direct naar inhoud van Hoofdstuk 7 Uitwerking buitengebied
Plan: Structuurvisie Klavertje 4-gebied
Status: vastgesteld
Plantype: gemeentelijke structuurvisie
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01

Hoofdstuk 7 Uitwerking buitengebied

Dit hoofdstuk bevat het kwaliteitskader voor de gebieden die liggen buiten de (toekomstige) werklandschappen, zie figuur 7.1. De drie gemeenten beschikken elk over eigen kwaliteitskaders. Deze zijn niet van toepassing in het Klavertje 4-gebied. Er is namelijk sprake van een grote samenhang tussen de ontwikkeling van het werklandschap en het buitengebied (gebiedsontwikkeling). Deze samenhang vraagt om een uniforme strategie binnen het Klavertje 4-gebied, gericht op het realiseren van een kwaliteitsimpuls van het landschap. Allereerst gaat dit hoofdstuk in op het ontwikkelperspectief voor het gehele buitengebied. Vervolgens werkt dit hoofdstuk (vanaf paragraaf 7.2) het ontwikkelperspectief uit voor de verschillende deelgebieden. Het kwaliteitskader heeft een duidelijke relatie met het Landschapsplan Klavertje 4, waarin de toekomstige landschapsstructuur is uitgewerkt. Om de relatie met het Landschapsplan goed te kunnen leggen, is de codering uit het Landschapsplan toegevoegd aan de titels van de paragrafen.


Figuur 7.1 Buitengebied binnen het Klavertje 4-gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0026.png"

7.1 Ontwikkelperspectief buitengebied K4

7.1.1 Doelstellingen buitengebied K4
  • Versterking van bestaande landschapskwaliteiten door het landschap als ontwerpprincipe te hanteren bij de vormgeving van stedelijke ontwikkelingen in het huidige (agrarische) landschap. Dit geldt voor zowel de ontwikkeling van de werklandschappen (klavers: bedrijventerreinen, glastuinbouwgebieden en infrastructuur) als voor uitbreiding/nieuwbouw van solitair liggende functies in het buitengebied.
  • Versterking van natuur- en landschapswaarden door aanleg van de Robuuste Groenstructuur (RGS), waardoor een samenhangend en robuust ecologisch netwerk ontstaat.
  • Versterking van de recreatieve waarde van het buitengebied.

Het bieden van economisch perspectief voor zittende (agrarische) bedrijven in het buitengebied.

7.1.2 Ontwikkelingsstrategie buitengebied

Organisatie: ontwikkelbedrijf als gebiedsregisseur

De strategie om de doelstellingen in paragraaf 7.1.1 en de opgave in paragraaf 4.3 te realiseren, heeft betrekking op het buitengebied, exclusief de gebieden die worden ontwikkeld als werklandschap. Bij de ontwikkeling, het beheer, het onderhoud en de doorontwikkeling van de werklandschappen, maar zeker ook van natuur en landschap, speelt het ontwikkelbedrijf een belangrijke rol als gebiedsregisseur. Het ontwikkelbedrijf zal in de meeste gevallen – al dan niet in samenwerking met andere partijen – voor de grondontwikkeling, grondexploitatie en beheer en onderhoud zorgen.


Ontwikkelingsgerichte strategie voor maximaal rendement

Naast de 'geplande' ontwikkeling van het Klavertje 4-gebied (werklandschappen en RGS), zullen zich ook initiatieven voordoen die vooraf niet goed zijn in te schatten. Denk hierbij aan uitbreiding, verplaatsing, hervestiging en nieuwvestiging van (agrarische) bedrijven in het buitengebied. Om recht te kunnen doen aan de verschillende belangen in het buitengebied (bedrijfseconomische vs. maatschappelijke belangen), gaat de structuurvisie uit van een ontwikkelingsgerichte benadering. In deze benadering wordt samen met de initiatiefnemer gezocht naar de beste oplossingen die enerzijds tegemoet komen aan de belangen van de ondernemer en anderzijds aan de doelstellingen voor het buitengebied. Dit kan door bedrijfsbeëindiging en -verplaatsing te stimuleren, onder voorwaarden uitbreiding en nieuwvestiging te faciliteren en het sluiten van beheersovereenkomsten.

1. Bedrijfsbeëindiging en -verplaatsing

Door nieuwe economische functies – waaronder verblijfsfuncties (zie paragraaf 5.8) – mogelijk te maken in het buitengebied van het Klavertje 4-gebied kan bedrijfsbeëindiging en -verplaatsing worden gefaciliteerd. Deze structuurvisie biedt hier een regeling voor. De regeling beoogt bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing te stimuleren door het inzetten van compensatiemogelijkheden. Uitgangspunt is compensatie te bieden op basis van de getaxeerde vastgoedwaarde van het bedrijf (grond en opstallen). De regeling levert maximale winst op voor natuur en landschapsdoelen (bijvoorbeeld het tegengaan versnippering en verrommeling) en bovendien biedt het de ondernemer de mogelijkheid of te stoppen, of de bedrijfsvoering op een andere plek met meer groeipotentie door te zetten.

In bijlage 1 zijn de doelen en uitgangspunten voor uitwerking van de regeling opgenomen.


2. Uitbreiding en nieuwvestiging, mits…

Uitbreiding en nieuwvestiging (al dan niet buiten de huidige mogelijkheden van het bestemmingsplan) is afhankelijk van de functie en de locatie mogelijk, mits de omgevingskwaliteit daardoor verbetert. Het initiatief zal daarvoor in ieder geval 'goed' moeten scoren op de volgende aspecten:

  • ruimtelijke kwaliteit/landschapskwaliteit: het initiatief is landschappelijk ingepast en past binnen de ontwerpprincipes van het Landschapsplan Klavertje 4;
  • milieukwaliteit: de geur en stikstofemissie is lager dan de huidige situatie. Milieuwetgeving en -regelgeving zijn maatgevend;

duurzaamheid: in het initiatief wordt maximaal uitvoering gegeven aan duurzame oplossingen en combinaties, onder andere op het vlak van energieopwekking en -uitwisseling, hergebruik en uitwisseling van afvalstoffen, water (water neutrale ontwikkelingen). Het ontwikkelbedrijf stelt zijn kennis en expertise beschikbaar om samen met de initiatiefnemer tot de meest optimale en duurzame oplossingen en concepten te komen. De ambities en doelen zoals vastgelegd in de structuurvisie vormen hierbij het uitgangspunt.

3. Beheersovereenkomsten

Door overeenkomsten te sluiten met agrariërs en een beheersvergoeding toe te kennen wordt beheer en gebruik van gronden passend bij de beoogde natuur- en landschapsdoelen aantrekkelijk voor ondernemers en agrariërs.


Maximaal rendement door maatwerk

Bij de toepassing van de genoemde opties gaat het in alle gevallen om maatwerk. Elk bedrijf heeft immers andere belangen die samenhangen met de bedrijfsactiviteiten, bedrijfsvoering en het productieproces. Om resultaat te behalen worden het belang en het profijt van het betreffende bedrijf volwaardig meegenomen in het ontwikkelingsproces. Dit proces is geënt op het creëren van oplossingen die zowel profijt bieden voor het bedrijf als de omgevingskwaliteit van het landschap. Het ontwikkelbedrijf is de gebiedsregisseur van het Klavertje 4-gebied en de aangewezen organisatie voor het faciliteren van initiatieven. Te denken valt aan een helpende hand van het ontwikkelbedrijf bij optimalisatie van het initiatief of het leveren van maatwerk in het zoeken naar financiële oplossingen die de kans op bedrijfsinvesteringen vergroten.

 

7.1.3 Ontwikkelingsmogelijkheden buitengebied

Het buitengebied van het Klavertje 4-gebied bestaat uit verschillende deelgebieden waar verschillend beleid zal gelden, op basis van specifieke kwaliteiten van het betreffende deelgebied.

De structuurvisie maakt in het buitengebied beleidsmatig onderscheid in twee hoofdcategorieën: ontwikkelingen in de RGS en ontwikkelingen in het overige landelijke gebied. Gezien de specifieke natuurdoelstellingen in de RGS zijn de ontwikkelingsmogelijkheden in de twee categorieën verschillend.

  • 1. Ontwikkelingen in de RGS (Beekdal- en Mozaïeklandschap)

Ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende bestemmingsplan worden hier niet toegestaan, om zodoende de natuurdoelen in de RGS te realiseren. Dit houdt in dat nieuwvestiging van (agrarische) bedrijven (zowel grondgebonden als niet-grondgebonden) en verandering en uitbreiding van de bouwkavel voor niet-grondgebonden (agrarische) bedrijven in de RGS in beginsel niet mogelijk is. Met initiatieven waar uitbreiding (door wijziging) van de bouwkavel voor grondgebonden bedrijven aan de orde is, wordt zeer terughoudend omgegaan. Dergelijke initiatieven mogen geen afbreuk doen aan de natuur- en landschapswaarden. Kansrijk agrarisch gebruik is agrarisch natuurbeheer. Wijziging van bouwkavels zal in ieder geval in lijn moeten zijn met de ontwerpprincipes uit het Landschapsplan.

  • 2. Ontwikkelingen in het overige buitengebied, niet zijnde RGS en (toekomstig) werklandschap

In het agrarische landschap blijft het – onder voorwaarden, door wijziging en afwijking van de bouwregels – mogelijk andere functies of meer bebouwing te realiseren dan het geldende bestemmingsplan voorschrijft. Toepassing van de ontwerpprincipes is het uitgangspunt om de gewenste omgevingskwaliteit te realiseren.

7.1.4 Borging van kwaliteitsambities

Ontwerpprincipes Landschapsplan leidend

De ambitie ten aanzien van landschapskwaliteit – het terugbrengen van de oorspronkelijke uniciteit van de plek ('sense of place') - is hoog. Om dit te bereiken zijn in het Landschapsplan specifieke kwalitatieve ontwerpprincipes opgenomen, die zijn gericht op het benutten van de potentie van het landschap van het Klavertje 4-gebied. De principes zijn leidend voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied. Uitgangspunt is en blijft dat de omgevingskwaliteit op de ontwikkelingslocatie zelf of in de directe nabijheid verbetert. Compensatie van verlies aan omgevingskwaliteit elders in het Klavertje 4-gebied is in beginsel niet mogelijk. Initiatieven waarin de ontwerpprincipes niet volwaardig zijn meegenomen worden negatief beoordeeld. Op deze manier worden initiatieven die landschappelijk van lage kwaliteit zijn voorkomen en wordt actief invulling gegeven aan verbetering van de landschapskwaliteit.


Waarom een kwalitatieve benadering?

Er is bewust gekozen voor een kwalitatieve benadering. Elke locatie heeft immers specifieke 'eigen' kwaliteiten waarop moet worden ingespeeld om de 'sense of place' terug te brengen en te versterken. Dit is mogelijk omdat het Landschapsplan specifieke ontwerpprincipes bevat voor het Klavertje 4-gebied. Met deze principes is het mogelijk op de ontwikkelingslocatie afgestemde inpassingsmaatregelen op te stellen (maatwerk), waardoor de gewenste kwaliteit wordt bereikt en extra kwaliteitsmaatregelen/-bijdragen overbodig zijn.


Het voorkomen van rechtsongelijkheid

De kwalitatieve ontwerpprincipes uit het Landschapsplan resulteren in concrete maatregelen (onbebouwde zones ontwikkelingslocatie, inpassingsgroen, milieu- en duurzaamheidsmaatregelen). Door de maatregelen te kapitaliseren, is het mogelijk de benodigde maatregelen te vergelijken met vergelijkbare ontwikkelingen in dezelfde gemeente. Bij de vergelijking worden de uitgangspunten en drempelwaarden gehanteerd uit het gemeentelijke kwaliteitskader, dat geldt buiten het Klavertje 4-gebied in de betreffende gemeente. Als er (nog) geen gemeentelijk kwaliteitskader van toepassing is, dan worden de uitgangspunten en drempelwaarden uit het Limburgs Kwaliteitsmenu van de provincie gehanteerd.

De kosten van kwaliteitsmaatregelen in het Klavertje 4-gebied – op basis van de ontwerpprincipes uit het Landschapsplan – zullen in lijn moeten zijn met die van vergelijkbare ontwikkelingen buiten het Klavertje 4-gebied om rechtsongelijkheid te voorkomen.


Borging van beoogd kwaliteitsniveau

Op basis van de actuele geldende bestemmingsplannen Buitengebied Sevenum 2009, Horst 2009 en Venlo (2011) worden de ontwerpprincipes van toepassing verklaard door gebruik van bestaande verwijzingen naar de POL-aanvulling BOM+. Het BOM+ beleid is vervangen door het Limburgs Kwaliteitsmenu, dat in deze structuurvisie is uitgewerkt tot een `eigen' kwaliteitskader voor het Klavertje 4-gebied.

  • Er kunnen nadere eisen worden gesteld aan initiatieven die passen binnen de bepalingen van het geldende bestemmingsplan, met inachtneming van de voorwaarde om te voldoen aan het Limburgs Kwaliteitsmenu;
  • De wijzigingsbevoegdheden worden toegepast met inachtname van de gestelde wijzigingsvoorwaarden, inclusief de opgenomen voorwaarde om te voldoen aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.


Naast het stellen van nadere eisen worden de bouwregels en wijzigingsvoorwaarden in nog te actualiseren bestemmingsplannen) afgestemd op het te voeren beleid uit deze structuurvisie. In het bijzonder gaat het hierbij om het toespitsen van de bouwregels en wijzigingsvoorwaarden op de ontwerpprincipes uit het Landschapsplan.

Noodzakelijke ruimtelijk relevante (inpassings)maatregelen worden afhankelijk van het karakter en doel van de maatregelen in bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen opgenomen.


Een onafhankelijke kwaliteitscommissie zal daarnaast advies uitbrengen aan het college van burgemeester en wethouders over de kwaliteit van het initiatief/plan en in hoeverre het aansluit op de ambities en doelen die worden nagestreefd in het Klavertje 4-gebied (ruimtelijke kwaliteit/landschap, milieu en duurzaamheid).


In tabel 7.1 is per deelgebied in het buitengebied een samenvattend overzicht opgenomen van het te voeren beleid en de bijbehorende uitvoeringsmogelijkheden om het beleid te effectueren. Het beleid wordt per deelgebied uitgewerkt in de paragrafen 7.2 t/m 7.10.


Tabel 7.1 Vertaling ontwikkelperspectief naar te voeren beleid en uitvoeringsinstrumenten/-mogelijkheden

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0027.png"

7.1.5 Proces: van aanvraag tot bouwrecht

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0028.png"

  • 1. Ontwikkelingen in het buitengebied van het Klavertje 4-gebied beginnen met een principeverzoek van de initiatiefnemer en wordt ingediend bij de betreffende grondgemeente. De gemeente toetst het principeverzoek aan het geldende bestemmingsplan en het beleid dat is vastgelegd in deze structuurvisie en het landschapsplan en maakt een oplegnotitie. Het principeverzoek bevat ten minste:
  • de ligging van de ontwikkelingslocatie;
  • de aard van de (beoogde) functies en werkzaamheden;
  • een beschrijving en verbeelding van bestaand en beoogd gebruik, materialen en kleur;
  • een schetsontwerp en inrichtingsvoorstel, waarin bepalingen uit het geldende bestemmingsplan en de ontwerpprincipes uit het landschapsplan volwaardig zijn meegenomen.
  • 2. Het principeverzoek met de oplegnotitie wordt voor advies doorgezet naar het ontwikkelbedrijf. De grondgemeente ontvangt een reactie in de vorm van een advies van het ontwikkelbedrijf. Het advies kan een procesafspraak bevatten om tot aanpassing van het principeverzoek te komen. Indien het initiatief niet of onvoldoende past binnen deze structuurvisie, het Landschapsplan of het geldende bestemmingsplan – maar wel passend is – te maken, wordt met de initiatiefnemer gezocht naar optimalisatie en duurzame verbeteringen (actie van ontwikkelbedrijf in samenwerking met grondgemeente).
  • 3. Het advies van het ontwikkelbedrijf wordt toegevoegd aan de oplegnotitie en voor een principebesluit voorgelegd aan het college van B&W.
  • 4. Bij een positief besluit wordt het initiatief uitgewerkt in een concreet bouwplan en inrichtingsplan. Dit wordt daarna juridisch-planologisch verankerd in een ruimtelijk plan, zoals een omgevingsvergunning, (project-)bestemmingsplan, of wijzigingsplan. Fysieke maatregelen die nodig zijn voor een 'goede ruimtelijke ordening' worden al dan niet voorwaardelijk opgenomen in het ruimtelijk plan24. Voorbeelden zijn maatregelen voor landschappelijke inpassing en ruimtelijk relevante milieumaatregelen.
  • 5. Een ruimtelijk plan van enige omvang (praktijkervaring zal hiervoor de grens gaan bepalen) wordt om advies voorgelegd aan de Kwaliteitscommissie K4, dit advies wordt toegevoegd aan het dossier.
  • 6. Het college van B&W besluit om het plan al dan niet in procedure te brengen.

7.2 Beekdallandschap - westelijke staander (K4 en V8)

De westelijke staander verbindt de Peelgebieden via de Groote Molenbeek met de Maas. Het gedeelte hiervan binnen het Klavertje 4-gebied is circa 14 km lang en kenmerkt zich als natte natuur. De Groote Molenbeek is de structuurdrager, het verbindende en het scheidende element van de westelijke staander. Het gebied bestaat daarnaast uit de Kasteelse Bossen ten oosten van de kern Horst, de gebieden rondom de Elsbeek en de gebieden ten zuiden van Grubbenvorst.


Figuur 7.2 Beekdallandschap, westelijke staander Robuuste groenstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0029.png"


Belangrijke ecologische functie

De beken vormen de kern van het beekdallandschap, dat zich kenmerkt door de afwisseling van weidegronden, hooilanden en bossen. De beekdalen in het gebied, vooral die van de Groote Molenbeek, zijn daarnaast belangrijke ecologische dragers. In het relatief vlakke en uitgestrekte gebied kunnen hoge waterstanden worden opgevangen. De Groote Molenbeek, maar ook andere watergangen, spelen dan ook een belangrijke (waterbergende) rol in de waterhuishouding van het gebied.


Versterking van natuur en landschap

Versterking van aanwezige natuur- en landschapswaarden staat centraal in het beekdallandschap. In het zuidelijke en noordelijke deel uit zich dit in de ontwikkeling van robuuste natuur (broekbossen, natte graslanden, poelen en plekken voor wateropvang op piekmomenten). In het middendeel is de ontwikkeling vooral gericht op het creëren van een (halfopen) landschappelijke buffer tussen het werklandschap en de kern Sevenum. Herstel van het feitelijke beekdal en het (waar mogelijk) verplaatsen van landbouwactiviteiten naar hogere delen staat hierbij centraal. Water is hier het ordenende principe. Om deze ambitie te verwezenlijken, wordt onder meer ingezet op het versterken van de meandering van de beek, aanleg van natuurvriendelijke oevers, het slopen van storende bebouwing langs de beek en ruimte bieden voor extensieve vormen van recreatief medegebruik. In het algemeen geldt dat het landschap beter toegankelijk wordt, vooral vanuit de kernen.


Ontwikkelingsmogelijkheden

Gezien de grote natuur- en landschapswaarden in beide staanders, is een toename van bebouwing of uitbreiding van bepaalde (agrarische) activiteiten niet wenselijk. Ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende bestemmingsplan worden daarom niet toegestaan. Op hoofdlijnen zijn de ontwikkelingsmogelijkheden in het Beekdallandschap weergegeven in tabel 7.2.


Tabel 7.2 Ontwikkelingsmogelijkheden agrarische bedrijven in het Beekdallandschap

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0030.png"

  • 1. Bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer.
  • 2. Op basis van geldende bestemmingsplannen is hervestiging van niet-grondgebonden (agrarische) bedrijven in het beekdal- en mozaïeklandschap mogelijk. Gezien de aanwezige en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden, is hervestiging in de genoemde gebieden niet wenselijk. Hervestiging is alleen mogelijk voor bedrijven uit Noord en Midden-Limburg.
  • 3. Nog te actualiseren bestemmingsplannen worden aangepast aan het beleid in deze structuurvisie.


Hergebruik van (agrarische) opstallen en uitbreiding en nieuwvestiging van andere functies dan agrarische, is mogelijk voor zover het past binnen de geldende bestemmingsplanbepalingen. De gewenste natuur- en landschapskwaliteit wordt bereikt door in te zetten op het sluiten van beheersovereenkomsten voor agrarisch natuurbeheer, nadere eisen te stellen aan initiatieven en de geldende wijzigingsvoorwaarden in acht te nemen). In de laatste twee gevallen betekent dit dat de ontwerpprincipes uit het Landschapsplan volwaardig meegenomen dienen te worden in het ruimtelijke ontwerp van ontwikkelingen. Door de toepassing van de beëindigings- en verplaatsingsregeling (zie paragraaf 1.4 in bijlage 1) wordt daarnaast ontwikkelingsgericht ingezet op 'ontstening' en 'ontglazing' van het buitengebied.

Voor een uitgebreidere toelichting op de ontwikkelingsopgave en de ontwikkelingsstrategie van het buitengebied zie paragraaf 7.1.

7.3 Mozaïeklandschap - oostelijke staander (K1, K3a, K3b, V1, V2 en S2)

De oostelijke staander verbindt Houthuizerheide met de Heldense Bossen. Het gedeelte hiervan binnen het Klavertje 4-gebied heeft een lengte van circa 9 km. Onderdeel van de oostelijke staander is Venlo GreenPark. Voor een beschrijving van dit gebied wordt verwezen naar paragraaf 6.3.


Figuur 7.3 Mozaïeklandschap, oostelijke staander Robuuste groenstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0031.png"


Meer differentiatie in het landschap

De oostelijke staander kenmerkt zich door het gedifferentieerde karakter van het landschap (mozaïeklandschap met een robuuste structuur van bossen, afgewisseld met open ruimten) en bestaat uit natuurkernen die worden verbonden door zogenaamde sporten (S1 en S2, zie figuur 7.3). Het versterken van de aanwezige hoge natuur- en landschapswaarden staat in de oostelijke staander centraal. Deze ambitie wordt voor een belangrijk deel ingevuld door het mozaïeklandschap (bos, graslanden, heide of akkers met een extensieve agrarische functie) verder te differentiëren. Bepaalde gebieden zullen hiervoor worden verdicht door aanplant van nieuw bos en andere gebieden worden getransformeerd naar graslanden, heide of akkers zodat meer openheid ontstaat. Naast natuur en landschap, zijn ook extensieve vormen van recreatie mogelijk in het gebied, zoals wandelen, fietsen en golfen.

Ook andere functies, zoals woningen en (agrarische) bedrijvigheid komen voor in het mozaïeklandschap. Deze zullen blijven en zodoende bijdragen aan het gedifferentieerde karakter van het landschap.


Ontwikkelingsmogelijkheden

Gezien de grote natuur- en landschapswaarde in beide staanders is een toename van bebouwing of uitbreiding van bepaalde (agrarische) activiteiten niet wenselijk. Ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende bestemmingsplan worden daarom niet toegestaan. Dit houdt op hoofdlijnen het volgende in:


Tabel 7.3 Ontwikkelingsmogelijkheden agrarische bedrijven in het Mozaïeklandschap

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0032.png"

  • 1. Bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer.
  • 2. Op basis van geldende bestemmingsplannen is hervestiging van niet-grondgebonden (agrarische) bedrijven in het beekdal- en mozaïeklandschap mogelijk. Gezien de aanwezige en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden is hervestiging in de genoemde gebieden niet wenselijk. Hervestiging is alleen mogelijk voor bedrijven uit Noord en Midden-Limburg.


Hergebruik van (agrarische) opstallen en uitbreiding en nieuwvestiging van andere functies dan agrarische, is mogelijk voor zover het past binnen de geldende bestemmingsplanbepalingen. De gewenste natuur- en landschapskwaliteit wordt bereikt door in te zetten op het sluiten van beheersovereenkomsten voor agrarisch natuurbeheer, nadere eisen te stellen aan initiatieven en de geldende wijzigingsvoorwaarden in acht te nemen25. In de laatste twee gevallen betekent dit dat de ontwerpprincipes uit het Landschapsplan volwaardig meegenomen dienen te worden in het ruimtelijke ontwerp van ontwikkelingen. Door de toepassing van de beëindigings- en verplaatsingsregeling (zie paragraaf 1.4 in bijlage 1) wordt daarnaast ontwikkelingsgericht ingezet op 'ontstening' en 'ontglazing' van het buitengebied.

Voor een uitgebreidere toelichting op de ontwikkelingsopgave en de ontwikkelingsstrategie van het buitengebied zie paragraaf 7.1.


Voor St. Janssleutelbergbos, Parc Zaarderheiken (K3a), Verbindingszone Greenportlane-A73 (V2) en Verbindingszone Knooppunt Zaarderheiken (V1) is specifiek beleid van toepassing.

7.3.1 St. Janssleutelbergbos

Aan de oostzijde van de spoorlijn Venlo-Nijmegen ligt ten zuiden van de kern Grubbenvorst het gebied St. Janssleutelberg. Het gebied fungeert als visuele buffer richting het bedrijventerrein van Fresh Park Venlo / Zon veiling. Om het zicht op het bedrijventerrein verder weg te nemen en daarmee de omgevingskwaliteit te verbeteren worden nieuwe bosstroken aangeplant.

Ter afronding van het 'oog' van Grubbenvorst overweegt de gemeente woningbouw te plegen op de huidige sportvelden. Een landschappelijke inpassing (houtwal) aan de zuidzijde van de huidige sportvelden is hierdoor gerechtvaardigd, mits de nieuwbouw doorgang vindt. In dit scenario worden de sportvelden in ieder geval niet naar het St. Janssleutelbergbos verplaatst.

7.3.2 Parc Zaarderheiken (K3a)

Parc Zaarderheiken is een belangrijke ecologische schakel tussen Kraijelheide en de natuurgebieden aan de oostkant van de A73. Ook fungeert het gebied als recreatief uitloopgebied voor de inwoners van Grubbenvorst, Blerick en Venlo. De ecologie en extensieve recreatie blijven de primaire functies in het gebied. Om te voorzien in de recreatieve behoefte kan in Parc Zaarderheiken een golfbaan worden aangelegd. Het realiseren van een kwaliteitsimpuls in het landschap is uitgangspunt bij de ontwikkeling van de golfbaan. Verbetering van natuur- en landschapswaarden - die vooral in de bossen aanwezig zijn - staat hierbij centraal. Dit wordt onder andere vormgegeven door te investeren in landschappelijke inpassing van de golfbaan, de ecologische functie van de Mierbeek, het (deels) terugbrengen van het oorspronkelijke landschap (heide, gemengde bossen, schrale gronden) en terughoudend om te gaan met het eventueel kappen van bomen.

7.3.3 Verbindingszone Greenportlane-A73 (V2)

Cruciale schakel in de oostelijke staander

De verbindingszone Greenportlane-A73 verbindt de gebieden Parc Zaarderheiken met Houthuizerheide. Deze gebieden hebben hoge natuurwaarden en sluiten aan op verder gelegen natuurkernen. De verbindende functie van het gebied wordt mede mogelijk gemaakt door de aanleg van twee ecoducten; één over de Greenportlane en één over de A73. Bij de inrichting van het gebied wordt daarnaast rekening gehouden met de migratie van soorten (dassen en reeën).


Figuur 7.4 Uitwerking ruimtelijk beleid verbindingszone Greenportlane - A73 (V2)

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0033.png"


Verlagen van de gebruiksintensiteit

Het gebied heeft ook een scheidende en landschappelijke functie als buffer tussen de dynamische gebieden Trade Port en Venlo GreenPark. Door de gebruiksintensiteit te verlagen wordt hier invulling aan gegeven. In dit kader wordt de Berkterhei weer aan de natuur teruggegeven en ingericht als heidegebied. In deze nieuwe natuur wordt de aanleg van een dassenroute geïntegreerd.


Handhaving glastuinbouwbedrijven

De aanwezigheid van onder andere verschillende woningen en twee bedrijfscomplexen aan de Venrayseweg maken de aanleg van de verbindingsroute complex. Om het afbreukrisico te minimaliseren, is ervoor gekozen de twee bedrijfscomplexen niet te amoveren en de route ertussendoor en/of er omheen te laten lopen (figuur 7.4).


Kansen voor verdere verbetering gebiedskwaliteit

Actieve verplaatsing van de bedrijfscomplexen is hier niet aan de orde. Mocht de kans zich voordoen – bijvoorbeeld doordat één van beide of beide bedrijfscomplexen hun activiteiten beëindigen – dan staat verlaging van de gebruiksintensiteit centraal. Het verlagen van de gebruiksintensiteit betekent overigens niet dat er geen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Het (beperkt) toevoegen van woningbouw als kostendrager voor verdere versterking van de ecologisch verbindende functie van het gebied en natuur- en landschapswaarden is denkbaar (zie paragraaf 5.8 voor voorwaarden voor woningbouw). Eventuele nieuwe ontwikkelingen worden landschappelijk ingepast, de ontwerpprincipes uit het Landschapsplan worden toegepast en er wordt bij voorkeur gebouwd in lage dichtheden.

7.3.4 Verbindingszone Knooppunt Zaarderheiken (V1)

De zuidwestelijke 'oksel' van knooppunt Zaarderheiken fungeert als stepping stone tussen de grotere natuurkernen Parc Zaarderheiken en Kraijelheide. Door de realisatie/opwaardering van twee nieuwe faunapassages – onder de A67 en over het spoor – worden de barrières voor dieren opgeheven waardoor een groter leefgebied ontstaat.

Parallel aan het spoor ligt de S1 (zie paragraaf 7.4): een verbindende zone tussen de westelijke en oostelijke staander. De S1 biedt naast de ecologische functie ruimte aan de Greenportbikeway (snelle fietsverbinding tussen station Venlo, Blerick en Horst-Sevenum) en een zoekgebied voor windturbines. In het gebied is ook een ontgronding en een motorcrossterrein aanwezig.

Om de verschillende functies te kunnen realiseren in deze schakel van de oostelijke staander is een nadere (her)begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur mogelijk noodzakelijk. Een groot deel van het gebied is immers aangewezen als EHS, waarvan een deel nog niet is gerealiseerd. Een integrale afweging (en detaillering) is noodzakelijk, waarbij de omvang en functie van EHS niet zal verminderen/verslechteren, maar hooguit wijzigt om alle genoemde ambities te kunnen realiseren. Het realiseren van een goede robuuste ecologische noord-zuid verbinding moet daarbij in ieder geval worden geborgd. De nadere (her)begrenzing zal in nauwe samenwerking met de provincie plaatsvinden.

7.4 Sport 1 (S1)

Verbindende schakel

De oostelijke en de westelijke staander worden verbonden door een op mens en natuur ingerichte verbindingszone. De zone is 50 m breed, ligt tussen stations Horst-Sevenum en Blerick en loopt ten noorden van en parallel aan de watergang en het spoor. De inrichting van deze strook zal bestaan uit de al aanwezige ecologisch waardevolle watergang parallel aan het spoor (ter hoogte van klaver 3 neemt deze de functie van de Gekkengraaf over), een ecologische verbinding voor onder andere dassen, de Greenportbikeway (fietspad) en een landschappelijke inpassingszone voor de aangrenzende klavers.


Figuur 7.5 Principedoorsnede zone S1: model struweel

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0034.png"


Windturbines

Naast de verbindende functie is de S1 aangeduid als zoekgebied voor windturbines met een gezamenlijke capaciteit van minimaal 30 MW (circa 10 turbines). Koppeling van de turbines met de te realiseren Greenportbikeway, het spoor en de ecologische verbinding ter plaatse lijkt kansrijk. Het zoekgebied loopt van de 100 m-zone van de Grubbenvorster-/Sevenumseweg tot de A73 bij knooppunt Zaarderheiken. Met eventuele plaatsing van windturbines wordt bijgedragen aan een zoveel mogelijk zelfvoorzienend gebied ten aanzien van energie. Nader onderzoek moet uitwijzen wat de beste locaties zijn voor windturbines. Vooralsnog wordt – om veiligheidsredenen – ingezet op plaatsing van turbines dicht tegen het spoor en op gepaste afstand van de Grubbenvorsterweg. Dit in verband met de afstand van de turbines tot omliggende gebouwen, zoals woningen en bedrijven. De exacte locaties van de windturbines zijn daarnaast afhankelijk van het type windmolen (hoogte en spanwijdte) en de effecten van de molen op omliggende functies wat betreft slagschaduw, geluidsproductie en externe veiligheid. Verder wordt rekening gehouden met aanwezige leidingen en leidingen die mogelijk in de toekomst worden verlegd naar de S1.

7.5 Verwevingzones (V3)

Overgangszones

Verwevingzones zijn overgangsgebieden in het landschap. Grofweg worden de volgende verwevingzones onderscheiden.

  • Werklandschap-Sevenum/Horst: vanwege de grote natuur- en landschapswaarden van het beekdal wordt er in dit 'tussengebied' ingezet op versterking van bestaande waarden. Op deze manier ontstaat een geleidelijke overgang van het hoogdynamische werklandschap naar het rustige beekdal. Naast natuur en groen komen ook woningen en (kleinschalige) bedrijfsactiviteiten voor.
  • Horsterweg-glastuinbouwgebied klaver 12: lintbebouwing bestaande uit woningen en bedrijven als overgang naar het achterliggende kassengebied.
  • Linten Tongerlo: dit buurtschap bestaat uit verschillende linten waarin woningen en diverse soorten bedrijvigheid voorkomen.


Figuur 7.6 Verwevingszones

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0035.png"


Versterking van gemengd karakter

Het agrarische gebied kenmerkt zich thans door de grote verscheidenheid aan functies (wonen, agrarische bedrijven, groen, (verblijfs)recreatie, bedrijven-aan-huis etc.). Hierdoor heeft het gebied de potentie als 'broedplaats' te fungeren voor kleinschalige economische initiatieven, die te klein zijn voor het werklandschap. Deze visie zet in op het beperkt uitbouwen van de gemengde functie in de verwevingzones, bij voorkeur in vrijkomende (agrarische) bebouwing. Daarom biedt de visie ruimte aan ontwikkelingen in de volgende functionele categorieën:

  • verblijfsfuncties (woningen, bedrijfswoningen, extensieve verblijfsrecreatie) zie ook paragraaf 7.1;
  • kleinschalige bedrijvigheid (bedrijf aan huis/in de linten);
  • extensieve (dag)recreatie;
  • grondgebonden agrarische bedrijven.

Uitwerking van de categorieën in functies, omvang en verschijningsvorm vind plaats in het vervolgtraject van deze structuurvisie (bestemmingsplan of omgevingsvergunning). In het geval van kleinschalige bedrijvigheid wordt daarbij vooral gezocht naar functies die het gebiedsconcept of de recreatieve waarde van het buitengebied versterken. Nieuwe functies en bebouwing zijn alleen mogelijk als de omgevingskwaliteit en de kwaliteit van het landschap worden verbeterd en de ontwerpprincipes uit het Landschapsplan worden toegepast.

Voor een uitgebreidere toelichting op de ontwikkelingsopgave en de ontwikkelingsstrategie van het buitengebied zie paragraaf 7.1 .


Ontwikkelingsmogelijkheden agrarische bedrijven

Door de ligging van verwevingzones (vaak) dichtbij gebieden met hoge natuur- en landschapswaarden en de aanwezigheid van gevoelige functies (zoals woningen), is de ontwikkelingsruimte/milieuruimte voor agrarische bedrijven beperkt. In verwevingszones blijft ontwikkeling echter mogelijk, al dan niet door wijziging van het bestemmingsplan. Voorwaarde is wel dat de landschaps-/omgevingskwaliteit verbetert (zie paragraaf 7.1). Daarnaast wordt ontwikkelingsruimte geboden tot maximaal de mogelijkheden die de geldende bestemmingsplannen bieden. De ontwikkelingsmogelijkheden in de verwevingszones zijn (op hoofdlijnen) weergegeven in tabel 7.4.


Tabel 7.4 Ontwikkelingsmogelijkheden agrarische bedrijven in de verwevingszones

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0036.png"

  • 1. In het Klavertje 4-gebied ligt één concentratiegebied: tussen Tongerlo en Maasbree, zie Bestemmingsplan Buitengebied Maasbree 1997.
  • 2. In het onder 1) genoemde concentratiegebied is uitbreiding tot maximaal 5 ha mogelijk.
  • 3. Met het oog op verbetering van het landschap en de milieusituatie worden de opstallen op vrijkomende locaties voor intensieve veehouderij bij voorkeur gesaneerd, uitgezonderd duurzame locaties, waarbij sprake is van voldoende ontwikkelingsperspectief.


Hergebruik van (agrarische) opstallen en uitbreiding en nieuwvestiging van andere functies dan agrarische, is mogelijk voor zover het past binnen de geldende bestemmingsplanbepalingen.

De gewenste landschapskwaliteit wordt bereikt door nadere eisen te stellen aan initiatieven en de geldende wijzigingsvoorwaarden in acht te nemen26. De nadere eisen en wijzigingsbepalingen maken het mogelijk de ontwerpprincipes uit het Landschapsplan van toepassing te verklaren. Deze dienen volwaardig meegenomen te worden in het ruimtelijke ontwerp van ontwikkelingen.

Voor een uitgebreidere toelichting op de ontwikkelingsopgave en de ontwikkelingsstrategie van het buitengebied zie paragraaf 7.1.

7.6 Lovendaal

Lovendaal bestaat uit een concentratie van woningen en (agrarische) bedrijven en wordt omringd door een gebied met hoge natuur- en landschapswaarden. Om deze waarden te beschermen wordt in Lovendaal een consoliderend beleid toegepast. Dit houdt in dat bestaande (agrarische) bedrijven worden gehandhaafd en hun huidige rechten behouden, zoals die zijn vastgelegd in het bestemmingsplan.

7.7 Sevenumseweg/Grubbenvorsterweg

Uitgangspunt in deze visie is versterking van het cultuurhistorische karakter van de Sevenumseweg/Grubbenvorsterweg (begeleiding door bomen, afwisselend gebruik van aangrenzende gronden, geclusterde bebouwing en door- en uitzichten naar het omliggende landschap). Daarnaast wordt de recreatieve waarde van beide wegen vergroot door de inrichting hierop aan te passen en de aanleg van de Greenportbikeway (vrijliggend fietspad). Ook snelheidsremmende maatregelen dragen bij aan een hogere belevingswaarde van de Sevenumseweg/Grubbenvorsterweg. Te denken valt aan het aanbrengen van drempels, plateaus, asverspringingen en wegversmallingen. Deze of andere maatregelen worden meegenomen in toekomstige onderhoudsbeurten van beide wegen.


Figuur 7.7 Uitwerking ruimtelijk beleid Grubbenvorsterweg - Sevenumseweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0037.png"


Ontwikkelingszone van 100 m

Om ruimte te bieden aan het behouden en versterken van de huidige karakteristiek, is een zone van circa 100 m breed langs de Sevenumseweg en Grubbenvorsterweg buiten de ontwikkeling van de klavers gehouden. In deze zone is het mogelijk woningen en (kleinschalige) bedrijven die passen in het landelijke karakter van de weg toe te voegen. Gelet op bestaande bouwmogelijkheden is het in de meest noordelijke 50 m van de zone aan de noordkant van de weg mogelijk glastuinbouw te realiseren. Om het karakter (open en gesloten delen) van het lint te behouden, worden nieuwe gebouwde functies in of aansluitend aan bebouwingsconcentraties toegevoegd. Tussen de clusters van bebouwing worden de gronden gebruikt ten behoeve van kleinschalige agrarische activiteiten, zoals boom- en fruitteelt. Aan de zuidkant van de 100 m-zone zullen de manchetten van de klavers de toekomstige bedrijventerreinen afschermen van de omgeving. Tussen de manchet en de kavels aan de Grubbenvorsterweg/Sevenumseweg wordt de om te leggen Gekkengraaf ingepast.

In samenhang met omgeving

Met de ontwikkeling van de klavers 1, 3 en 12 komt de Sevenumseweg/Grubbenvorsterweg als (cultuurhistorisch) belangrijke verbindingsroute tussen Grubbenvorst en Sevenum in een andere context te liggen. Afstemming tussen de nieuwe en oude structuren is belangrijk voor de ruimtelijk-functionele samenhang van het totale gebied.

Kansen om de route met het omliggende gebied te verbinden worden dan ook benut. Aan de zuidkant zijn deze vooral te vinden op het grensvlak van twee klavers, tussen de groene omwalling door. Hier komen doorzichten naar de dynamiek van het bedrijventerrein en liggen mogelijkheden voor langzaamverkeersverbindingen.

Het glastuinbouwgebied ten noorden van de Sevenumseweg is duidelijk zichtbaar vanaf de weg. Door het toevoegen van bebouwing aan de weg wordt het kassencomplex minder dominant. Ook het versterken van de bomenlaanstructuur en het vestigen van bijvoorbeeld boom- en fruitteeltbedrijven dragen hieraan bij.

7.8 Rozendaal

Kenmerkend voor de Rozendaal is de afwisseling in open- en geslotenheid van het lint. Ter hoogte van klaver 9 en 13 kenmerkt het lint zich door een hogere concentratie van bebouwing. Ten noorden en zuiden hiervan is het open landschap dominanter aanwezig.

Beperkte verdichting van het lint is toegestaan door het toevoegen van verblijfsfuncties (zie paragraaf 5.8 voor de voorwaarden voor woningbouw) in of aansluitend op bestaande bebouwingsconcentraties. Hierdoor wordt de aanwezigheid van de twee kassencomplexen minder dominant vanaf de Rozendaal.

7.9 Agrarisch landschap

De randen van het werklandschap bestaan vooral uit akkers (vollegrondteelt) met kleinschalige landschapselementen. Een zoveel mogelijk vloeiende overgang naar het omliggende gebied is belangrijk om evenwicht te creëren tussen de hoge dynamiek van het werklandschap en het minder dynamische omliggende gebied. Mede door de nabijheid van belangrijke natuur- en landschapsgebieden (bijvoorbeeld de Groote Molenbeek en Kraijelheide), wordt in deze gebieden ingezet op agrarische bedrijvigheid in combinatie met het versterken van natuur- en landschapswaarden.


In het agrarisch landschap blijft ontwikkeling mogelijk, al dan niet door wijziging van het bestemmingsplan. Voorwaarde is wel dat de landschaps-/omgevingskwaliteit verbetert. Daarnaast wordt ontwikkelingsruimte geboden tot maximaal de mogelijkheden die de geldende bestemmingsplannen bieden. De ontwikkelingsmogelijkheden in het agrarische landschap zijn (op hoofdlijnen) weergegeven in tabel 7.5.


Tabel 7.5 Ontwikkelingsmogelijkheden agrarische bedrijven in het agrarisch landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.SVI0005-VG01_0038.png"

2. In het Klavertje 4-gebied ligt één concentratiegebied: tussen Tongerlo en Maasbree, zie Bestemmingsplan Buitengebied Maasbree 1997.

3. In het onder 1) genoemde concentratiegebied is uitbreiding tot maximaal 5 ha mogelijk.

4. Met het oog op verbetering van het landschap en de milieusituatie worden de opstallen op vrijkomende locaties voor intensieve veehouderij bij voorkeur gesaneerd. Hiervan uitgezonderd zijn duurzame locaties, waarbij sprake is van voldoende ontwikkelingsperspectief.


Hergebruik van (agrarische) opstallen en uitbreiding en nieuwvestiging van andere functies dan agrarische, is mogelijk voor zover het past binnen de geldende bestemmingsplanbepalingen.

De gewenste landschapskwaliteit wordt bereikt door nadere eisen te stellen aan initiatieven en de geldende wijzigingsvoorwaarden in acht te nemen27. De nadere eisen en wijzigingsbepalingen maken het mogelijk de ontwerpprincipes uit het Landschapsplan van toepassing te verklaren. Deze dienen volwaardig meegenomen te worden in het ruimtelijke ontwerp van ontwikkelingen.

Voor een uitgebreidere toelichting op de ontwikkelingsopgave en de ontwikkelingsstrategie van het buitengebied zie paragraaf 7.1.

7.10 Breebronne

Kwaliteitsverbetering van het bestaande recreatiepark staat centraal in het gebied ten zuiden van glastuinbouwgebied Siberië. De bestaande rechten van het recreatiepark worden gerespecteerd. Ontwikkelingen op het recreatiepark hebben vanzelfsprekend een bedrijfseconomisch belang maar zullen ook bij moeten dragen aan versterking van de ecologische verbinding (S228) tussen het beekdallandschap en het mozaïeklandschap. Op deze manier krijgt de realisatie van het ecologische netwerk verder vorm en wordt het recreatiepark aantrekkelijker. De natuur-, landschaps- en recreatieve waarde van de directe omgeving van het park wordt immers hoger. Bij een bestemmingsplanwijziging binnen de bestaande oppervlakte wordt bekeken hoe dit gecombineerd kan worden met een versterking van de ecologische verbinding.