievraag worden bespaard.


Voorbeeld projecten duurzame energie

Ontwikkelingen ten aanzien van duurzame energieopwekking zijn al in volle gang. Zo investeren Californië BV (exploitant van glastuinbouwgebied) en Wijnen BV in samenwerking met het ontwikkelbedrijf in geothermie, worden duurzame energievoorzieningen aangelegd in Venlo GreenPark en is provinciale subsidie voor de bouw van de DECL (Duurzame Energie Centrale Limburg) al gegund20.


Grondstoffen

Onderdeel van de duurzaamheidsambities van Greenport Venlo is ook het duurzamer omgaan met grond- en afvalstoffen. Centraal daarin staat een gerichte samenwerking met en tussen bedrijven zodat afval van de één de grondstof voor de ander vormt. Dit wordt geregeld in de uitgifte door een uitgifteprotocol en vestigingsvoorwaarden en een uitwerking binnen parkmanagement. Door uitgiftebeleid, maar ook kennisuitwisseling in het gebied wordt tevens ingezet op ketenintegratie en ketenefficiency. Dit vindt plaats door middel van het organiseren van activiteiten, innovatieprogramma's en dergelijke.

5.8 Verblijfsfuncties

Naast het realiseren van een ruimtelijk-economische structuurversterking hebben de drie gemeenten en de provincie de doelstelling ook de kwaliteit van natuur en landschap in het Klavertje 4-gebied te verbeteren (zie paragraaf 4.3). Als bedrijven in het 'buitengebied' van het Klavertje 4-gebied hun bedrijf willen beëindigen, dan kan dit worden gefaciliteerd met een beëindigings- en verplaatsingsregeling. Het toevoegen van economische functies – zoals verblijfsfuncties – wordt in deze regeling mogelijk door de bedrijfsvoering te beëindigen of te verplaatsen naar een beter passende locatie. De nieuwe functie(s) fungeert hierbij als belangrijkste kostendrager en daarmee als stimulans voor zittende ondernemers.


Ontwikkelingsmogelijkheden bestaande verblijfsfuncties

Grofweg zijn momenteel de volgende verblijfsfuncties aanwezig in het gebied:

  • woningen en bedrijfswoningen: verspreid door het gebied, maar vooral geconcentreerd aan de linten;
  • kortdurend verblijf in de recreatieve sfeer;
  • huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten.  


Deze en andere verblijfsfuncties blijven gehandhaafd in de structuurvisie. Bestaande ontwikkelruimte, zoals is vastgelegd in geldende bestemmingsplannen, blijft (in principe) bestaan. Daar waar initiatieven meer ruimte nodig hebben dan het bestemmingsplan toestaat, zal een nadere afweging plaatsvinden op basis van de volgende factoren:

  • landschaps- en omgevingskwaliteit (toepassing van ontwerpprincipes Landschapsplan), zie paragraaf 7.1;
  • milieukwaliteit, waarbij het streven is gericht op verbetering;
  • het initiatief moet passen binnen de ambities uit de structuurvisie (duurzaam, agro-gerelateerd, recreatieve functie buitengebied, natuur- en landschapswaarden, economisch perspectief buitengebied).


Toevoeging van verblijfsfuncties

Binnen de werklandschappen is het toevoegen van verblijfsfuncties uit de categorieën woningen en huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten niet mogelijk. Bedrijfswoningen zijn eventueel mogelijk in de klavers 11, 12 en 13. Buiten de werklandschappen en bij voorkeur buiten het beekdal- en mozaïeklandschap kunnen verblijfsfuncties worden toegevoegd, met inachtneming van de volgende beoordelingsaspecten:

  • in het algemeen geldt dat in het Klavertje 4-gebied niet meer woningen/verblijfsfuncties worden toegevoegd dan is afgesproken in het Masterplan, zijnde 150 woningen of 15 ha in de periode tot 2040;
  • initiatieven geven invulling aan het duurzame en innovatieve concept van Greenport Venlo, bij voorkeur agro-gerelateerd;
  • initiatieven zijn gericht op verbetering van de landschaps- en omgevingskwaliteit, zie paragraaf 7.1;
  • initiatieven houden rekening met de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven in de omgeving. Dit geldt ook voor toekomstige bedrijven in de werklandschappen;
  • initiatieven passen binnen de beschikbare milieuruimte (CO2, NOx, etc.);
  • initiatieven passen binnen het gemeentelijke beleid voor wonen, recreatie en toerisme.

Het toevoegen van verblijfsfuncties en de omvang ervan is situatieafhankelijk en betreft maatwerk. De te maken afweging zal in nauw overleg met betreffende gemeente(n) en/of provincie plaatsvinden.


Aanvullende voorwaarden toevoeging (bedrijfs)woningen

Voor het toevoegen van woningen gelden aanvullende beoordelingsaspecten. Aangezien de marktvraag – op basis van vraag-aanbodanalyses uit 2011 – beperkt is en de regio te maken krijgt met bevolkingsstabilisatie, wordt zorgvuldig omgegaan met het toevoegen van woningen. Om verbetering van de landschapskwaliteit te bevorderen, blijft het toevoegen van een (klein) aantal woningen mogelijk. Ook zal er ruimte moeten zijn voor het realiseren van bedrijfswoningen. Vooral vanuit de glastuinbouw- en agribusinesssector bestaat de wens tot het realiseren van een bedrijfswoning. Bebouwingslinten zoals de Sevenumseweg, de Horsterweg en de Rozendaal komen het eerst in beeld als mogelijke locaties voor bedrijfswoningen.


Om voorgaande redenen zijn aan het toevoegen van (bedrijfs)woningen de volgende aanvullende beoordelingsaspecten verbonden:

  • woningbouw is niet projectmatig van aard (bijvoorbeeld uitbreiding van kernen);
  • woningbouw mag niet concurrerend zijn met (doelgroepen van) woningbouwprojecten in de omgeving.

Initiatieven zullen hierop worden beoordeeld. De precieze aard en verschijningsvorm van toekomstige ontwikkelingen zijn moeilijk in te schatten. Om hier op in te kunnen spelen zijn bovenstaande beoordelingsaspecten met opzet enigszins abstract.