direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Centrumgebied Uden-Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Om het voorzieningenniveau in Uden-Zuid te verbeteren, zijn in het open gebied aan de Sesterlaan in Uden-Zuid nieuwe centrumvoorzieningen, in de vorm van een supermarkt en aanvullende buurtvoorzieningen beoogd. Daarnaast wordt ten zuiden van de beoogde centrumvoorzieningen het gebied opnieuw ingericht als groenvoorziening voor de wijk. In samenwerking met de bewonersklankbordgroep is een stedenbouwkundig plan opgesteld. In het voorliggende bestemmingsplan is de haalbaarheid van het plan onderzocht en geeft het juridisch planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen te midden van de wijk Uden-Zuid en wordt omgeven door woongebied, infrastructuur en groenvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Hoenderbos-Velmolen' (1993) en gelden de bestemmingen 'Groenvoorzieningen' en 'Uit te werken woondoeleinden'. De beoogde ontwikkeling past niet geheel binnen de ter plaatse toegestane functies en bouwregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Hoenderbos-Velmolen (gemeente Uden, 1993)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige en de nieuwe situatie beschreven. Het van toepassing zijnde beleidskader is opgenomen in hoofdstuk 3. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 alle relevante sectorale aspecten aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de bestemmingsregeling toegelicht.

Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond en wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de reacties uit het overleg ex artikel 3.1.1 van het Bro en de inspraakprocedure.

Hoofdstuk 2 Omschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie

Uden-Zuid is de meest recente uitbreidingswijk (vanaf jaren '90) van Uden direct ten zuiden van de rondweg. Een centraal winkelcentrum ontbreekt in Uden-Zuid. De bewoners van Uden-Zuid zijn momenteel aangewezen op de supermarkten in Uden-Centrum of elders in Uden.

Het plangebied ligt al jaren braak in afwachting op een invulling die aansluit bij de wensen en behoeften van de huidige en potentiële wijkbewoners van Uden-Zuid. De huidige bewoners van Uden-Zuid geven te kennen behoefte te hebben aan een ontmoetingsplek in de wijk in de vorm van een park, mogelijk in combinatie met winkelvoorzieningen. Daarnaast is een horecavoorziening een welkome aanvulling op het huidige voorzieningenniveau van de wijk. Door de herinrichting zal de sociale veiligheid in en rondom het gebied naar verwachting verbeteren.

Het plangebied is momenteel onbebouwd en het middengebied heeft een ruige begroeiing en opgaande beplanting. In de zuidwesthoek, aan de Wislaan, is destijds een parkeerterrein aangelegd ten behoeve van de noodlokalen van basisschool 't Mulderke. De noodlokalen zijn in september 2012 weggehaald. In het zuidelijke deelgebied zijn een waterpartij, een hondenuitlaatplaats en speelvoorzieningen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 Panoramafoto huidige situatie plangebied; ruige begroeiing en opgaande beplanting

(datum foto: februari 2014)

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0005.png"

Figuur 2.2 Verhard parkeerterrein aan de Wislaan (links) en waterpartij aan de zuidzijde (rechts) (datum foto's: februari 2014)

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0007.png"

Figuur 2.3 Hondenuitlaatplaats en speelvoorzieningen in het zuidelijk deelgebied

(datum foto's: februari 2014)

2.2 Nieuwe situatie

De ontwikkeling bestaat uit nieuwe groen- en centrumvoorzieningen voor de bewoners van Uden-Zuid. Het programma omvat een supermarkt van circa 1.500 m² bvo en 250 m² bvo aan retail- en/of horecavoorzieningen. De functies worden gerealiseerd in één gebouw. Aan de oostzijde van de nieuwbouw wordt een parkeerplaats aangelegd voor de bezoekers van de nieuwe centrumvoorzieningen. Aan de noordzijde vindt de ontsluiting van de laad- en losactiviteiten van de supermarkt plaats. Hierover meer in paragraaf 4.2 Verkeer en parkeren.

De hoofdfietsverbinding zal het park in noord-zuidelijke richting doorkruisen. De wandelroutes worden met name oost-west aangelegd. De inrichting en het beheer van het park is gericht op extensief beheer waar het kan en intensief beheer waar het moet. Het park zal volop ruimte bieden voor recreatief gebruik en avontuurlijk spelen.

In samenspraak tussen gemeente en klankbordgroep zal de inrichting van het park verder worden uitgewerkt. Bestaande gebruikselementen zullen worden herbeoordeeld en bij gebleken behoefte in het nieuwe inrichtingsplan worden opgenomen.

De nieuwe centrumvoorzieningen zullen worden omringd door parkachtig landschap en in de toekomst ook woongebied. In het stedenbouwkundig plan (d.d. januari 2014) is verkend wat de mogelijkheden zijn om het landschap 'over de supermarkt heen te trekken'. Gedacht wordt aan een groene wal dan wel opgaande begroeiing aan de achter- en voorzijde van het hoofdgebouw en een groene inpassing en invulling van het parkeerterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0008.png"

Figuur 2.4 Impressieschets situering van de nieuwe centrumvoorzieningen en de bijbehorende parkeervoorziening

Beeldregieplan

Voor het centrumgebied wordt een beeldregieplan opgesteld om de na te streven kwaliteiten van de openbare ruimte en de bebouwing vast te leggen. Dit plan zal samen met het ontwerpbestemmingsplan als ontwerpbeeldkwaliteitsplan ter inzage worden gelegd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2012)

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. In de loop van 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen. Voor het plangebied is het uitgangspunt van duurzame verstedelijking van belang (zie ladder voor duurzame verstedelijking).

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Voor het plangebied zijn geen specifieke opgaven bepaald. Het plan voldoet aan het uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro, 2012)

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er dient aangetoond te worden of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2) en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).

Toetsing

Er is behoefte aan een boodschappencentrum en een park (ontmoetingsplaats) in de nieuwe woonwijk Uden-Zuid. Deze behoefte wordt opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking.

De locatie is passend multimodaal ontsloten aan de hoofdontsluiting en ligt centraal in de wijk (zie paragraaf 4.2 Verkeer en parkeren).

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (2010)

Op 1 oktober 2010 hebben de Provinciale Staten de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) voor de provincie Noord-Brabant vastgesteld. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Het plangebied is op de structurenkaart aangeduid als stedelijk concentratiegebied. In het stedelijk concentratiegebied met de bijhorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgave opgevangen.

De provincie streeft bij alle ontwikkelingen naar zorgvuldig ruimtegebruik en aandacht voor ruimtelijke kwaliteit. Met de ontwikkelingen in het bestemmingsplan wordt ingezet op intensief ruimtegebruik in het bestaande stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0009.png"

Figuur 3.1 Uitsnede structurenkaart

Verordening ruimte (2014)

Het stedelijk gebied is in de Verordening vastgelegd. Het plangebied maakt hier onderdeel van uit. Stedelijke ontwikkelingen zijn hier beleidsmatig mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0010.png"

Figuur 3.2 Uitsnede kaart verstedelijking

Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (ontwerp 2014)

In artikel 2.1 van de Verordening Ruimte wordt het volgende gesteld. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:

  • het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving;
  • toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt voor ruimtelijke ontwikkelingen in ieder geval in dat:

  • uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  • ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (ladder voor duurzame verstedelijking).

Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:

  • in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
  • de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving, gelet op de bestaande en de toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft;
  • een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer.

Toetsing

De bovenbeschreven voorwaarden hangen nauw samen met de behoeften van de bewoners in de wijk Uden-Zuid en de milieu- en omgevingsaspecten die worden getoetst in hoofdstuk 4.

Detailhandelsvoorzieningen (ontwerp 2014)

In artikel 4.8 van de Verordening is opgenomen dat een bestemmingsplan kan voorzien in een ontwikkeling of een uitbreiding van een winkelconcentratiegebied tenzij deze ontwikkeling of uitbreiding leidt tot een bovenregionaal winkelconcentratiegebied. In dit geval is geen sprake van een bovenregionale functie.

In de ontwerpverordening is opgenomen dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een winkelconcentratiegebied een verantwoording bevat over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 35.4 onder b, worden nagekomen. De realisatie van een nieuw winkelcentrum voor Uden-Zuid is opgenomen in de door de regio vastgestelde detailhandelsfoto Noordoost Brabant.

Intergemeentelijke StructuurvisiePlus Uden/Veghel (2001)

Uden en Veghel vervullen beide een belangrijke centrumfunctie in de regio Noordoost Brabant, met name op het terrein van wonen en werken. De aanduiding van de regio Uden-Veghel als stedelijke regio ligt in het verlengde hiervan. Uden en Veghel zijn van mening dat zij hun centrumfunctie door deze aanduiding verder kunnen versterken, echter wel binnen de kaders van het ruimtelijk structuurbeeld.

Uden en Veghel willen hun regionale centrumfunctie verder versterken op basis van afstemming en samenwerking.

3.3 Gemeentelijk beleid

Interim Structuurvisie Uden 2009-2015 (2010)

In de structuurvisie is Uden-Zuid aangeduid als nieuwe woningbouwlocatie. Tot 2015 is er naar verwachting nog genoeg capaciteit voor de bouw van woningen in Uden-Zuid.

Een van de ambities in het detailhandelsbeleid is de ontwikkeling van een buurtwinkelcentrum in Uden-Zuid.

Toekomstvisie supermarktstructuur (2004)

In 2004 heeft de gemeente Uden een visie op de supermarktenstructuur vastgesteld. In de afgelopen jaren hebben zich meerdere ontwikkelingen voorgedaan waardoor een herijking van de visie op de supermarktstructuur gewenst is gebleken. De visie is in mei 2011 geactualiseerd, maar niet vastgesteld.

Gewenste supermarktstructuur

Om tegemoet te komen aan de belangen van bewoners en de belangen van het centrum bestaat de gewenste supermarktstructuur uit een evenwichtige spreiding van het aanbod op vier locaties:

  • drie wijkwinkelcentra: in Uden-Noord, Uden-Oost en Uden-Zuid een boodschappencentra, met een bij de verzorgingsfunctie behorend aanbod;
  • centrum: het supermarktaanbod in het centrum met een verzorgingsfunctie voor de inwoners van Uden-Centrum, Uden-West en de bezoekers van het centrum.

Met een dergelijke structuur beschikken de meeste inwoners van Uden binnen een straal van circa 1 km over een supermarkt. De vestiging van een supermarkt in Uden-Zuid is noodzakelijk om deze structuur te realiseren.

Uden-Zuid

Op dit moment beschikken de inwoners van Uden-Zuid niet over winkelvoorzieningen. Om deze inwoners binnen een straal van 1 km een supermarkt te kunnen bieden, is al een nieuwe locatie aangewezen voor een buurtwinkelcentrum met een supermarkt. Dit te ontwikkelen winkelcluster zal hoofdzakelijk gericht zijn op Uden-Zuid.

Gebiedsontwikkelingsplan Zuid (2012)

In het Gebiedsontwikkelingsplan zijn wensen van bewoners, gemeente en maatschappelijke instanties verwerkt in een uitvoeringsprogramma met een planning voor de korte, middellange en lange termijn. Het is een dynamisch document dat kan worden bijgesteld als de actualiteit daar aanleiding toe geeft. De uitvoering van dit plan is een goede gelegenheid om de onderlinge communicatie te verbeteren, onder andere door intensieve samenwerking. Deze samenwerking in combinatie met de uit te voeren acties zorgen voor een betere leefbaarheid in het gebied.

In het actieprogramma is de realisatie van een supermarkt opgenomen in de relatie met de definitieve inrichting van het terrein aan de Sesterlaan. Een winkelcentrum met supermarkt wordt gezien als een centraal punt waar mensen naast de dagelijkse boodschappen doen, elkaar ontmoeten. Echter dergelijke voorzieningen ontbreken in het nieuwe Uden-Zuid (Velmolen-Oost). Op dit moment is men aangewezen op de supermarkten en de winkels/voorzieningen in Uden-Centrum of elders gelegen voorzieningen in Uden. Voor degene die mobiel is, is dit geen probleem, voor degene die niet mobiel is, kan dit problematisch worden, zeker gezien het feit dat er geen openbaarvervoerverbinding is. Een voorziening zoals Winkelcentrum Drossaard in gebied Uden-Oost wordt genoemd als gewenste invulling van de gesignaleerde behoefte. Een voorziening als een buurthuis ontbreekt op dit moment ook.

De groenstroken in Uden-Zuid worden slecht onderhouden. Vanuit de bewoners is de suggestie gedaan om een park aan te leggen met speeltoestellen, bankjes en jeu-de-boulesbaan. Er is eveneens behoefte aan speelgelegenheid voor kinderen.

Overig beleid

Naast het bovengenoemde beleid zijn ook de onderstaande (beleids)regels van toepassing op dit bestemmingsplan. Omdat deze (beleids)regels veelal concrete voorstellen geven voor bestemmingsplanregelingen zijn deze niet beschreven in dit hoofdstuk, maar zijn zij direct vertaald in de regels bij dit bestemmingsplan. Het betreft de volgende (beleids)regels:

  • ondergronds bouwen;
  • (jongeren)ontmoetingsplaatsen;
  • antennebeleid;
  • nutsvoorzieningen;
  • prostitutiebeleid;
  • kunstbeleid;
  • ondergrondse containering;
  • evenementenbeleid.

Het (gemeentelijk) beleid dat een relatie heeft met de in hoofdstuk 4 beschreven milieu- en

omgevingsaspecten is aangehaald in het betreffende hoofdstuk.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Duurzame verstedelijking

Ladder voor duurzame verstedelijking

Het overheidsbeleid is gericht op duurzame stedelijke ontwikkeling, daarom is onderzocht of het initiatief voor de realisatie van de wijkwinkelvoorziening in Uden-Zuid aanvaardbaar is in het kader van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Hiertoe is de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro) doorlopen. Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • 1. Is er een actuele regionale behoefte aan de beoogde ontwikkeling?

Het begrip regio is niet begrensd in het Bro, maar is afhankelijk van de ontwikkeling. Bij de beoogde wijkwinkelvoorziening is de behoefte vooral afkomstig uit de wijk Uden-Zuid. Echter, bij trede 1 moet tevens worden onderzocht of een ontwikkeling geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat. Eventuele gevolgen van de beoogde ontwikkeling kunnen zich voordoen binnen de gehele kern Uden, daarom is de kern Uden als relevante regio voor het onderzoek in dit rapport beschouwd. Verder wordt de analyse ook de kern Volkel meegenomen vanwege de nabijheid tot Uden-Zuid.

  • 2. Kan de actuele regionale behoefte worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied?

Aan deze tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan, omdat de ontwikkeling plaatsvindt door intensivering binnen bestaand stedelijk gebied.

  • 3. Kan een nieuwe locatie worden gevonden die passend multimodaal is ontsloten?

Omdat wordt voldaan aan trede 2, hoeft niet naar een nieuwe locatie buiten bestaand stedelijk gebied te worden gezocht.

Bij supermarktontwikkeling (zijnde detailhandel in eerste levensbehoeften) moet bovendien worden onderzocht of er geen sprake is van een duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur.

In bijlage 4 is een ruimtelijk-economisch onderzoek uitgevoerd, waarin is nagegaan of de ontwikkeling aanvaardbaar is binnen het kader voor duurzame verstedelijking. In bijlage 4 zijn ook de de eventuele effecten op en de mogelijke ontwrichting van de voorzieningenstructuur onderzocht. In deze paragraaf zijn de conclusies van het ruimtelijk-economisch onderzoek opgenomen.

Actuele regionale behoefte aan een boodschappenvoorziening voor de wijk Uden-Zuid

De consument heeft behoefte aan de beschikbaarheid van winkels in boodschappen om-de-hoek. Om de inwoners van Uden-Zuid optimaal te kunnen bedienen zou het beoogde wijkcentrum moeten aansluiten bij de behoefte bij consumenten aan one-stop-shopping voor de boodschappen, waarbij zij met één maal parkeren al hun dagelijkse boodschappen kunnen aanschaffen. Hierin wordt voorzien met de beoogde supermarkt (met beperkt aanvullend consumentgericht aanbod).

De beoogde locatie van de wijkwinkelvoorziening ligt centraal en goed bereikbaar in Uden-Zuid. Realisatie van de beoogde wijkgerichte supermarkt zorgt voor een evenwichtiger verdeling van supermarkten binnen de kern Uden.

Gezien het voorgaande, wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling aansluit bij de behoefte van de consument (trede 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking). Ook is de ontwikkeling beoogd op een ruimtelijk passende locatie binnen bestaand stedelijk gebied, waarmee het voldoet aan trede 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Omvang en overige randvoorwaarden van een volwaardige en toekomstbestendige boodschappenvoorziening

Cruciaal voor een boodschappencentrum gericht op one-stop-shopping is een volwaardige supermarkt met een wijkverzorgende functie. Dergelijke supermarkten worden momenteel nieuw gebouwd met een omvang beginnend bij 1.200 m² wvo (1.500 m² bvo). Een dergelijke supermarkt heeft de beschikking over een compleet assortiment aan droge kruidenierswaren met een aanvullend assortiment in vers artikelen en een aanvullend assortiment in frequent benodigde non-food. De consument kan er terecht voor alle boodschappen, waarbij van bijna alle producten meerdere keuzemogelijkheden (merk, prijs, inhoud) aanwezig zijn.

Naast de volwaardige supermarkt kan een wijkwinkelvoorziening nog bestaan uit enkele verszaken en soms nog een winkel in non-food: drogisterijartikelen of bloemen. Als aanvulling op het winkelaanbod zijn er in een 'supermarktcentrum' doorgaans nog een horecavestiging (gericht op snelle service) en een persoonlijke dienstverlener (kapper, (para)medisch). Dit sluit aan bij de behoefte van de consument aan lichte horeca en persoonlijke dienstverlening in de eigen woonomgeving.

De beoogde omvang van de volwaardige supermarkt van 1.200 m² wvo (1.500 m² bvo) en het aanvullend aanbod van 200 m² wvo (250 m² bvo) sluit aan bij de gemiddelde van wijkwinkelvoorzieningen in kernen met 30.000-50.000 inwoners.

Positie van de wijkwinkelvoorziening binnen de detailhandelsstructuur in de gemeente Uden

Na realisatie van de beoogde wijkwinkelvoorziening in Uden-Zuid zal de omzet van de detailhandel in dagelijkse goederen in de kern Uden rond het landelijk gemiddelde uitkomen. Bij deze verwachte economische omstandigheden is er in beginsel voldoende omzet te behalen voor economisch duurzaam-functioneren van de winkels in dagelijkse goederen in Uden. Geconcludeerd wordt dat de beoogde toevoeging van de wijkwinkelvoorziening in Uden-Zuid past binnen de marktomstandigheden in de kern Uden, mede daarom sluit de ontwikkeling aan op de behoefte van consumenten.

De gewenste supermarkt binnen de wijkvoorziening in Uden-Zuid kan voortkomen uit:

  • 1. nieuwvestiging van een supermarkt: door a) een nieuwe speler in Uden of door b) het openen van extra filiaal door een bestaande supermarkt in Uden;
  • 2. verplaatsing van een bestaande supermarkt in Uden.

Het is nog niet zeker welke van de bovenstaande situaties zal optreden, maar de ruimtelijke gevolgen van alle mogelijkheden zijn aanvaardbaar. De wijkwinkelvoorziening van Uden-Zuid komt namelijk hoe dan ook centraal binnen het marktgebied Uden-Zuid te liggen en op afstand van de concurrentie, hetgeen positief is voor de omzetmogelijkheden van de supermarkt in Uden-Zuid. Ook wordt de verdeling van supermarkten over de kern Uden evenwichtiger door de beoogde ontwikkeling (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0011.png"

Figuur 4.1 Te verwachten verdeling supermarkten (rode stip) in de kern Uden (en in Volkel) na realisatie wijkwinkelvoorziening Uden-Zuid (het centrumgebied van de kern Uden is rood gemarkeerd)

Duurzame ontwrichting van detailhandelsstructuur en/of onaanvaardbare effecten op het woon-, leef- en ondernemersklimaat na de realisatie van de wijkvoorziening

Na realisatie van het wijkcentrum (zowel bij nieuwvestiging als bij verplaatsing van een supermarkt) blijft er voldoende omzet te behalen voor economisch-duurzaam functioneren van alle detailhandel in dagelijkse goederen in de kern Uden, daarom hoeven er geen winkels te sluiten als gevolg van de beoogde ontwikkeling. De leegstand zal dan ook niet of nauwelijks toenemen als gevolg van de ontwikkeling. Van onaanvaardbare effecten op het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de kern Uden is dan ook geen sprake.

Door de verbeterde verdeling van de boodschappenvoorzieningen over Uden kunnen inwoners op aanvaardbare afstand, goed blijven voorzien in de eerste levensbehoeften. Van een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur is dan ook geen sprake.

De beoogde wijkvoorziening is hoofdzakelijk gericht op het bedienen van de eigen wijk, daarom zal deze (zowel bij nieuwvestiging als bij verplaatsing van een supermarkt) geen invloed hebben op de mate van koopkrachttoevloeiing van buiten de kern Uden. Dit betekent dat de afvloeiing van bestedingen vanuit andere kernen naar Uden niet zal wijzigen. De beoogde ontwikkeling in Uden-Zuid heeft daarom geen economische invloed op het winkelaanbod in de grotere regio. Van onaanvaardbare effecten op het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de kernen rond Uden is dan ook geen sprake.

Het bieden van ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor detailhandel wordt gezien als positief voor het ondernemersklimaat, omdat het bedrijven de ruimte biedt om te ontwikkelen – te ondernemen.

De gemeente Uden biedt ruimte voor nieuwe winkels op een daarvoor ruimtelijk passende locatie, op een plek waar consumenten behoefte hebben aan wijkgerichte winkelvoorzieningen en in een omgeving met voldoende draagvlak, waardoor een rendabele exploitatie mogelijk is. In die zin is er dan ook geen sprake van een onaanvaardbaar effect op het ondernemersklimaat.

4.2 Verkeer en parkeren

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

De ontwikkeling is gelegen ten zuiden van de Sesterlaan, ter hoogte van de rotonde Sesterlaan-Verlengde Velmolen. Deze rotonde is in de huidige situatie uitgevoerd met drie takken. De ontwikkeling wordt na realisatie ontsloten via een nieuw aan te leggen vierde tak, welke de toegang vormt voor het binnen het plan beoogde parkeerterrein en de, voor de bevoorrading van de te realiseren voorzieningen, laad- en loslocatie. Deze laad- en loslocatie wordt aan de noordzijde van de locatie gesitueerd. Het vrachtverkeer wordt, na het oprijden van de parkeerplaats, gescheiden van het overige verkeer. Via een aparte uitrit wordt dit verkeer na het laden en lossen weer naar de Sesterlaan geleid. Het laden en lossen zal buiten plaatsvinden.

 

De Sesterlaan is binnen de wegencategorisering van de gemeente Uden opgenomen als gebiedsontsluitingsweg. Dit type weg heeft binnen de verkeerstsructuur een verzamelfunctie en verzorgt de ontsluiting van een groter gebied. De weg verzorgt (deels) de ontsluiting van de wijken Hoenderbos en Velmolen richting de Verlengde Velmolen. Op de Sesterlaan geldt een maximumsnelheid van 50 km/h en de weg beschikt over rood gekleurde fietsstroken. Ook de Verlengde Velmolenweg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h. Deze weg leidt in noordelijke richting naar de rotonde met de provinciale ontsluitingsweg N264 en het centrum van de kern Uden. Deze provinciale weg leidt in westelijke richting naar de A50 (Eindhoven-Oss) en in oostelijke richting naar de A73 (Venlo-Nijmegen).

De ontsluiting van het plangebied naar de omliggende woonwijken, het centrum van Uden en de regionale ontsluitingsstructuur is voor het gemotoriseerd verkeer goed.

Ontsluiting langzaam verkeer

Voor het langzaam verkeer is het plangebied bereikbaar vanaf de Sesterlaan (via de bestaande rotonde) en vanuit zuidelijke richting, via een fietspad vanaf de Lentemorgen/Huiskesmorgen.

Zoals aangegeven is de Sesterlaan gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h. Omdat de weg voor de aanliggende twee wijken een ontsluitende functie heeft en de weg deels behoort tot het basis fietsnetwerk, zijn voor fietsers fietsstroken aanwezig. Ook het fietspad vanaf het plangebied in zuidelijke richting naar de Morgenweg behoort tot het basis fietsnetwerk. De ontsluiting van het plangebied richting het centrum van Uden verloopt via de langzaamverkeersvoorzieningen parallel aan de Verlengde Velmolen. De provinciale N264 wordt middels reeds aanwezige fietstunnels gekruist. Ten behoeve van de bereikbaarheid van het plangebied voor voetgangers worden ter hoogte van de rotonde Sesterlaan-Verlengde Velmolen oversteekvoorzieningen gerealiseerd over de Sesterlaan. Dit draagt bij aan een verkeersveilige ontsluiting van het plangebied voor voetgangers uit noordelijke richting. De ontsluiting van het plangebied voor langzaam verkeer is goed.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Binnen de onderhavige ontwikkeling wordt de realisatie van maximaal 1.500 m² bruto vloeroppervlak aan supermarkt mogelijk gemaakt. Ook wordt 250 m² bruto vloeroppervlak aan aanvullende detailhandel en/of horecavoorziening mogelijk gemaakt, waarvan ten hoogste 125 m² bruto vloeroppervlak aan horeca-activiteiten. Deze ontwikkelingen hebben een verkeerstoename tot gevolg. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van kentallen van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012).

Voor de supermarkt is uitgegaan van een fullservice supermarkt. Omdat nog niet bekend is wat voor type supermarkt zich op de locatie zal vestigen, is bij de berekening uitgegaan van een type supermarkt met de hoogste verkeersgeneratie (exclusief discountsupermarkt). Zodoende is gerekend met het kental ten aanzien van een fullservice supermarkt met een laag en middellaag prijsniveau. Uitgaande van een ligging in een matig stedelijke omgeving binnen het restgebied van de bebouwde kom geldt voor dit type supermarkt een gemiddelde verkeersgeneratie van 113,1 mvt/etmaal per 100 m² vloeroppervlak. De verkeersgeneratie van de supermarkt bedraagt in totaal zodoende maximaal circa 1.700 mvt/etmaal.

Ten aanzien van de 250 m² bruto vloeroppervlak aan aanvullende detailhandel en/of horecavoorziening is uitgegaan van een situatie waarbij ten hoogste 125 m² vloeroppervlak met horeca wordt ingevuld. De overige 125 m² aan bruto vloeroppervlak wordt ingevuld met aanvullende detailhandel. Voor horecafuncties is geen kencijfer beschikbaar ten aanzien van de verkeersgeneratie. Basis voor de berekening van de verkeersgeneratie vormt de parkeerbehoefte (maximaal 25 parkeerplaatsen, zie hieronder in de paragraaf 'parkeren'). Deze is vermenigvuldigd met een turnover van twee. Uitgangspunt is vervolgens dat elk voertuig twee verkeersbewegingen genereert (heen en terug). De verkeersgeneratie als gevolg van de horecafunctie bedraagt zodoende maximaal 100 mvt/etmaal. Ten aanzien van de aanvullende detailhandel is uitgegaan van het kental voor wijkcentrum (klein) met, binnen het gestelde gebiedstype, een gemiddelde verkeersgeneratie van 61,3 mvt/etmaal per 100 m² vloeroppervlak. De verkeersgeneratie van deze functie bedraagt in dit geval dan circa 75 mvt/etmaal. De maximale verkeersgeneratie van onderhavig plan bedraagt in totaal 1.875 mvt/etmaal.

Dit verkeer wordt afgewikkeld naar de rondom het plan liggende woonbuurten en in mindere mate naar het centrum van Uden. Een exacte verdeling is niet bekend. De voorzieningen binnen het plan zijn met name gericht op Uden-Zuid, waardoor het grootste deel via de Sesterlaan in westelijke en oostelijke richting zal worden afgewikkeld. Voor beide richtingen is een aanname gedaan van 45% van de totale verkeersgeneratie. De overige 10% wordt in noordelijke richting (Verlengde Velmolen) afgewikkeld. De gemeente Uden heeft voor deze wegen voor het jaar 2020 verkeersgegevens (exclusief ontwikkeling) aangeleverd. Deze intensiteiten zijn op basis van een autonome groei van 1% per jaar opgehoogd naar het planjaar 2025. Vervolgens is de verkeersgeneratie van de ontwikkeling hierbij opgeteld. Dit is opgenomen in tabel 4.2.1.

Tabel 4.2 .1 Verkeersintensiteiten (afgerond op 10-tallen)

weg   intensiteit 2020   intensiteit 2025 autonoom   intensiteit 2025 incl. ontwikkeling  
Sesterlaan west   3.000   3.160   4.000  
Sesterlaan oost   6.800   7.140   7.980  
Verlengde Velmolen   10.200   10.720   10.910  
toegangsweg ontwikkeling   -   -   1.875  

De verkeersafwikkeling op de rotonde is maatgevend. Voor een enkelstrooksrotonde geldt een afwikkelingscapaciteit van zo'n 20.000 tot 25.000 mvt/etmaal (optelling toeleidende rijstroken). Deze capaciteitsgrens wordt ook na realisatie van de ontwikkeling met de maximale verkeersgeneratie niet overschreden. Tevens bieden de wegvakken van de Sesterlaan en de Verlengde Velmolen voldoende capaciteit om het verkeersaanbod te kunnen verwerken.

Note:

Bij het in beeld brengen van de verkeerseffecten is aangenomen dat de nieuwe ontwikkeling nieuw (extra) verkeer genereert. In de werkelijkheid zal het voor een belangrijk deel om bestaand verkeer gaan dat zijn route verlegt. In de paragraaf over detailhandel is hierover aangegeven dat de komst van de nieuwe supermarkt tot een herverdeling van omzet leidt. De verkeerscijfers gaan dus uit van een worstcasescenario. Bij de interpretatie van de verkeers- en milieuberekeningen dient dit in het achterhoofd te worden gehouden.

Parkeren

De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is bepaald op basis van door de gemeente Uden aangeleverde parkeernormen, zie ook bijlage 1 van de regels. Deze normen zijn vastgelegd in de gemeentelijke parkeernota 'Parkeernormen - Eindrapport' (2006). Hierbij is de parkeerbehoefte berekend voor een supermarkt met een bruto vloeroppervlak van 1.500 m² en 250 m² aanvullende detailhandel en/of horecavoorziening, waarvan ten hoogste 125 m² bruto vloeroppervlak aan horeca.

De gemeentelijke parkeernormen ten aanzien van de supermarkt en aanvullende detailhandel bedragen 4,5 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak. Voor een restaurantfunctie (worstcasescenario qua parkeren) geldt een parkeernorm van 10 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak. Binnen de berekening is rekening gehouden met de parkeerbehoefte per dagdeel. Deze kan per dagdeel verschillen. Ook deze aanwezigheidspercentages zijn in de gemeentelijke parkeernota vastgelegd. De relevante percentages zijn opgenomen in tabel 4.2.2.

Tabel 4.2 .2 Aanwezigheidspercentages

functie   werkdag-
ochtend  
werkdag-
middag  
werkdag- avond   koop-
avond  
zaterdag-
middag  
zaterdag-
avond  
zondag-
middag  
super-
markt  
30%   70%   20%   100%   100%   0%   0%  
detail-
handel  
30%   70%   0%   100%   100%   0%   0%  
restaurant   10%   40%   90%   70%   70%   100%   40%  

De berekening van de parkeerbehoefte is opgenomen in tabel 4.2.3.

Tabel 4.2 .3 Berekening parkeerbehoefte

functie   werkdag-
ochtend  
werkdag-
middag  
werkdag-
avond  
koop-
avond  
zaterdag-
middag  
zaterdag-
avond  
zondag-
middag  
super-
markt  
20,25   47,25   13,50   67,50   67,50   0,00   0,00  
detail-
handel  
1,70   3,94   0,00   5,63   5,63   0,00   0,00  
restaurant   1,30   5,00   11,25   8,75   8,75   12,50   5,00  
Totaal*   24   57   25   82   82   13   5  

* Naar boven afgerond op gehele getallen.

Uit de berekening blijkt, rekening houdend met de aanwezigheidspercentages, een maximale parkeerbehoefte van 82 parkeerplaatsen. Deze maximale parkeerbehoefte vindt plaats ten tijde van de koopavond en de zaterdagmiddag. Binnen het plan is de realisatie van een parkeerterrein met een capaciteit van 110 parkeerplaatsen beoogd. Zodoende wordt aan de maximale parkeerbehoefte voldaan.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor zowel gemotoriseerd verkeer als langzaam verkeer goed. De ontwikkeling leidt tot een toename van de verkeersintensiteiten. De wegenstructuur biedt echter voldoende capaciteit om deze verkeerstoename te kunnen verwerken. Ten slotte is binnen de ontwikkeling voorzien in de realisatie van voldoende parkeerplaatsen om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen/aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waarbinnen de wettelijke geluidszone bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai zou hierdoor achterwege kunnen blijven. De ontwikkeling van een nieuwe supermarkt zorgt echter voor een verkeerstoename. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarom onderzoek gedaan naar de toename van de geluidsbelasting ten gevolge van de toename van het wegverkeer op de omliggende woningen.

Toetsingskader

In het kader van dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar het uitstralingseffect van de ontwikkeling. Het gaat daarbij om de effecten van de ontwikkeling met betrekking tot wegverkeerslawaai langs de wegen die de ontwikkeling ontsluiten, daar waar sprake is van een verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling. Voor toetsing van het uitstralingseffect bestaat geen wettelijk kader. In dit onderzoek is als uitgangspunt gehanteerd dat alle wegen waar sprake is van een intensiteittoename van circa 20% en waarlangs geluidsgevoelige bestemmingen aanwezig zijn, zijn meegenomen in het onderzoek. Bij een toename van de verkeersomvang met minder dan 20% is er namelijk sprake van een geluidstoename van minder dan 1 dB. Uit tabel 4.2.1 blijkt alleen op de Sesterlaan west sprake te zijn van een toename van de verkeersomvang met meer dan 20%. Zodoende heeft het onderzoek naar het uitstralingseffect van de ontwikkeling plaatsgevonden voor het wegvak van de Sesterlaan tussen de Verlengde Velmolen en de Wislaan. Voor de woningen die langs dit wegvak liggen is onderzocht of de verkeerstoename zorgt voor een significante geluidstoename. Voor de beoordeling wordt aangesloten bij de normstelling voor reconstructiesituaties. In dat kader is sprake van een significante geluidstoename indien, als gevolg van de ontwikkeling, de geluidsbelasting met 2 dB of meer toeneemt. Hierbij wordt de geluidsbelasting in het autonome toekomstjaar (exclusief ontwikkeling) vergeleken met de geluidsbelasting in het toekomstjaar inclusief de beoogde ontwikkeling.

Onderzoek en resultaten

Het onderzoek is uitgevoerd conform de Standaard Rekenmethode I (SRM I) uit het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2012 (RMG 2012). Ten aanzien van de verkeersintensiteit op het relevante wegvak van de Sesterlaan wordt uitgegaan van de aantallen zoals opgenomen in tabel 4.2.1. Voor de etmaal- en voertuigverdeling is aangesloten bij de standaard verdeling ten aanzien van stedelijke hoofdwegen. Deze zijn terug te vinden in de rekenbladen in bijlage 1.

De afstand tussen de woningen langs het wegvak van de Sesterlaan (tussen de Verlengde Velmolen en de Wislaan) en de wegas van de Sesterlaan bedraagt circa 24,5 m. De berekeningen zijn uitgevoerd op drie waarneemhoogten, te weten op 1,5 m (begane grond), op 4,5 m (eerste verdieping) en 7,5 m (tweede verdieping). Tabel 4.3.1 geeft de rekenresultaten weer van de geluidsbelasting in het autonome toekomstjaar en het toekomstjaar waarbij de supermarkt is ontwikkeld. Vervolgens is op basis daarvan de toename van de geluidsbelasting bepaald.

Tabel 4.3 .1 Toename geluidsbelasting na ontwikkeling supermarkt*

weg   waarneemhoogte   geluidsbelasting 2025 autonoom   geluidsbelasting 2025 inclusief ontwikkeling   toename geluidsbelasting  
Sesterlaan   1,5 m   53,54 dB   54,56 dB   1,02 dB  
  4,5 m   54,74 dB   55,76 dB   1,02 dB  
  7,5 m   54,89 dB   55,92 dB   1,03 dB  

* De weergegeven waarden zijn exclusief de toegestane aftrek van 5 dB, welke op basis van artikel 110g uit de Wet geluidhinder mag plaatsvinden.

Uit de berekeningen blijkt een maximale toename van de geluidsbelasting van 1,03 dB. Zodoende is geen sprake van een significante toename van het geluidsniveau.

Conclusie

De toename van de verkeersintensiteiten op de Sesterlaan leiden niet tot een significante toename van het geluidsniveau op de bestaande woningen langs deze weg. De verkeerstoename op de overige wegen ten gevolge van de planontwikkeling is lager dan die op de Sesterlaan. Daarmee is te concluderen dat de toename van de geluidsbelasting zeer gering en aanvaardbaar is. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Militair vliegveld Volkel

Op 16 december 2008 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire luchthavens (RBML) aangenomen. De inwerkingtreding van deze wetswijziging, die de Wet Luchtvaart wijzigt, vindt vanaf 2009 gefaseerd plaats. Onderdeel van de nieuwe wetgeving is de introductie van het Luchthavenbesluit. Een dergelijk besluit wordt bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) vastgesteld. In het besluit worden het luchthavengebied en het beperkingengebied vastgesteld. Het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart (Bggl) op grond van de Luchtvaartwet blijft van toepassing totdat de geldigheid van de aanwijzing op grond van de Luchtvaartwet is geëindigd. Dit is het moment dat het Luchthavenbesluit in werking treedt doch uiterlijk 1 november 2014.

Ten oosten van de bebouwde kom van Uden ligt het militair vliegveld Volkel. Dit vliegveld valt onder het 'Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart'. In het kader van dit besluit dient bij de realisatie van de nieuwe geluidsgevoelige bebouwing rekening gehouden te worden met de geluidsbelasting van de vliegbasis. De geluidscontouren en de geluidszone van het militair vliegveld Volkel reiken niet tot aan het plangebied. Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies gerealiseerd. Derhalve is een onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege het vliegveld niet noodzakelijk.

De radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen resulteren in een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied wordt gevormd door een cirkel met een straal van 27,8 km gemeten vanaf de positie van de radar en een hoogte van meer dan 45 m ten opzichte van de hoogte van maaiveld ter plaatse van de radar. Voor het gebied rondom de vliegbasis Volkel ligt het verstoringsgebied boven een hoogte van 65 m boven N.A.P. In dit verstoringsgebied moeten objecten worden getoetst op eventuele verstoringseffecten. Het bestemmingsplan maakt geen bebouwing mogelijk hoger dan 10 m. Daarmee vormen de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan geen belemmering voor de radarsystemen.

Vanwege de opslag van munitie gelden er risicocontouren (A-, B- en C-zone) waarbinnen bepaalde activiteiten gelimiteerd of niet toegestaan zijn. De A-zone ligt direct rondom de munitieopslag. Hier mogen geen bebouwing en openbare wegen aanwezig zijn. In de B-zone is geen bebouwing toegestaan waarin zich regelmatig mensen bevinden. Wegen met beperkt verkeer zijn toegestaan. In de C-zone gelden beperkingen voor gebouwen met vlies- of gordijngevelconstructies en gebouwen met zeer grote glasoppervlakten waarin zich regelmatig mensen bevinden. De grootte van de zone is afhankelijk van de gevarenklasse van de munitie, de opgeslagen hoeveelheid en de constructie van het opslagmagazijn. De huidige zonering valt buiten het plangebied.

4.5 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een onbebouwd perceel met ruige begroeiing en wat opgaande beplanting.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van centrumvoorzieningen en de aanleg van een park. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep in bebouwd gebied.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

In en langs de waterpartijen grenzend aan het plangebied zijn naar verwachting groeiplaatsen van de licht beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt mogelijk groeiplaatsen aan de licht beschermde grote kaardenbol.

Vogels

In het opgaand groen komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning, bosrietzanger, grasmus, spotvogel en merel aanwezig. De jonge bomen in het plangebied zijn ongeschikt voor vaste verblijfplaatsen van vogels. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. In het plangebied is ook een keer de patrijs (rode lijstsoort) waargenomen (bron: Vogelwacht Uden).

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis en konijn. De jonge bomen zijn ongeschikt voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Het plangebied biedt waarschijnlijk marginaal foerageergebied voor vleermuizen. De laanbeplanting langs Lentemorgen en de waterpartij ten zuidoosten van het plangebied vormen mogelijk meer primair foerageergebied. Deze oost-weststructuur kan ook onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0012.png"

Figuur 4.5.1 Laanbeplanting langs Lentemorgen

Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruikmaken van het plangebied als schuilplaats in struiken en als voortplantingsplaats in de aangrenzende waterpartijen. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor. In de regio is wel het voorkomen van de rugstreeppad bekend, deze soort kan aangetrokken worden door grondwerkzaamheden.

Vissen

De aangrenzende waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.5.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.5 .1 Verwachte aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  nader onderzoek nodig  
Vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     grote kaardenbol, zwanenbloem en dotterbloem

mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en bastaardkikker  
nee  
Ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper   nee (geen werkzaamheden aan de bestaande watergang)  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   vleermuizen   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   geen   nee  

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van centrumvoorzieningen en de aanleg van een park. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Het plangebied heeft geen bijzondere functie voor de patrijs. Vanwege de hoge mate van betreding en de relatieve beslotenheid vormt het plangebied geen optimaal leef- en broedgebied. In de omgeving van Uden zijn voldoende minder verstoorde, meer open agrarische gronden aanwezig die geschikt leef- en broedgebied vormen voor de patrijs.
  • De laanbeplanting langs Lentemorgen en de waterpartij in het zuidoosten vormen mogelijk foerageergebied en een vliegroute voor vleermuizen. De ontwikkeling van centrumvoorzieningen in het noorden van het plangebied leidt niet tot aantasting van deze functies. De aanleg van het park in het zuiden van het plangebied, grenzend aan Lentemorgen en de waterpartij, zal de foerageerfunctie alleen maar versterken. Negatieve effecten worden uitgesloten.
  • Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden. Daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.6 Water

Beleid en normstelling

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Aa en Maas, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 (2012) staan de doelen en de noodzakelijke ingrepen in het watersysteem van Waterschap Aa en Maas. Klimaat en maatschappij veranderen momenteel snel. Om in het beheersgebied van het Waterschap ook over vijftig jaar nog steeds comfortabel te kunnen wonen, werken en recreëren moet de komende jaren veel aan het watersysteem gebeuren. De missie van het Waterschap hierbij is 'Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant in het gebied, waarbij de veiligheid is gewaarborgd en met een open oog voor economische aspecten'. De maatschappelijke doelstellingen voor water, namelijk veilig en bewoonbaar beheergebied, voldoende water, schoon water en natuurlijk en recreatief water, worden gerealiseerd. Samen met gemeenten, provincie en Rijk is bepaald welke maatregelen uitgevoerd moeten worden om de gemeenschappelijke ambities waar te maken. Het Waterschap richt zich op meerlaagse veiligheid: meer aandacht voor beperking van gevolgen van overstromingen door duurzame ruimtelijke planning en betere organisatorische voorbereiding op een ramp. Preventie van overstromingen blijft echter voorop staan. Knelpunten in het watersysteem worden aangepakt en samen met gemeenten wordt gewerkt aan het voorkomen van wateroverlast in het stedelijk gebied.

Belangrijk uitgangspunt is dat 'vasthouden-bergen-afvoeren' verstandig wordt toegepast. Samenvallen van de afvoerpieken van de Aa, de Dommel en de Maas worden voorkomen. Waterbergingsgebieden worden aangelegd en vooral de wateroverlast in het stedelijk gebied wordt opgelost. Hiermee wordt kans op aanzienlijke schade verkleind. In het landelijk gebied wordt lokaal maatwerk uitgevoerd.

Daarnaast wordt er gezorgd voor water op het gewenste peil voor de functies landbouw, natuur en wonen, er wordt prioriteit gegeven aan het wegwerken van achterstanden in onderhoud (baggeren, kunstwerken). Tevens wordt het beheersinstrumentarium geactualiseerd. Om verdroging en droogteschade te voorkomen, wordt het water zoveel mogelijk vastgehouden in het gebied.

Door afvalwater te zuiveren, het reguleren van lozingen en het stimuleren van goed gedrag, wordt bijgedragen aan schoon oppervlaktewater.

Gemeentelijk beleid

Het beleid van de gemeente Uden voor wat betreft de waterhuishouding sluit aan op het landelijke, provinciale en waterschapsbeleid. Tot dit doel is mede het Waterplan Uden opgesteld (vGRP+). Het belangrijkste uitgangspunt is dat nieuwe ontwikkelingen geen belemmering mogen vormen voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water in het deelstroomgebied. Daarnaast is het van belang dat bij inpassing wordt voorkomen dat afwenteling op andere delen van het deelstroomgebied plaatsvindt. Nieuwe rioolstelsels van enige omvang dienen als verbeterd gescheiden te worden uitgevoerd.

Verder dient bij nieuwe ontwikkelingen hemelwater, afkomstig van 'schoon' afvoerend oppervlak, waar mogelijk, geïnfiltreerd te worden.

Huidige situatie

Algemeen

Het projectgebied is gelegen tussen de Sesterlaan, Wislaan, Lentemorgen, Huiskesmorgen en de Muntmeester en bestaat in de huidige situatie uit braakliggend terrein.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zwaklemig fijn zand op grof zand. Er is sprake van grondwater trap III. Het waterschap geeft aan dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op ongeveer 50 cm onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand varieert van 0,8 tot 1,2 m onder maaiveld.

Waterkwantiteit

Ten westen, zuiden en oosten van het plangebied zijn watergangen aanwezig, zo blijkt uit de wateratlas van de provincie Noord-Brabant. In het plangebied is een waterplas aanwezig. Het open water in het plangebied takt direct aan op een A-watergang van Aa en Maas (zie de onderstaande figuur, waarbij de blauwe lijn de A-watergang betreft).

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0013.jpg"

Figuur 4.6.1 Open water in het plangebied en de A-watergang (met blauw aangegeven).

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioolsysteem.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het plangebied bedraagt in totaal circa 2,5 ha. Het bestemmingsplan voorziet daarbinnen in de realisatie van supermarkt, retail- en/of horecavoorzieningen, reserveringsruimte voor eventuele uitbreiding van de supermarkt en een parkeerplaats. Het overige deel blijft (hoofdzakelijk) onverhard en zal worden gebruikt voor groen- en speelvoorzieningen.

De totale toename in verharding bedraagt 8.512 m². De afvoercoëfficiënt ter plaatse van het plangebied varieert van 0,33 l/s/ha tot 1,67 l/s/ha. Beide afvoercoëfficiënten gelden voor ongeveer de helft van het plangebied, daarom is gerekend met het gemiddelde van de twee afvoercoëfficiënten van 1 l/s/ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0014.png"Figuur 4.6.2 Afvoercoëfficiënten Uden-Zuid

Op basis van deze uitgangspunten is de HNO-tool ingevuld. Op basis van de HNO-tool blijkt dat er 383 m³ aan open water gerealiseerd dient te worden om de toename in verharding te compenseren. De uitkomsten van de HNO-tool zijn opgenomen in bijlage 2.

De vereiste waterbergingscapaciteit zal volledig worden gerealiseerd binnen de bestemmingen Centrum en Verkeer-Verblijfsgebied. Op het dak van de supermarkt wordt een groen dak aangelegd waarmee 15 mm waterberging per m2 groen dak wordt gerealiseerd. Het resterende deel van de vereiste waterberging zal gerealiseerd worden onder het te realiseren parkeerterrein. Dit infiltratiesysteem zal worden uitgevoerd middels infiltratiekratten, een buizensysteem dan wel een systeem waterblock.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of de berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Gemeentelijke beleid

Met het Beleid Externe Veiligheid geeft de gemeente Uden haar visie op de beheersing van externe veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg en buisleidingen). Hiermee wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met de aanwezigheid van objecten voor verminderd zelfredzame personen in de nabijheid van risicobronnen, de rampbestrijdingsaspecten en de richtwaarde bij het PR. Tevens wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. Basis voor deze beleidsvisie is een uitgevoerde risico-inventarisatie, waarbij zowel de risico's als gevolg van inrichtingen die werken met gevaarlijke stoffen als de risico's van vervoer van gevaarlijke stoffen zijn onderzocht.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

In (de nabije omgeving van) het plangebied zijn geen Bevi- of BRZO-bedrijven aanwezig. De dichtstbijzijnde Bevi-inrichting reikt niet met de PR-contour of het invloedsgebied voor het GR over het plangebied.

Transport gevaarlijke stoffen

Ten noorden van het plangebied op circa 250 m afstand is een hogedruk aardgasleiding en een route gevaarlijke stoffen gelegen. De gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de N264.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0016.png"

Figuur 4.7.1 Uitsnede risicokaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0018.png"

Figuur 4.7.2 Uitsnede Signaleringskaart gemeente Uden

Conform de gegevens uit de risicokaart blijkt dat de route gevaarlijke stoffen (N264) niet beschikt over een PR 10-6-contour. Voor het GR geldt dat de ontwikkeling op voldoende afstand is gelegen, waardoor de ontwikkeling geen significante bijdrage levert op de hoogte van het GR. De transportroute vormt daardoor geen belemmering voor de ontwikkeling.

De gasleiding beschikt conform de gegevens van de risicokaart eveneens niet over een PR 10-6-contour. De hogedruk aardgasleiding beschikt over een invloedsgebied van maximaal 140 m. De leiding is op circa 250 m afstand van het plangebied gelegen. Het plangebied is daardoor buiten het invloedsgebied van de leiding gelegen. De ontwikkeling heeft daardoor geen significante invloed op de hoogte van het GR.

Gezien de afstand tot het leidingentracé en de route gevaarlijke stoffen in relatie tot de hoogte van het huidige GR wordt geconcludeerd dat zowel de hogedruk aardgasleiding, als het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N264 geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • 3. defensiebrandstoffen;
  • 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

In de paragraaf externe veiligheid is reeds ingegaan op de in de omgeving aanwezige risicorelevante leiding. In het plangebied zijn naast deze leiding geen andere planologisch relevante leidingen bekend. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal door de ontwikkelaar een KLIC-melding ingediend worden om een goed beeld van de ondergrond te verkrijgen. Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.9 Bodemkwaliteit

In een bestemmingsplan wordt gemotiveerd dat de bestemming die in het bestemmingsplan wordt toegelaten, passend is in relatie tot de bodemkwaliteit.

De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. De eisen die worden gesteld aan de bodemkwaliteit voor de bestemming wonen zijn anders dan die voor bijvoorbeeld de bestemming industrie.

Daarnaast is bij het opstellen van het bestemmingsplan van belang in een vroeg stadium na te gaan of de kansen van de ondergrond (voor bijvoorbeeld ondergronds bouwen, bodemenergie, WKO, CO2- en gasopslag) kunnen worden benut.

Wat moet?

De toelichting van een bestemmingsplan bevat altijd een paragraaf over de bodemkwaliteit. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel staat een verwijzing naar artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.

Hierin is geregeld dat het gemeentebestuur bij haar besluitvorming de nodige kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart.

Indien blijkt dat de bodemkwaliteit niet direct geschikt is voor de gewenste bestemming dan zal een afweging gemaakt moeten worden. Hierbij speelt het kostenaspect een belangrijke rol. In het kader van het bestemmingsplan moet namelijk ook de economische uitvoerbaarheid aangetoond worden. In sommige gevallen zullen de kosten voor sanering niet opwegen tegen de opbrengsten. Mede daarom is het belangrijk om vroeg in het planproces eventuele kosten samenhangend met het aspect bodem in beeld te brengen.

Wat kan?

Een bodemverontreiniging hoeft niet altijd belemmerend te zijn voor het opnemen van een (woon)bestemming. Dan zal in overleg met een bodemspecialist moeten worden onderzocht welke mogelijkheden er zijn. Op basis van historische informatie, beschikbare bodemonderzoeken en eventueel de bodemkwaliteitskaart, kan een inschatting worden gemaakt of de bodem geschikt is voor het gewenste gebruik/functie en/of dat dit mogelijk wordt gemaakt door middel van het nemen van beheersmaatregelen, saneren of het opleggen van gebruiksbeperkingen.

Wat kan niet?

Indien de bodemkwaliteit risico's (humaan) met zich mee brengt of er sprake is van een spoedeisend geval van bodemverontreiniging kan de herziening van het bestemmingsplan om bepaalde nieuwe functies toe te staan geen doorgang vinden tot de risico's zijn beheerd of weggenomen door sanering.

Essentie

Bij het opstellen van bestemmingsplannen is de hoofdvraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige en/of het toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden of het toepassen van grond van elders). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Het is daarom van belang om in een vroeg stadium voor het plangebied de volgende acties te plegen:

  • vaststellen van de voor de (huidige en/of toekomstige) bestemming gewenste bodemkwaliteit;
  • in kaart brengen van activiteiten die mogelijk geleid hebben tot bodemverontreiniging;
  • vaststellen van de huidige milieukundige bodemkwaliteit met bekende informatie of met nieuw onderzoek;
  • in gebieden waar de bodemkwaliteit niet geschikt is voor het gebruik, het nemen van maatregelen om de bodemkwaliteit geschikt te maken zoals: beheersmaatregelen, het saneren van de bodem, of het opleggen van gebruiksbeperkingen;
  • wanneer het nemen van maatregelen om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het gebruik niet uitvoerbaar is, een bij de bodemkwaliteit passend gebruik zoeken (liefst vroeg in de planfase);
  • het realiseren van een goed beheer van de (ruimtelijke) informatie over de bodemkwaliteit en de gebruiksfuncties.

Bodemtoets

Huidige en toekomstige functie

De huidige functie van het plangebied is volgens het vigerende bestemmingsplan Hoenderbos-Velmolen (1993): 'Groenvoorzieningen' en 'Uit te werken woondoeleinden'. De voorgenomen functies zijn centrumvoorzieningen, groenvoorzieningen en verblijfsgebied. Ten oosten en westen van de planlocatie zijn woningen beoogd. Op de gemeentelijke bodemfunctieklassenkaart (vastgesteld jan. 2010) is het plangebied aangegeven als functieklasse: 'Wonen Uden'.

De huidige bodemsituatie

In de regionale Bodemkwaliteitskaart (BKK) (dec. 2011) is de gemiddelde bodemkwaliteit in diverse zones van de gemeente (regio) vastgelegd. Het plangebied ligt in de zone wonen.

De gemiddelde bodemkwaliteit is zodanig dat de voorgenomen bestemming/functie niet wordt belemmerd.

Om eventuele bodemverontreinigingen vast te stellen is bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd door Econsultancy. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in een eindrapportage met rapportnummer 14023175 d.d. 1 juni 2014 en is opgenomen in bijlage 3. Uit dit bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor nieuwbouw en de bestemmingsplanwijziging.

Toetsing en beoordeling van de kwaliteit aan de functie

  • Diffuse bodemkwaliteit

In het plangebied voldoet de gemiddelde bodemkwaliteit, zoals bepaald in de BKK, aan de normen van de functie zoals vastgelegd in de Bodemfunctieklassenkaart.

De voorgenomen bestemming wordt niet belemmerd door diffuse bodemkwaliteit.

  • Lokale verontreinigingen (puntbronnen)

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat het concentratieniveau van de onderzochte stoffen lager is dan de normen van de Wet bodembescherming zoals vastgelegd in de circulaire bodemsanering 2013.

De voorgenomen bestemmingen worden niet belemmerd door lokale bodemverontreiniging.

Maatregelen

Vervolgstappen ten gevolge van bodemverontreiniging zijn niet noodzakelijk.

Financiële haalbaarheid

Er zijn geen financiële consequenties ten gevolge van bodemverontreiniging.

Conclusie

  • Verontreiniging

Uit de geraadpleegde informatie is gebleken dat de voorgenomen bestemmingswijziging niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging.

  • Maatregelen

De milieukundige bodemkwaliteit leidt niet tot het nemen van maatregelen om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het gebruik.

  • Kostenaspect

Er zijn geen financiële consequenties ten gevolge van bodemverontreiniging.

  • Duurzaamheid

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang om in een vroeg stadium na te gaan of de kansen van de ondergrond (voor bijvoorbeeld ondergronds bouwen, bodemenergie, WKO, CO2- en gasopslag) kunnen worden benut.

4.10 Bedrijven en milieuhinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.
4.10.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De richtafstanden zijn opgesteld op basis van de milieuhinderlijke aspecten, geluid, stof, veiligheid en geur. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Onderzoek

Bekeken dient te worden of de realisatie van de supermarkt, retailvoorzieningen en dienstverlening, gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen. Dergelijke activiteiten beschikken conform de VNG-publicatie over een milieucategorie 1. Het maatgevende aspect bedraagt hierbij het aspect geluid, overige aspecten zoals geur, stof en gevaar zijn ondergeschikt. De richtafstand hiervoor bedraagt 10 m ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. De dichtstbijzijnde bestaande woningen zijn gelegen op meer dan 30 m van het plangebied. Deze woningen vormen dan ook geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de supermarkt of de retailvoorzieningen. Ten westen en oosten van de supermarkt en retailvoorzieningen zijn uit te werken woongebieden aangewezen voor woningbouw. Deze woongebieden zijn op circa 5 à 10 m afstand van de supermarkt en retailvoorzieningen gelegen. Bij de uitwerking van de woongebieden dient rekening gehouden te worden met de situering van de supermarkt en retailvoorzieningen. In afwachting van de exacte positionering van de voorzieningen in het ruime bouwvlak en door bijvoorbeeld groenvoorzieningen en/of een tuin aan de zijde van de supermarkt en retailvoorzieningen te situeren kan een gepaste afstand (van minimaal 10 m) tot de woningen gecreëerd worden. Op deze wijze kan een acceptabel woon- en leefklimaat geborgd worden.

Nabij de supermarkt wordt tevens een laad- en loslocatie ten behoeve van de supermarkt gerealiseerd. Deze laad- en loslocatie wordt buiten gesitueerd en beschikt, omdat deze onderdeel uitmaakt van een supermarkt, tevens over een richtafstand van 10 m ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. Ook voor de laad- en loslocatie geldt dat deze op meer dan 30 m afstand wordt gesitueerd ten opzichte van de bestaande woningen, en op 5 à 10 m ten opzichte van de uit te werken woongebieden.

Om geluidsoverlast te beperken danwel zoveel mogelijk te voorkomen worden geluidwerende maatregelen onderzocht c.q. getroffen bij de laad- en losvoorziening. Hierbij valt te denken aan het aanleggen van asfalt in plaats van klinkers, het afschermen van de laad- en loslocatie, de inzet van geluidarme laad- en loskarren, etc. Gezien de afstand tot de woningen en de extra geluidwerende maatregelen, zal er geen milieuhinder optreden ter plaatse van de bestaande woningen.

In het park worden tevens maximaal 6 x per jaar kleinschalige buurtactiviteiten zonder versterkte muziek georganiseerd. Deze activiteiten zullen, gezien er geen versterkte muziek aanwezig is en het aantal activiteiten per jaar beperkt is, geen tot minimale hinder veroorzaken voor de omwonenden. De toegestane buurtactiviteiten vormen dan ook geen belemmering voor het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen en de toekomstige woningen in de nog uit te werken woongebieden.

4.10.2 Horeca

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van horeca-activiteiten in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende horeca.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aangesloten op de Horecavisie en het Horecabeleidsplan van de gemeente Uden. Dit heeft tot gevolg dat een onderscheid is gemaakt in twee soorten horeca. De twee categorieën onderscheiden zich op het vlak van geluidsniveau, en drankverkoop.

Horecabedrijf categorie I:

Horecabedrijven die zich uitsluitend of in hoofdzaak richten op het verstrekken van spijzen en/of maaltijden, en/of op het verstrekken van logies, met uitzondering van nachtvergunningbedrijven.

Horecabedrijf categorie II:

Horecabedrijven die zich uitsluitend of in hoofdzaak richten op het verstrekken van al dan niet alcoholische dranken voor gebruik ter plaatse en het ten gehore brengen van levende en/of mechanische muziek.

Onderzoek

Binnen het plangebied wordt voorzien in een horecafunctie. Dit betreft ondergeschikte horeca van maximaal horecabedrijf categorie 1. Deze horeca inclusief een eventueel terras wordt op minimaal dezelfde afstand van 30 m ten opzichte van de woningen gerealiseerd. Gezien het type horeca-activiteiten dat wordt beoogd (in hoofdzaak het verstrekken van spijzen en/of maaltijden) wordt geen hinder ter plaatse van de woningen verwacht. De horeca-activiteiten zijn relatief licht en de afstand tot de woningen is groot.

Daarnaast dienen de horeca- (en overige bedrijfs)activiteiten te voldoen aan de vereisten zoals beschreven in het Activiteitenbesluit. In dat geval is 'hinder' voor bijvoorbeeld de geurgevoelige omgeving niet aan de orde.

Bij de uitwerking van de woongebieden dient rekening gehouden te worden met de situering van de horecavoorziening. In afwachting van de exacte positionering van de centrumvoorziening in het ruime bouwvlak en door bijvoorbeeld groenvoorzieningen en/of een tuin aan de zijde van de centrumvoorzieningen te situeren kan een gepaste afstand (van minimaal 10 m) tot de woningen gecreëerd worden. Op deze wijze kan een acceptabel woon- en leefklimaat geborgd worden.

4.10.3 Conclusie

Op ruim 30 m van bestaande woningen wordt een centrumomgeving gerealiseerd. Binnen deze centrumomgeving worden een supermarkt, retail en horeca gevestigd. De planologisch mogelijke activiteiten beschikken over maximaal milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand van maximaal 10 m geldt. De te realiseren horeca betreft lichte horeca en de toegestane evenementen zijn kleinschalig van aard. De relatief lichte activiteiten vormen geen belemmering voor de woningen die op grote afstand zijn gelegen.

Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.11 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.11.1 weergegeven.

Tabel 4.11 .1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit nibm

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

In paragraaf 4.2 is de extra verkeersgeneratie berekend. Op basis van de Nibm-tool blijkt dat de verkeersgeneratie zorgt voor een toename van maximaal 1,55 µg/m³. Deze Nibm-tool is weergegeven in afbeelding 4.11.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0019.png"

Figuur 4.11.1 Nibm-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.11.2. Met behulp van deze monitoringstool kunnen de rekenpunten worden geselecteerd voor de exacte rekenresultaten.

Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2012 bedraagt 22,7 µg/m³ , voor fijnstof bedraagt dit maximaal 23,6 µg/m³ en het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 13 dagen. In figuur 4.11.2 zijn de rekenpunten voor het plangebied weergegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0020.png"

Figuur 4.11.2 Luchtkwaliteit op basis van NSL-monitoringstool

De toename van de gehalten stikstofdioxide en fijnstof in relatie tot de maximale gehalte in de huidige situatie zorgen niet voor een overschrijding van de normen uit de Wm. Hiermee kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.

Tevens dient opgemerkt te worden dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.12 Archeologie en cultuurhistorie

4.12.1 Archeologie

Beleid en normstelling

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem en de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe 'de verstoorder betaalt' voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

In opdracht van de gemeente Uden heeft RAAP een archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Uden opgesteld (concept d.d. 14 januari 2014), die als uitgangspunt geldt bij alle activiteiten waarbij cultuurhistorische en/of archeologische waarden mogelijk in het geding zijn. Op basis van zowel kwantitatieve als kwalitatieve analyses met betrekking tot de relatie landschap-archeologische vindplaatsen is bepaald welke gebieden in de gemeente een hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting hebben. Aangeraden wordt de verwachtingskaarten te gebruiken als basis voor archeologisch beleid. De ondergrenzen, dat wil zeggen begrenzingen in zowel het verticale en horizontale vlak, ten aanzien van de noodzaak van archeologisch onderzoek zijn nog niet bepaald.

Voor het plangebied geldt een hoge en voor een klein deel een middelhoge verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0021.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0022.png"

Figuur 4.12.1 Uitsnede gecombineerde archeologische verwachtingskaart voor jager-verzamelaars en landbouwers (RAAP-rapport 2798). Met de rode contour is de ligging van het plangebied aangegeven.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied is door Transect in augustus 2014 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De bijbehorende onderzoeksrapportage (Transect-rapport 509) is opgenomen in bijlage 5.

Het rapport concludeert dat het archeologisch niveau - getuige de aanwezigheid van in- en uitspoelingslagen in de top van het pleistocene zand - in het plangebied nog goed bewaard is gebleven. Er zijn echter geen archeologische resten aangetroffen die wijzen op een archeologische vindplaats. Wel zijn op diverse plekken greppels aanwezig, maar op grond van de lage waardering zijn deze niet behoudenswaardig.

Conclusie

Een archeologisch vervolgtraject is niet noodzakelijk en het terrein kan vrijgegeven worden voor verdere ontwikkeling van de nieuwbouw. Wel is de uitvoerder van de grondwerkzaamheden verplicht conform de Monumentenwet artikel 53 om eventuele vondsten bij de gemeente Uden te melden.

4.12.2 Cultuurhistorie

Beleid en normstelling

In opdracht van de gemeente Uden heeft RAAP een cultuurhistorische waardenkaart 'Wonen op de rand van de Peelhorst' opgesteld (concept d.d. 25 februari 2014), die als uitgangspunt geldt bij alle activiteiten waarbij mogelijke cultuurhistorische waarden in het geding zijn. Door middel van regimes geeft het gemeentebestuur aan welk niveau van het beleid in een bepaald gebied als redelijk kan worden beschouwd (zie ook figuur 4.12.2). Aan de bebouwde kom buiten de historische kernen, waaronder het voorliggend plangebied, is geen waardering toegekend, omdat er geen historisch-stedenbouwkundige analyse heeft plaatsgevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0023.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0856.BPCentrumgebiedUZ-VA01_0024.png"

Figuur 4.12.2 Cultuurlandschappelijke waardenkaart (RAAP, concept feb. 2014). Met de rode contour is de ligging van het plangebied aangegeven.

Het cultuurhistorisch project 'Gouden Daken' van kunstenaar Jan van Duijnhoven uit Uden verwijst naar strodaken, hooimijten, korenvelden en gele brem die vroeger voortkwamen op de boerengrond van de familie Van Duijnhoven in Uden-Zuid. De gronden kennen een agrarische historie die plaats zullen maken voor (bebouwde en onbebouwde) ontmoetingsplaatsen en dagelijkse winkelvoorzieningen voor de wijk Uden-Zuid.

Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie bestaan er geen belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.13 PlanMER-plicht

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

De Wro bepaalt dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels.

Het bestemmingsplan is opgesteld conform SVBP2012. Hieronder wordt nader ingegaan op de inhoud van de regels.

5.2 Regels

5.2.1 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

5.2.2 Bestemmingsregels

Centrum

Binnen de bestemming 'Centrum' zijn een supermarkt, overige detailhandel, horecabedrijven van categorie 1 en dienstverlening (zoals een kapsalon of schoonheidssalon) toegestaan. Het vloeroppervlak van de toegestane functies is beperkt in de bestemmingsomschrijving.

De gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De voorgevel van het hoofdgebouw moet worden georiënteerd op de verbeelding aangegeven gevellijn. Aanvullend geldt een maximale goot- en bouwhoogte en enkele overige situeringseisen. Ook voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden aanvullende regels.

Groen

Het park (inclusief de bestaande waterpartijen) en overige structurele groenvoorzieningen zijn opgenomen binnen de bestemming 'Groen'. De gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water, langzaamverkeersroutes, routes voor calamiteitenverkeer, perceelsontsluitingswegen, het houden van evenementen, jongerenontmoetingsplaatsen en daarbij behorende speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Hiervoor zijn nadere bepalingen opgenomen. Voor terrassen is een specifieke regeling opgenomen, dat het mogelijk maakt om binnen de aanduiding 'terras' onder voorwaarden een deel van het openbaar gebied te gebruiken als terras ten dienste van een horecabedrijf. De voorwaarden zijn in de regels (in lid 4.3.1 en 4.4) benoemd.

De toegestane evenementen omvatten enkel kleinschalige buurtactiviteiten zonder versterkte muziek en vinden maximaal 6 keer per jaar plaats.

Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden binnen deze bestemming zijn onder andere bestemd voor wegen, langzaamverkeersroutes, perceelsontsluitingswegen en het houden van evenementen. Ook andere ondergeschikte functies, als parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen, zijn mogelijk.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, mits ze voldoen aan de genoemde afmetingen. Voor terrassen is een specifieke regeling opgenomen, dat het mogelijk maakt om binnen de aanduiding 'terras' onder voorwaarden een deel van het openbaar gebied te gebruiken als terras ten dienste van een horecabedrijf. De voorwaarden zijn in de regels (in lid 5.3.1 en lid 5.4) benoemd. De toegestane evenementen omvatten enkel kleinschalige buurtactiviteiten zonder versterkte muziek en vinden maximaal 6 keer per jaar plaats. Bovendien moeten evenementen die plaatsvinden binnen de openingstijden van de winkelvoorzieningen zodanig worden afgestemd met de exploitanten van de winkelvoorzieningen dat het algemeen goed functioneren van de winkelvoorzieningen geborgd is.

5.2.3 Algemene regels

Een aantal zaken is algemeen van aard of heeft niet zozeer betrekking op een specifieke bestemming uit hoofdstuk 2 van de regels. Deze zaken zijn geregeld in hoofdstuk 3 Algemene regels. Wat de maatvoering betreft, is vermeld in welke gevallen sprake mag zijn van overschrijdingen hiervan. Verder bevat dit hoofdstuk regels met betrekking tot overschrijding van bouwgrenzen en algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Daarnaast is een regel opgenomen ter bepaling van de wettelijke regeling waarnaar in de regels wordt verwezen.

5.2.4 Overgangsrecht en slotregels

Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de regels ondergebracht met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor gebieden, waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, moet volgens de Wro tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van een (grondexploitatie)overeenkomst met alle eigenaren).

In dit geval is de gemeente zelf eigenaar van de gronden. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan zijn opgenomen in de GREX Hoenderbos-Velmolen. Met de toekomstige ontwikkelaar wordt een realisatieovereenkomst gesloten. Na vaststelling van het bestemmingsplan zal de ontwikkelaar de gronden ten behoeve van de winkelvoorzieningen afnemen en ontwikkelen. De gronden ten behoeve van de parkeervoorzieningen en het park blijven in eigendom van de gemeente en worden als zodanig ook door de gemeente ontwikkeld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak

In samenwerking met de bewonersklankbordgroep heeft de gemeente Uden een stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit stedenbouwkundig plan heeft als basis gediend voor het voorliggend bestemmingsplan en het bijbehorend beeldregieplan. De wensen van de klankbordgroep zijn in het bestemmingsplan vertaald naar juridisch-planologische kaders (de regels en verbeelding) waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden.

6.2.2 Voorontwerp

Het concept voorontwerpbestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, in vooroverleg gezonden naar de betreffende instanties. Vervolgens is het voorontwerp-bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd tijdens welke periode een ieder hierop kon reageren. Tijdens deze periode is ook een informatieavond voor belangstellenden georganiseerd. De vooroverlegreacties en de ingediende inspraakreacties zijn verwerkt in de Nota van Inspraak en Vooroverleg. De hieruit voortgevloeide wijzingen plus een aantal ambtshalve wijzingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

6.2.3 Ontwerp

Nadat het voorontwerpbestemmingsplan was gewijzigd in een ontwerpbestemmingsplan is dit plan ter inzage gelegd vanaf 23 oktober t/m 3 december 2014. Tegelijkertijd is tevens een ontwerpbeeldkwaliteitsplan ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is opnieuw een informatieavond georganiseerd en zijn uiteindelijk 3 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn beantwoord in het zienswijzenrapport dat separaat door de raad is vastgesteld.

Naar aanleiding van de ontvangen zienswijzen en enkele ambtshalve aanpassingen is het bestemmingsplan aangepast.

6.2.4 Vaststelling

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan in haar vergadering van 12 februari 2015 gewijzigd vastgesteld. Tevens is in deze vergadering het beeldkwaliteitsplan vastgesteld.