Plan: | N831 Velddriel - Alemse Stoep |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | inpassingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9925.IPAlemseStoep-vst2 |
De N831 tussen Velddriel en de Alemse Stoep is de verbindingsroute tussen de A2 en de N322 en is door de Provincie Gelderland dan ook gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg. Door de hoge verkeersintensiteiten op de N831 en het ontbreken van een vrijliggende fietsvoorziening ontstaan gevaarlijke situaties. De aanleg van een vrijliggend fietspad is noodzakelijk om onveilige siutaties op de N831 op te lossen. De Provincie Gelderland is daarom voornemens om een vrijliggend fietspad aan te leggen aan de oostzijde van de N831 tussen Velddriel en de Alemse Stoep. In het wegtracé worden enkele oversteekplaatsen gerealiseerd. Tevens wordt ten behoeve van een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse van de afslag met de Hoorzik een rotonde aangelegd.
De rotonde N831-Hoorzik komt in samenwerking tussen de Provincie Gelderland en de gemeente Maasdriel tot stand. In de omgeving van de nieuwe rotonde wordt de intensivering van het tuinbouwgebied De Grote Ingh ontwikkeld en vindt de verdere invulling van de woningbouwlocatie Kerkdriel Noord plaats. Het aanleggen van een rotonde in plaats van de huidige aansluiting zorgt voor een verbetering van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid, onder andere voor de verandering van het verkeer ter plaatse.
Ten behoeve van de aanleg van het fietspad langs de N831 en de rotonde ter plaatse van de kruising met de Hoorzik wordt de bestaande ruimte voor infrastructuur uitgebreid. Door de uitbreiding van het wegprofiel met een vrijliggend fietspad, dienen bestaande watergangen verplaatst te worden. De uitbreiding van de bestaande infrastructuur past niet binnen de vigerende bestemmingsplannen en het vigerende inpassingsplan. Een nieuw inpassingsplan is noodzakelijk om de aanpassingen aan de N831 planologisch mogelijk te maken.
Op 28 september 2016 hebben Provinciale Staten van Gelderland het inpassingsplan N831 Velddriel - Alemse Stoep vastgesteld. Op 29 maart 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna Raad van State) het besluit van Provinciale Staten vernietigt wat betreft het plandeel met de bestemming 'Verkeer'. De Raad van State heeft Provinciale Staten opgedragen binnen 20 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Het plangebied omvat de N831 vanaf de kruising met de Wordenseweg in Velddriel tot rotonde de Alemse Stoep; N831, N322, Jan Klingenweg en Burgemeester van Randwijckstraat. Het plangebied is weergegeven in afbeelding 1.1. Het plangebied is ongeveer 2,2 kilometer lang.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied
Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen en inpassingsplan:
Binnen het plangebied worden deze plannen door het voorliggende inpassingsplan vervangen.
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.
Het plangebied betreft de N831 tussen de kern Velddriel en de rotonde Alemse Stoep. Het plangebied heeft een lengte van circa 2,2 kilometer.
Afbeelding 2.1 N831 met aanliggend fietspad gezien vanaf de rotonde met de Wordenseweg in Velddriel
Afbeelding 2.2 N831 met vrijliggend fietspad met zicht op de rotonde Alemse Stoep
Landschap
Grote delen van de N831 zijn al sinds de 19e eeuw in gebruik als weg. Uit kaarten van 1955-1965 blijkt dat de weg in zijn huidige vorm toen al in gebruik is genomen.
De N831 loopt ter plaatse door een halfopen agrarisch cultuur- en rivierenlandschap met weilanden en boomgaarden omgeven door windsingels. Dit landschap is ontstaan door het ontginnen van de komgronden in een opstrekkende verkaveling.
Aan beide zijden van de N831 zijn agrarische bedrijven gelegen, waaronder een groot aantal kwekerijen (champignons/paddestoelen, fruit en bomen). Tussen deze bedrijven liggen graslanden en een aantal woningen.
Afbeelding 2.3 N831 met naastliggende erfbeplanting
Afbeelding 2.4 N831 met naastliggende erfbeplanting
De N831 is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg en kent verschillende maximum snelheden. Op het betreffende tracé geldt een snelheidsregime van 80 km/uur. Binnen de bebouwde kom van Velddriel geldt een snelheidsregime van 50 km/uur.
De verkeersintensiteiten op het betreffende tracé bedragen gemiddeld 8.000 tot 12.000 motorvoertuigen per dag in 2013. Er rijdt relatief veel vrachtverkeer over de N831; 10 tot 12 % van het totaal aantal motorvoertuigbewegingen bestaat uit vrachtverkeer.
In de huidige situatie bestaat de kruising van de N831 met De Hoorzik uit een T-splitsing, waarbij het verkeer op de N831 voorrang heeft op het verkeer vanaf De Hoorzik.
Afbeelding 2.5 N831 met fietsstroken nabij kruising met De Hoorzik
De N831 maakt onderdeel uit van een bovenlokale fietsverbinding. Fietsers maken gebruik van de smalle fietsstroken op de N831.
Aan weerszijden van de N831 zijn (onderbroken) bermsloten gelegen.
Verkeersveiligheid
Fietsers maken gebruik van smalle fietsstroken op de N831. Hierdoor mengen ze zich gemakkelijk met het gemotoriseerde verkeer. In combinatie met de hoge verkeersintensiteiten op de N831 levert dit gevaarlijke situaties op.
In de periode 2008 - 2012 vonden relatief veel fietsongevallen plaats: 12 ongevallen, waarvan 1 met een bromfietser en waarvan 1 met dodelijke afloop.
Openbaar vervoer
De N831 wordt als route gebruikt door een lijnbus en een buurtbus. Het betreft de buslijn 165 tussen Druten en 's-Hertogenbosch en terug, die in de dag- en avondperiode met een regelmaat van 1 à 2 keer per uur in beide richtingen rijdt.
De buurtbus met nummer 267 van Ammerzoden naar Zaltbommel en terug, rijdt van maandag tot en met vrijdag in de dagperiode met een regelmaat van 1 keer per uur.
Kabels en leidingen
Parallel aan de N831 liggen diverse kabels en leidingen. In het noorden van het plangebied wordt het plangebied gekruist door een aardgastransportleiding. Deze laatste leiding is vanwege de bijhorende belemmeringenstrook relevant voor onderliggend plan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
De structuurvisie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor deze drie hoofddoelen zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
Dit inpassingsplan heeft raakvlakken met de volgende twee nationale belangen:
Nationaal belang 5:
Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen.
Het Rijk wil investeringen in wegen meer in samenhang met spoorwegen en vaarwegen doen. Door de investeringen in de diverse modaliteiten (evenals de maatregelen van decentrale overheden voor het openbaar vervoer en de fiets) als een integraal pakket te beschouwen, ontstaan kansen voor verbeteringen in het mobiliteitssysteem als geheel en versterking van multimodale knooppunten (voor personen en goederen) daarbinnen.
Nationaal belang 6:
Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem.
In het beter benutten van het woon-werkverkeer binnen stedelijke regio’s en het verbeteren van het voor- en natransport speelt de fiets een belangrijke rol. Daarbij gaat het ook om elektrische fietsen, scooters en andere voertuigen zoals de Segway. De verantwoordelijkheid voor het fietsbeleid en de aanleg van bijbehorende infrastructuur ligt bij de decentrale overheden.
Met het aanleggen van een vrijliggend fietspad langs de N831 wordt de verkeersveiligheid voor fietsers op en langs de N831 verbeterd. Hiermee wordt bijgedragen aan de rijksbelangen ten aanzien van het fietsbeleid.
Besluit ruimtelijke ordening
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Deze ladder is als motiveringseis opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Deze ladder is op dit plan overigens niet van toepassing, zie hiervoor ook paragraaf 4.3.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden was het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. Dit kan via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau, in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee, defensie, erfgoederen en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. In deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.
Op 1 juli 2014 zijn de wijzigingen van het Barro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Deze wijziging heeft betrekking op buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen die van nationaal belang zijn. Tevens is hiermee een aantal verbeteringen aangebracht in het Barro.
Het belang van de Grote rivieren is van toepassing op het noordelijke gedeelte van het plangebied. Het plangebied is gelegen binnen het rivierbed van de Maas.
Nieuwe bestemmingen (ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan) zijn alleen toegestaan indien:
Het gedeelte van het plangebied dat gelegen is binnen het rivierbed van de Maas is dermate klein (maximaal 1.400 m2) en het aanleggen van verharding binnen dit rivierbed is niet voorzien. Derhalve zal het inpassingsplan geen of een zeer geringe invloed hebben op het veilige en doelmatige gebruik van de Maas en op de afvoercapaciteit van de Maas. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de boogde ontwikkeling in het plangebied.
Conclusie Rijksbeleid
Het rijksbeleid heeft 13 nationale belangen. Twee van deze belangen hebben raakvlakken met onderhavig inpassingsplan. Het inpassingsplan geeft invulling aan deze twee nationale belangen.
Het plangebied is gelegen binnen het rivierbed van de Maas. Gezien de omvang van de ingreep in dit rivierbed is belemmering van het veilige en doelmatige gebruik van de Maas en de afvoercapaciteit van de Maas niet te verwachten.
Dit inpassingsplan past binnen de uitgangspunten van het rijksbeleid.
Omgevingsvisie Gelderland
De Gelderse Omgevingsvisie (vastgesteld 9 juli 2014) is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
De komende jaren draait het bij de fiets vooral om de thema's bereikbaarheid, gezondheid en veiligheid. De provincie zet zich in voor een goede infrastructuur ten behoeve van het bevorderen van fietsen in Gelderland. De provincie zet zich in het bijzonder in voor een veilig bovenlokaal fietspadennetwerk, goede afstemming met andere fietspadbeheerders, het bevorderen van fietsen en de mogelijkheid van klachtenindiening.
Daarnaast wordt er veel inzet geleverd om een aantal vrij liggende fietspaden te realiseren.
De aanleg van een vrij liggend fietspad langs de N831 tussen Velddriel en Rossum (Alemse Stoep) en aanvullende maatregelen ter verbetering van de verkeersveiligheid van langzaam verkeer is één van de projecten die voortvloeit uit het provinciaal mobiliteitsbeleid.
Actualisatieplan Omgevingsvisie Gelderland
Het Actualisatieplan Omgevingsvisie (vastgesteld 8 juli 2015) heeft betrekking op de thema's water en natuur. Met het Actualisatieplan is de Omgevingsvisie op de volgende onderdelen gewijzigd: natte landnatuur, externe veiligheid en het Gelders Natuur Natuurwerk en de Groene Ontwikkelzone.
Rivierenland
Het plangebied is gelegen in de regio Rivierenland. Het Rivierenland kenmerkt zich door:
Binnen het Rivierenland zetten provincie, gemeenten, maatschappelijke organisaties en ondernemers in op speerpunten ten aanzien van logistiek, agribusiness, vrijetijdseconomie en het vitale platteland. Van belang op dit inpassingsplan is het inzetten op bereikbaarheid.
Grondwaterbeschermingsgebied en intrekgebied
Het plangebied is gelegen aan de rand van een grondwaterbeschermingsgebied en een intrekgebied.
De provincie heeft een zorgplicht voor de duurzame openbare drinkwatervoorziening. Om de openbare drinkwatervoorziening veilig te stellen maakt de provincie gebruik van drie, elkaar versterkende sporen:
Middels regelgeving in de Omgevingsverordening stelt de provincie regels aan activiteiten in dit gebied.
Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone
Het plangebied grenst aan het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone.
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. De provincie wil:
Voor het behoud en de versterking van de biodiversiteit in Gelderland streeft de provincie naar het opheffen van versnippering en een goede aansluiting tussen het Natuurnetwerk en het Duitse Biotopverbund.
De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening.
Door de herinrichting van de N831 vindt er overigens geen ruimtebeslag van het planologisch beschermde Natuurnetwerk plaats.
Omgevingsverordening Gelderland
Bij de Omgevingsvisie Gelderland worden regels gesteld. Deze regels zijn gesteld in de Omgevingsverordening Gelderland (vastgesteld 24 september 2014). De volgende onderdelen zijn relevant voor het plangebied:
Verkeer
De Omgevingsverordening stelt een vergunningplicht in voor werkzaamheden aan wegen, waaronder het aanpassen van de verharding (artikel 5.1.2.2). Indien deze werkzaamheden echter door of namens de provincie uitgevoerd worden, is een vergunning niet nodig. Omdat de provincie Gelderland de werkzaamheden aan de N831 zelf uitvoert of laat uitvoeren, heeft de omgevingsverordening geen directe betrekking op dit inpassingsplan.
Grondwaterbeschermingsgebied
Ter bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied is het op basis van artikel 3.3.3.7 van de omgevingsverordening verboden om grondwerken uit te voeren op een diepte van 2 meter of meer onder maaiveld.
Met de aanleg van het fietspad, de rotonde en de bermsloten worden grondwerken uitgevoerd tot niet meer dan 2 meter onder maaiveld.
Binnen grondwaterbeschermingsgebieden is het verboden afstromend hemelwater te lozen op of in de bodem (artikel 3.3.3.9).
Binnen dit plangebied wordt afstromend water geloosd en afgevoerd middels bermsloten. Hierdoor komt afstromen hemelwater niet in de bodem terecht.
Intrekgebied
Het plangebied is gelegen aan de rand van een intrekgebied. Op basis van artikel 2.6.3.1 van de omgevingsverordening mogen binnen intrekgebieden geen bestemmingen opgenomen worden die de winning van fossiele energie; zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maken.
De in dit inpassingsplan opgenomen bestemmingen maken de winning van fossiele energie niet mogelijk.
Conclusie Provinciaal beleid
Het realiseren van een vrijliggend fietspad langs de N831 en de aanleg van de rotonde in de kruising met de Hoorzik is een project dat voortvloeid uit provinciaal beleid om fietsverkeer veiliger te maken. Het inpassingsplan voldoet aan het provinciaal beleid en dient ter uitvoering van dit beleid.
Structuurvisie Maasdriel
Op 20 oktober 2011 heeft de raad de 'Structuurvisie gemeente Maasdriel' vastgesteld. De structuurvisie fungeert als een document op hoofdlijnen, dat kaderstellend is voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Maasdriel.
De visie borduurt voort op de StructuurvisiePlus 2004-2014 en is een doorvertaling van de gemeentelijke ambitie uit de Visie Maasdriel 2020+.
De gemeente Maasdriel wenst de verkeersveiligheid te verbeteren, onder andere door het verminderen van de doorgaande verkeerstromen door de kernen en linten en door het scheiden van de verkeersmodaliteiten. Daarnaast zet de gemeente in op de versterking van het fietsroutenetwerk. In verband hiermee wordt voorzien in de aanleg van een aantal vrijliggende fietspaden, waaronder een vrijliggend fietspad langs de N831 tussen de Wordenseweg en Berm.
De gemeente Maasdriel steeft ernaar om de verkeersdruk op de N831, oostelijk van de A2, op termijn te verminderen. Hiertoe zijn ideeën voor een nieuwe zuidelijke rondweg om Velddriel en Kerkdriel. Deze ideeën maken geen onderdeel uit van dit inpassingsplan.
Het plangebied valt binnen de volgende structuren van het ruimtelijk casco van de Structuurvisie Maasdriel:
Bestaande infrastructuur
De strategie ten aanzien van de infrastructuur is erop gericht de bestaande infrastructuur te handhaven. Alleen wanneer dit strikt noodzakelijk is wordt nieuwe infrastructuur toegevoegd. De huidige N831 blijft liggen, met de aanleg van het fietspad en de rotonde wordt getracht enkel de verkeersveiligheid te verbeteren.
Dijken
De dijken in de gemeente Maasdriel zijn naast dat ze een waterkerende en landschapsvormende functie hebben, vooral ook van belang voor recreatie en toerisme. Zo zijn de fietsroutes over de rivierdijken betekenisvol. Het aanleggen van een fietspad langs de N831 kan de toeristische beleving van de Maasdijk vergroten.
Herstructurering glastuinbouw
Het aan het plangebied grenzende gebied 'De Grote Ingh' is aangewezen als herstructureringsgebied voor glastuinbouw. Een actieve herstructurering van dit gebied biedt kansen voor een kwaliteitsverbetering. Hiermee worden de toekomstperspectieven voor de aanwezige bedrijven en de belevingswaarde verhoogd. Naast herstructurering biedt dit gebied ook kansen voor intensivering. De aanleg van een fietspad en een rotonde staat de herstructurering van De Grote Ingh als herstructureringsgebied voor glastuinbouw niet in de weg.
Groene geledingszone
Tussen Velddriel en Kerkdriel ligt een groene geledingszone. De N831 doorsnijdt deze geledingszone. De geledingszone heeft tot doel dat de kernen Velddriel en Kerkdriel als losse kernen herkenbaar blijven. Deze zone moet echter geen barrière vormen, maar juist een verbinding tussen de kernen.
De N831 doorsnijdt in de huidige situatie al de geledingszone. Het aanleggen van een fietspad langs de N831 vormt geen bedreiging voor de geledingszone.
Groene inpassing
Het is wenselijk om het glastuinbouwgebied De Grote Ingh landschappelijk in te passen langs de N831. Hier is het voorstelbaar dat het groen een bijdrage levert aan de presentatie van het gebied. Momenteel bestaat de landschappelijke inpassing uit erfbeplantingen in voortuinen. Het is voorstelbaar dat het glastuinbouwgebied op den duur verder wordt ingepast met - waar mogelijk - openbaar groen.
De aanleg van een fietspad met bermsloten draagt niet direct bij aan de landschappelijke inpassing van het glastuinbouwgebied, maar doet hier ook geen afbreuk aan. Door het maken van afspraken met de perceeleigenaren over het compenseren van te kappen erfbeplanting kan mogelijk wel een bijdrage worden geleverd aan de verdere landschappelijke inpassing van het glastuinbouwgebied.
Conclusie gemeentelijk beleid
Het aanleggen van een vrijliggend fietspad langs de N831 en de aanleg van een rotonde in de kruising met de Hoorzik dragen bij aan de verkeersveiligheid en daarmee aan de leefbaarheid in de gemeente Maasdriel. Het project doet niet af aan het ruimtelijk casco en de ruimtelijke kenmerken van de gemeente Maasdriel.
Hiermee past het inpassingsplan binnen de visie van de gemeente Maasdriel.
De N831 tussen Velddriel en de Alemse Stoep is de verbindingsroute tussen de A2 en de N322 en is door de Provincie Gelderland dan ook gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg. Door de hoge verkeersintensiteiten op de N831 en het ontbreken van een vrijliggende fietsvoorziening ontstaan gevaarlijke situaties. De aanleg van een vrijliggend fietspad is noodzakelijk om onveilige siutaties op de N831 op te lossen. De Provincie Gelderland is daarom voornemens om een vrijliggend fietspad aan te leggen aan de oostzijde van de N831 tussen Velddriel en de Alemse Stoep. Op de zijwegen (rondom de nieuwe rotonde en op de Veersteeg, Grote Inghweg, Steenbeemdweg en Berm) worden oversteekplaatsen gerealiseerd. Tevens wordt ten behoeve van een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse van de afslag met de Hoorzik een rotonde aangelegd. Zuidelijk van de nieuwe rotonde in de kruising met de Hoorzik komt aan beide zijden van de N831 een aanliggend fietspad te liggen. Ter plaatse wordt een bebouwde kom ingesteld en wordt de maximum snelheid 50 km/uur. Hiermee wordt aangesloten op het aanwezige snelheidsregime en wegprofiel in Velddriel
Ter ontsluiting van de aanliggende (agrarische) percelen worden inritten aangepast en/of aangelegd. Hierover vindt individueel overleg plaats met de betreffende eigenaren.
De rotonde N831-Hoorzik komt in samenwerking tussen de Provincie Gelderland en de gemeente Maasdriel tot stand. In de omgeving van de nieuwe rotonde wordt de intensivering van het tuinbouwgebied De Grote Ingh ontwikkeld en vindt de verdere invulling van de woningbouwlocatie Kerkdriel Noord plaats. Het aanleggen van een rotonde in plaats van de huidige aansluiting zorgt voor een verbetering van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid, onder andere voor de verandering van het verkeer ter plaatse.
Het voorgenomen plan is hieronder en in Bijlage 1 weergegeven.
Afbeelding 4.1 Plan, zuidelijk deel (georiënteerd op het westen)
Afbeelding 4.2 Plan, noordelijk deel (georiënteerd op het westen)
Vrijliggend fietspad
Het vrijliggende fietspad ten noorden van de nieuwe rotonde in de kruising met de Hoorzik wordt aangelegd ten behoeve van de veiligheid van de fietser. Door het vrijliggende fietspad wordt het fietsverkeer fysiek gescheiden van het gemotoriseerde verkeer op de N831.
Het fietspad wordt een tweerichtingenfietspad. Door het steeds hoger worden van de snelheid van onder meer bromfietsers en E-bikes wordt er steeds meer ingehaald. Om deze inhaalmanouvres mogelijk te maken wordt het fietspad extra breed: 3,50 meter.
Rotonde
Om de kruising van de N831 met de Hoorzik veiliger te maken wordt ter plaatse een rotonde aangelegd. Omdat de rotonde een groter ruimtebeslag heeft dan een regulier kruising wordt deze oostelijk van de bestaande kruising gelegd. De N831 dient hiermee in oostelijke richting uit te buigen.
Aanliggend fietspad
Met de plannen wordt de komgrens van Velddriel verruimd tot voorbij de nieuwe rotonde. Hiermee komt de N831 ten zuiden van de rotonde binnen de bebouwde kom te liggen. Omdat hiermee de maximum snelheid ter plaatse verlaagd wordt van 80 km/uur naar 50 km/uur is het hier niet nodig om een vrijliggend fietspad aan te leggen. De bestaande fietsstroken aan beide zijden van de weg worden wel verruimd, omdat deze in de huidige situatie te smal zijn.
De N831 loopt ter plaatse door een halfopen agrarisch cultuur- en rivierenlandschap met weilanden en boomgaarden omgeven door windsingels. Beplanting bestaat vooral uit erfbeplanting rondom de bebouwing. Dit landschap is ontstaan door het ontginnen van de komgronden in een opstrekkende verkaveling.
Langs de N831 staat geen laanbeplanting. Historische kaarten laten zien dat er ook in het verleden geen laanbeplanting aanwezig is geweest langs de N831.
Met de aanleg van het fietspad en de bermsloten verdwijnt een deel van de erfbeplanting van aanliggende percelen aan de oostzijde van de N831. Met de betreffende eigenaren worden afspraken gemaakt over de herinrichting van deze percelen, voor zover deze aangepast worden naar aanleiding van de aanleg van het fietspad en de bermsloten.
Evenals in de huidige situatie bestaat na realisatie van het fietspad de beplanting rondom de N831 nog steeds uit erfbeplanting van aanliggende percelen.
Aan de westzijde van de N831 verandert er landschappelijk niets.
Kap van bomen in relatie tot de Boswet en de gemeentelijke verordening
Er worden gewone esdoorns, essen, Italiaanse populieren, berken, naaldbomen, treur- en krulwilgen, kersen en een eik gekapt. Dit betreffen vrijwel allemaal vrijstaande bomen bij opritten, in tuinen, op erven en soms een rijtje laanbomen.
De Boswet beschermt geen vrijstaande wilgen, Italiaanse populieren en fruitbomen. De Boswet is niet van toepassing op dit plan. Compensatie op basis van de Boswet is dan ook niet aan de orde. Desondanks gaat de provincie Gelderland de te kappen bomen wel compenseren in de directe omgeving van het plangebied. Hiertoe wordt een compensatieplan opgesteld.
Voor de kap van de bomen moet wel een omgevingsvergunning voor het kappen bij de gemeente Maasdriel worden aangevraagd en verkregen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 dienen overheden bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen drie stappen te doorlopen:
Artikel 1.1.1 Bro definieert 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
De aanleg van een fietspad en de aanleg van een rotonde betreffen geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing op dit inpassingsplan.
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan of inpassingsplan dat kaderstellend is voor, of een besluit neemt over, projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'C-lijst') geeft de aard en omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben (m.e.r.-beoordeling). Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'D-lijst'). Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen zodra een project één of meer van de beschreven activiteiten in Onderdeel D bevat, ongeacht de omvang van deze activiteiten. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.
In afbeelding 5.1 zijn bovenstaande regels schematisch weergegeven:
Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, via: http://www.infomil.nl
Afbeelding 5.1 schematische weergave m.e.r.-(beoordelings)plicht
Op basis van artikel 7.6 van de Wet milieubeheer kunnen Provinciale Staten als aanvulling op de 'C-lijst' uit het Besluit m.e.r. in de provinciale milieuverordening (of provinciale omgevingsverordening) extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn.
De provinciale milieuverordening van de provincie Gelderland maakt onderdeel uit van de Omgevingsverordening Gelderland. Provinciale Staten van Gelderland hebben in de Omgevingsverordening geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die m.e.r.-plichtig zijn.
In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor waardoor een plan m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een planm.e.r..
Beoordeling m.e.r.-(beoordelings)plicht
Eerst dient beoordeeld te worden of de activiteiten voorkomen in de C- of D-bijlagen van het Besluit m.e.r. 1994 en of de activiteiten de (indicatieve) drempelwaarden overschrijden. Tevens dient beoordeeld te worden of significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten.
Als de activiteiten niet in de C- of D-bijlagen staan en significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten, is geen m.e.r. of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling nodig.
Onderdeel C Besluit m.e.r.
In de C-lijst staat onder 1.3 de volgende relevante activiteit vermeld:
“de aanleg, wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg” (een wijziging is hierin gedefinieerd als een reconstructie of verandering anderszins van aangelegde werken, ingerichte gebieden of bestaande inrichtingen).
De bijbehorende drempelwaarde: “In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 10 kilometer of meer.”
Het gehele tracé bestaat uit twee rijstroken. Daarnaast hebben de voorgenomen maatregelen gezamenlijk een beduidend kortere lengte dan de gestelde 10 kilometer. De maatregelen zijn hiermee niet direct MER-plichtig.
Onderdeel D Besluit m.e.r.
In de D-lijst staat onder 1.2 de volgende relevant activiteit vermeld:
“de wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een, autosnelweg of autoweg.”
Bijbehorende drempelwaarde: “In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer.”
Het gehele tracé bestaat uit twee rijstroken en is geen autoweg. Daarnaast hebben de voorgenomen maatregelen gezamenlijk een beduidend kortere lengte dan de gestelde 5 kilometer. De beoogde maatregelen/activiteiten staan niet genoemd in de D-lijst. Op basis hiervan geldt geen (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
Natura 2000
In de omgeving van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Rijntakken (deelgebied Waal). Dit Natura 2000-gebied ligt op een afstand van 1,8 kilometer van rotonde Alemse Stoep en op een afstand van 3,7 kilometer van rotonde De Hoorzik.
Het verst reikende mogelijke effect van de voorgenomen wijzigingen aan de N831, is het effect van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (vermesting/verzuring) door uitstoot van stikstofoxiden (NOx) door verkeer. De komende 10 jaar wordt als gevolg van de plannen geen toename (of afname) in verkeersintensiteit op de N831 verwacht. De maatregelen zijn er op gericht de verkeersveiligheid voor met name fietsers op de N831 te verbeteren.
Significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden kunnen op basis van voorgaande worden uitgesloten. Een planm.e.r.-plicht vanwege de verplichting tot het uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet aan de orde.
Conclusie
Aangezien de beoogde maatregelen/activiteiten niet zijn genoemd in de C- en D-lijst van Besluit m.e.r. of in de Omgevingsverordening Gelderland en significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van het project op voorhand zijn uit te sluiten, is de conclusie gerechtvaardigd dat een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling of m.e.r.niet nodig is.
Beleidsmatig kader
Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009).
Toetsing
Onderhavig inpassingsplan heeft betrekking op het mogelijk maken van een fietspad en een rotonde. (Fiets)verkeer is geen activiteit die onder de bedrijven en milieuzonering valt en zal naar verwachting geen negatief milieueffect hebben op de omgeving. Omdat het (fiets)verkeer constant in beweging is, is er ook geen sprake van een gevoelige activiteit. Een milieueffect vanuit de omgeving ten aanzien van de bedrijven en milieuzonering is dan ook niet te verwachten.
Inleiding
In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
Onderzoek
Verkeersintensiteiten
Het project heeft tot doel de verkeersveiligheid te verbeteren, niet om capaciteitsvergroting van of een betere doorstroming op de N831 te realiseren. De verkeersintensiteiten zullen als gevolg van het voorgenomen plan dan ook niet toenemen. Als gevolg van de autonome ontwikkeling van gemotoriseerd verkeer zullen de verkeersintensiteiten in de komende jaren wel toenemen.
De verkeersintensiteiten op het betreffende tracé bedroegen in 2013 gemiddeld 8.000 tot 12.000 motorvoertuigen per dag. 10 tot 12 % van het aantal motorvoertuigbewegingen bestaat uit vrachtverkeer.
In 2025 bedragen de verkeersintensiteiten gemiddeld 7.500 tot 13.500 motorvoertuigen per dag. Het percentage vrachtverkeer zal niet substantieel veranderen.
Verkeersveiligheid
In de huidige situatie maken fietsers gebruik van smalle fietsstroken op de N831. Hierdoor mengen ze zich gemakkelijk met het gemotoriseerde verkeer. In combinatie met de hoge verkeersintensiteiten op de N831, het hoge percentage vrachtverkeer en de maximum snelheid van 80 km/uur levert dit in de huidige situatie gevaarlijke situaties op.
De veiligheid op de N831 wordt voor fietsers aanzienlijk verbeterd met de aanleg van de rotonde in de kruising met de Hoorzik en de aanleg van een vrijliggend fietspad noordelijk van deze rotonde. Ook het verbreden van de fietsstroken en het verlagen van de maximum snelheid van 80 km/u naar 50 km/u zuidelijk van de nieuwe rotonde dragen bij aan de veiligheid van - met name - de fietser op dit traject.
Parkeren
Het aspect parkeren is voor onderliggend plan niet van belang.
Resultaten
Onderhavig inpassingsplan heeft tot doel de verkeerssituatie voor - met name - fietsers tussen Velddriel en de Alemse Stoep te verbeteren. Ten aanzien van het aspect verkeer is het inpassingsplan uitvoerbaar.
Wettelijk kader
Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.
Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.
Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).
Luchtkwaliteitseisen
Op basis van artikel 5.16 Wm kan een inpassingsplan worden vastgesteld indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Onderzoek
Bij wijzigingen aan wegvakken dient getoetst te worden aan de de Wet milieubeheer (Wm). Om te bepalen of er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen is er onderzoek uitgevoerd (Aanpassing N831 Kerkdriel Onderzoek luchtkwaliteit, Royal HaskoningDHV, 14 september 2015) (Bijlage 2).
In bijlage 2 van de Wm zijn grens- en richtwaarden opgenomen voor concentraties van stoffen in de buitenlucht. Voor richtwaarden geldt dat het voorgeschreven kwaliteitsniveau zoveel mogelijk moet zijn bereikt en dat het, waar aanwezig, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. In bijlage 2 van de Wm zijn richtwaarden opgenomen voor de stoffen benzo(a)pyreen (1 ng/m³, jaargemiddeld), arseen (6 ng/m³, jaargemiddeld), cadmium (5 ng/m³, jaargemiddeld), nikkel (20 ng/m³, jaargemiddeld) en ozon.
Resultaten
Tabel 5.1 laat zien dat de berekende NO2-concentraties in het studiegebied tussen 16,7 en 18,8 µg/m3 liggen. Dit is ruim onder de grenswaarde van 40 µg/m3. De berekende PM10-concentraties liggen tussen 21,5 en 21,9 µg/m3. Dit houdt in dat ook de PM10-concentraties ruim onder de grenswaarde (40 µg/m3) liggen. Aangezien er geen overschrijdingen voor PM10 zijn geconstateerd, kan er vanuit worden gegaan dat overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 redelijkerwijs uitgesloten is.
Tabel 5.1 Concentraties 2025
NO2-concentratie [µg/m3] |
PM10-concentratie [µg/m3] |
|
Hoorzik | 16,7-16,9 | 21,5-21,6 |
N831 noord | 16,7-18,4 | 21,5-21,7 |
N831 zuid | 18,0-18,8 | 21,7-21,9 |
Grenswaarde | 40 | 40 |
Met betrekking tot de bronbijdrage van wegverkeer tonen door TNO uitgevoerde screeningen op basis van de meest ongunstige uitgangspunten aan dat voor de stoffen koolmonoxide, benzeen, zwaveldioxide, arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen) het verschil tussen de wettelijke norm en de som van de bijdrage van het wegverkeer en de achtergrondconcentratie dermate groot is, dat overschrijding van de grens- en richtwaarden redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Conclusie
De nieuwe ligging van de N831 leidt niet tot overschrijding van de grenswaarden. Het project voldoet daarmee aan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit op grond van art. 5.16, eerste lid, onder a, Wm. Ten aanzien van het aspect lucht is het inpassingsplan uitvoerbaar.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.
Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.
Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.
De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.
Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:
Onderzoek
Bij wijzigingen aan wegvakken dient getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. Om te bepalen of er sprake is van "reconstructie" als omschreven in de Wet geluidhinder is er onderzoek uitgevoerd (Aanpassing N831 Kerkdriel Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder, Royal HaskoningDHV, 10 september 2015) (Bijlage 3). Indien sprake is van een reconstructie dan wordt onderzocht welke geluidbeperkende maatregelen getroffen kunnen worden. Indien niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden / eerder verleende hogere waarden uit de Wet geluidhinder zal worden aangegeven voor welke geluidgevoelige objecten een hogere waarde dient te worden vastgesteld.
De berekeningen voor de wegen zijn overeenkomstig art. 3.2 van het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” (Rmg2012) uitgevoerd. Hierin zijn de factoren voorgeschreven waarmee rekening dient te worden gehouden wordt, zoals bijvoorbeeld samenstelling van het verkeer, afstandsreducties, reflecties, afschermingen, bodem- en luchtdemping, hoogteligging.
De berekeningen zijn uitgevoerd volgens de Standaardrekenmethode (SRM2) voor de jaren 2012 (huidige situatie) en 2025 (ongeveer 10 jaar na openstelling weg).
Resultaten
Uit de berekeningen blijkt dat vanwege de Hoorzik een maximale toename van de geluidsbelasting optreedt van 1,4 dB. Hiermee treedt geen reconstructie op in de zin van de Wet geluidhinder.
Vanwege de N831 treedt op de woning Hoorzik 43 een maximale toename op van de geluidsbelasting van 1,9 dB. Hiermee treedt een reconstructie op in de zin van de Wet geluidhinder, omdat tevens de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. Bij de overige woningen treedt geen toename van de geluidsbelasting op van meer dan 1,49 dB.
Geluidbeperkende maatregelen
Er is sprake van reconstructie als gevolg van de N831 op de woning Hoorzik 43. Derhalve dient onderzocht te worden welke geluidbeperkende maatregelen getroffen kunnen worden.
Als geluidbeperkende maatregel wordt op de nieuwe rotonde geluidsreducerend asfalt van het type SMA 8G+ toegepast. Na het toepassen van dit asfalt op de rotonde treedt er geen reconstructie meer op in de zin van de Wet geluidhinder.
Conclusie
Als gevolg van de aanleg van de rotonde in de N831 treedt op de woning Hoorzik 43 een maximale toename op van de geluidsbelasting van 2,5 dB. Hiermee treedt een reconstructie op in de zin van de Wet geluidhinder. Omdat het toepassen van geluidreducerend asfalt op de rotonde met de Hoorzik voldoende geluidbeperking oplevert, is er geen sprake meer van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.
Bij de overige woningen treedt geen reconstructie als gevolg van het plan op.
Met het toepassen van geluidreducerend asfalt (type SMA 8G+) op de rotonde met de Hoorzik, kan het inpassingsplan met het oog op het aspect geluid als uitvoerbaar worden geacht.
Wettelijk kader
Met de publicatie van de besluiten externe veiligheid inrichtingen (Bevi), externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en externe veiligheid transportroutes en de algemene regels op grond van de Wet milieubeheer (Activiteitenbesluit, Vuurwerkbesluit) heeft het Rijk belangrijke kaders voor het beleid over externe veiligheid vastgesteld. De komende jaren zal de reikwijdte van deze besluiten worden uitgebreid.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen en inpassingsplannen hiermee rekening te houden.
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een inpassingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op 1 april 2015 zijn dit besluit en de regeling in werking getreden.
Basisnet
Om te voorkomen dat in de toekomst onaanvaardbare externe veiligheidssituaties ontstaan, heeft de overheid in samenwerking met het bedrijfsleven een systematiek ontwikkeld om de balans te vinden tussen veiligheid van ruimtelijke ordening en vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze systematiek heet het Basisnet en geldt alleen voor Rijks(water)wegen en de hoofdspoorlijnen.
Om de balans tussen veiligheid en het vervoer van gevaarlijke stoffen in evenwicht te houden, zijn per vervoerstraject de maximale risico's vastgesteld die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het risico dat veroorzaakt wordt door het vervoer van gevaarlijke stoffen mag dan niet meer bedragen dan het vastgestelde risico. Dit betekent dat de risicoruimte wordt vastgesteld in de vorm van een maximale hoeveelheid risico en niet in een maximaal aantal vervoersmiddelen waarin het transport van gevaarlijke stoffen in bulk kan plaatsvinden.
Voor de Rijks(water)wegen en de hoofdspoorlijnen is deze risicoruimte vertaald naar basisnetafstanden. De hoogte van het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen mag buiten de basisnetafstand niet meer dan 10-6 per jaar bedragen. Voor ruimtelijke besluiten fungeert deze risicoruimte dan ook als zone waarbinnen beperkingen gelden voor (beperkt) kwetsbare objecten.
Naast het plaatsgebonden risico heeft het maximale risico ook een begrenzing ten aanzien van het vervoersaandeel in het groepsrisico. Voor gemeenten en provincies betekent dit dat zij bij ruimtelijke besluiten het groepsrisico moeten gaan berekenen op basis van referentiewaarden. Deze referentiewaarden bestaan uit vervoerseenheden gevaarlijke stoffen.
Het Basisnet stelt naast de begrenzing van het maximale risico ook eisen aan het mogelijk maken van (beperkt) kwetsbare objecten binnen een gebied waar een zwaar ongeval kan plaatsvinden met brandbare vloeistoffen, ook wel het plasbrandaandachtsgebied genoemd. Voor dit gebied geldt dat alleen (beperkt) kwetsbare objecten bestemd mogen worden wanneer dit wordt gemotiveerd.
Onderzoek
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen.
Het plangebied betreft geen rijksweg en maakt derhalve geen onderdeel uit van het Basisnet.
In het noorden van het plangebied wordt het plangebied gekruist door de aardgastransportleiding A-527-05 die in beheer is bij de Gasunie.
De belemmeringenstrook (5 meter) van de buisleiding is opgenomen in de verbeelding en is voorzien van een passende planregeling ('Leiding - Gas'). Binnen deze afstand is de oprichting van bebouwing en het aanbrengen van diepgewortelde beplanting in principe uitgesloten. De genoemde leidingen hebben geen plaatsgebonden risicocontouren (10-6) waarmee rekening dient te worden gehouden in het plan.
Ter plaatse vormt de N831 geen route voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
De personendichtheid in het plangebied zal als gevolg van het plan niet significant toenemen. De functie verkeer is daarbij geen kwetsbare activiteit. Het inpassingsplan maakt hiermee de realisering van kwetsbare objecten en activiteiten niet mogelijk. Derhalve zijn ten aanzien van het aspect externe veiligheid geen belemmeringen te verwachten.
Conclusie
De belemmeringenstrook van de buisleiding in het noorden van het plangebied is opgenomen op de verbeelding, oprichting van bebouwing en het aanbrengen van diepgewortelde beplanting ter plaatse is uitgesloten.
De personendichtheid zal als gevolg van het plan niet significant toenemen. Daarbij is de functie verkeer geen kwetsbare activiteit.
Gezien bovenstaande is het inpassingsplan ten aanzien van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
Wettelijk kader/inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Onderzoek
Om de milieukundige bodemkwaliteit in beeld te krijgen is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (Historisch onderzoek conform NEN 5725 PIP N831 Velddriel - Alemse Stoep, Royal HaskoningDHV, 14 september 2015, Bijlage 4). Doel van dit onderzoek is onderzoeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie; in dit geval de functie verkeer.
Voor de inventarisatie is de methodiek gebruikt van de NEN 5725 “strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek”.
Het huidig bodemgebruik is te classificeren als buitengebied, met uitzondering van het meest zuidelijke deel (Wonen voor 1950 II) en een enkele kruising (gemeentelijke wegbermen), zoals gedefinieerd in de Nota Bodembeheer. Dit gebruik zal na de aanpassing aan de N831 ook niet veranderen.
Op basis van de Bodemkwaliteitskaart en de Nota bodembeheer is de verwachte bodemkwaliteit 'Achtergrondwaarde'. Ter plaatse van het zuidelijk gelegen bebouwde deel klasse 'Wonen' en ter plaatse van de kruisingen klasse 'Industrie'. Voor het hele gebied is gebiedspecifiek beleid voor bestrijdingsmiddelen opgesteld, welke vanuit historische toepassing verhoogd voorkomen in het gebied. Bodembedreigende activiteiten in de omgeving vinden op een dusdanige afstand van het projectgebied plaats dat deze geen negatieve invloed op de bodemkwaliteit ter plaatse hebben.
Asbestverontreiniging wordt niet verwacht op de onderzoeklocatie. De locaties waar een verhoogde trefkans wordt aangegeven, betreffen de aanwezige bebouwing op die percelen. De huidige bebouwing blijft in alle gevallen bestaan.
Geconcludeerd kan worden dat de functie verkeer passend wordt geacht in relatie tot de aanwezige bodemkwaliteit, omdat de aanwezige bodemkwaliteit voldoet en zelfs schoner is dan de toekomstige bestemming. De aanwezige bodemkwaliteit is niet van dien aard dat de kosten voor de te treffen maatregelen de (economische) uitvoerbaarheid in gevaar brengt.
Conclusie
De bodemkwaliteit ter plaatse vormt geen belemmering voor het gebruik van het plangebied voor de functie verkeer. Kosten voor eventueel toekomstig te treffen maatregelen brengen de economische uitvoerbaarheid van het inpassingsplan niet in gevaar. Het inpassingsplan is voor wat betreft het aspect bodem dan ook uitvoerbaar.
Wettelijk kader / inleiding
Landelijk waterbeleid
Het landelijk waterbeleid dat voortvloeit uit de Europese Kaderrichtlijn Water, is uiteengezet in de 4e Nota Waterhuishouding, de nota “Waterbeleid 21e eeuw” en het Nationaal Bestuursakkoord Water. In al deze nota's staat de strategie 'vasthouden, bergen en afvoeren' centraal. Deze strategie is gericht op waterkwantiteit en houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna pas afgevoerd naar benedenstroomse watersystemen. Een tweede strategie, die gericht is op waterkwaliteit is de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Bij deze strategie gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en tenslotte, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De kern van 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (2003) is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan, als overloop in tijden van veel water, maar ook als reserve voor tijden van droogte. Waterbeleid 21e eeuw gaat uit van de strategie 'vasthouden - bergen - afvoeren', waarbij water pas wordt afgevoerd als het echt niet anders kan.
Nationaal Waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 van kracht is geworden. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening. Naast alle plannen om Nederland in de toekomst veilig en leefbaar te houden, is de uitvoering van maatregelen nu al in volle gang. Bijvoorbeeld de projecten Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken zijn in uitvoering en moeten in 2015 gereed zijn. Ook worden langs de kust de zogenoemde zwakke schakels aangepakt en vindt versterking plaats door zandsuppleties.
Watertoets
Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen is de watertoets ontwikkeld. Door deze (wettelijk verplichte) watertoets moet duidelijkheid worden geboden welke randvoorwaarden gelden voor ruimtelijke en/of stedenbouwkundige aanpassingen ten opzichte van het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en omgeving (art. 3.1.6 lid b Bro).
Onderdeel van deze watertoets is het inwinnen van advies bij de waterbeheerder van het gebied, in dit geval het Waterschap Rivierenland (art. 3.1.1 Bro).
Voor de waterparagraaf is mede gebruik gemaakt van de "digitale watertoets". Uit deze toetsing is gebleken dat een normale watertoetsprocedure is vereist.
Beleid Waterschap Rivierenland
Het waterbeheerprogramma geeft richting aan het waterbeheer in het hele rivierengebied voor de periode 2016-2021. Met dit programma wil het waterschap het rivierengebied veilig houden tegen overstromingen, voldoende en schoon water hebben en afvalwater effectief zuiveren. Bij de uitvoering van het programma wordt meebewogen met veranderingen en worden kansen die zich voordoen in de regio benut. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode (2016-2021) wil bereiken en hoe zij dit gaat doen.
Speerpunten van het waterbeheerprogramma 2016-2021 zijn:
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Uitgangssituatie
Ten behoeve van de aanleg van het vrijliggende fietspad langs de N831 is een Waterhuishoudingsrapport opgesteld (Rapport Waterhuishouding Toelichting berekeningen waterhuishouding aanleg vrij liggend fietspad langs N831 tussen Velddriel en rotonde Alemsestoep, Provincie Gelderland, 16 maart 2016, Bijlage 5).
Het plangebied is gelegen binnen het deelstroomgebied Bommelerwaard; binnen acht peilgebieden. Het zomerpeil varieert van 2,05 m +NAP tot 2,80 m +NAP. Het winterpeil varieert van 1,90 m +NAP tot 2,45 m +NAP.
Peilgebied | Zomerpeil | Winterpeil |
BOM129-591 | 2,20 m +NAP | 1,90 m +NAP |
BOM131-594 | 2,30 m +NAP | 2,00 m +NAP |
BOM131-593 | 2,30 m +NAP | 2,00 m +NAP |
BOM132-595 | 2,05 m +NAP | 1,95 m +NAP |
BOM139-600 | 2,55 m +NAP | 2,40 m +NAP |
BOM123A-585 | 2,70 m +NAP | 2,45 m +NAP |
BOM123-584 | 2,80 m +NAP | 2,45 m +NAP |
BOM122-583 | 2,30 m +NAP | 2,00 m +NAP |
Het open water in het plangebied wordt gevormd door bermsloten. Evenwijdig aan de N831 aan weerszijden van de weg loopt een aantal A-watergangen, die worden afgewisseld door C-watergangen. De A-watergangen dienen een passende bestemming te krijgen. De C-watergangen hoeven niet specifiek bestemd te worden.
Alle werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunningsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed, gemeten uit de insteek. Voor B-watergangen is die strook 1 meter breed. C-watergangen hebben geen beschermingszone.
Bij de aanleg van nieuw water in het plangebied wordt zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande waterstructuur. Bij aanleg of aanpassing van watergangen wordt rekening gehouden met de bereikbaarheid voor onderhoud, in- en uitlaatplaatsen voor maaiboten en opslagmogelijkheden voor slootvuil en kroos. Om water van voldoende waterkwaliteit te kunnen handhaven, is ook het zelfreinigend vermogen van het watersysteem van belang. Dit wordt bevorderd door voldoende ruimte voor water, voldoende waterdiepte (streven is 1 meter) en voldoende oevervegetatie.
Waterneutraal inrichten (kwantitatieve wateraspecten)
Beleid Waterschap Rivierenland
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Het waterschap hecht groot belang aan het zoveel mogelijk instandhouden van en compenseren in open water als onderdeel van het watersysteem.
Voor plannen met meer dan 500 m² toename verharding in stedelijk gebied en meer dan 1.500 m² toename verharding in landelijk gebied is compenserende waterberging nodig. De eerste 500 m² respectievelijk 1.500 m² van een plan zijn vrijgesteld van compensatie. In stedelijk gebied kan de waterberging eventueel worden geregeld via een waterbergingsbank.
De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. Voor plannen met een toename aan verharding kan de vuistregel van 436 m³ per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% en 664 m³ bij bui T=100+10%, mits er geen complicerende zaken als kwel aan de orde zijn.
De maximaal toelaatbare peilstijging bij bui T=10+10% bedraagt 0,30 meter in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Alleen in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden geldt een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,20 meter vanwege de beperkte drooglegging in het gebied. Bij een bui T=100+10% mag geen inundatie optreden. De maatgevende afvoer is 1,5 l/s/ha.
Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de trits vasthouden - bergen - afvoeren. In aansluiting hierop hanteert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde:
Kwantitatieve watercompensatie
De toename van verhard oppervlak als gevolg van het plan minus de vrijstelling bedraagt 3.112 m2. Door de toename van het verhard oppervlak en het dempen van de sloten dienen compenserende maatregelen getroffen te worden voor de toename in hemelwaterafvoer.
Langs het tracé worden nieuwe watergangen aangelegd ten behoeve van de berging van hemelwater. De hoeveelheid berging wordt bepaald aan de hand van een T=10+10% bui (436 m3 per hectare verharding). In totaal dient extra waterberging met een grootte van 136 m3 gerealiseerd te worden.
Met de realisatie van nieuwe watergangen wordt extra waterberging gerealiseerd van 180 m3. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van berging van hemelwater.
Oppervlak watergangen nieuwe situatie
De huidige A-watergangen hebben een totaal oppervlak van 3.692m2. In de nieuwe situatie wordt 4.738 m2 oppervlak aan A-watergangen gerealiseerd. Er is een toename van 4.738 - 3.692 = 1.046 m2 aan A-watergangen.
De huidige C-watergangen hebben een totaal oppervlak van 1.088m2. In de nieuwe situatie wordt 501 m2 oppervlak aan C-watergangen gerealiseerd. Er is een afname van 1.088 - 501 = 587 m2 aan C-watergangen.
Het tekort van 587 m2 aan C-watergang oppervlak wordt gecompenseerd door de toename van 1.038 m2 aan A-watergangoppervlak. Per saldo is er een toename van 451 m2 aan watergangoppervlak na realisatie van het project. Het ontwerp van de nieuwe situatie voldoet aan de gestelde eis voor dempen en nieuw aanbrengen van watergangen omdat er na realisatie meer watergangoppervlak wordt gerealiseerd.
Kruisingen met hoofdwatergangen
De uitbreiding van het tracé valt over een aantal watergangen. In de bestaande watergangen liggen een aantal duikers. Door de uitbreiding mogen deze watergangen niet onderbroken of afgesloten worden. Er dient rekening gehouden te worden met het in stand houden van de peilgebieden.
Schoon inrichten (kwalitatieve wateraspecten)
Schoon hemelwater
In het plangebied komen geen gebouwen voor. Schoon hemelwater stroomt af in de naast de weg gelegen watergangen.
Veilig inrichten
Het noordelijkste gedeelte van het plangebied ligt op de primaire waterkering van de Maas. Het plangebied ligt binnen de kernzone en de beschermingszone van deze waterkering.
Bij het ontwerp van het fietspad wordt het profiel van de waterkering gerespecteerd en versterkt.
Ter bescherming van de waterkering is op de verbeelding een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen overeenkomstig de kernzone van de primaire waterkering als weergegeven op de legger van het waterschap. De beschermingszone van de waterkering is weergegeven middels een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. Voor zowel de dubbelbestemming als de gebiedsaanduiding is een beschermend regime opgenomen in de planregels. Bouwen binnen de dubbelbestemming en de gebiedsaanduiding is niet zondermeer toegestaan.
Bijzondere wateren en voorzieningen
Dit thema is voor het onderhavige plan niet van toepassing, aangezien het plangebied niet samenvalt met (of is gelegen binnen het invloedsgebied van) waterbergingslocaties, natte natuurparels, de Linge, zwem- en viswater, vaar- en polderwegen, zuiveringsinstallaties, planologisch relevante (riool)waterleidingen of baggerdepots.
Advies waterschap Rivierenland
Naar aanleiding van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro is het ontwerp van de watergangen en duiker verbindingen in samenwerking met het waterschap aangepast.
Conclusie
De watertoets is doorlopen. De planregels bieden voldoende bescherming voor de verschillende wateraspecten. Het inpassingsplan kan met het oog op het aspect water uitvoerbaar worden geacht.
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.
Soortenbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het NatuurNetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
Onderzoek
De consequenties van de voorgenomen inrichting van de N831 op de Natuur zijn in beeld gebracht middels een quickscan natuur (Quickscan natuur N831 Kerkdriel, Royal HaskoningDHV, 3 september 2015, Bijlage 6).
De quickscan is opgesteld aan de hand van een bureaustudie en een veldbezoek (27 juli 2015). De volgende conclusies kunnen getrokken worden:
Naar aanleiding van de bevindingen in de quickscan worden de volgende aanbevelingen gedaan:
Aanvullend onderzoek boombewonende vleermuizen
Naar aanleiding van de aanbeveling uit de hiervoor genoemde quickscan natuur is aanvullend onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van boombewonende vleermuizen en vogels in een viertal te kappen bomen (Onderzoek holle bomen N831 Kerkdriel, Van den Bijtel ecologisch onderzoek, 20 juli 2016, Bijlage 7). De bomen zijn met een boomcamera geïnspecteerd.
In de vier onderzochte bomen zijn in totaal tien holten onderzocht. Twee daarvan zijn potentieel geschikt voor vogels en één voor vleermuizen. In deze holten zijn geen sporen of individuen van vogels of vleermuizen aangetroffen.
Conclusie
In de onderzochte bomen met holten zijn geen sporen of individuen van vogels of vleermuizen aangetroffen.
Indien tijdens de aanleg gewerkt wordt volgens een gedragscode en een ecologisch werkprotocol, kan gesteld worden dat het inpassingsplan uitvoerbaar is met het oog op het aspect ecologie.
Wettelijk kader
Monumentenwet
De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden. Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan (en provinciale staten bij de vaststelling van een provinciaal inpassingsplan) en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Dat betekent dat bij de vaststelling van een inpassingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.
Modernisering Monumentenzorg
Op 1 januari 2012 is het Wijzigingsbesluit Besluit ruimtelijke ordening (Modernisering Monumentenzorg) in werking getreden, met wijzigingen van het Besluit ruimtelijke ordening, het Besluit omgevingsrecht en het Besluit archeologische monumentenzorg in verband met de modernisering van de monumentenzorg en enkele technische aanpassingen. Daarin zijn de volgende veranderingen opgenomen:
Een nieuw vergunningvrij regime is opgenomen in het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In het kader van de Modernisering Monumentenzorg is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) tevens opgenomen dat in een inpassingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Onderzoek
Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Archeologie
Om een gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied op te stellen is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bureauonderzoek Reconstructie N831 bij Velddriel gemeente Maasdriel, Synthegra bv, juli 2015, Bijlage 8).
Op basis van het bureauonderzoek zijn binnen het plangebied vier verschillende verwachtingszones gedefinieerd, gebaseerd op landschappelijke kenmerken van die zones.
Zone | Verwachting |
Stroomgordel van Velddriel | Hoog voor ijzertijd tot en met de nieuwe tijd |
Stroomgordel van Hoorzik | Hoog voor bronstijd tot en met de nieuwe tijd |
Crevasse bedekt met oeverafzettingen Maas | Hoog voor ijzertijd, middelhoog voor latere perioden |
Stroomgordel van de Maas | Hoog voor Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd |
Uit het bureauonderzoek blijkt dat in het gehele plangebied archeologische vindplaatsen kunnen voorkomen.
De nieuw te graven watergangen zullen worden gegraven tot circa 1,5 m beneden maaiveld. Dit bekent dat ze zeker tot in de verschillende oeverafzettingen zullen reiken en plaatselijk mogelijk ook tot in de zandige afzettingen van de stroomgordels. Dit betekent dat eventueel in deze afzettingen aanwezige vindplaatsen worden bedreigd door deze graafwerkzaamheden.
Voor de delen van het plangebied, waar graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden (de nieuw te graven watergangen) wordt een verkennend booronderzoek geadviseerd om de bodemopbouw in kaart te brengen en daarmee het verwachtingsmodel te toetsen. Tevens zal de bodem onderzocht dienen te worden op de aanwezigheid van archeologische indicatoren.
Omdat op voorhand niet vast staat waar exact gegraven gaat worden, worden in het inpassingsplan dubbelbestemmingen (Waarde - Archeologie 5 en Waarde - Archeologie 6) opgenomen voor de verschillende archeologische waarden. Aan deze dubbelbestemmingen wordt de voorwaarde gekoppeld dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoek overlegd dient te worden waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden worden aangetast.
Cultuurhistorie
De N831 doorsnijdt al geruime tijd het landschap tussen Velddriel en Rossum. Om verdere verstoring van het landschap tegen te gaan, worden het fietspad en de rotonde direct naast het huidige tracé van de N831 gepland.
Verstoring van eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden wordt derhalve niet verwacht.
Resultaten
Ter plaatse van de verschillende archeologische verwachtingswaarden worden dubbelbestemmingen ('Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6') opgenomen met een bijhorend omgevingsvergunningenstelsel waarbij archeologisch onderzoek geëist wordt bij het roeren van gronden.
Verstoring van eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden wordt niet verwacht.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie leveren geen belemmeringen op voor het uitvoeren van het inpassingsplan.
Inleiding
Er kunnen als gevolg van gevechtshandelingen conventionele explosieven in het plangebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen van conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane vondsten van conventionele explosieve kunnen daarnaast resulteren in kosten bij de uitvoeringswerkzaamheden waardoor het plan mogelijk financieel niet uitvoerbaar is.
Onderzoek
In verband met de grondwerkzaamheden die ter plaatse plaats zullen vinden is onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog (Vooronderzoek Conventionele Explosieven fietspad & rotonde N831 gemeente Maasdriel, Bombs Away, 14 september 2015, Bijlage 9).
Doel van het vooronderzoek conventionele explosieven is het vaststellen of er in de geraadpleegde bronnen indicaties zijn waaruit blijkt dat (delen van) het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is (zijn) geweest bij oorlogshandelingen waardoor er (mogelijk) conventionele explosieven op/in de bodem zijn achtergebleven. Indien er indicaties zijn dat (delen van) het onderzoeksgebied betrokken (zijn) is geweest bij oorlogshandelingen dan worden de volgende zaken vastgesteld:
Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is voorlopig vastgesteld dat het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is geweest bij oorlogshandelingen waardoor conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Het gaat om de volgende handelingen:
Op basis van de in de geraadpleegde bronnen betreffende oorlogshandelingen is het onderzoeksgebied verdacht op het aantreffen van geallieerde afwerpmunitie.
De verticale afbakening van de verdachte gebieden is als volgt vastgelegd:
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek en de conclusies wordt geadviseerd om vervolgstappen te ondernemen in de explosievenopsporing voorafgaand aan de voorgenomen (grond)werkzaamheden in het onderzoeksgebied. Hiervoor zijn twee mogelijkheden:
Conclusie
Op basis van het vooronderzoek kan gesteld worden dat het plangebied verdacht is ten aanzien van het aantreffen van munitie. Alvorens gestart kan worden met grondwerkzaamheden dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de daadwerkelijke aanwezigheid van conventionele explosieven.
Voor het opsporen en ruimen van conventionele explosieven kan onder voorwaarden door de Rijksoverheid een bijdrage worden toegekend op basis van het Bijdragebesluit kosten opsporing en ruiming conventionele explosieven Tweede Wereld Oorlog 2006.
Kosten voor eventueel toekomstig te treffen maatregelen brengen de economische uitvoerbaarheid van het inpassingsplan niet in gevaar. Het inpassingsplan is voor wat betreft het aspect niet gesprongen explosieven dan ook uitvoerbaar.
Het onderhavige inpassingsplan heeft tot doel een juridisch planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden binnen het plangebied. Dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het inpassingsplan.
Het inpassingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een inpassingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
Het inpassingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een inpassingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:
Het inpassingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kunnen de toelichting en bijbehorende documenten, zoals juridische uitspraken, worden opgeroepen.
Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen en inpassingsplannen; Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen en inpassingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding.
Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het inpassingsplan. Conform de SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De bestemming 'Verkeer' is bestemd voor wegen met maximaal 2 rijstroken, opstel- en voorsorteerstroken, in- en uitrijstroken, pechhavens en parallelwegen, fiets- en wandelpaden en parkeerterreinen met de daarbij behorende groenvoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut, kunstwerken, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bermen en taluds en voorzieningen. Binnen de bestemming zijn enkel gebouwen van beperkte omvang toegestaan.
Om in het kader van de Wet geluidhinder de ligging van de N831 vast te leggen is een figuur 'as van de weg' opgenomen op de verbeelding. Het midden van de weg dient gelegen te zijn ter plaatse van deze figuur.
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het aantal rijstroken en de ligging ten opzichte van de 'as van de weg'. Hiertoe dient aangetoond te worden dat er geen strijdigheid optreedt met de Wet geluidhinder of andere relevante wetgeving.
De tot 'Water' bestemde gronden zijn bestemd voor (oppervlakte)water en waterberging met bijhorende oevers en voorzieningen. Deze bestemming is toegekend aan de door het waterschap Rivierenland aangewezen A-watergangen (weteringen en/of grotere sloten) in het plangebied.
De gronden binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' zijn, naast de enkelbestemming, mede bestemd voor een gasleiding inclusief een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijde van de leiding. Binnen deze zone geldt dat uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de leiding gebouwd mogen worden. Daarnaast is het verplicht een omgevingsvergunning aan te vragen voor het verrichten van werkzaamheden of het plaatsen van bouwwerken in deze zone.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
Met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' zijn de gronden bestemd die in het archeologiebeleid van de gemeente Maasdriel de archeologische verwachtingswaarde 5 hebben gekregen. Indien de oppervlakte van een ingreep groter is dan 1.000 m2 en de diepte van de ingreep meer dan 30 cm is, zijn een archeologisch onderzoek en omgevingsvergunning vereist. Als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is, dan kan afgezien worden van een archeologisch (veld)onderzoek en is geen omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van werken.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 6
Met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' zijn de gronden bestemd die in het archeologiebeleid van de gemeente Maasdriel de archeologische verwachtingswaarde 6 hebben gekregen. Indien de oppervlakte van een ingreep groter is dan 5.000 m2 en de diepte van de ingreep meer dan 30 cm is, zijn een archeologisch onderzoek en omgevingsvergunning vereist. Als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is, dan kan afgezien worden van een archeologisch (veld)onderzoek en is geen omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van werken.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
De gronden binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn mede bestemd voor dijken ten behoeve van de waterkering. Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd indien en voor zover de belangen van de waterkering hierdoor niet worden geschaad.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan of inpassingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden, voor zover er geen voor de bestemming geldende bouwregels van toepassing zijn. Hierin zijn regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In deze regels zijn vormen van verboden gebruik opgenomen die algemeen gelden voor alle bestemmingen, voor zover er geen voor de bestemming geldende specifieke gebruiksregels van toepassing zijn.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
In deze regels worden regels gesteld aan de gebiedsaanduidingen (aanduidingen die over meerdere bestemmingen vallen).
De beschermingszone van de primaire waterkering van de Maas is aangeduid middels een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. De gronden ter plaatse van deze aanduiding mogen niet bebouwd worden zonder een afwijking van de bouwregels. Voor het toestaan van een afwijking van de bouwregels is een positief advies van het waterschap Rivierenland nodig.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het inpassingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
In deze regels worden een aantal algemene dingen vastgelegd, zoals de werking van wettelijke regelingen en de voorrangsbepaling voor dubbelbestemmingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.
Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.
Financiële uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een inpassingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.
Met dit Inpassingsplan wordt uitvoering gegeven aan motie 72 (PS2009-189) en motie 45 (PS2010-679) met betrekking tot het realiseren van veilige fietsvoorzieningen langs provinciale wegen. Dit project wordt dan ook gefinancierd met al eerder beschikbaar gestelde middelen in het kader van het provinciaal coalitieakkoord 2011-2015, ten behoeve van het oplossen van fietsknelpunten. Deze middelen zijn opgenomen in de reserve 'Versterken bereikbaarheid stedelijke netwerken'.
Provinciale Staten van Gelderland hebben - met een financiële bijdrage van de gemeente Maasdriel - op basis van bovengenoemde middelen een budget beschikbaar gesteld ten behoeve van het veiliger maken van de N831. Binnen dit budget is naast kosten voor het aanleggen van het fietspad en de rotonde tevens rekening gehouden met kosten voor inpassing, grondverwerving, het treffen van eventuele mitigerende en/of compenserende maatregelen en de eventuele financiële consequenties van bijvoorbeeld planschade.
Om het fietspad en de rotonde aan te kunnen leggen, dient de provincie de beschikking te hebben over de gronden. Getracht wordt om deze gronden middels minnelijke verwerving in eigendom te krijgen. Een aantal percelen is reeds in eigendom van provincie. Mocht minnelijke verwerving niet haalbaar blijken dan zal de provincie Gelderland overgaan tot onteigening van de gronden.
Er is onderzoek gedaan naar de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan. Conclusie is dat het plan financiëel uitvoerbaar is.
Planschade
Kosten voor eventuele planschade komen voor rekening van het budget dat door Provinciale Staten van Gelderland beschikbaar is gesteld voor het veiliger maken van de N831.
Exploitatieplan
Volgens de Wro moet Provinciale Staten een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Dit inpassingsplan maakt geen bouwplan als bedoeld in afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening mogelijk. Op basis van de Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) hoeft in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
Tijdens de totstandkoming van de plannen voor de N831 zijn omwonenden en participanten diverse malen geïnformeerd over de stand van zaken omtrent het planvormingsproces. Er heeft tweemaal een informatiebijeenkomst plaatsgevonden voor bewoners en belanghebbenden.
Een klankbordgroep bestaande uit aanwonenden en vertegenwoordigers van de dorpsraden van Velddriel en Rossum, is daarnaast tweemaal bijeen gekomen om mee te denken over de inrichting van de N831.
De volgende bijeenkomsten hebben reeds plaatsgevonden:
Datum | Bijeenkomst |
2 september 2014 | informatiebijeenkomst voor bewoners en belanghebbenden |
9 september 2014 | eerste bijeenkomst klankbordgroep |
30 september 2014 | tweede bijeenkomst klankbordgroep |
6 juli 2015 | informatiebijeenkomst voor bewoners en belanghebbenden |
Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaat een inpassingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het inpassingsplan zijn betrokken.
Inspraak op het voorontwerp inpassingsplan heeft plaats gevonden middels een informatiebijeenkomst op 30 november 2015 waarbij (mondelinge) inspraakreacties ingediend konden worden. Naar aanleiding van de informatiebijeenkomst is één inspraakreactie ingediend. Deze inspraakreactie wordt samengevat en beantwoord in de Reactienota inspraak en vooroverleg.
Op grond van artikel 3.1.1, lid 1 juncto artikel 3.1.6, lid 1 onder c Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een inpassingsplan, daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het inpassingsplan is in nauwe samenwerking met de gemeente Maasdriel tot stand gekomen.
Het voorontwerp inpassingsplan is voor vooroverleg voorgelegd aan de volgende instanties:
De binnengekomen vooroverlegreacties worden samengevat en beantwoord in de Reactienota inspraak en vooroverleg.
Op grond van artikel 3.6 Algemene wet bestuursrecht dient het ontwerpinpassingsplan gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter visie gelegd te worden. Gedurende deze periode kunnen zienswijzen ingediend worden.
Het ontwerpinpassingsplan heeft van 21 april 2016 tot en met 1 juni 2015 voor een ieder ter visie gelegen op de volgende plaatsen:
Aanvullend op de ter visie legging heeft op 9 mei 2016 in Kerkdriel een inloopbijeenkomst plaatsgevonden waar het ontwerpinpassingsplan gepresenteerd is.
De provincie Gelderland heeft een viertal schriftelijke zienswijzen ontvangen op het ontwerpinpassingsplan. Deze worden samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen.
Op 28 september 2016 hebben Provinciale Staten van Gelderland het inpassingsplan N831 Velddriel - Alemse Stoep vastgesteld. Op het vaststellingsbesluit is één beroep ingesteld. Op 29 maart 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna Raad van State) het besluit van Provinciale Staten vernietigt wat betreft het plandeel met de bestemming 'Verkeer'. De Raad van State heeft Provinciale Staten opgedragen binnen 20 weken na verzending van de uitspraak (voor 16 augustus 2017) een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de volgende overweging:
Verwerking uitspraak
Het plan heeft tot doel om een vrijliggend fietspad langs de N831 en een rotonde ter plaatse van de bestaande kruising N831 - De Hoorzik mogelijk te maken. Met de uitvoering van de plannen verandert de ligging van de huidige N831 niet, met uitzondering van de kruising met de Hoorzik. Ter plaatse van de kruising met de Hoorzik wordt een rotonde aangelegd. Hiertoe is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Om te voorkomen dat de huidige ligging van de N831 niet verandert, dient deze ligging vastgelegd te worden. De ligging van de N831 wordt vastgelegd middels het opnemen van een figuur 'as van de weg' op de verbeelding en een bijhorende regeling in de planregels (artikel 3.1 sub a). Het midden van de weg dient gelegen te zijn ter plaatse van de 'as van de weg'. Door het opnemen van een as van de weg in combinatie met de tot 'Verkeer' bestemde gronden kan de weg in westelijke richting niet verbreed worden, omdat de bestemming 'Verkeer' hier niet breed genoeg is. Doordat het midden van de weg ter plaatse van de 'as van de weg' gelegen dient te zijn, is het eveneens onmogelijk de weg in oostelijke richting te verbreden. Hiermee is voldoende vastgelegd dat de weg niet dichter bij de woning van appellant kan komen te liggen. Derhalve is er geen sprake meer van een nieuwe situatie in de zin van de Wgh en is het niet nodig een akoestisch onderzoek uit te voeren.
De figuur 'as van de weg' is niet opgenomen ter plaatse van de rotonde N831 - De Hoorzik en de kruising N831 - Meiweg, omdat door de ligging van de rijstroken hier niet zonder meer het midden van de weg bepaald kan worden. De kruisingen kunnen hiermee niet zonder meer voldoen aan de 'as van de weg'.
Om voor de toekomst flexibiliteit te behouden is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen (artikel 3.4 sub b) waarmee afgeweken mag worden van de 'as van de weg' met niet meer dan 1 meter. Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan enkel verleend worden indien uit onderzoek blijkt dat er geen strijdigheid is met de Wet geluidhinder of andere relevante wetgeving. Hiermee blijft een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Reparatie
Verbeelding: opnemen figuur 'as van de weg';
Planregels: aanpassen artikel 3.1 sub a en opnemen dat het midden van de weg gelegen dient te zijn ter plaatse van de aanduiding 'as van de weg';
Toelichting: aanvullen paragraaf 1.1 Aanleiding en doel, paragraaf 6.2 Toelichting op de regels en opnemen paragraaf 7.3 Uitspraak Raad van State.