Plan: | N345 De Kar |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | inpassingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9925.N345DeKar-VST1 |
Regionale bereikbaarheid behoort tot de kerntaken van de provincie. Binnen die kerntaak stelt de provincie zich ten doel veilige wegen, goede fiets- en wandelpaden en een beter openbaar vervoer te realiseren. Om de verkeerssituatie en verkeersveiligheid op de N345 te verbeteren wil de provincie Gelderland maatregelen nemen om de inrichting van de weg tussen carpoolplaats De Kar en de Sluinerweg aan te passen. Deze maatregelen omvatten onder andere verkeerslichten bij carpoolplaats De Kar en een rotonde bij de Sluinerweg. Bovendien worden aan de noord- en zuidzijde van de N345 de parallelwegen aangepast, waardoor de in- en uitritten van de omliggende woningen en bedrijven veilig aansluiten. Tot slot hoort bij de aanpassingen ook nog het verzorgen van veilige fietsoversteekplaatsen.
De genoemde aanpassingen op de locatie van het plangebied passen juridisch-planologisch niet geheel binnen de ter plaatse geldende bestemmingsplannen. Het onderhavige inpassingsplan met identificatienummer NL.IMRO.9925.N345DeKar- en zaaknummer 2018-004608 biedt het juridisch-planologisch kader voor de aanpassingen aan de N345.
Artikel 3.26, eerste lid Wet ruimtelijke ordening (verder: Wro) kent aan Provinciale Staten de bevoegdheid toe om een inpassingsplan vast te stellen indien sprake is van provinciale belangen. Met het opstellen van een inpassingsplan kunnen de beoogde aanpassingen plaatsvinden, die onder meer bijdragen aan de verkeersveiligheid en bereikbaarheid. Het waarborgen van de veiligheid en bereikbaarheid op provinciale wegen is een provinciaal belang. Bovendien overstijgt het plan de gemeentegrenzen, omdat het zowel in gemeente Apeldoorn als in gemeente Voorst plaatsvindt. Hierdoor is het inpassingsplan in dit geval een snellere en efficiëntere manier om de ontwikkeling juridisch-planologisch vast te leggen. Dit is ook de voornaamste reden om een PIP op te stellen. Om dit planvoornemen uit te voeren is dus een provinciaal inpassingsplan opgesteld om de benodigde juridisch-planologische kaders voor de ontwikkeling vast te leggen.
In de provinciale omgevingsvisie Gaaf Gelderland is bereikbaarheid opgenomen als één van de zeven ambities in de provincie Gelderland. Provincie Gelderland staat voor een veilig en toegankelijk Gelders netwerk van (water)wegen, spoor, fiets- en voetpaden en pakt knelpunten aan. Door de aanpassingen aan de N345 wordt het provinciaal wegennetwerk veiliger.
Het plangebied bevindt zich op en langs de N345 op de grens van de gemeente Apeldoorn en de Gemeente Voorst, ten oosten van de rijksweg A1. Het plangebied bestaat uit verschillende percelen en wordt begrensd aan de westzijde door carpoolplaats De Kar en aan de oostzijde door de Sluinerweg. Op onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven op een luchtfoto met een rode omlijning.
Figuur: Huidige situatie N345 met ligging van het plangebied (rode belijning).
Omdat het plangebied twee gemeenten omvat, gelden er in het plangebied ook verschillende bestemmingsplannen. Het gaat hierbij om de volgende bestemmingsplannen:
Gemeente | Naam bestemmingsplan | Datum vastgesteld |
Gemeente Apeldoorn | Parapluherziening parkeren | 21-03-2019 |
Gemeente Apeldoorn | Parapluherziening begeleid wonen digitale plannen | 17-01-2019 |
Gemeente Apeldoorn | Buitengebied Noord-Oost | 09-04-2014 |
Gemeente Voorst | Buitengebied | 28-01-2013 |
Gemeente Voorst | Buitengebied, 1e herziening | 07-07-2014 |
Gemeente Voorst | Buitengebied, 2e herziening | 13-05-2019 |
De geldende bestemmingen zoals die in de bovenstaande bestemmingsplannen staan, voorzien niet geheel in de voorgenomen aanpassingen van de N345. De aanpassingen aan de weg komen voor een aanzienlijk deel over de huidige verkeersbestemming uit de vigerende bestemmingsplannen te liggen. Overige geringe delen van de weginrichting komen te liggen op smalle stroken van agrarische, groene en bedrijfsbestemmingen. De wijzigingen van bestemmingen in dit PIP ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen zijn dus uiterst beperkt. In onderstaande figuur zijn de vigerende bestemmingsplannen van gemeenten Apeldoorn en Voorst gecombineerd weergegeven inclusief het plangebied van het PIP.
Figuur: Vigerende bestemmingsplannen gemeente Apeldoorn en Voorst.
In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt eerst de huidige situatie van het plangebied beschreven en vervolgens de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader beschreven waarbinnen de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende haalbaarheidsonderzoeken besproken die zijn uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkelingen. Daarna volgt in hoofdstuk 5 de toelichting op de juridische regels van het plan. Ten slotte worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan uitgelicht in hoofdstuk 6.
De N345 is een provinciale weg en loopt van Apeldoorn naar Brummen. De weg is 22 kilometer lang en start vanuit Apeldoorn met twee rijstroken in beide richtingen. Vervolgens worden de twee rijstroken één rijstrook per rijrichting. In het plangebied is er één rijstrook per rijrichting, met uitzondering van het eerste deel bij carpoolplaats De Kar in de rijrichting van west naar oost. Hier bevindt zich een invoegstrook waarna de weg verder gaat met één rijstrook per rijrichting. In het plangebied is de maximumsnelheid op de weg 80 kilometer per uur.
In het plangebied zijn twee oversteekplaatsen over de N345. Een bij carpoolplaats de Kar en een bij de kruising met de Oude Apeldoornseweg. De N345 en de Sluinerweg sluiten middels een kruising aan in de oostzijde van het plangebied. Aan weerszijden van de weg bevinden zich parallelwegen waarop de omliggende woningen en bedrijven ontsluiten. Enkele erven zijn ook direct ontsloten aan de N345. Er bevinden zich bovendien fietspaden aan beide zijden van de N345. Naast enkele woningen en bedrijven, bevinden zich agrarische percelen rondom het plangebied. In het plangebied en langs de wegen zijn verschillende bomen en een natte verbindingszone gesitueerd, genaamd de Groote Wetering. Op de onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van het plangebied weergegeven.
Figuur: Foto van het plangebied gezien vanaf de westzijde bij carpoolplaats De Kar (Bron:Google Maps, opnamedatum 2019).
Figuur: Foto van het plangebied met oversteekplaats gezien vanaf Oude Apeldoornseweg (Bron:Google Maps, opnamedatum 2019).
Figuur: Foto van het plangebied gezien vanaf de oostzijde bij de Sluinerweg (Bron:Google Maps, opnamedatum 2019).
Om de verkeersveiligheid op de N345 te verbeteren wordt de inrichting van de weg aangepast tussen carpoolplaats De Kar en de Sluinerweg. In het kader van verkeersveiligheid is de huidige manier van het op- en afrijden van de N345 niet wenselijk met de in de toekomst verwachte toenemende drukte op de weg. Het aanpassen van het op- en afrijden wordt gedaan door de parallelwegen aan te passen en te verlengen aan de noord- en zuidzijde van de weg. Op deze parallelwegen kunnen de op- en uitritten van woningen en bedrijven veilig aansluiten. De parallelwegen sluiten aan op de kruisingen bij carpoolplaats de Kar en de Sluinerweg. Het verkeer op de kruising bij de carpoolplaats is hierbij via een verkeerslicht geregeld. Bij de Sluinerweg is dit geregeld middels de aanleg van een rotonde. Hierbij wordt rekening gehouden met de huidige en toekomstige bereikbaarheid van de bedrijven, carpoolplaats de Kar en de parallelwegen. Fietsers kunnen bij de rotonde en de verkeerslichten de weg veilig oversteken. De oversteekplaats bij de Oude Apeldoornseweg vervalt in de toekomstige situatie. Het deel van de weg waaraan de werkzaamheden plaatsvinden is circa 750 meter.
Landschappelijke inpassing
De weg loopt deels op rechte en autonome wijze door het landschap, en op het andere deel is de weg reactief op het landschap. De loop van de weg vertelt de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap, en draagt bij aan de herkenning van verschillende landschapstypen. De visie is om deze verschillen te versterken, zodat het landschap beter beleefbaar wordt vanaf de weg, en de weg een beplanting heeft passend bij het karakter van de weg op die locatie.
Ter hoogte van de grootschalige ontginningen en tussen de bossen loopt de weg autonoom door het landschap. Het wegprofiel doorsnijdt het landschap, en negeert landschapsstructuren. Omdat de weg een oude rijksweg betreft, en altijd een belangrijke functie heeft gehad, is deze van origine altijd ingeplant geweest als een laan. Door de weg hier te voorzien van laanbeplanting wordt het beeld versterkt en tevens een historische landschapsstructuur hersteld. Alleen ter hoogte van de bossen wordt één zijde van de laan onderbroken. Daar neemt het rechte karakter en de bosrand de functie van de laan over.
Op slechts enkele plekken wordt de bomenlaan onderbroken. Dit is bijvoorbeeld ter hoogte van de beken en weteringen die de weg kruisen. Deze noord-zuid georiënteerde watergangen zijn kenmerkend voor de oostflank van de Veluwe, en doorkruisen vele wegen. Door deze zichtbaar te maken vanaf de weg, blijft dit kenmerk beleefbaar. Ook ter hoogte van De Kar, een dorpje dat sterk gekoppeld is aan de N345 wordt de laan onderbroken.
Met de onderbrekingen van de bomenlaan bij de Groote Wetering en buurtschap De Kar wordt het blikveld geopend op de omgeving, en wordt de relatie gelegd met de aanliggende gebouwen en groenelementen. Een meer parkachtige sfeer met verspreid staande bomen en hagen legt de nadruk op de beleving van een buurtschap, en contrasteert met de eenvormigheid van de laan langs de N345.
Op de locaties waar aanpassingen plaats vinden buiten het wegprofiel, vormen de kenmerken van het aanliggende landschapstype de bouwstenen voor de landschappelijke inpassingen. Alle ontwikkelingen buiten het wegprofiel, krijgen daarmee de identiteit van het betreffende landschapstype mee.
Ter hoogte van de op- en afrit van de A1 is een inpassing wenselijk die aansluit bij het bosrijke- en landgoederen karakter. Dit sluit tevens aan bij het landschapsplan dat is gemaakt voor de verbreding van de A1 (Rijkswaterstaat). Bouwstenen met bosvakken en struiken in natuurlijke vormen zijn hier gepast. Ter hoogte van de Groote Wetering worden bouwstenen toegepast die passen bij de nattere hooilanden, zoals poelen flauwe oevers en natte graslanden. Dit zijn de locaties waar gecombineerd kan worden met bijvoorbeeld waterbergingsopgaves.
Aan de oostkant van De Kar is het wenselijk de kleinschaligheid van het landschap terug te brengen. Dit kan worden bereikt door het toepassen van perceelgrensbeplanting. Binnen de kavels is ruimte voor open graslanden en/of een natuurvriendelijke inrichting.
Om de parallelweg te realiseren is ruimte nodig. Deze wordt vanwege beperkte eigendommen van de provincie Gelderland zo veel mogelijk gezocht in de ruimte van de huidige wegbermen. Omdat hier ook bomen staan, dienen een aantal hiervan te worden verwijderd. In onderstaande figuren is het landschappelijk inpassingsplan te zien. Deze kaarten geven een indicatief beeld van de inrichting; op ondergeschikte onderdelen kunnen nog wijzigingen plaatsvinden.
Wat betreft de landschappelijke inpassing zoals te zien op de kaart van het oostelijke deelgebied is het belangrijk te vermelden dat de beoogde landschappelijke inpassing van de nieuwe rotonde met de Sluinerweg deels wordt gerealiseerd op gronden van particuliere eigenaren op basis van vrijwilligheid. Het gaat specifiek om het zuidelijke deel van de groene rand aan de zuidwestzijde van de rotonde alsmede de groene rand aan de zuidoostzijde van de rotonde. Overigens wordt reeds overleg gevoerd met deze particuliere grondeigenaren.
Verder is voor de landschappelijke inpassing van de rotonde aan de zuidzijde een 'plus-variant' uitgewerkt die niet uitgaat van een kleine wadi en sloten langs de zuidzijde van de rotonde, maar van een grotere wadi/waterpartij. Deze is uitsluitend mogelijk als de hier aanwezige particuliere grondeigenaren hieraan willen meewerken. Dit overleg is momenteel gaande. Mocht de beoogde realisatie van de plus-variant niet mogelijk zijn, dan zal Provincie Gelderland een andere landschappelijke inrichting uitwerken in nauw overleg met de gemeente Voorst. Het volledige advies voor het landschapsplan is te lezen in Bijlage 1.
Figuur: Toekomstige situatie N345 westzijde plangebied met de kruising met verkeerslichten bij De Kar.
Figuur: Toekomstige situatie N345 oostzijde plangebied met de rotonde bij de Sluinerweg.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals een economische crisis, de verandering van het klimaat en de toenemende regionale verschillen onder invloed van groei, stagnatie en krimp, die gelijktijdig plaatsvinden.
In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden. De structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk 'concurrerend', 'bereikbaar' en 'leefbaar & veilig'. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen zijn als volgt:
Ladder voor duurzame verstedelijking
Naast de drie hoofddoelstellingen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder van duurzame verstedelijking houdt in dat er eerst gekeken wordt of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens wordt er gekeken of bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan dient er altijd gezorgd te worden voor een optimale inpassing en een multimodale bereikbaarheid.
Toetsing
Dit inpassingsplan richt zich op de hoofddoelstelling 'leefbaar & veilig' en draagt bij aan de verkeersveiligheid langs de N345 in de gemeente Apeldoorn en Voorst. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op voorliggend plan, aangezien dit geen stedelijke ontwikkeling omvat als bedoeld in artikel 1.1.1 onder 1 Bro.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland en op 1 maart 2019 in werking getreden. In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal:
De focus wordt verdiept door middel van 7 ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. De 7 ambities gaan over energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat tevens thematische visieschetsen. De visieschetsen dienen als onderlegger om met partners het gesprek te voeren over de thema's, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal.
Figuur: Visieschets van het thema bereikbaarheid voor de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Op deze visieschets is het bereikbaarheidsprofiel te zien van Gelderland. Te zien zijn de belangrijkste infrastructuur van wegen, spoorwegen en waterwegen en de knelpunten hierin. De Gelderse corridor en de belangrijkste verbindingen met omringende economische gebieden zijn ook geschetst.
De provincie streeft naar efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegespitst op de veranderende vraag.
De ambities zijn als volgt geformuleerd:
De aanpak van de ambities is hieronder beschreven:
Verkeers- en vervoersbeleid
De provincie Gelderland streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Dit wordt benaderd als een systeem waarin verschillende mobiliteitsnetwerken op elkaar inwerken, ook over provinciegrenzen heen, ter ondersteuning van een sterke economie, welvaart en welzijn.
Hierbij houdt de provincie rekening met de kwaliteit van de leefomgeving, de doorstroming binnen elk netwerk en verkeersveiligheid. Er is specifiek aandacht voor de wisselwerking en knooppunten in het systeem en gaat uit van drie principes: voorkomen, benutten en bouwen.
Dit gebeurt op basis van een meerjaren-investeringsagenda en met een regionale aanpak. Via die aanpak wordt het provinciaal beleid afgestemd op het beleid van het Rijk en de gemeenten.
Toetsing
Dit inpassingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor de aanleg van nieuwe parallelwegen langs de N345, verkeerslichten bij carpoolplaats De Kar en een rotonde bij de Sluinerweg. Het plan heeft als doel de verkeersveiligheid in het plangebied en op de weg te verbeteren. Een infrastructurele verbetering zoals dit plan is in lijn met de ambities en aanpak zoals beschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en het daarin beschreven verkeers- en vervoersbeleid.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
In de Omgevingsverordening staat in art 2.53 onder 4 beschreven dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone uitbreiding van bestaande functies mogelijk gemaakt kan worden met ten hoogste 30 procent als:
De overige regels van de Omgevingsverordening Gelderland die voor dit plangebied van toepassing zijn, worden per planologisch aspect besproken in Hoofdstuk 4.
Toetsing
De bestaande functie van de weg wordt niet met meer dan 30% uitgebreid. Hiermee past het inpassingsplan binnen de regels van de omgevingsverordening.
Er is een nieuwe werkwijze voor wegenbouwprojecten vastgesteld (Vastgesteld door GS op 30 maart 2021). Er is een uniforme werkwijze uitgewerkt. Hierin zijn projectspecifieke thema's bepaald, in elk geval de thema's Verkeer, Landschap, Natuur en Cultuurhistorie. Ook de toekomstverwachting van bomen (vitaliteit van de bomen) speelt mee. Per project kunnen zo nodig andere thema's worden toegevoegd.
De werkwijze houdt in dat deze thema's worden vervolgens onderzocht. Dit leidt tot een aantal principekeuzes per thema. Daarna volgt dan een integrale afweging waarin de principekeuzes tegen elkaar worden afgewogen. De bedoeling van deze werkwijze is dat afwegingen over bomen langs wegen voor de verschillende projecten zo uniform mogelijk worden uitgevoerd. Tegelijkertijd blijft de provincie recht doen aan de lokale situatie: maatwerk dus. In navolgende afbeelding is het afwegingskader weergegeven.
Figuur: Schematische weergave afwegingskader bomen langs wegen provincie Gelderland.
Toetsing
Conform de nieuwe werkwijze is het plan voor de N345 uitgewerkt. Kap van bomen is zeer beperkt aan de orde en deze worden gecompenseerd.
In het Functioneel kader wegennet Gelderland beschrijft de provincie hoe ze met haar wegennet om wil gaan. In het Functioneel kader wegennet Gelderland is het regionale hoofdwegennet beschreven en getekend op kaarten. Dat zijn voornamelijk provinciale wegen, maar ook de rijkswegen en een aantal gemeentelijke wegen vervullen een belangrijke economische functie voor onze provincie. Uitgangspunt is dat Provincie Gelderland vooral investeert in die wegen die een belangrijke rol vervullen voor de economische bereikbaarheid. Behalve om woon-werk verkeer, gaat het ook om verkeer voor het leveren van diensten en goederen.
Figuur: Functiekaart voor de provincie met verschillende soorten wegen, waarbij onderscheid gemaakt wordt in wegen met een erg belangrijke rol voor het regionale
verkeer en wegen met een minder belangrijke rol.
Binnen het functioneel kader heeft de N315 Doetinchem-Ruurlo de status van een regionale verbindingsweg. Een regionale verbindingsweg heeft een functie als voorkeursroute voor de afwikkeling van het regionale verkeer voor zover dit niet over doorgaande snelwegen wordt afgewikkeld. Het gaat om verkeer tussen stedelijke netwerken en streekcentra onderling en tussen regionale kernen en doorgaande snelweg in een niet-stedelijk gebied. Deze wegen zijn te categoriseren en uit te voeren als stroomweg of goed ingerichte gebiedsontsluitingsweg en hebben in de regelstrategie een verhoogde prioriteit vanwege het groot regionaal economisch belang om het kerngebied te kunnen ontsluiten op de (boven)regionale omgeving.
Toetsing
De N345 t.h.v. De Kar heeft de status van regionale verbindingsweg. Onderhavig plan draagt bij aan de gewenste inrichting van deze weg.
Op 30 mei 2013 heeft de gemeenteraad van de gemeente Apeldoorn de 'Structuurvisie Apeldoorn biedt Ruimte' vastgesteld. ‘Apeldoorn biedt ruimte’ geeft een doorkijk tot 2030 en vervangt de structuurvisie voor het stedelijke gebied uit 2002 en de structuurvisie voor het landelijk gebied uit 1993. Door zo veel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare, krijgt Apeldoorn de ruimte zich te blijven ontwikkelen. Iedereen wordt daarbij uitgenodigd die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Hierbij biedt de structuurvisie ruimte binnen kaders.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. Denk aan de Veluwe, de beken, sprengen en enken, de fijnmazige voorzieningenstructuur, het Weteringengebied, de spoor- en snelwegen en de parken & lanen. Het fundament van Apeldoorn wordt gekoesterd en versterkt. Want alleen daardoor wordt de leefkwaliteit op peil gehouden blijft de gemeente Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie.
In de structuurvisie zijn vier ambities geformuleerd , die voortbouwen op wat Apeldoorn grotendeels al is en waar het sterk in is. Ze zijn samen te vatten onder de onderwerpen:
Toetsing
Het inpassingsplan zorgt voor een veilige verkeerssituatie en draagt daarmee bij aan de ambitie uit de structuurvisie van het leveren van een bijdrage aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners.
De gemeente Apeldoorn heeft een Verordening Groene Balans vastgesteld die bij dit plan van belang is. Conform 'De groene balans' moet compensatie wordt toegepast binnen de volgende reikwijdte:
Toetsing
Bij onderhavig plan is dus uitsluitend sub 1 aan de orde. De compensatie is als volgt uitgewerkt:
De benodigde compensatie is uitgewerkt in de navolgende tabel.
Onderdeel | Oppervlakte | Factor | Opmerking |
Wegbestemmen natuurbestemmings bestaande carpoolplaats | 579 m2 | 1 | De situatie bestaat al zeker 20 jaar. Toch zal er, nu definitief de natuurbescherming wordt verwijderd, worden gecompenseerd. |
Wegbestemmen bestaand bos | 804 m2 | 1,66 | Totaal 1.335 m2 bos nodig. Bos moet door bos worden gecompenseerd |
Wegbestemmen agrarisch en kap bomen | 80 m2 | 1 | |
Wegbestemmen natuur, grazige vegetatie |
De benodigde compensatie (exclusief bos) bedraagt 737 m2 (579+80+78 m2). Deze compensatie zal worden gerealiseerd middels de nieuwe wadi aan de oostzijde van de Kar. In het provinciaal inpassingsplan krijgt de wadi een Natuur-bestemming. Deze is ruim 800 m2 groot. Op navolgende kaart is aangeduid welk gebied globaal als natuur wordt bestemd (fuchsiarood aangeduid).
Figuur: Globale aanduiding van het vlak dat een natuurbestemming krijgt, ten oosten van carpoolplaats De Kar.
In totaal moet er daarnaast 1.335 m2 bos worden gecompenseerd met bos. Hiervoor is binnen het plan geen ruimte. Om die reden zal hiervoor financiële compensatie plaatsvinden: de verplichting wordt overgenomen en wordt het ingezet in de Groene Mal. De financiële compensatie bedraagt 13 euro per m2 buiten de bebouwde kom (index jaar 2018).
Hiermee wordt voldaan aan de compensatie en aan de verordening Groene Balans van de gemeente Apeldoorn.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen. Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is mogelijk, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Figuur: Kaart Groene Mal met de verschillende groenstructuren binnen de gemeente Apeldoorn.
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de directe woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
Toetsing
Voor N345 De Kar zijn twee projecten van belang in het kader van de Groene Mal, namelijk de lanenstructuur waarbinnen de N345 valt en de weteringenstructuur waarbinnen de Grote Wetering valt. Behoud van de bestaande structuren staat centraal in de Groene Mal. De laanstructuur van de N345 laan wordt met de voorgenomen aanpassingen dan ook niet aangetast. Ook de weteringenstructuur is van groot belang voor de Groene Mal, omdat de weteringen in het gebied de drie grote groengebieden verbinden. Deze structuur wordt niet verstoord met de voorgenomen aanpassingen uit dit plan.
Op 14 november 2017 heeft de gemeenteraad van gemeente Voorst de 'Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst' vastgesteld. De visie heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds is de visie bedoeld om met de samenleving ambities bepalen en vervolgens deze ook behalen. Anderzijds fungeert de visie ook als een toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In het gehele ruimtelijke beleid van gemeente Voorst is de eigen identiteit leidend. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten hierbij passen en die waar mogelijk versterken. Met identiteit worden de diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in onze gemeente bedoeld. Een extra element dat de gemeente aan die identiteit wil toevoegen is duurzaamheid. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om onze ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomstbestendig te maken.
Vanuit de identiteit is naar thema’s gekeken en naar ontwikkelingen die op de gemeente af komen. In deze visie formuleren de gemeente Voorst strategische beleidskeuzes, gericht op het behouden en versterken van de eigen identiteit, op de volgende thema’s:
Toetsing
De aanpassingen aan de N345 dragen bij aan de leefbaarheid in de gemeente Voorst. Een infrastructurele verbetering zoals dit plan is daarom in lijn met de ambities en aanpak van de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.
In de beleidsdocumenten op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau wordt het verbeteren van de bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid nagestreefd. Voorliggend inpassingsplan past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid.
Een milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.-procedure) is een hulpmiddel bij de besluitvorming over ingrijpende projecten, met als doel om in de besluitvorming het milieubelang een volwaardige rol te laten spelen. Niet alle ruimtelijke ontwikkelingen vallen onder de m.e.r.(beoordelings)-plicht. Dit is afhankelijk van de toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) en de Wet natuurbescherming. Daarin staat beschreven in welke gevallen de milieueffecten van een project nader onderzocht moeten worden om te kunnen beoordelen of het project doorgang kan vinden. Verder kan de plicht van een nader onderzoek volgen uit de mogelijke negatieve gevolgen die een project heeft voor de natuurwaarden binnen de beschermde Natura 2000-gebieden.
Voor de vraag of een m.e.r.-plicht geldt, moet allereerst worden beoordeeld of sprake is van een activiteit in kolom 1 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Voor auto(snel)wegen en de m.e.r.-plicht zijn de categorieën C1.2 en C1.3 relevant:
"de aanleg van een autosnelweg of autoweg" en "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg".
Hier kan worden geconstateerd dat de N345 carpoolplaats De Kar-Sluinerweg niet voldoet aan de activiteitomschrijvingen van deze categorieën, zodat geen plan- of besluit m.e.r.-plicht geldt. De weg is immers niet alleen toegankelijk via knooppunten of door verkeerslichten geregelde kruispunten en het is ook niet verboden om op de weg te stoppen. Ook worden geen borden autoweg of autosnelweg geplaatst.
Bovendien is ook categorie D.1.2 nog relevant: "De wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een, autosnelweg of autoweg)." Echter, in dit plan is geen sprake van een weg met vier rijstroken. Dit betekent dat ook op grond van deze categorie geen plan- of besluit m.e.r.-plicht geldt.
Naast de directe m.e.r.-plicht bestaat ook de verplichting tot het opstellen van een planMER, als het plan een activiteit mogelijk maakt waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dit is het geval als het plan afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Zoals nader beschreven in paragraaf 4.8 volgt uit de onderzoeken dat significante gevolgen kunnen word uitgesloten en daarmee geen aanleiding is voor het opstellen van een PlanMER.
In de Wet geluidhinder staat wet- en regelgeving beschreven ten aanzien van geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai. In artikel 74 van deze Wet geluidhinder is bepaald dat geluidrelevante wegen een geluidzone hebben. Bij fysieke wijziging aan wegen zoals zich in dit plan voordoet, moet er op grond van de Wet geluidhinder onderzoek worden uitgevoerd naar de mogelijke verandering van de geluidbelasting ter plaatse van bestaande geluidsgevoelige bestemmingen. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd binnen het aandachtsgebied van de weg en binnen de wettelijk voorgeschreven zone. Uitzondering hierop zijn de wegen:
Onderzoek
Ten behoeve van het PIP is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2 met de rekenbladen in Bijlage 3. Uit dit onderzoek volgt dat door het toevoegen van de VRI, het verlengen van de Parallelweg Zuid, de rotonde en de autonome groei van het verkeer de gecumuleerde geluidbelasting ten hoogste 1,4 dB toeneemt. Dit is zonder eventuele maatregelen die vanuit het Actieplan 2018-2022 voortkomen. Er is langs het gehele traject geen sprake van een reconstructie in de zin van de wet geluidhinder. Dit betekent dat geen maatregelen hoeven te worden overwogen.
Actieplan Geluid 2018-2022
De provincie Gelderland heeft ten aanzien van de leefomgeving haar visie en aanpak opgenomen in het Actieplan Geluid 2018-2022. Het beleidskader ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai gaat uit van een geluidbelasting van 63 dB en omvat onder andere het voorkomen van nieuwe geluidknelpunten. Voor situaties waarvoor een hogere waarde dient te worden vastgesteld, geldt het volgende:
Vanuit het Actieplan geluid 2018-2022 wordt het aanbrengen van geluidreducerend asfalt benoemd als mogelijke maatregel. Door het optrekken en afremmen van het verkeer tussen het aan te brengen verkeerslicht en de aan te brengen rotonde, heeft dit op deze locatie echter onvoldoende effect.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Er is weliswaar sprake van een kleine toename van de geluidbelasting, maar deze is niet zodanig dat sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. De kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In dit programma staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Daarbij houdt het programma rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL.
Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Ng/m³ NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.
Er is voor de aanpassingen in dit plan aan de N345 een onderzoek uitgevoerd om de lokale luchtkwaliteit van het meest recente jaar, 2019, en de toekomstige luchtkwaliteit in 2031 te berekenen.
Onderzoek
In het uitgevoerde onderzoek, dat te zien is in Bijlage 4, zijn de infrastructurele aanpassingen aan de N345 ter hoogte van de Kar modelmatig met GEOMILIEU doorgerekend. De berekende maximale - en minimale concentraties voor de jaren 2019 en 2030 op de rekenpunten, welke op 10 meter vanaf de wegrand liggen langs de N345, zijn berekend. Alle berekende waarden voldoen aan de Europese normen voor luchtkwaliteit c.q. aan in de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarden voor luchtkwaliteit voor de stoffen stikstofdioxide en fijnstoffen uit tabel 1.
De voorgenomen bestemmingsplanwijziging is op basis van de Wet van milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 regels Luchtkwaliteit, geen bezwaar en vormt geen beperking van het voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Er zijn, ook op basis van het luchtkwaliteitsonderzoek, geen redenen om maatregelen, ten aanzien van de lokale luchtkwaliteit, te nemen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. De aanpassingen aan de weg zijn niet aan te merken als realisatie van een gevoelige functie. Tevens zal er door de voorgenomen ontwikkeling geen grond uit het plangebied worden afgevoerd en is er bij de provincie geen bodemverontreiniging bekend. Nader bodemonderzoek in het kader van dit provinciaal inpassingsplan is derhalve niet nodig.
Conclusie
Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft de ambities en doelen voor de komende jaren. Het waterschap wil de waterveiligheid waarborgen, zorgen voor voldoende en schoon oppervlaktewater, zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.
Waterschap Vallei en Veluwe: Keur 2013
De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod? en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (o.a. dijken en kaden), watergangen (o.a. kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen, wegen en gemalen). De keur maakt het mogelijk dat het waterschap haar taken als waterkwaliteits? en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren en initiatieven van derden kan toetsen.
De regels in de Keur hebben betrekking op het lozen, afvoeren, onttrekken of aanvoeren van grondwater en water uit sloten en andere waterlopen. Ook kent de Keur verbodsbepalingen over zaken die niet mogen in of om waterlopen. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en op waterlopen heeft met de Keur te maken.
Het is zonder vergunning van het waterschap verboden om water, afkomstig van een uitbreiding van verhard oppervlak, te lozen op watergangen indien dit gebeurt via nieuw verhard oppervlak buiten de bebouwde kom en het totaal aaneengesloten nieuwe oppervlak meer bedraagt dan 0,4 ha, dan wel indien dit gebeurt via nieuw verhard oppervlak binnen de bebouwde kom en het totaal aaneengesloten nieuwe oppervlak meer bedraagt dan 0,15 ha.
De eis van het waterschap ten aanzien van een toename aan verharding is dat voor het oppervlak aan nieuwe verharding, dat gaat lozen op oppervlaktewater, een compenserende waterberging moet worden aangelegd van 60 mm ofwel 600 m³ per hectare nieuw verhard oppervlak.
Daarnaast moet oppervlaktewater, dat door de toename van verharding of anderszins gedempt wordt, voor 100% gecompenseerd worden door nieuw te graven oppervlaktewater.
In overleg met het waterschap moet bepaald worden hoe de watercompensatie ingevuld moet worden. Ook kan het waterschap aanvullende randvoorwaarden en eisen stellen en aandachtspunten benoemen.
Voor het wijzigen of aanleggen van een waterstaatswerk (zoals een oppervlaktewaterlichaam of een ondersteunend kunstwerk) is een vergunning van het waterschap vereist. Negatieve gevolgen voor de doorstroming van bestaande watergangen moeten worden voorkomen. Als een nieuw oppervlaktelichaam wordt aangesloten op een bestaand watersysteem moet het oppervlaktewaterlichaam voldoen aan zodanig afmetingen dat het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam, als onderdeel van het totale watersysteem, kan worden gewaarborgd
Watertoets
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin moet staan hoe rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige situatie en wat de gevolgen zijn van het plan voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Dit wordt beschreven in de zogenaamde watertoets. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Onderzoek
Oppervlaktewateren, waterkeringen, watergangen
In het plangebied bevinden zich geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen als regionale waterberging. Een uitzondering is de Groote Wetering, die een status heeft als A-watergang. Deze watergang kruist (overkluist) de N345 en dit wijzigt met onderhavig plan niet.
Toename verharding
Bij onderhavig plan neemt de oppervlakte aan verhard oppervlakte beperkt toe. Het totaal aaneengesloten nieuwe oppervlak bedraagt minder dan 0,4 ha. Hiermee is de verbodsbepaling vanuit de Keur niet van toepassing.
Er wordt binnen onderhavig plan wel voorzien in waterberging in de vorm van twee wadi's direct ten zuiden van de aan te leggen rotonde.
Watertoetsoverleg
Er is in het kader van de watertoets divers overleg gevoerd met het waterschap over onderhavig plan. Het waterschap kan in hoofdlijnen instemmen met het plan.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal vervallen wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Indien dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden rekening wordt gehouden, evenals met in de grond aanwezige of te verwachten archeologie.
Figuur: Archeologische verwachtingskaart van gemeenten Apeldoorn en Voorst voor het plangebied van de N345 traject De Kar - Sluinerweg.
Onderzoek
In het plangebied zijn tot op heden geen archeologische resten bekend. In de ruimere omgeving zijn van de dekzandkoppen archeologische vindplaatsen uit de steentijd bekend. Tevens liggen op de rand van het plangebied enkele erven, die in ieder geval uit de tweede helft van de 18e eeuw dateren.
Er wordt geadviseerd om in de gebieden met een middelhoge tot hoge verwachting bij bodemverstoringen dieper dan 30 cm-mv een vervolgonderzoek uit te voeren. Op basis van het selectiebesluit van de gemeenten Apeldoorn en Voorst dient het vervolgonderzoek (in eerste instantie) te bestaan uit een verkennend booronderzoek. zie Bijlage 6 voor het selectiebesluit. Voor gebieden met geen of lage archeologische verwachtingen wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het verkennend booronderzoek wordt uitgevoerd maar zal ten tijde van het ontwerp-PIP nog niet gereed zijn. Ter bescherming van aanwezige archeologische waarden zijn de dubbelbestemmingen uit de geldende bestemmingsplannen overgenomen.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en inpassingsplannen. De provincie Gelderland heeft de cultuurhistorische waarden op kaart gezet in de Gelderse cultuurhistoriekaart (https://www.gelderland.nl/Cultuur-en-erfgoed). Op deze kaart is af te lezen dat in het plangebied geen (formeel) beschermde cultuurhistorische waarden voorkomen, zoals monumenten of beschermde landgoederen. Bovendien is door schaalvergroting de oude ontginningsstructuur en de historische laanbeplanting niet meer herkenbaar. Hierdoor is er geen specifieke cultuurhistorische waarde. De historische beek (de Groote Wetering) wordt niet verstoord door het plan. Zoals beschreven in 2.2 is bij de landschappelijke inpassing van de weg rekening gehouden met de historische landschapsstructuren.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
Wet- en regelgeving
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten. De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen. De Wnb bevat (voor zover voor bestemmingsplannen relevant) regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen, kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als de zogenaamde ADC-toets wordt doorlopen, waarin wordt afgewogen of er alternatieven zijn, dwingende redenen van openbaar belang en of er gecompenseerd wordt.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland
Gelders Natuurnetwerk
Conform de bepaling uit de Wet natuurbescherming heeft de provincie Gelderland gebieden aangewezen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', in Gelderland 'Gelders Natuurnetwerk' (GNN) genaamd.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is het beleid voor het GNN als volgt beschreven. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied nieuwe natuur. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden.
Het GNN en de Groene Ontwikkelingszone vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities, zoals stilte. Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het GNN.
In de Omgevingsverordening Gelderland zijn regels voor het GNN gesteld (artikel 2.39 e.v.). Bepaald is dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen het GNN in principe geen nieuwe functies mogelijk maakt. Uitbreiding van bestaande functies kan alleen worden mogelijk gemaakt als de kernkwaliteiten van het gebied per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in het bestemmingsplan.
Groene Ontwikkelingszone
Naast het Gelders Natuurnetwerk heeft de provincie ook gebieden aangewezen als Groene Ontwikkelingszone (GO). In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is het beleid voor de GO geformuleerd. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De provincie nodigt uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van die dubbele doelstelling. Er is ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding van bestaande functies.
In de Omgevingsverordening Gelderland zijn regels voor het GO gesteld (artikel 2.52 e.v.). Bepaald is dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen GO in principe geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk maakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied. Nieuwe kleinschalige ontwikkelingen of uitbreiding van bestaande functies kan alleen mogelijk worden gemaakt als de kernkwaliteiten 'per saldo' niet significant worden aantast (bij een beperkte uitbreiding en bij een uitbreiding van bestaande grondgebonden landbouwbedrijven en extensieve openluchtrecreatie) dan wel de kernkwaliteiten substantieel worden versterkt (bij een nieuwe kleinschalige ontwikkeling en bij een grote uitbreiding). De inpassing dan wel versterking van de kernkwaliteiten moeten worden verankerd in hetzelfde dan wel een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
De kernkwaliteiten die gelden binnen het Gelders natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone zijn omschreven in de atlas Kernkwaliteiten GNN en GO, of in bijlage 5 Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone bij deze verordening. Hierbij gaat het niet alleen om de aanwezige natuurwaarden, maar ook om de nagestreefde natuurwaarden en de bijbehorende milieucondities.
Beschermde soorten
Voor het aspect ecologie is onderzoek gedaan naar de aanwezige flora en fauna in het gebied. Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten en natuurbeleid aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.
In het flora- en faunaonderzoek, dat is bijgevoegd in Bijlage 7, staat beschreven dat uit onderzoek is gebleken dat bij de voorgenomen werkzaamheden een tweetal in gebruik zijnde nesten van de roek door het kappen van bomen verwijderd gaan worden. Het verwijderen en verstoren van roekennesten is ontheffingsplichtig.
Echter, deze roekennesten zijn in de laatste twee veldonderzoeken niet aangetroffen. Bovendien waren de Roeken niet aanwezig in en rondom de locatie van deze boom. Dit betekent dat de roekennesten weg zijn uit de boom en dat roeken geen nieuwe nesten hebben gerealiseerd in het plangebied. Bij het kappen van de bomen is overtreding van de Wet natuurbescherming niet aan de orde als geen broedende vogels aanwezig zijn in de boom. Een ontheffing is daarmee overbodig.
Natura 2000
Niet stikstof-gerelateerde effecten:
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 5,5 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Veluwe. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstofgerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Stikstof-gerelateerde effecten:
Een AERIUS-berekening (met AERIUS-Calculator, versie 2019A) is uitgevoerd voor de geplande werkzaamheden in het plangebied. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de werkzaamheden ten behoeve van de veranderingen op en langs de N345 ter hoogte van De Kar hebben een niet significante stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar tot gevolg (zie Bijlage 10). Een vergunning Wet natuurbescherming, onderdeel stikstof is niet aan de orde.
Bescherming houtopstanden
Het plangebied valt buiten de bebouwde kom van Apeldoorn en daarbij ook buiten de 'bebouwde kom boswet'. De te kappen bomen ten zuiden van de carpoolplaats De Kar vallen onder beplanting van meer dan 10 are, voor de te kappen zomereiken, essen en esdoorns dient een kapvergunning te worden aangevraagd.
Indien enkele zomereiken toch gekapt dienen te worden tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden moet ook hier een kapvergunning voor worden aangevraagd omdat deze uit een rijbeplanting bestaat van meer dan 20 bomen.
Gelders Natuurnetwerk
De locatie waar De Kar wordt verbonden met de parallelweg van de N345 maakt onderdeel uit van de GO van de provincie Gelderland (licht groen). Daarnaast maakt de watergang (donkergroen), welke ten zuiden en ten westen van dit perceel loopt, onderdeel uit van het GNN. In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in het GO en GNN weergegeven.
Figuur: Kaart van de ligging Groene ontwikkelingszone en het Gelders natuurnetwerk ten opzichte van het plangebied.
Met de uitvoering van dit plan gaat een deel van het GO-areaal verloren. Hierdoor moet de ontwikkeling op dit perceel getoetst worden aan de wezenlijke waarden en kenmerken van de GO. Dit is gedaan in Bijlage 9. De oppervlakte van het verlies van het GO-areaal is 1.305 m2. Het GO-gebied wordt vanwege het ontbreken van specifieke kernkwaliteiten niet negatief beïnvloed. Ondanks dat andere negatieve effecten op GO-gebied achterwege blijven, dient het verlies te worden gecompenseerd. Het areaal GO neemt af en daarmee is het een aantasting van de kernkwaliteit. In artikel 2.53 van de geconsolideerde omgevingsverordening staat dat de uitbreiding zodanig ingepast moet worden in het landschapstype dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast. Het verlies dient gecompenseerd te worden, zodanig dat het ontwerp wordt ingepast in het landschapstype. Dit compenseren is mogelijk door de kernkwaliteiten te versterken.
In dit plan wordt deze compensatie behaald door het verminderen van de barrièrewerking van de N345. Met de reconstructie van de parallelweg wordt de barrière van de N345 op soorten te verkleind. Door een faunatunnel of loopplank te maken bij de duiker in de Groote Wetering onder de N345 door, kunnen amfibieën zoals kamsalamanders gemakkelijk de N345 kruisen. Ook andere dieren, zoals kleine zoogdieren, kunnen op die manier de N345 kruisen. Het nemen van de compensatiemaatregel zorgt voor een versteviging van het GO en daarmee voor een verbinding met andere GO-gebieden en GNN-gebieden.
Conclusie
Mits rekening gehouden wordt met de in het rapport aanbevolen maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten en natuurbeleid aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.
De melding inzake de beschermde houtopstanden zal worden gedaan en waar nodig zal een kapvergunning bij de gemeente aangevraagd worden.
Wet en regelgeving
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog vrijwel dagelijks conventionele explosieven gevonden. Volgens mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen.
Onderzoek
Voor het inpassingsplan is een vooronderzoek uitgevoerd naar mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE). Op basis van de beoordeelde feiten van het vooronderzoek is geconcludeerd dat er indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE. De volgende gevechtshandelingen / CE gerelateerde handelingen hebben in en nabij het onderzoeksgebied plaatsgevonden:
De volgende CE kunnen mogelijk in het onderzoeksgebied worden aangetroffen:
Het onderzoeksgebied is gedeeltelijk verdacht op CE. Het CE verdachte gebied is na vooronderzoek horizontaal afgebakend.
Uit het vooronderzoek komt het volgende advies naar voren: voor de CE verdachte gebieden wordt geadviseerd om een nadere verdiepingsslag te maken en te kijken of deze met behulp van informatie over naoorlogse werkzaamheden kunnen worden verkleind. Bij een pragmatisch opsporingsadvies wordt de focus gelegd op de naoorlogse veranderingen binnen het plangebied, de verdachte gebieden en mogelijk te verwachte explosieven komende uit het vooronderzoek en de toekomstig uit te voeren werkzaamheden. Deze 3 “lagen” worden over elkaar heen geprojecteerd om zodoende te bepalen binnen welke gebieden een nader explosievenonderzoek noodzakelijk is. De risico’s en uitwerking van explosieven worden in een pragmatisch opsporingsadvies niet besproken,omdat deze in de meeste gevallen detonatie en dodelijk letsel zullen zijn.
Bij het opstellen van een projectgebonden risicoanalyse wordt net als bij een pragmatisch opsporingsadvies gekeken naar de toekomstige werkwijze in combinatie de verdachte gebieden en mogelijk te verwachte explosieven komende uit het vooronderzoek en uw toekomstig uit te voeren werkzaamheden. Naast voorgenoemde zaken wordt in een projectgebonden risicoanalyse ook de risico’s en uitwerkingen van de mogelijk aanwezige explosieven meegenomen.
Conclusie
Het vooronderzoek geeft een duidelijk beeld van de kans op niet gesprongen explosieven. Voorafgaand aan de werkzaamheden wordt dit nog verder onderzocht. Het onderzoek in acht nemend vormen niet gesprongen explosieven geen belemmering voor het planvoornemen.
Beleid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Onderzoek
Voorliggend inpassingsplan heeft betrekking op de aanleg van nieuwe parallelwegen langs de N345, verkeerslichten bij carpoolplaats De Kar en een rotonde bij de Sluinerweg. Het plangebied ligt nabij enkele inrichtingen, waaronder een LPG tankstation. In onderstaande afbeelding is een uitsnede te zien van de risicokaart voor het plangebied.
Figuur: Uitsnede risicokaart met plangebied. Op deze risicokaart is te zien dat er een tweetal risicocontouren in de omgeving ligt, maar dat dit niet in de buurt van het plangebied ligt.
Een ontsluitingsweg betreft geen gevoelige functie. Over de N345 vindt (beperkt) vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Hoewel de reconstructie geen wezenlijk ander tracé betreft dan het bestaande, is het feit dat er een reconstructie plaatsvindt op zich een reden om de situatie rond de externe veiligheid in beeld te brengen. Om die reden is dan ook onderzoek uitgevoerd waarin de externe veiligheid in beeld is gebracht. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 12 .
Uit het onderzoek volgt dat De reconstructie van de N345 er niet toe leidt dat er (beperkt) kwetsbare objecten binnen de contour van de PR10-6 komen te liggen. Bovendien wijzigt de hoogte van het groepsrisico niet als gevolg van de reconstructie.
Wel is een lichte verantwoording van het groepsrisico benodigd. Voor deze verantwoording van het groepsrisico moet de Veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen. Deze rapportage dient daarvoor als basis.
De licht verantwoording van het groepsrisico bestaat uit de volgende onderdelen:
Er is advies aangevraagd bij de Veiligheidsregio in het kader van het vooroverleg. De ODRN kan zich vinden in de conclusies uit dit rapport en heeft daarop geen aanvullingen. De reactie van de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland is besproken in 6.2. De adviezen van de veiligheidsregio worden meegenomen bij de uitwerking.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig inpassingsplan.
De kabels en leidingen zijn geïnventariseerd en allemaal opgenomen op de digitale tekening van het definitief ontwerp. Er komen geen planologisch relevante kabels en leidingen voor in het plangebied (kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische bescherming).
Wat betreft de wel aanwezige kabels en leidingen wordt nog nader overleg gevoerd met de nutsbedrijven. Dit zal worden gedaan voor de realisatie van het plan.
Een inpassingsplan is een instrument in de ruimtelijke ordening. Het instrument bestaat sinds de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008. Een inpassingsplan wordt vastgesteld voor plannen van rijks- of provinciaal belang. Provinciale Staten zijn bevoegd, als er sprake is van provinciale belangen, voor de daarbij betrokken gronden een inpassingsplan vast te stellen, met als gevolg uitsluiting van delen van de vigerende gemeentelijke bestemmingsplannen op die gronden. De gemeenteraad moet daarover vooraf gehoord worden.
De opzet van een inpassingsplan is gelijk aan dat van een bestemmingsplan. Met het plan wordt de bestemming van een gebied juridisch vastgelegd. Het plan regelt:
Het voorliggende inpassingsplan maakt het diverse aanpassingen aan het profiel van de N345 mogelijk. In technische zin is het inpassingsplan afgestemd op de Wro en voldoet het aan de recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging van plannen (RO-Standaarden 2012).
Het inpassingsplan bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het inpassingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving opgenomen.
In de planopzet is de recente uitgave 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012', kortweg SVBP 2012, gehanteerd. Daarnaast zijn de van het inpassingsplan deel uitmakende regels - daar waar van toepassing - afgestemd op de plansystematiek van de gemeente Apeldoorn en Voorst. De regels worden - voor zo ver nodig geacht - van een nadere toelichting voorzien. De regels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd.
Bij de opzet van de regels is enerzijds vastgelegd wat noodzakelijk is voor de rechtszekerheid van omwonenden. Anderzijds is waar mogelijk flexibiliteit aangehouden voor de verdere detaillering van het ontwerp van het traject.
Een inpassingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Natuur
De wadi die wordt gerealiseerd ten zuiden van de weg krijgt een natuurbestemming. Met deze natuurbestemming wordt het verlies aan natuurbestemming ter plaatse van de carpoolplaats gecompenseerd.
Verkeer
De voor 'Verkeer' bestemde gronden zijn bestemd voor verkeer van en naar de aangrenzende erven. Op deze gronden zijn bouwwerken toegestaan.
Waarde - Archeologie
Ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden zijn de dubbelbestemmingen uit de bestaande bestemmingsplannen overgenomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaald oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelbepaling is conform het Bro overgenomen in het inpassingsplan.
Artikel 11 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn aanvullende bouwregels opgenomen voor ondergronds bouwen, bouwen langs water en overschrijding van bouwgrenzen die voor alle bestemmingen gelden.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
Er gelden voor het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken ook regels die op het gehele plan op meerdere bestemmingen van toepassing zijn. In dit plan betreft het regels waarin is aangegeven welk gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel omvat een afwijking bij een omgevingsvergunning voor onder andere het overschrijden van de maatvoeringsbepalingen en het toestaan van nutsvoorzieningen.
Artikel 14 Overige regels
In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen waar in dit plan naar wordt verwezen de regelingen betreffen zoals die luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het inpassingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
In het inpassingsplan is het overgangsrecht conform de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Bro opgenomen.
Artikel 16 Slotregel
In de slotregel is aangegeven dat het inpassingsplan wordt aangehaald als 'N345 De Kar'.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Bro gaat een inpassingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Hieronder is nader ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 van de Wro dient in het kader van een inpassingsplan onder andere inzicht te worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In dit verband dient tevens onderzocht te zijn of op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro de verplichting bestaat om een exploitatieplan op te stellen. Daarbij is in de eerste plaats van belang welk type bouwplan wordt gerealiseerd. Indien het een bouwplan betreft dat behoort tot een categorie die is genoemd in artikel 6.2.1 Bro, bestaat in beginsel de plicht een exploitatieplan op te stellen. Deze verplichting vervalt indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
Op grond van hoofdstuk 6 van de Wro geldt de verplichting een exploitatieplan op te stellen om het kostenverhaal te verzekeren, indien een ruimtelijk plan voorziet in bouw- en/of verbouwplannen. Wat onder een bouwplan wordt verstaan, staat genoemd in artikel 6.2.1. van het Bro en betreft onder andere de bouw van één of meer woningen. De aanpassingen aan de N345 vallen niet onder hetgeen de wet verstaat onder bouwplannen. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet aan de orde.
Voor de aanpassingen aan de N345 zijn middelen beschikbaar gesteld die de realisatie dekken. Een deel van de benodigde gronden zijn in eigendom van derden. De grondverwerving ten behoeve van de realisatie van het plan wordt door de provincie ten tijde van het ontwerp inpassingsplan in gang gezet. Wanneer minnelijk geen overeenstemming wordt bereikt, biedt het inpassingsplan zo nodig een titel voor onteigening. Gelet op het bovenstaande is het inpassingsplan financieel uitvoerbaar.
Er heeft in het kader van de verkenning en de planvoorbereiding voor het project N345 De Kar al veel overleg en participatie plaatsgevonden. Hier wordt dit kort besproken.
Trajectverkenning
In 2018 heeft de provincie de zogenaamde trajectverkenning uitgevoerd voor traject 40: de N345 tussen de A1 en de N348 bij Brummen. Op deze inloopavond werden o.a. voor het wegdeel van de N345 tussen de A1 en de Sluinerweg (verder te noemen N345 De Kar) een beperkt aantal verbetermaatregelen gepresenteerd. Bij de inloopavond die in 2018 is georganiseerd kwam van de bedrijven en aanwonenden van N345 De Kar reacties dat er grotere verkeersveiligheidsknelpunten werden ervaren dan met de gepresenteerde maatregelen zouden worden opgelost. Globaal betreft het:
Deze verkeerskundige knelpunten werden door de provincie onderkend maar omdat ze qua omvang en aanpak de scope van de trajectaanpak overstegen is besloten om vanaf mei 2019 een solitaire verkenning uit te voeren.
Overleg met medeoverheden, bedrijven en aanwonenden
Zowel bij de verdere duiding van de knelpunten als bij de uitwerking van de oplossingen zijn de volgende partijen geconsulteerd en hebben daarmee breed hun inbreng kunnen geven bij het maken van een schetsontwerp:
Ook zijn enkele specifieke bedrijven in dit plangebied betrokken.
Tijdens het ontwerpproces is op maandelijkse basis overlegd met de gemeenten en politie en ongeveer twee keer op individuele basis met de overige bovenstaande stakeholders. Hierdoor zijn de wensen en aandachtspunten meegenomen in het ontwerp. De bedrijven hebben aangegeven deze werkwijze te waarderen.
Op 26 augustus 2019 is een inloopmiddag waarbij het conceptontwerp aan bovenstaande bedrijven en stakeholders gezamenlijk is gepresenteerd. Hiermee is inzicht en begrip ontstaan in de dilemma's en overwegingen en elkaars belangen. Op de middag bleek breed instemming voor het plan en het ontwerp.
Inloopavond verkenning
Op 7 november 2019 is het ontwerp op een inloopavond gepresenteerd aan de omgeving in het multifunctioneel centrum in Klarenbeek. Deze avond is aangekondigd met bewonersbrieven in de brede omgeving, advertenties in regionale kranten en een persbericht.
Op de avond bleek breed instemming voor het plan en het ontwerp. Een aantal ingebrachte suggesties voor aanpassingen op het ontwerp is, voor zover wenselijk, ingepast in de verdere planuitwerking. Er zijn geen reacties binnengekomen die aanleiding hebben gegeven tot het opstellen van een reactienota. Het Plaatselijk Belang Klarenbeek is gekend en heeft positief gereageerd op het plan vanwege de veiligere ontsluiting van Klarenbeek via de Kar en de Broekstraat.
Grondeigenaren
De inpasbaarheid van het ontwerp is onderzocht. Het ontwerp kan niet gemaakt worden binnen de eigendomsgrenzen van de Provincie en de gemeenten Apeldoorn en Voorst. Om grondeigenaren hierover te informeren is voorafgaand aan de inloopavond gesproken met eigenaren waarvan op basis van het schetsontwerp gronden nodig zijn om het plan te kunnen maken.
Het plan kan gemaakt worden zonder conflicten met bebouwing. De gronden hebben grotendeels een agrarische bestemming.
Voorafgaand aan de inloopavond is gesproken met individuele eigenaren van percelen waarvoor voor het te maken schetsontwerp gronden nodig zijn om ze vooraf te informeren een toelichting op het ontwerp te geven. Dit zijn indicatieve gesprekken geweest waarin niet gesproken is over de voorwaarden van grondverwerving. Alle grondeigenaren onderschrijven nut en noodzaak van het plan en zijn positief over het gepresenteerde ontwerp en verklaren zich bereid om grond te verkopen voor het realiseren van het plan. Eén eigenaar heeft aangegeven meer moeite te hebben met de omvang van de benodigde grondverwerving.
Ook is nog gesproken met één bewoner die aangaf te vrezen voor aantasting van het vrije uitzicht en het woongenot.
Planvoorbereiding
Vanaf augustus 2020 is uitwerking gegeven aan het definitief ontwerp. Het (concept) definitief ontwerp is in twee keer besproken en voorgelegd aan bovengenoemde medeoverheden en bedrijven. Dit is erg gewaardeerd door bedrijven.
Vanaf november 2020 zijn grondverwervingsgesprekken gevoerd met grondeigenaren op basis van het definitief ontwerp, het concept landschapsplan en een 'menukaart' waaruit grondeigenaren op vrijwillige basis verschillende landschappelijke inpassingsmaatregelen konden kiezen.
Vanaf voorjaar 2021 zijn eerste biedingen gedaan aan grondeigenaren. De eerste conceptovereenkomst is opgesteld en grondverwerving verloopt voorspoedig.
Project-website
In alle fases van de verkenning, planvoorbereiding en realisatie wordt informatie over het project gegeven op de website:
Het concept-ontwerp PIP is in het kader van het wettelijke vooroverleg conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan diverse instanties. In deze notitie wordt hiervan verslag gedaan.
Vooroverlegpartners
Het concept-ontwerp PIP N345 De Kar is voorgelegd aan de volgende instanties:
Gemeente Voorst
Gemeente Apeldoorn
Rijkswaterstaat
Waterschap Vallei en Veluwe
Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland
Diverse beheerders van kabels en leidingen:
Vitens, Gasunie, Liander, Alliander, TenneT
Hier volgen de reacties inclusief beantwoording.
Gemeente Voorst (per brief van 27 mei, Stijn Braakman)
Inhoud reactie
Vanuit verkeersveiligheid is de gemeente Voorst voorstander van het realiseren van de rotonde en een veilige verbinding van de parallelweg. Het is belangrijk dat deze infrastructurele ingreep op goede wijze landschappelijk wordt ingepast. Het landschapsplan dat onderdeel vormt van het PIP geeft hier een invulling aan waarin de gemeente Voorst zich goed kunnen vinden. Vooralsnog bestaat door het ontbreken van een grondpositie echter geen zekerheid dat het landschapsplan ten zuiden van de rotonde daadwerkelijk op de weergegeven wijze wordt uitgevoerd. In het PIP en het landschapsplan ontbreekt de nuance dat het (vooralsnog) om een wensbeeld gaat waarbij afhankelijkheid bestaat van de bereidwilligheid van de grondeigenaar. Voor omwonenden en andere belanghebbenden vindt gemeente Voorst het van belang dat dit duidelijk uit het plan blijkt, zodat geen verkeerde verwachtingen ontstaan. Kan het wensbeeld onverhoopt niet uitgevoerd worden, dan gaat de gemeente Voorst ervan uit dat op andere wijze tot een passende landschappelijke inpassing wordt gekomen. Als dit aan de orde is, dan wordt gemeente Voorst graag betrokken bij de uitwerking hiervan.
Beantwoording
Voor de landschappelijke inpassing bij de nieuwe rotonde ter hoogte van de Sluinerweg gaan we uit van een basismodel. Deze gaat uit van een kleine wadi en enkele waterlopen en een korte groenwal aan de westzijde van de rotonde. Een verlenging van deze groenwal, alsmede een groenwal aan de oostzijde van de rotonde worden gerealiseerd op gronden van de particuliere grondeigenaar op basis van vrijwilligheid. Hiernaast bestaat er een 'plus-variant', met een wensbeeld bestaande uit een grotere waterpartij/wadi aan de zuidzijde van de rotonde. Provincie Gelderland gaat met de particuliere grondeigenaar in overleg over dit wensbeeld.
Mocht deze 'plus-variant' (het wensbeeld) onverhoopt niet gerealiseerd kunnen worden, dan zullen we andere mogelijke alternatieven bekijken voor een passende landschappelijke inpassing. We zeggen hierbij toe dat we dit zullen doen in nauw overleg met de gemeente Voorst.
Gemeente Apeldoorn (per mail, Sven Vosselman)
Inhoud reactie
Het plan moet worden getoetst aan de verordening Groene Balans van de gemeente Apeldoorn.
Beantwoording
Zoals gevraagd is het voorliggende plan is getoetst aan de verordening. Er wordt (onder meer) een compensatie gerealiseerd middels het aanwijzen van een gebiedje met de bestemming 'Natuur'. Dit is in dit inpassingsplan vastgelegd en is beschreven in 3.3.2 .
TenneT (per mail van 6-5-2021, Roland Masmeijer)
Inhoud reactie
Gesteld wordt dat geen eigendommen van TenneT betrokken zijn bij dit concept ontwerp provinciaal inpassingsplan N345 De Kar.
Beantwoording
Deze vooroverlegreactie behoeft geen beantwoording.
Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (per brief van 15-6-2021, W.J.C van der Worp)
Inhoud reactie
1. Advies over Bevi, Bevb en Bevt.
Op basis van de aangeleverde stukken blijkt dat het voornemen past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
2. Advies over de algemene veiligheid
In het conceptontwerp PIP N345 De Kar is als Bijlage 12 een advies externe veiligheid opgesteld d.d. 26-06-2020 door de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN). De ODRN kan zich vinden in de conclusies uit dit rapport en heeft daarop geen aanvullingen.
Bereikbaarheid
Het beoogde plangebied is goed bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten. Wel wordt geadviseerd om tijdens de werkzaamheden een doorrijroute voor de hulpverleningsdiensten te garanderen. De N345 is de doorrijroute naar het achterliggend gebied waar zich onder andere diverse gebouwen met een rieten kap, bedrijven, een hotel en welnesslocatie etc. bevinden.
Bluswatervoorziening
Er bevinden zich op de locatie diverse bluswatervoorzieningen zoals ondergrondse brandkranen (OBK) en een geboorde put.
Figuur: Kaart van oostelijk deel van het plangebied waarop diverse bluswatervoorzieningen worden aangegeven. In en rondom het plangebied bevinden zich vier ondergrondse brandkranen en één geboorde put.
Indien er verplaatsingen van de bluswatervoorzieningen noodzakelijk zijn wordt geadviseerd om contact op te nemen met de ODRN.
Zelfredzaamheid
Het plangebied valt buiten het bereik van de bestaande WAS-palen. Het ministerie gaat op termijn deze wijze van alarmering in Nederland gefaseerd beëindigen.
De zelfredzaamheid van de burgers kan vergroot worden door het gebruik van NL-alert. Hierop wordt door de overheid de komende jaren verder geïnvesteerd. Burgers zullen echter zelf het initiatief moeten nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken (zie: http://www.crisis.nl/nl-alert).
Beantwoording
De adviezen van de VNOG inzake de doorrijroute en de bluswatervoorzieningen worden meegenomen bij de planuitwerking.
Het ontwerp-inpassingsplan is (conform artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening, juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) als ontwerp gedurende een periode van 6 weken voor eenieder ter inzage gelegd vanaf 7 juli 2021 tot 12 augustus 2021. Een ieder kon een zienswijze op het ontwerp-inpassingsplan indienen gedurende deze periode. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
8 juli 2021 is een inloopbijeenkomst gehouden om het ontwerp-PIP en het concept inrichtingsplan en concept landschapsplan aan de omgeving te presenteren en toe te lichten. Deze avond is aangekondigd met bewonersbrieven in de brede omgeving, advertenties in regionale kranten en een persbericht.
Tijdens deze avond zijn door twee aanwonenden specifieke opmerkingen gemaakt op details van het inrichtingsplan/landschapsplan. Op basis hiervan zijn enkele kleine ondergeschikte aanpassingen gedaan aan het inrichtingsplan/landschapsplan. Deze hebben geen invloed op de inhoud en opzet van dit provinciaal inpassingsplan en worden daarom niet nader besproken. Omdat de twee plantekeningen in paragraaf 2.2. in deze toelichting een toelichtend en indicatief karakter hebben, hebben we deze ook niet aangepast. Dat geldt ook voor Bijlage 1 bij deze toelichting (het landschapsplan/landschapsadvies).