direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22F - Schoolstraat 2-8 - Hoofdplaat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel van dit TAM-omgevingsplan

Dit TAM-omgevingsplan heeft tot doel de realisatie van 19 woningen in Hoofdplaat juridisch-planologisch mogelijk te maken. De ontwikkeling is voorzien op de gronden aan de Schoolstraat 28 en de Oostlangeweg.

De ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente Sluis, de bestemmingsplannen 'Kleine Kernen Sluis', 'Buitengebied' en de bijbehorende herzieningen. Om de gewenste ontwikkeling te realiseren moet het omgevingsplan worden aangepast. Dat betekent dat het gemeentelijk omgevingsplan moet worden gewijzigd om het initiatief mogelijk te maken. Met de gemeente Sluis is afgesproken dat er voor deze ontwikkeling een wijziging van het omgevingsplan wordt opgesteld en dat daarbij gebruik wordt gemaakt van TAM-IMRO. De ligging van het gebied waarop het besluit tot wijziging van het omgevingsplan betrekking heeft, is opgenomen in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging projectgebied (rood omkaderd) in Hoofdplaat (Bron: Rho Basisviewer)

In deze motivering is onderbouwd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

1.2 Toelichting op TAM-IMRO

Vanwege de onzekerheden rondom het DSO is tot 1 januari 2026 de mogelijkheid gecreëerd om via de Wro-standaarden het omgevingsplan te publiceren, TAM-IMRO ('Tijdelijke Alternatieve Maatregelen – Informatiemodel Ruimtelijke Ordening') genaamd. De wijziging van het omgevingsplan kan worden gemaakt in de software voor bestemmingsplannen en wordt gepubliceerd via de IMRO standaarden. Inhoudelijk moet dit plan voldoen aan de Omgevingswet.

Opzet juridische regeling
De regels van het TAM-omgevingsplan worden opgesteld in de huidige software. Voor de opbouw wordt aangesloten bij de geldende bestemmingsplannen in de gemeente Sluis (de bestemmingsplanvariant van de TAM-IMRO), maar er worden regels toegevoegd zodat duidelijk is dat het plan onderdeel is van het gemeentebrede omgevingsplan en het toepassingsbereik wordt weergegeven. Er wordt niet meer gesproken van bestemmingen, maar van functies en activiteiten. Dit is ook terug te zien op de verbeelding. Ook worden er voorrangsbepalingen en verwijzingen opgenomen om de relatie met de andere regels uit het omgevingsplan (hoofdstuk 22 De bruidsschat) te duiden. In de motivering wordt onderbouwd dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL). Het TAM-omgevingsplan wordt gepubliceerd via ruimtelijkeplannen.nl en wordt via de overbruggingsfunctie getoond in het Omgevingsloket (DSO).

Het TAM-omgevingsplan moet voor 2032 worden omgezet naar het gemeentebrede omgevingsplan in de software van de gemeente en het moet dan voldoen aan de standaarden voor het omgevingsplan (STOP/TPOD) door middel van een wijziging van het omgevingsplan. Voor deze wijziging wordt een nieuw besluit genomen. Het ministerie van BZK heeft de intentie uitgesproken om in de wet- en regelgeving vast te leggen dat regels in het STOP omgevingsplan, die inhoudelijk gelijk zijn aan het TAM-IMRO plan, niet opnieuw appellabel worden bij het overbrengen. De wijze waarop en de voorwaarden waaronder dit mogelijk is worden momenteel uitgewerkt.

1.3 Leeswijzer

De motivering op het TAM-omgevingsplan heeft de volgende opzet. In hoofdstuk 2 is de behoefte voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation onderbouwd. Vervolgens is de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Direct daaropvolgend is aangegeven op welke wijze de nieuwe situatie in voorliggend TAM-omgevingsplan juridisch-planologisch is geregeld.

In hoofdstuk 3 en 4 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het beleid van verschillende overheden en aan de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische regeling en de uitvoerbaarheid. Tot slot is in hoofdstuk 6 getoetst aan de evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 2 Ontwikkeling woningbouw Hoofdplaat

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het projectgebied betreft de bestaande schuur op adres Schoolstraat 4 – 8, het aangrenzende agrarische perceel en de woning met bijbehorende tuin op Schoolstraat 2. De schuur is inmiddels gesloopt, het woonhuis wordt bewoond, de agrarische gronden zijn in gebruik als grasland. Het projectgebied is kadastraal bekend als OBG00-EH-807, OBG00-EH-325 en OBG00-EH-698 met een perceeloppervlakte van circa 6.700 m2.

Het projectgebied ligt aan de rand van het centrum van Hoofdplaat, tussen de Schoolstraat en het dorpshuis aan de westkant, de Oostlangeweg aan de noordzijde en een woning en het voormalig Klooster aan de oostkant. Ten zuiden van de locatie begint het buitengebied van Hoofdplaat met agrarische percelen. De exacte ligging van het projectgebied is weergegeven in figuur 2.1.

De omgeving van het projectgebied bestaat uit voornamelijk woningen, het dorpshuis, verblijfsrecreatie in het voormalig Klooster en agrarische gronden. Ten zuiden en oosten van het projectgebied ligt een kreek waarlangs een wandelpad aanwezig is en waar het projectgebied op uitkijkt. Wat verder naar het oosten aan de Oostlangeweg zijn volkstuinen en de begraafplaats van Hoofdplaat aanwezig. Op circa 180 meter ten oosten van het projectgebied eindigt de bebouwde kom van Hoofdplaat, hier ligt aan de noordzijde van de weg het ‘Turpbos’. Ten noorden en westen van het projectgebied ligt het centrum van Hoofdplaat, naast woningen zijn hier ook enkele horeca gelegenheden en een bakker en kapper aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01_0002.png"

Figuur 2.1 Ligging projectgebied (rood omkaderd) in Hoofdplaat (Bron: Rho Basisviewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01_0003.png"

Figuur 2.2 Het projectgebied , met op de achtergrond de kerk (Bron: Rho Basisviewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01_0004.png"

Figuur 2.3 Noordzijde projectgebied , gezien vanaf de Oostlangeweg (Bron: Rho Basisviewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01_0005.png"

Figuur 2.4 De inmiddels gesloopte schuur (Bron: Google Maps, d.d. juni 2024)

2.2 Huidige planologische situatie

Op grond van artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet zijn alle op 1 januari 2024 geldende bestemmingsplannen (en alle bestemmingsplannen die nog in procedure zijn en die straks nog onherroepelijk worden) van rechtswege één omgevingsplan geworden. De regels zelf zijn dus niet gewijzigd, maar formeel bestaan bestemmingsplannen niet meer.

Het omgevingsplan is in te zien via Regels op de kaart in het Omgevingsloket (www.omgevingswet.overheid.nl). Hier vindt je de van rechtswege in het omgevingsplan opgegane bestemmingsplannen en de vanuit de wet gekregen 'bruidsschat'. Dat zijn de bouw- en milieuregels die voorheen landelijk golden, maar die het Rijk voortaan over laat aan de gemeente.

De volgende bestemmingsplannen uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente Sluis zijn op het besluitgebied van toepassing:

  • Kleine Kernen Sluis (vastgesteld 30-04-2014);
  • Buitengebied (vastgesteld 26-06-2011);
  • Sluis, Parapluplan archeologie (vastgesteld 31-01-2019);
  • Parapluherziening parkeren gemeente Sluis (vastgesteld 23-09-2021);
  • Bodemkwaliteit (07-12-2023).

Kleine Kernen Sluis

Het noordelijke deel van het projectgebied valt in het bestemmingsplan 'Kleine Kernen Sluis'. Het projectgebied heeft hierin deels de bestemming 'Wonen'. De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. Daarnaast bestaat de bestemming 'Wonen' uit een bouwvlak en de functieaanduiding 'erf'.

De oude schuur aan de oostzijde heeft de bestemming 'Verkeer'. De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor verhardingen, wegen, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, waterhuishoudkundige voorzieningen, beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens. Tot slot bestaat de bestemming 'Verkeer' uit een bouwvlak met de aanduiding 'garage' met een maximum goothoogte van 3 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01_0006.png"

Figuur 2.5 Het tijdelijke deel van het omgevingsplan 'Kleine Kernen Sluis', het projectgebied is daarbij blauw omkaderd (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl, bewerking Rho adviseurs)

Buitengebied

Het zuidelijke deel van het projectgebied valt in het bestemmingsplan 'Buitengebied' en heeft de bestemming 'Agrarisch - 1'. De voor Agrarisch - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven, agrarische randzone en tevens voor en tevens voor niet - grondgebonden agrarische neventakken en aquacultuur, aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van de naastgelegen woonkernen en verblijfsrecreatieve terreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01_0007.png"

Figuur 2.6 Het tijdelijke deel van het omgevingsplan 'Buitengebied', het projectgebied is daarbij blauw omkaderd (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl, bewerking Rho adviseurs)

Overige geldende plannen

Daarnaast gelden voor deze locatie de bestemmingsplannen 'Sluis, Parapluplan archeologie' (vastgesteld 31-01-2019) en 'Parapluplanherziening parkeren gemeente Sluis' (vastgesteld 23-09-2021). In het bestemmingsplan 'Sluis, Parapluplan archeologie' is het archeologische beleid van de gemeente verankerd. In paragraaf 4.7 is hieraan getoetst. Aan het 'Parapluplanherziening parkeren gemeente Sluis' is getoetst in paragraaf 4.11. Tot slot is op 7 december 2023 het voorbereidingsbesluit 'bodemkwaliteit' vastgesteld. In paragraaf 4.3 is hieraan getoetst.

2.2.1 Strijdigheid

De beoogde woningbouwontwikkeling is in strijd met de geldende gebruiks- en bouwregels van de diverse bestemmingen. Hierdoor wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt door het opstellen van een TAM-omgevingsplan.

2.3 Toelichting op de beoogde ontwikkeling

Ter plaatse van het projectgebied worden maximaal 19 woningen gerealiseerd. De 19 woningen zullen bestaan uit verschillende woningtypologieën en prijscategorie. De uitwerking van het definitieve stedenbouwkundig plan is nog in ontwikkeling. Er worden op dit moment meerdere varianten gemaakt. Zie figuur 2.7 voor een voorbeeld van een variant. De nieuwe woningen worden gelegen in een fraaie boomgaard, waardoor de bewoners kunnen genieten van de natuur. De woningen zelf zijn zonder voortuin ontworpen, zodat er aansluiting wordt gezocht bij het landschap. De opstelling van de bebouwing is parallel aan de bestaande bebouwing, om een harmonieus beeld te creëren. Parkeren is geconcentreerd aan het begin van het projectgebied, en aan de zuidzijde, om onnodig verkeer te minimaliseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01_0008.png"

Figuur 2.7 Indicatie beoogde ontwikkeling (Bron: Rho Basisviewer)

2.4 Juridische regeling

2.4.1 Planvorm

Dit TAM-omgevingsplan bevat het planologisch-juridisch instrumentarium voor de ontwikkeling van de locatie Schoolstraat 2 - 8, Hoofdplaat. Dit TAM-omgevingsplan is onderdeel van het omgevingsplan gemeente Sluis. Het TAM-omgevingsplan maakt het mogelijk om het hoogspanningsstation uit te breiden. De planopzet kent een beperkt aantal functies. Aan de verschillende regelingen zijn locaties gekoppeld die terug te zien zijn op de kaart.

De planregels zijn opgebouwd uit inleidende regels (hoofdstuk 1), regels voor functies en activiteiten (hoofdstuk 2) en algemene regels (hoofdstuk 3).

2.4.2 Toelichting op de regels
2.4.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

Wanneer in een TAM-omgevingsplan voor een bepaald locatie nieuwe regels worden vastgesteld, zorgt dit er niet automatisch voor dat de oude regels op die locatie vervallen. Daarom is in dit artikel een toepassingsbereikbepaling opgenomen waarmee geregeld wordt dat de nieuwe regels voorrang hebben als ze in strijd zijn met de oude regels.

Artikel 2 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het TAM-omgevingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis. Er is ook aangegeven dat de begrippen van de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving overeenkomstige van toepassing zijn op dit omgevingsplan.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven hoe de in de regels gehanteerde maten gemeten moeten worden.

Artikel 4 Algemeen gebruiksverbod

In dit artikel is aangegeven dat het verboden is gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functie dan wel toegestane gebruiksactiviteiten.

2.4.2.2 Regels voor functies en activiteiten

Artikel 5 Groen

De functie 'Groen' is opgenomen voor de landschappelijke inpassing van het gebied. En bijbehorende voorzieningen als perceelsafscheidingen en waterhuishouding.

Er zijn beoordelingsregels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 6 Wonen

De functie 'Wonen' is opgenomen ten behoeve van de bouw van nieuwbouwwoningen, tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de functie in het projectgebied. Er zijn beoordelingsregels opgenomen voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Er is aangegeven dat het totaal aantal woningen mag binnen de functie 'Wonen' niet meer bedragen dan 4.

Artikel 7 Woongebied

De functie 'Woongebied' is opgenomen om de achterliggende woonbuurt in te ontwikkelen. Binnen deze functie zijn woningen, tuinen, parkeerplaatsen en verkeersvoorzieningen en andere openbare ruimten, als speeltuinen toegestaan. Dit om zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden aan de invulling, omdat deze nog niet bekend is.

Er zijn beoordelingsregels opgenomen voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Er is aangegeven dat het totaal aantal woningen mag binnen de functie 'Woongebied' niet meer bedragen dan 15.

Daarnaast is gebruik alleen toegestaan bij het realiseren van voldoende waterberging en de aanleg en instandhouding van een afschermende haag.

2.4.2.3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Het is een wettelijke verplichting om dit artikel in het TAM-omgevingsplan op te nemen. Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Doel van deze regels is dat wanneer volgens een TAM-omgevingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het overschrijden van bouwgrenzen, bestaande maten en de afstanden van woningen tot wegen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is aangegeven dat het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig is met de aan de grond gegeven bestemming, de functieomschrijving en de overige regels.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen om in geringe mate af te wijken van de maatvoeringen en bestemmings- en/of bouwgrenzen.

Artikel 12 Overige regels

In dit artikel zijn de geldende regels ten behoeve van het parkeren verankerd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Op diverse bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken geformuleerd die relevant zijn voor de ontwikkeling. In dit hoofdstuk zijn deze kort beschreven en getoetst.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, brengt aan de hand van een toekomstperspectief 2050 de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenoemde systeem verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Toetsing en conclusie

Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. De realisatie van maximaal 19 woningen past in het rijksbeleid. De gemeente is het bevoegd gezag om daarover besluiten te nemen. De beoogde ontwikkeling is niet strijdig met de uitgangspunten van de NOVI.

3.2.2 Besluit kwaliteit leefomgeving

Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is één van de vier AMvB's die invulling geven aan de Omgevingswet. Het Omgevingsbesluit regelt onder meer welk bestuursorgaan bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen, de betrokkenheid van andere bestuursorganen, adviesorganen en adviseurs bij de besluitvorming, procedures en een aantal op zichzelf staande onderwerpen zoals de milieueffectrapportage. Het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving geven aan, aan welke regels burgers en bedrijven zich moeten houden bij bepaalde activiteiten.

Het Besluit kwaliteit leefomgeving stelt de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen. In het Bkl staan dan ook regels over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en regels voor monitoring. Het Bkl geldt voor het Rijk en decentrale overheden.

In het Bkl staan instructieregels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De instructieregels gaan over:

  • waarborgen van de veiligheid
  • beschermen van de waterbelangen
  • beschermen van de gezondheid en van het milieu
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed
  • behoud van ruimte voor toekomstige functies
  • behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten
  • bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen.

Toetsing en conclusie

In het Bkl zijn voor het project en het projectgebied een aantal relevante beperkingen opgenomen. Deze worden getoetst in hoofdstuk 5.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Zeeuwse Omgevingsvisie

De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier ambities:

  • 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
  • 2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied;
  • 3. Een duurzame en innovatieve economie;
  • 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland;

Leefbaarheid is volgens de provincie een belangrijke voorwaarde voor een goed woon-, werk- en vestigingsklimaat. De bevolkingssamenstelling van Zeeland verandert door vergrijzing, ontgroening en krimp. Met het aanhouden van deze demografische ontwikkelingen komt op enig moment een ondergrens in zicht voor cruciale voorzieningen zoals scholen, (zorg)voorzieningen en culturele voorzieningen. Een betaalbaar, bereikbaar en divers voorzieningenniveau en toekomstbestendig voorzieningenstelsel voor alle bewoners, toeristen en bedrijven is essentieel.

Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving  

Stedenbeleid

In Zeeland is er sprake van een trek naar de steden en neemt de totale behoefte aan extra woningen in Zeeland de komende tien jaar geleidelijk af naar nul. Door de aanvullende woningbouw te concentreren in stedelijk gebied wordt niet alleen gebouwd waar de markt om vraagt, maar wordt ook het draagvlak voor voorzieningen in de directe omgeving behouden. Daarnaast zal het nodig blijven om de woningbouw in dorpen te faciliteren, dit zal dan primair via herstructurering, inbreiding binnen de bestaande kern, vervangende nieuwbouw en het verleggen van bestaande plannen naar nieuwe kansrijke locaties moeten gebeuren.

Bij woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de provincie.

Wonen

De verwachting is dat de leeftijdsopbouw van bevolking in Zeeland zal veranderen, waarbij een verdubbeling van het aantal 80+ers en een afname van de beroepsbevolking belangrijke ontwikkelingen zijn voor Zeeland. De veranderende vraag lijkt voor een mismatch op de woningmarkt te zorgen. Er is door de toename aan ouderen een behoefte aan nul-tredenwoningen, daarnaast is er ook gebrek aan acceptabele betaalbare woningen. Omdat bouwen binnen het bestaand stedelijk gebied en zorgvuldig ruimtegebruik altijd uitgangspunten zijn geweest, heeft ook het vervangen van leeggekomen vastgoed door woningen bijzondere aandacht.

Woningbouwprojecten hebben een gemeentegrensoverschrijdende impact. Het omgevingsplan benadrukt dan ook het belang van regionale woningmarktafspraken. De regionale woningmarktafspraken zijn bedoeld om regionaal woningbouwbeleid vast te stellen en dienen als onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Toetsing

De ontwikkeling bevat een kleine woningbouwontwikkeling deels binnen en deels buiten bestaand stedelijk gebied. Binnen de kern is geen plek beschikbaar om geheel te voorzien in de lokale woningbehoefte, die bestaat uit een mix van grondgebonden (levensloopbestendige) woningen. Daarom is gekozen voor een locatie in de dorpsrand die aan drie zijden is omsloten door andere stedelijke functies. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. De ontwikkeling past in de Zeeuwse Omgevingsvisie.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met de Zeeuwse Omgevingsvisie.

3.3.2 Omgevingsverordening Zeeland

In de omgevingsverordening worden regels gesteld met betrekking tot ruimte, milieu, water, wegen en vaarwegen, natuur, distelbeheer, landschapsbescherming en ontgrondingen.

De regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, hebben voor een belangrijk deel betrekking op het buitengebied. Er zijn regels die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied, zoals molenbiotoop en erfgoed. Een beperkt aantal regels heeft vooral betrekking op stedelijke functies, zoals bedrijven, detailhandelsvoorzieningen en wonen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Toetsing

Het plan is niet in strijd met de omgevingsverordening. Het projectgebied is niet gelegen binnen een zone waar de omgevingsverordening aanvullende regels voor bevat, of waar provinciale belangen beschermd worden.

Conclusie

De provinciale omgevingsverordening vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.3 Woondeal Zeeland

Op 6 maart 2023 is de Zeeuwse Woondeal getekend. Met de Woondeal is de basis gelegd voor een langjarige samenwerking tussen overheden, woningcorporaties en marktpartijen. Het doel is 16.500 nieuwe woningen in Zeeland te bouwen tot en met 2030. In alle gemeenten wordt ingezet op groei in plaats van krimp. Van de nieuwe woningen zal 2/3 betaalbaar zijn. Het gaat om 6.840 sociale huurwoningen en 3.460 koopwoningen. Van de extra woningen zijn er 6.800 nul-tredenwoningen (gelijkvloerse woningen) en 795 flexwoningen (flexibele, tijdelijke woningen bedoeld voor mensen die snel huisvesting nodig hebben).

Toetsing

Het initiatief voorziet in verschillende woning typologieën. Daarbij is bijzonder aandacht voor nul-tredenwoningen en starterswoningen. De locatie bevindt zich grotendeels in bestaand stedelijk gebied en grenst aan het centrum van Hoofdplaat.

Conclusie

Het initiatief sluit aan bij de afspraken die in de Woondeal zijn gemaakt.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Visiedocument Krachtig Verbonden 2021

In het visiedocument worden herzieningen van verschillende beleidsdocumenten, waaronder de Woonvisie, gegeven. Voor wonen is het volgende van belang. De gemeente Sluis heeft te maken met veranderende bevolkingssamenstelling en een daling van de bevolking en het aantal huishoudens. Er komen steeds meer ouderen die bovendien steeds ouder worden, aan de andere kant zijn er steeds minder jongeren. Er is een overschot aan goedkope kwalitatief verouderde woningen en juist een tekort aan woningen die specifiek geschikt zijn voor (zorgbehoevende) ouderen.

De gemeente Sluis wil een hoogwaardige woongemeente zijn waar de inwoners een kwalitatief goede woning hebben in een aantrekkelijke en toegankelijke woonomgeving. Dit wil ze bereiken door kwalitatief goede woningen te ontwikkelen en tegelijkertijd aan de onderkant van de woningmarkt de sloopopgave zien te bewerkstelligen. Bij nieuwbouwplannen dient nadrukkelijk onderbouwd te worden dat er in een specifieke behoefte voor een bepaalde doelgroep voorzien wordt. Nieuwbouw moet vraaggericht zijn en niet andersom. Ook moet verpauperd vastgoed worden voorkomen en tegengegaan. De gemeente Sluis wil een gebied zijn waar ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen terwijl de benodigde zorg bij hen thuis wordt gebracht. Er liggen kansen voor de ontwikkeling van woningen voor zorgbehoevende ouderen en ook op het gebied van kleinschalige kwalitatief hoogwaardige woningbouw ontwikkelingen liggen er kansen. In alle kernen blijft beperkt ruimte voor levensloopbestendige woningen, starterswoningen en kleinschalige particuliere nieuwbouw voor eigen inwoners of mensen die van elders bewust naar ons gebied komen om te wonen.

Toetsing en conclusie

Het initiatief voorziet in verschillende woning typologieën. Daarbij is op basis van input van de dorpsraad in bijzonder aandacht voor nul-tredenwoningen en starterswoningen. De realisatie van de woningen is een nieuwe stedelijke ontwikkeling voor de lokale woonbehoefte. De ontwikkeling bevindt zich deels binnen en deels buiten bestaand stedelijk gebied. Het gaat om een kleinschalige woningbouwontwikkeling op de een locatie binnen de bebouwde kom van Hoofdplaat. De nieuwe woningen passen in de karakteristiek van de omgeving. Het initiatief sluit aan bij het Visiedocument Krachtig verbonden 2021.

3.4.2 Beleidsplan Wonen gemeente Sluis (2023 - 2032)

In het beleidsplan Wonen worden de woondoelen tot en met 2032 beschreven en hoe de gemeente Sluis deze willen bereiken. Het woonbeleid gaat over hoe de gemeente wil omgaan met locaties, type woningen, aantallen, wonen in combinatie met zorg, verhouding tussen tweede woningen en permanente bewoning en meer. Het doel van het woonbeleid is om de woonfunctie in de 15 woonkernen te verbeteren, waardoor de leefbaarheid kan worden behouden en wordt versterkt.

De gemeente Sluis wil inzetten op de groei van het aantal huishoudens in de gemeente. De gemeente Sluis wordt steeds vaker gevonden door huishoudens van buiten de gemeente. Deze ontwikkeling wordt omarmd en de gemeente wil deze verder stimuleren. De gemeente Sluis kiest er bewust voor om de gemeentelijke rol te veranderen: van een reagerende rol (in het verleden) en een adaptieve rol (nu) naar een proactieve rol waarmee de ambities kunnen worden verwezenlijkt. Dit betekent dat in beginsel in alle kernen – naar aard en schaal - de mogelijkheid wordt geboden om nieuwe woningen toe te voegen. Het doel daarbij is steeds om de leefbaarheid en vitaliteit in de verschillende kernen te verbeteren en te borgen.

De gemeente Sluis heeft de ambitie om 845 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad in de periode tot 2030. Deze ambities moeten er aan bij dragen dat kernen levendig zijn en er draagvlak is voor voorzieningen. In alle kernen - naar aard en schaal - worden mogelijkheden geboden om nieuwe woningen toe te voegen. Het doel daarbij is steeds om de leefbaarheid en vitaliteit in de verschillende kernen in de gemeente te verbeteren en te behouden. Naast nieuwbouw wordt ook de bestaande woningvoorraad versterkt. In het beleidsplan is onderscheid gemaakt tussen groei- en transformatiegebieden. Hoofdplaat is aangewezen als groeigebied, hier heeft de gemeente als doel dit kwalitatief en kwantitatief te versterken door nieuwbouw.

Belangrijkste doelgroepen voor Hoofdplaat zijn starters en doorstromende ouderen. Ook is in het beleidsplan een afwegingskader voor prioritering van nieuwe woningbouwplannen gemaakt. Daarin is onder andere de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte, ligging binnen bestaand stedelijk gebied, ligging in een centrumkern (kern met diverse voorzieningen als een school winkels etc.) en meerwaarde voor de kern als criteria opgenomen. In Hoofdplaat is (o.b.v. ambitieprogramma) een kwantitatieve woningbehoefte van 40 tot 50 woningen . Deze behoefte is in het deelgebied IJzendijke (IJzendijke en Hoofdplaat) met name in nul-tredenwoningen (zowel (sociale) huur als koop) en (sociale)huurwoningen te verwachten .

De spelregels voor uitbreidingen nieuwe initiatieven en initiatieven voor gebruikswijzigingen staan samengevat in de volgende procesboom:

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01_0009.png" Figuur 3.1 Procesboo woningbouw toekomstige woninggebieden (bron:Beleidsplan Wonen)

Toetsing

Aan de hand van de procesboom wordt het plan getoetst.

Meerwaarde

Het plan zorgt enerzijds voor nieuwe typologieën woningen waar behoefte aan is in de kern Hoofdplaat en zorgt voor doorstroming in het woningbouwaanbod. Hierdoor kunnen starters in de kern blijven wonen, daarnaast zorgt het nieuwe aanbod voor meer draagvlak voor de diverse voorzieningen (bakker, verenigingen, horeca) en de leefbaarheid in het dorp. Daarnaast heeft de groene woonbuurt de potentie om bij te dragen aan het wandelrondje Hoofdplaat.

Groei- of transformatiegebied.

De locatie bevindt zich in de groeikern Hoofdplaat.

Kwalitatieve of kwantitatieve behoefte

Uit de toetsing van de Ladder voor duurzame verstedelijking in paragraaf 4.2 blijkt dat er behoefte is aan een kleinschalige woonontwikkeling als de beoogde in Hoofdplaat. Daarmee voorziet de ontwikkeling in de behoefte.

Basisprincipes nieuwbouw

  • 1. Voor nieuwe woningbouwplannen of uitbreidingen van bestaande wijken/kernen is ruimte als :
    • a. deze aantoonbaar toegevoegde waarde bieden aan het woonklimaat in Sluis, en
    • b. leiden tot versterking van de leefbaarheid en de vitaliteit van de kernen, en
    • c. geen ongewenste neveneffecten hebben op bijvoorbeeld de leegstandsontwikkeling, en
    • d. aansluiten bij de behoefte zoals bepaald in dit Beleidsplan Wonen

De ontwikkeling betreft de transformatie van een bestaande en vervallen garage en een agrarisch perceeltje dat zich tussen diverse woningen in bevindt. Het gaat om uitbreiding van maximaal 20 woningen in te typen starterswoning en levensloopbestendige woningen, passend bij de behoefte in Hoofdplaat. Deze woningtypen zorgen voor doorstroommogelijkheden voor bewoners binnen de kern Hoofdplaat en daarmee draagvlak voor de diverse voorzieningen (bakker, verenigingen, horeca) en de leefbaarheid in het dorp. In paragraaf 4.2 is onderzocht of er voldoende behoefte is aan de extra woningen, dit is het geval. Hierdoor is geen sprake van negatieve invloed op leegstandsontwikkeling.

Conclusie

Uit voorgaande toetsing blijkt dat het initiatief in het woonbeleid van de gemeente past.

Hoofdstuk 4 Gevolgen voor fysieke leefomgeving

4.1 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In Bijlage V van het Omgevingsbesluit (Ob) is aangegeven welke projecten project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Projecten die zijn genoemd in kolom 1 zijn m.e.r-plichtig als wordt voldaan aan de drempelwaarden uit kolom 2 en m.e.r.-beoordelingsplichtig in gevallen als genoemd in kolom 3. In kolom 4 staat aangegeven bij welk besluit de m.e.r.(beoordelings)-plicht geldt.

Voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten moet worden onderzocht of deze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. De criteria om dit vast te stellen zijn genoemd in bijlage III van Richtlijn 2011/92/EU (richtlijn m.e.r.). Samengevat zijn dit de kenmerken van een project, de locatie van een project en soort en kenmerken van de verschillende milieueffecten.

De initiatiefnemer van een in Bijlage V aangewezen project moet daarvan mededeling doen bij het bevoegd gezag, doorgaans het college van B&W. In die mededeling (de aanmeldingsnotitie) is een beschrijving van het project, de locatie en de mogelijke milieueffecten opgenomen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van in totaal 19 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder categorie J11 'Stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen'. Hiervoor is een m.e.r.-beoordeling opgesteld, zie bijlage 1. Uit de mer-beoordeling blijkt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden als gevolg van de beoogde ontwikkeling.

4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Toetsingskader

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand. Artikel 5.129g Bkl regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist. Artikel 8.0b Bkl bepaalt dat deze instructieregel ook geldt voor een TAM-omgevingsplan.

Bij een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand rekening gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling. Artikel 5.129g Bkl legt hiervoor geen grens vast. Geldende jurisprudentie onder de Wro/Bro is vanaf 12 woningen, een functiewijziging met een oppervlak groter dan 500 m² bvo, meer dan 500 m² bvo bebouwing of een functie die gelet op de ruimtelijke uitstraling een stedelijke ontwikkeling is. Leegstand mag volgens jurisprudentie niet 'onaanvaardbaar' zijn.

Als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied moet ook rekening worden gehouden met de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien. De grens van het stedelijk gebied wordt bepaald door de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het omgevingsplan en de aard van de omgeving.

Toetsing

Het voornemen voorziet in 19 grondgebonden woningen, bestaande uit levensloopbestendige woningen, rijwoningen voor starters en twee-onderéén kap woningen voor doorstromers. Het plan biedt een meerwaarde voor de kern Hoofdplaat door de mix van starters-, doorstroom- en seniorenwoningen. In dit geval worden woningen mogelijk gemaakt op een locatie in de kern Hoofdplaat met deels een woonbestemming, deels een verkeersbestemming en deels een agrarische bestemming. De gronden met een agrarische bestemming maken geen onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Daarom is hierna de behoefte beschreven en gemotiveerd dat niet geheel binnenstedelijk in de woningbehoefte kan worden voorzien.

Beschrijving behoefte

De woningbehoefte in de gemeente Sluis en de kern Hoofdplaat blijkt uit diverse bronnen die hierna worden behandeld.

Provinciale bevolkings- en huishoudenprognose Zeeland 2022 en Zeeuwse woondeal, maart 2023

De Provincie Zeeland verwacht op basis van de actuele prognose dat het aantal huishoudens in de regio Zeeuws Vlaanderen met circa 2.150 toeneemt in de periode 2022-2032. Op 6 maart 2023 is de Zeeuwse Woondeal ondertekend door de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de Provincie Zeeland en de dertien Zeeuwse gemeenten. Het doel van de Woondeal is het bouwen van 16.500 extra woningen in Zeeland in de periode tot en met 2030. Tweederde van deze woningen moet betaalbaar zijn. Ook wordt gestreefd naar 30% sociale huurwoningen in de voorraad. Gemeente Sluis zet zich in voor realisatie van het aandeel van 270 woningen in de regionale opgave.

Dashboard ladderruimte Zeeuws-Vlaanderen

Volgens het Dashboard ladderruimte is in de gemeente Sluis behoefte aan 157 woningen, inclusief de sloop-nieuwbouwopgave. Gelet op de actuele harde plancapaciteit van 361 woningen resteert geen ladderruimte. Het grootste deel van de harde plannen ligt echter in Breskens en IJzendijke en kan hiermee geen invulling geven aan de lokale behoefte in Hoofdplaat. Met dit kleinschalige project kan daar invulling aan worden gegeven en dit past bij de ambitie van de gemeente Sluis om meer huishoudens aan te trekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01_0010.png"

Figuur 4.1 Plancapaciteit gemeente Sluis (Bron: Dashboard ladderruimte Zeeuws-Vlaanderen)

Woonvisie Regio Zeeuws-Vlaanderen 2022

De woningbehoefte blijkt ook uit de Woonvisie Regio Zeeuws-Vlaanderen 2020. De regio wil ruimte maken voor gewenste nieuwbouw. Met onder andere herstructurering willen de gemeenten ruimte creëren voor versterking van de woningportefeuille door nieuwbouw die 100% matcht met de toekomstige woningbehoefte. Het creëren en behouden van passende woningen en leefbare kernen zijn belangrijke speerpunten. Om in te kunnen spelen op de opgaven en ambities, gaat de regio actief sturen op de plancapaciteit om deze beter te laten aansluiten op de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte.

Beleidsplan Wonen gemeente Sluis (2023-2032)

Groei van het aantal huishoudens draagt eraan bij dat kernen levendig zijn, er draagvlak is voor voorzieningen en de gemeente over een gezond vestigingsklimaat beschikt, gecombineerd met een passende arbeidsmarkt. Om groei van het aantal huishoudens mogelijk te maken, biedt de gemeente in beginsel in alle kernen – naar aard en schaal - mogelijkheden om nieuwe woningen toe te voegen. Het doel daarbij is steeds om de leefbaarheid en vitaliteit in de verschillende kernen in de gemeente te verbeteren en te borgen.

De huishoudensontwikkeling per deelgebied is op basis van het ambitieprogramma vertaald naar een kwantitatieve woningbehoefte per kern. Daarbij is rekening gehouden met de grootte van de kern. Grotendeels wordt ingezet op het toevoegen van woningen in de grotere kernen met een hoger voorzieningenniveau. Deze kernen sluiten immers beter aan op de woonwensen van ouderen. Andere doelgroepen wensen ook vaker in de kleinere kernen te wonen. Hier worden kleinschaligere projecten opgepakt, waarin zowel jong als oud bediend kan worden. Verder hanteert de gemeente ook een bandbreedte per kern. Op deze manier blijft er ruimte om keuzes te maken aan de hand van kansen die zich voordoen. Het totale ambitieprogramma voor de gemeente Sluis is 775 tot 915 woningen tot en met 2031. De bandbreedte voor de kern Hoofdplaat is 40-50 woningen tot en met 2031.

In juli 2024 heeft de gemeente in haar besluit op het principeverzoek aangegeven dat het plan met maximaal 20 woningen een aantoonbare meerwaarde heeft voor de kern Hoofdplaat door de mix van starters, doorstroom en seniorenwoningen. Voorwaarde is dat de woningen levensloopbestendig worden en daarmee passen binnen de kaders van het beleidsplan wonen. Het huidige plan voorziet hiermee in de lokale behoefte.

Motivering locatiekeuze

De locatie ligt in de kern Hoofdplaat, deels binnen en deels buiten bestaand stedelijk gebied. Binnen de kern is geen plek beschikbaar om geheel te voorzien in de lokale woningbehoefte, die bestaat uit een mix van grondgebonden (levensloopbestendige) woningen. Daarom is gekozen voor een locatie in de dorpsrand die aan drie zijden is omsloten door andere stedelijke functies. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01_0011.png"

Figuur 4.2 Kern Hoofdplaat, het tijdelijke deel van het omgevingsplan, het bestemmingsplan 'Kleine Kernen' (Bron: ruimtelijkeplannnen.nl)

Conclusie

Er is behoefte aan kleinschalige woningbouwprojecten in Hoofdplaat, waarmee de leefbaarheid en levendigheid wordt bevorderd en in de lokale behoefte wordt voorzien. Met het mogelijk maken van een kleinschalig woningbouwproject voor jong en oud is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Met dit plan wordt invulling gegeven aan het planologisch faciliteren van de behoefte en hiermee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.3 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden opgenomen in het definitieve omgevingsplan (art. 5.89i Bkl).

Daarnaast zijn er specifieke regels over bodem opgenomen in het Aanvullingsbesluit Bodem en de activiteiten zijn opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving, waaronder regels over nazorg van de bodem na saneren, regels over graven in de bodem en regels over activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico.

Voorafgaande aan de voorbereiding van deze ontwikkeling is het omgevingsplan nog niet gewijzigd, daarom gelden op grond van artikel 22.30 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan de interventiewaarden bedoeld in bijlage IIA van het Bal als grenswaarden voor de bouw van bodemgevoelige gebouwen.

Toetsing

Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 2. Het volgende kan hierbij geconcludeerd worden.

De bovengrond voldoet in algemene zin aan de maximale waarden voor klasse wonen dan wel industrie op basis van diverse zware metalen, PCB en PAK. In de toplaag zijn geen verontreinigingen met OCB aangetoond. De zintuiglijk verdachte ondergrond voldoet op basis van koper, kwik en lood aan de maximale waarden voor wonen. De zandlagen in de ondergrond zijn niet verontreinigd.

In het grondwater is voor de parameters barium en xylenen een overschrijding van de streefwaarde aangetoond.

Op basis van historische informatie was mogelijk een (voormalig) pad aanwezig binnen de contouren van de onderzoekslocatie. De aanwezigheid van het pad is met onderhavig onderzoek niet bevestigd.

De aangetoonde lichte verontreinigingen kunnen gezien het (voormalig) gebruik van de locatie als historisch worden beschouwd (ontstaan vóór 1987) en komen grotendeels overeen met de verwachtingen op basis van de bodemkwaliteitskaart.

Asbestverdacht materiaal

Tijdens het veldwerk zijn op het maaiveld ter plaatse van drie locaties asbestverdachte materialen aangetroffen, analytisch blijkt het materiaal asbesthoudend.

Toetsing onderzoekshypotheses

In het vooronderzoek zijn onderzoekshypotheses geformuleerd op basis waarvan de gebruikte onderzoeks- en analysestrategieën zijn opgesteld. Hieronder is weergegeven in hoeverre deze hypotheses verworpen kunnen worden of dienen te worden aangenomen op basis van de onderzoeksresultaten.

Voor het onderzoek naar chemische parameters is uitgegaan van de hypotheses:

  • Bovengrond: verdacht voor bodemverontreiniging met diverse parameters uit het standaardpakket en OCB voor grond. Deze hypothese dient op basis van de onderzoeksresultaten te worden aangenomen.
  • Ondergrond: verdacht voor bodemverontreiniging met diverse parameters uit het standaardpakket voor grond. Deze hypothese dient op basis van de onderzoeksresultaten te worden aangenomen.
  • Grondwater: onverdacht voor bodemverontreiniging met diverse parameters uit het standaardpakket voor grondwater, mogelijk van nature verhoogde gehalten barium en/of molybdeen. Deze hypothese dient op basis van de onderzoeksresultaten formeel te worden verworpen.

Advies

Binnen de contouren van de onderzoekslocatie is asbesthoudend materiaal aangetroffen op het maaiveld. Het materiaal is aangetroffen ter plaatse van of nabij voormalige bebouwing. Gezien het materiaal ook amfibool asbest bevat wordt aanbevolen om ter plaatse van de voormalige bebouwing een nader onderzoek asbest (in grond) volgens de NEN 5707 uit te voeren. Voor de overige terreindelen wordt een verkennend asbest in grondonderzoek volgens de NEN 5707 afdoende geacht.

De resultaten van het verkennend bodemonderzoek geven aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

Dit onderzoek kan niet zonder meer gebruikt worden om grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, elders toe te passen. Hiervoor dienen de toepassingseisen van het Besluit bodemkwaliteit in acht genomen te worden.

Verkennend en nader asbest in grondonderzoek

Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek is een verkennend en nader asbest in grondonderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 3. Hierbij is het volgende geconcludeerd.

Op het maaiveld is ter plaatse van RE2 en RE3 asbesthoudend materiaal aangetroffen. Niet al het materiaal is verwijderd vanwege de grootte van het materiaal. Het materiaal is waarschijnlijk te relateren aan de voormalige bebouwing. Op basis van de resultaten van de veldwerkzaamheden kan worden geconcludeerd dat asbesthoudend materiaal in de grove fractie (>20 mm) alleen aanwezig is op het maaiveld en niet in de bodem.

Binnen ruimtelijke eenheid RE1 is een gewogen gehalten van 72 mg/kg ds aangetoond. Het gehalte is te relateren aan de bijmenging in sleuf SL03 waarin een gehalte van 72 mg/kg ds is aangetoond. Het aangetoonde gehalte is te relateren aan de voormalige bebouwing binnen de ruimtelijke eenheid. Er is geen sprake van een homogeen beeld binnen de ruimtelijke eenheid, de interventiewaarde wordt echter niet overschreden en in de omliggende sleuven is geen asbest aangetoond.

Binnen de ruimtelijke eenheden RE2 en RE3 is in de bodem geen asbest aangetoond. Met het verkennend onderzoek ter plaatse van de overige terreindelen is eveneens geen asbest aangetoond.

Advies

Met onderhavig onderzoek zijn de meest verdachte locaties binnen het projectgebied onderzocht volgens de strategie voor een nader onderzoek. Binnen geen van de ruimtelijke eenheden wordt de grens van 100 mg/kg ds overschreden.

De overige terreindelen zijn verkennend onderzocht, hierbij is geen asbest aangetoond.

Op basis van de resultaten kan het projectgebied als voldoende onderzocht worden beschouwd. De resultaten vormen vanuit milieukundig oogpunt geen belemmeringen voor de voorgenomen herontwikkeling.

Wel wordt aanbevolen het resterende asbesthoudende materiaal op het maaiveld te laten verwijderen door een gespecialiseerd bedrijf.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect bodem om hier woningen te realiseren.

4.4 Water

Beleid en normstelling

Bij verlening van een omgevingsvergunning voor een BOPA wordt rekening gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen en dienen voor het waterbelang de opvattingen van de waterbeheerder te worden betrokken. Dit geldt in het algemeen voor alle waterbelangen. Voorbeelden zijn:

  • 1. watercompensatie in verband met toenemende verharding;
  • 2. waterkwaliteit, bebouwing niet wenselijk in verband met waterwinning;
  • 3. bebouwing in werkingsgebieden van keringen en andere waterstaatswerken;
  • 4. waterketen, relatie met de afvoer van afvalwater, (Industriële) lozingen en of lozing oppervlaktewater.

Voor een aantal specifieke rijksbelangen stelt het Bkl aanvullende instructieregels. Deze zijn:

  • bescherming van primaire waterkeringen (artikel 5.38 Bkl);
  • behoud waterveiligheid kust (artikel 5.40 Bkl);
  • behoud waterveiligheid grote rivieren (artikel 5.46 Bkl);
  • IJsselmeergebied (artikel 5.49 Bkl).

De waterschapsverordening bevat regels specifiek gericht op het watersysteem en waterstaatswerken binnen het beheergebied van een waterschap. Hieraan zal het TAM-omgevingsplan moeten worden getoetst.

Onderzoek

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van de beoogde ontwikkelingen is het aanmeldformulier van het waterschap voor de watertoets ingevuld (zie bijlage 4). Dit aanmeldformulier wordt voorgelegd aan het waterschap.

4.5 Ecologie: gebiedsbescherming

Toetsingskader

Natura 2000-gebieden

Een ontwikkeling kan gevolgen hebben voor een Natura 2000-gebied. Denk hierbij aan de depositie van stikstof in een Natura 2000-gebied maar ook aan andere gevolgen, bijvoorbeeld door geluid en licht die door de activiteit worden veroorzaakt. Als een ontwikkeling plaatsvindt in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied, dan moet onderzoek uitwijzen of de ontwikkeling significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Een ontwikkeling kan gevolgen hebben voor NNN-gebieden. De gebieden die het NNN vormen zijn aangewezen in de provinciale omgevingsverordening. In de provinciale omgevingsverordening worden de wezenlijke kenmerken en waarden vastgesteld van deze gebieden. Deze wezenlijke kenmerken en waarden moeten worden beschermd, in stand worden gehouden, verbeterd en ontwikkeld worden. Hiertoe zijn in de provinciale omgevingsverordening instructieregels opgenomen.

Toetsing

Natura 2000

Het projectgebied ligt niet in een Beschermd Natuurmonument of Natura 2000-gebied. De afstand tot een Natura 2000-gebied bedraagt circa 430 meter. Dit betreft het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe. Om te onderzoeken of er sprake is van stikstofdepositie op stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden is een Aerius-berekening uitgevoerd, de memo met uitgangspunten en uitkomsten is opgenomen in bijlage 7.

In de memo is geconcludeerd dat de berekening van de aanlegfase resulteert in een depositie van 0,02 mol/ha/jr. en de gebruiksfase in 0,12 mol/ha/jr. Hieruit blijkt dat significante effecten niet zijn uit te sluiten. Hiervoor is een ecologische voortoets opgesteld om de toename aan depositie ecologisch te onderbouwen. De voortoets is opgenomen in bijlage 6. Het volgende kan geconcludeerd worden.

  • De extra depositie is vele duizenden malen kleiner dan de nauwkeurigheid waarmee de achtergronddeposities en kritische deposities zijn bepaald.
  • De extreem kleine hoeveelheid extra stikstof kan niet leiden tot meetbare veranderingen in groei-snelheid van individuele planten, en daarmee tot veranderingen in concurrentiepositie en ook geen veranderingen in de verhouding waarmee individuele soorten in de vegetatie voorkomen.
  • Met het regulier natuurbeheer wordt jaarlijks honderden keer meer stikstof per hectare afgevoerd dan het project toevoegt.
  • Een aantal stikstofgevoelige habitats dat volgens AERIUS Calculator in het effectgebied wordt aan-gegeven is niet aanwezig en wordt in de Natuurdoelanalyse ook niet als zodanig onderkend. Het betreft de habitats H2110, H2130A en H2190B.
  • Zowel de habitatprofielen, de gebiedsanalyse, de Natuurdoelanalyse als het Natura 2000-beheer-plan geven aan dat in dit Natura 2000-gebied stikstofdepositie geen drukfactor is voor de aanwe-zige habitats in het effectgebied.
  • Op grond van de voorgaande ecologische beoordeling wordt geconcludeerd dat significante effecten als gevolg van de beoogde 19 woningen geheel kunnen worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01_0012.png"

Figuur 5.1 Ligging van de planlocatie (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe (groen) (Bron: Provincie Zeeland)

Natuurnetwerk Zeeland

Het projectgebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). De dichtstbijzijnde gebieden zijn gelegen op ongeveer 160 meter. Dit zijn 'dijken West-Zeeuws-Vlaanderen' en 'Plaskreek'. De ontwikkelingen hebben geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01_0013.png"

Figuur 5.2 Ligging projectgebied (rood omkaderd) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland (Bron: Provincie Zeeland)

Conclusie

Uit de voortoets blijkt dat er geen significante effecten optreden door de stikstofdepositie in het Natrua 2000-gebied Westerschelde en Saefthinge.

4.6 Ecologie: soortenbescherming

Toetsingskader

Een ontwikkeling die mogelijke gevolgen heeft voor beschermde dieren of planten, is een flora- en fauna-activiteit. Het is in beginsel verboden om zonder vergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten. Dit geldt alleen voor Bal aangewezen flora- en fauna-activiteiten. Het begrip flora- en fauna-activiteit is breder (bijlage Omgevingswet). Door de brede definitie van een flora- en fauna-activiteit is het eigenlijk altijd nodig om te controleren of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dat zijn. Er zijn immers nauwelijks aanleg-, sloop- en bouwactiviteiten denkbaar waarbij vooraf is uitgesloten dat deze mogelijke gevolgen hebben voor beschermde soorten. Zo kan een herontwikkeling waarbij oude gebouwen worden gesloopt ten behoeve van nieuwbouw, gevolgen hebben voor vleermuizen die in die oude gebouwen nestelen.

Ten aanzien van de ontwikkeling is het nodig om te onderzoeken of er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van beschermde soorten op de locatie waar de ontwikkeling zal worden verricht of in de directe nabijheid van die locatie. Dit is de quickscan ecologie. Is het resultaat van de quickscan ecologie dat er aanwijzingen zijn dat specifieke beschermde soorten voorkomen, dan is aanvullend onderzoek nodig.

 

Voor sommige flora- en fauna-activiteiten is een omgevingsvergunning nodig. Er geldt een specifieke zorgplicht voor het verrichten van een flora- en fauna-activiteit waarbij maatregelen moeten worden getroffen om nadelige gevolgen voor beschermde soorten te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken (artikel 11.27 Bal).

Toetsing

Voor de ontwikkeling is een quickscan flora en fauna op 27 februari 2025 uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 5. De conclusies van deze quickscan worden hierna kort weergegeven.

Veldspitsmuis 

Het voorkomen van deze soort in het projectgebied redelijkerwijs uit te sluiten. Er zijn geen nadelige gevolgen van het project voor de veldspitsmuis (individuen, populatie of leefgebieden) en er is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de soortenbescherming. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

Waterspitsmuis

Aangezien geschikte habitat voor de waterspitsmuis er ontbreekt, is het voorkomen van deze soort in het projectgebied uit te sluiten. Er zijn geen nadelige gevolgen van het project voor de waterspitsmuis (individuen, populatie of leefgebieden) en er is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de soortenbescherming. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

Vleermuizen

Bij de uitvoering van het project gaan geen verblijfplaatsen voor vleermuizen verloren. Er zijn geen nadelige gevolgen van het project voor vleermuizen (individuen, populaties of leefgebieden) en er is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen ten

aanzien van de soortenbescherming. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

Eekhoorn 

De eekhoorn ontbreekt in Hoofdplaat en directe omgeving. Aangezien geschikte habitat voor de eekhoorn er ontbreekt, is het voorkomen van deze soort in het projectgebied uit te sluiten. Er zijn geen nadelige gevolgen van het project voor de eekhoorn (individuen, populatie of leefgebieden) en er is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de soortenbescherming. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

Haas

Aangezien geschikte habitat voor de haas er ontbreekt, is het geregeld voorkomen van deze soort in het projectgebied redelijkerwijs uit te sluiten. Er zijn geen nadelige gevolgen van het project voor de haas (individuen, populatie of leefgebieden) en er is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de soortenbescherming. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

Konijn

Het konijn ontbreekt in het projectgebied. Er zijn geen nadelige gevolgen van het project voor het konijn (individuen, populatie of leefgebieden) en er is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de soortenbescherming. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

Steenmarter en kleine marterachtigen

Gezien de aanwezige habitat en het schaarse voorkomen van alle soorten marterachtigen in de regio, is voorkomen van deze soorten in het projectgebied niet waarschijnlijk. Er zijn geen nadelige gevolgen van het project voor kleine marterachtigen (individuen, populaties of leefgebieden) en er is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de soortenbescherming. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

Zoogdieren

Er zijn geen nadelige gevolgen van het project voor wettelijk beschermde soorten zoogdieren (individuen, populaties of leefgebieden) en er is geen sprake van overtreding

van verbodsbepalingen ten aanzien van de soortenbescherming. Het aanvragen van een

vergunning is niet nodig.

Vogels

Er zijn geen nadelige gevolgen van het project voor wettelijk beschermde vogelsoorten (individuen, populatie of leefgebieden) en er is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de soortenbescherming onder de volgende voorwaarden. Gezien de aanwezigheid van broedvogels in het projectgebied moeten eventuele rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden. Als broedseizoen geldt in dit geval de periode van 1 maart tot 15 augustus. Ook de start van bouwwerkzaamheden vindt bij voorkeur plaats buiten de broedtijd. Indien er eenmaal geregeld activiteiten zijn, kunnen deze ook tijdens de broedtijd worden voortgezet of afgerond. Met inachtneming van de ecologische aanbevelingen is er geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de soortenbescherming. Het aanvragen van een vergunning is dan niet nodig.

Kamsalamander

Aangezien geschikte habitat voor de kamsalamander er ontbreekt, is het voorkomen van deze soort in het projectgebied redelijkerwijs uit te sluiten. Er zijn geen nadelige gevolgen van het project voor de kamsalamander (individuen, populatie of leefgebieden) en er is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de soortenbescherming. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

Boomkikker 

Het voorkomen van deze soort in en nabij het projectgebied kan worden uitgesloten. Er zijn geen nadelige gevolgen van het project voor de boomkikker (individuen, populatie of leefgebieden) en er is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de soortenbescherming. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

Rugstreeppad

Het voorkomen van deze soort in en nabij het projectgebied kan worden uitgesloten. Er zijn geen nadelige gevolgen van het project voor de rugstreeppad (individuen, populatie of leefgebieden) en er is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de soortenbescherming. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

Ongewervelde dieren

Aangezien geschikte habitat voor beschermde soorten vlinders, libellen (en overige ongewervelde dieren) er ontbreekt, is het voorkomen van deze soorten in het projectgebied redelijkerwijs uit te sluiten. Er zijn geen nadelige gevolgen van het project voor deze soorten (individuen, populaties of leefgebieden) en er is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de soortenbescherming. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

Planten

Er komen geen wettelijk beschermde plantensoorten voor in het projectgebied. Er zijn geen nadelige gevolgen van het project voor beschermde plantensoorten (exemplaren, populaties of leefgebieden) en er is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de soortenbescherming. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

Meldingsplicht en herbeplantingsplicht

Bij het project is geen sprake van het rooien van bomen. Er is geen sprake van een meldingsplicht of een herbeplantingsplicht zoals geformuleerd in de Omgevingswet (artikel 11.111, Besluit activiteiten leefomgeving [Bal]). Aangezien het hele projectgebied binnen de bebouwde kom ligt, is er ook bij eventuele kap geen sprake van een meldingsplicht of een herbeplantingsplicht.

Conclusie

Het aspect soortenbescherming levert geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Cultureel erfgoed

Toetsingskader

Onder cultureel erfgoed valt: archeologie, cultuurhistorie, monumenten, karakteristieke panden, beschermde gezichten, monumentale bomen, landschap etc. Voorafgaand aan de uitvoering van plannen moet onderzoek worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden waar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee wordt gehouden. De essentie van deze wetgeving is behoud van archeologische re sten zoveel mogelijk in de bodem en de bescherming van het cultureel erfgoed en landschap.

In het Bkl is er ten aanzien van de bescherming van erfgoed een aantal beginselen geformuleerd (art. 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.

De gemeente Sluis heeft archeologiebeleid vastgesteld dat is gewijzigd bij raadsbesluit van 28 september 2017. Dit archeologiebeleid is vervolgens verwerkt in het bestemmingsplan Parapluplan archeologie (vastgesteld op 31 januari 2019).

Toetsing

Archeologie

Op 31 januari 2019 is ‘Sluis, Parapluplan archeologie’ vastgesteld, hierin is het archeologiebeleid van de gemeente vertaald in diverse dubbelbestemmingen. Voor het projectgebied en de omliggende omgeving geldt dat hier geen dubbelbestemming is opgenomen, omdat de verwachting op archeologische waarden hier laag is. Een onderzoek naar archeologie is dan ook niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 5.3 is te zien dat in het projectgebied geen monumenten zijn gelegen. Het dichtstbijzijnde cultuurhistorische waardevolle object is een Rijksmonument gelegen op circa 30 meter. Dit betreft de kerk gelegen aan de Oostlangeweg 2A. De ontwikkeling heeft geen invloed op cultuurhistorische waardevolle objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01_0014.png"

Figuur 5.3 Cultuurhistorische waardenkaart, rood omkaderd het projectgebied (Bron: Provincie Zeeland, bewerking Rho adviseurs)

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Geluid

Toetsingskader

Bij het toelaten van een activiteit, (spoor)weg, industrieterrein of geluidgevoelig gebouw moet het bevoegd gezag het geluid op geluidgevoelige gebouwen beoordelen. Dit betekent dat een gemeente het toelaten van activiteiten die geluid veroorzaken of het toelaten van geluidgevoelige gebouwen waarop geluid wordt veroorzaakt, alleen mogelijk kan maken na een belangenafweging en een goede motivering.

Daarnaast zal het omgevingsplan moeten waarborgen dat het geluid door een activiteit aanvaardbaar is. Dit kan door de standaardwaarden voor het toelaatbaar geluid op een geluidgevoelig gebouw en grenswaarden voor het toelaatbaar geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen in het omgevingsplan op te nemen.

In het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn in afdeling 5.1 regels opgenomen voor het toestaan van geluidgevoelige gebouwen in het geluidsaandachtsgebieden van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Er moet akoestisch onderzoek verricht worden wanneer geluidgevoelige gebouwen geheel of gedeeltelijk binnen een geluidaandachtsgebied komen te liggen. Er wordt daarbij gewerkt met een standaardwaarde en grenswaarde. Voor rijkswegen en provinciale wegen, gemeente- en waterschapswegen, hoofd- en lokale spoorwegen en industrieterreinen gelden ieder eigen standaard- en grenswaarden volgens het Bkl.

Toetsing

Ten behoeve van de ontwikkeling is een onderzoek verricht naar de geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeer. Rondom en in het plan zijn diverse verkeerswegen gelegen, waarvan het geluid op de gevoelige bestemmingen in het plan optreedt. Er is onderzoek verricht naar het geluid vanwege de rondom en in het plan gelegen wegen. Deze wegen behoren allemaal tot het brontype gemeentewegen. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 8. Het volgende kan geconcludeerd worden.

Voor de gemeentewegen geldt dat het geluid op de gevels van de nieuwe woningen aan de Schoolstraat de standaardwaarde van 53 dB met maximaal 1 dB overschrijdt. Het geluid op de grens van het woongebied aan de Oostlangeweg voldoet overal aan de standaardwaarde. De grenswaarde van 70 dB wordt nergens overschreden.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de standaardwaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is in onderhavige situatie niet doeltreffend. Na het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat er kan worden voldaan aan de standaardwaarde. Gezien de geringe overschrijding is het aanleggen van stiller wegdek voor het reduceren naar de standaardwaarde voor slechts 4 nieuwe woningen niet een erg doeltreffende maatregel. Vanwege de onzekerheid tot het definitief realiseren van het stiller wegdek, worden de resultaten vooralsnog beschouwd zonder toepassing van bronmaatregelen.

Aangezien voor onderhavige woningen aan de Schoolstraat de standaardwaarde wordt

overschreden dient het belang van het beschermen van de gezondheid door een geluidluwe gevel te worden betrokken. Uit de rekenresultaten blijkt dat voor alle woningen aan de Schoolstraat geldt dat deze de beschikking hebben over ten minste een gevel waarvoor de geluidbelasting de standaardwaarde niet overschrijdt. Derhalve is de gezondheid voldoende beschermd.

Conclusie

Voor onderhavige woningen bedraagt het gezamenlijk geluid maximaal 54 dB. Het gezamenlijke geluid bedraagt ten hoogste Lg = 54 dB, zodat op basis van het Bbl de karakteristieke geluidwering ten minste GA;k = 54 – 33 = 21 dB(A) dient te bedragen. Dit is slechts 1 dB meer dan de minimaal vereiste geluidwering van 20 dB(A). Door de eisen ten aanzien van energieprestatie/energiezuinigheid worden materialen toegepast die standaard al een geluidwering van 23-25 dB(A) opleveren (HR++-glas of triple-glas, mechanische ventilatie met WTW en dus geen ventilatieroosters/suskasten). Zonder berekening kan worden aangenomen dat aan de geluidweringseisen wordt voldaan. Middels een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels dient bij de uitwerking van de woningen te worden aangetoond dat aan de voornoemde nieuwbouweis kan worden voldaan. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een aanvaardbaar geluidbinnenniveau gewaarborgd.

4.9 Omgevingsveiligheid

Toetsingskader

Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van bijvoorbeeld opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl van het Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

Bij het mogelijk maken van een activiteit spelen vaak veiligheidsrisico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Maar in het Bkl is het risicobegrip breder: er zal ook moeten worden gemotiveerd hoe voor risico's van branden, rampen en crises rekening gehouden met het belang van:

  • a. het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan;
  • b. de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen; en
  • c. de geneeskundige hulpverlening.

Toetsing en conclusie

Uit de informatie op de risicokaart (www.atlasleefomgeving.nl) blijkt dat het projectgebied zich binnen het gifwolkaandachtsgebied van het bedrijf Evos Terneuzen bevindt. Dit bedrijf ligt op ongeveer 5,5 kilometer van het projectgebied. Het projectgebied valt echter buiten de PR 106 contour van dit bedrijf, wat betekent dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden.Daarnaast bevindt het projectgebied zich binnen het gifwolkaandachtsgebied van de vaarroute Westerschelde. Het plasbrandaandachtsgebied van deze vaarweg bedraagt 40 meter, zoals blijkt uit het bestemmingsplan Biervliet. De afstand van het projectgebied tot deze vaarroute bedraagt circa 750 meter, waardoor de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ook hier niet wordt overschreden.

Het projectgebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten, en aangezien het zich in een bestaande woonwijk bevindt, zijn er voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig. Om deze redenen vormt het aspect omgevingsveiligheid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Planologische relevante leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Toetsing en conclusie

In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen of hoogspanningslijnen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het projectgebied hoeft in het TAM-omgevingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.

4.11 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt te worden onderbouwd dat er voldaan wordt aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is voor het opvangen van de beoogde parkeerbehoefte en dat de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersveiligheid en verkeerafwikkeling van het omliggende wegennet.

Toetsing

Verkeer

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 19 koopwoningen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de kencijfers uit CROW-publicatie 744 'Parkeerkencijfers 2024'. Voor het bepalen van de te hanteren kencijfers wordt op basis van het 'Beleid Parkeernormen, 2020' van de gemeente Sluis een stedelijkheidsgraad van 'niet stedelijk' aangehouden en wordt uitgegaan van een ligging in 'rest bebouwde kom'. Op basis van de omgevingsadressendichtheid en het gemiddelde autobezit binnen de gemeente Sluis conform het CBS, wordt per kencijfer het gemiddelde van de bandbreedte aangehouden.

Voor de beoogde woningen wordt aangesloten bij de CROW-functie 'koop, huis, tussen/hoek'. Voor deze functie geldt een kencijfer van 7,4 mvt/etmaal per woning. De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt dan ook (19 x 7,4 =) 140,6 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde weekdag. Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling is de verkeerstoename gedurende een gemiddelde werkdag maatgevend. Conform CROW-744 wordt voor het omrekenen van weekdag naar werkdag voor woonfuncties een omrekenfactor van 1,11 toegepast. Hiermee bedraagt de verkeerstoename vanuit de beoogde ontwikkeling (140,6 x 1,11 =) 156 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag.

Verkeer wordt afgewikkeld via de Oostlangeweg aan de noordzijde van het plangebied. Bij het beoordelen van de verkeersafwikkeling is de verkeerstoename gedurende het drukste uur maatgevend. Binnen het verkeerskundig vakgebied wordt als standaard vuistregel aangehouden dat gedurende het drukste spitsuur 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. Voor de beoogde ontwikkeling komt dit neer op een verkeerstoename van (156 x 0,1 = 15,6 =) 16 mvt/uur gedurende het maatgevende uur, oftewel circa 1 voertuig per 4 minuten. Deze toename is dermate laag dat het effect op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid van het omliggende wegennet verwaarloosbaar is.

Parkeren

De parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling is bepaald op basis van het 'Beleid Parkeernormen, 2020' van de gemeente Sluis. Binnen het gemeentelijke parkeerbeleid van de gemeente Sluis wordt aangesloten bij de kencijfers uit CROW-publicatie 381. Zoals eerder benoemd wordt hierbij aangesloten bij de kencijfers voor de rest bebouwde kom van een niet stedelijke gemeente. Voor de beoogde 19 rijwoningen wordt een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning aangehouden, waarvan 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers. Dit leidt tot een parkeerbehoefte van (2,2 x 19 = 41,8 =) 42 parkeerplaatsen, waarvan 6 parkeerplaatsen voor bezoekers. Als onderdeel van de beoogde ontwikkeling wordt rekening gehouden met de realisatie van voldoende parkeergelegenheid binnen de projectlocatie voor het opvangen van de volledige parkeerbehoefte op eigen terrein.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling zorgt voor een verkeerstoename van 156 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag. Deze toename is dermate beperkt dat het effect op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid van het omliggende wegennet verwaarloosbaar is. Daarnaast heeft de beoogde ontwikkeling een parkeerbehoefte van 42 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling wordt volledig op eigen terrein opgevangen. Het aspect verkeer en parkeren vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Hoofdstuk 5 van het Bkl bevat in paragraaf 5.1.4.1 instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht. In het kader van het beschermen van de gezondheid en het milieu dient rekening te worden gehouden met de kwaliteit van de buitenlucht. Bij het toelaten van een nieuwe ontwikkeling moet in een aantal situaties worden getoetst aan omgevingswaarden voor lucht. In een beperkt aantal gevallen is onderzoek nodig.

Onderzoek is niet nodig als de activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit is het geval als activiteiten leiden tot een verhoging van de kalenderjaargemiddelde concentratie in de buitenlucht van zowel stikstofdioxide als PM10 van 1,2 µg/m³ of minder. Daarnaast zijn in artikel 5.54 Bkl standaardactiviteiten genoemd die niet in betekenende mate bijdragen. Als een activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, dan vormt het omgevingsaspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling.

Toetsing

In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dient het aspect luchtkwaliteit te worden onderzocht.

Het projectgebied ligt niet in of nabij een aandachtsgebied zoals (aangewezen in artikel 5.51, lid 2, van het Bkl). Er bestaat dan ook geen reële kans op (een dreigende) overschrijding van een omgevingswaarde. Onderzoek naar een overschrijding van de omgevingswaarden is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.13 Duurzaamheid, energie en klimaatadaptatie

Toetsingskader

Op het gebied van duurzaamheid, energie en klimaatadaptatie is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat wordt voldaan aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Toetsing

Bouw

De woningen worden gebouwd volgens de eisen van 'Bijna Energieneutraal Gebouw' (BENG), die sinds 2021 als norm gelden.

Conclusie

Het aspect duurzaamheid is voldoende meegenomen in de planvorming.

4.14 Gezondheid

Eén van de doelen van de Omgevingswet is het beschermen van de gezondheid (artikel 2.1, lid 3, onder b). In lid 4 benadrukt de wet dat bij het stellen van regels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening dient te worden gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid.

Gezondheidsbescherming

Een deel van de in dit hoofdstuk beschreven omgevingsaspecten heeft een gezondheidscomponent, waarbij het in de meeste gevallen gaat om gezondheidsbescherming. Dit betreffen onder andere bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geluidhinder en geurhinder.

Gezondheidsbevordering

Bij de afweging van de gezondheidsgevolgen kunnen ook gezondheidsbevorderende aspecten een rol spelen zoals bijvoorbeeld een groene leefomgeving, ruimte voor beweging, beschikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen en sociale cohesie. In het Bkl zijn ook nog andere onderwerpen opgenomen die een relatie hebben met gezondheid, zoals de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen met een handicap (artikel 5.162 Bkl).

Toetsing

De omgevingsaspecten in relatie tot gezondheidsbescherming zijn in dit hoofdstuk uitgebreid onderzocht. Voor bijvoorbeeld de omgevingsaspecten bodemkwaliteit, waterkwaliteit, luchtkwaliteit, geluidhinder en omgevingsveiligheid blijkt dat aan de normen wordt voldaan, dan wel dat hiervoor de nodige maatregelen kunnen worden getroffen om aan deze normen te voldoen.

Daarmee wordt zorg gedragen voor een gezond leefmilieu en is geen sprake van verslechtering van de gezonde fysieke leefomgeving.

Met de ontwikkeling worden woningen gerealiseerd voor diverse doelgroepen. Hierbij is geen sprake van extra gevoelige groepen die extra aandacht verdienen in het kader van gezondheidsbescherming.

Gezondheidsbevordering

Het planvoornemen draagt bij aan gezondheidsbevordering voor de toekomstige bewoners, gebruikers en tevens voor omwonenden. De woningen zullen in de toekomstige situatie in een kleinschalige groene woonbuurt komen dicht bij de dorpskern. Dit bevordert ook de sociale controle en veiligheid.

4.15 Spuitzones

Toetsingskader

Wet- en regelgeving

Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) stelt eisen aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder:

  • Verplicht gebruik van driftreducerende technieken met minimaal 75% effectiviteit (art. 4.723c Bal);
  • Verbod op bespuiting bij windsnelheden >5 m/s (art. 4.723e Bal);
  • Bufferzones langs watergangen van 0,5 tot 5 meter, afhankelijk van gewas en sloottype (art. 4.723d Bal).

Afwegingen rondom spuitzones en ruimtelijk beleid

Op grond van de Wet ruimtelijk ordening is uit een rechtspraak een aandachtszone van 50 meter geformuleerd tussen gevoelige functies en agrarische percelen waar gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Indien een kortere afstand wordt aangehouden tussen een gevoelige functie en gronden waar sprake kan zijn van toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, dan dient een planologisch besluit volgens genoemde rechtspraak te voorzien in een deugdelijke motivering middels een zogenaamd 'locatie specifiek onderzoek'. Een reguliere aanwezigheid in de buitenlucht dient hierbij als het bepalende blootstellingsscenario te worden beschouwd, bijvoorbeeld een tuin bij een woning.

Uit rechtspraak blijkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak de afstand van 50 meter vooral ziet als een aandachtsafstand. Dit betekent dat 50 meter geen standaardregel is die altijd moet worden aangehouden. De Europese Biocidenverordening bepaalt dat gewasbeschermingsmiddelen bij correct gebruik geen gezondheidsrisico mogen opleveren tot aan de perceelgrens. Daarom zijn er in Nederland geen vaste afstandsregels opgenomen; in plaats daarvan gelden strenge eisen aan driftreductie als bronmaatregel.

In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) is vastgelegd dat bij open teelten alleen technieken mogen worden toegepast die drift met minimaal 75% reduceren ten opzichte van een vastgestelde referentietechniek. Bij uitsluitend neerwaartse bespuiting kan de aan te houden afstand in de praktijk verder worden verlaagd tot 25 meter of zelfs 12,5 meter.

Dit betekent dat bij ruimtelijke plannen niet automatisch een wettelijke afstand geldt. Ook kan de Europese toelatingsbeoordeling van gewasbescherming bij planologische besluiten niet automatisch worden gebruikt als onderbouwing. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft bepaald dat het bevoegd gezag zelf moet beoordelen of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aanvaardbaar is voor de omgeving.

Ruimtelijke beleid

Bovendien is het altijd aanhouden van 50 meter tussen agrarische percelen en gevoelige functies (zoals woningen) om verschillende redenen niet wenselijk:

  • Het past niet bij het beleid van rijk, provincies en gemeenten om zuinig met ruimte om te gaan
  • Het zou veel ruimtelijke ontwikkelingen voor woningen, zorg, sport en recreatie daarom onnodig duur en ingewikkeld maken
  • In gevallen waar bestaande bebouwing alleen van functie verandert, zou een verplicht afstand van 50 meter leiden tot onnodige kapitaalvernietiging, omdat de feitelijke situatie niet verandert.

Ook vanuit het idee van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het niet logisch om voor nieuwe functies strengere gezondheidscriteria te hanteren dan voor bestaande functies.

In het kader van een locatie specifiek onderzoek naar driftblootstelling dienen de volgende twee vragen te worden beantwoord:

  • Of toevoeging van de nieuwe driftgevoelige bestemmingen, zoals woningen, tot (verdergaande) potentiële beperkingen leidt bij toepassing van gewasbeschermingsmiddelen op de relevante agrarische gronden
  • Of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, rekening houdend met het belang van de gezondheid.

Toetsing

Het plan betreft een woningbouwlocatie. Een woning is in het kader van ruimtelijke ordening een gevoelige functie die bescherming tegen de drift van gewasbeschermingsmiddelen behoeft.

Omgevingsplan

De aangrenzende percelen aan het plangebied die agrarisch in gebruik zijn, hebben in het bestemmingsplan Buitengebied de bestemming 'Agrarisch-1'. Deze gronden zijn bestemd voor uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en agrarische randzones. Het gebruik van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie ( minicampings kleinschalige kampeerterreinen daaronder inbegrepen) ten behoeve van nieuwe fruitteeltboomgaarden is niet toegestaan. Doordat er reeds woningen aan beide zijden van de beoogde woningbouw aanwezig is, is een fruitteeltboomgaard op de gronden grenzend aan de beoogde woningebouw niet mogelijk.

Gebruik agrarische gronden

Op de aangrenzende percelen aan de zuidkant van het plangebied is gezien de agrarische bestemming het telen van gewassen en het hierbij noodzakelijke gebruik van gewasbeschermingsmiddelen mogelijk. Op het zuidelijk gelegen perceel wordt gewasrotatie toegepast met hoofdzakelijk tarwe (2015, 2017, 2021, 2023, 2025), bieten (2016, 2022)en aardappelen (2020, 2024), bonen (2018) en uien (2019).

De teelt van gewassen waarbij sprake is van hoge drift is niet aan de orde op de aangrenzende percelen. De aanplant van bomen is namelijk op basis van het geldende bestemmingsplan hier niet toegestaan.

Wateraspecten

Via de legger van Waterschap Scheldestromen kan inzicht worden verkregen over relevante watergangen. Figuur 5.4. geeft een uitsnede van de leggerkaart. Op de leggerkaart van Waterschap Scheldestromen is zichtbaar dat ten zuiden van de beoogde woningen een secundaire watergang aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01_0015.png"

Figuur 5.4 Watergangen (bron: Waterschap Scheldestromen)

Wind

Volgens artikel 4.723e van het Bal mogen gewasbeschermingsmiddelen niet worden toegepast bij windsnelheden boven 5 m/s. Dit komt overeen met ongeveer windkracht 2 à 3 Beaufort. Hoewel in Nederland de overheersende windrichting noordwest is, geldt dit niet voor de lage windsnelheden waarbij spuiten is toegestaan. Bij deze lage windsnelheden kan de wind uit alle richtingen komen, ook als rekening wordt gehouden met de gemiddelde windrichting per seizoen.

De ligging van een teeltperceel ten opzichte van een gevoelige functie is daarom maar beperkt van invloed op driftblootstelling. Bovendien is spuiten bij hogere windsnelheden minder effectief; de drift is dan wel groter, maar verspreidt en verdunt zich sneller in de buitenlucht.

In afbeelding 5.5 is een windroos weergegeven van de locatie Vlissingen die als referentielocaties is gebruikt voor de locatie aan de Schoolstraat in Hoofdplaat. De windroos van Vlissignen voor de maand februari geeft inzicht in de verdeling van windrichtingen en windsnelheden over de lange termijn (1991–2020). Deze informatie is relevant voor het beoordelen van driftgevoeligheid van gewasbeschermingsmiddelen en het onderbouwen van eventuele spuitvrije zones.

Op basis van de langjarige windgegevens van het KNMI (windroos Vlissingen, februari) blijkt dat de heersende windrichting in de regio zuidwest is. Dit betekent dat de kans op drift vanuit de oost- en noordzijde relatief beperkt is, omdat deze zijden doorgaans bovenwinds liggen. De zuidwestzijde, van waaruit de wind het vaakst waait, liggen in dit geval op circa 50 meter van de woning, wat een relevante afstand is bij de beoordeling van driftgevoeligheid. Vanaf de zuidzijde is dit 32 meter.

Gezien de afstanden tot de agrarische percelen en de windrichtingen:

  • is de zuidoosttzijde (26 meter) het meest kritisch ten aanzien van drift, hoewel dit in een niet-dominante windrichting ligt;
  • is de zuidzijde (32 meter) weliswaar in de overheersende windrichting gelegen, maar de afstand biedt enige ruimtelijke scheiding;
  • biedt de zuidwestzijde (50 meter) voldoende afstand en ligt bovendien tegen de overheersende windrichting in.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.tamschlstrhfdplaat-ON01_0016.png"

Figuur 5.5 Windroos Vlissingen (bron: KNMI)

Afscherming

Volgens jurisprudentie mag afscherming, zoals een windhaag, worden gebruikt in planologische besluiten. Een windhaag staat op de officiële DRT-lijst als erkende driftreducerende techniek en kan samen met de verplichte 75% driftreductie van spuitmachines tot ongeveer 94% minder drift zorgen. Onderzoeken laten zien dat het effect soms zelfs groter is ( Porskamp H.A.J., Michielsen, J.M.G.P., Huismans, J.F.M., De invloed van een windhaag op emissies bij fruitteeltspuiten, 1999, IMAG-DLO Rapport 94-29, pag. 29 en Wenneker, M., Heijne, B., Van de Zande, J.C., Effect of natural windbreaks on drift reduction in orchard spraying, Communications of Applied Biology Science, Universiteit Gent, 70(2005)4 pag. 961. en Plant Research International, Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen, maart 2015 ). De werking hangt af van de hoogte en dichtheid van de haag. Uitdamping van middelen is minimaal omdat middelen met hoge verdamping niet worden toegelaten.

Uiteraard dient onderhoud plaats te vinden zodat bedoelde haag of andere afscherming de gewenste configuratie behoudt.

Aan de zuidzijde van het perceel zal een afscherming in de vorm van een Zeeuwse Haag worden aangeplant. Deze wordt ook in het omgevingsplan geborgdt voor wat betreft aanplant en instandhouding.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het planologisch mogelijk maken van een woonfunctie op een perceel dat aan de zuidzijde grenst aan agrarische gronden met de bestemming 'Agrarisch-1'. Op deze gronden kunnen gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, wat aanleiding geeft tot toetsing aan de zogenaamde spuitzone.

Afstanden tot agrarische gronden

De afstanden tussen de agrarische gronden en de gevoelige functie (dichtsbijzijnde woning) bedragen:

  • zuidoosttzijde: circa 26 meter;
  • zuidzijde : circa 32 meter
  • zuidwestzijde: 50 meter

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak geldt in beginsel een aandachtszone van 50 meter tussen gronden waar gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden gebruikt en gevoelige functies, zoals woningen. Indien deze afstand korter is dan 50 meter, is een locatie-specifieke onderbouwing vereist, waarbij aannemelijk wordt gemaakt dat blootstelling aan spuitdrift aanvaardbaar is.

Windrichting

Uit de windroos voor Vlissingen (februari, KNMI) blijkt dat de heersende windrichting zuidwest is. De zuidoosttzijde ligt met 26 meter het dichtst op de agrarische gronden, maar is niet dominant onderwinds.

Afscherming en erfbeplanting

Rondom het perceel is sprake van aantoonbare fysieke afscherming die drift sterk beperkt: Aan de zuidzijde is een watergang aanwezig, daarnaast wordt een zeeuwse haag aangebracht er afscherming.

Deze afscherming biedt een bewezen beperking van drift, conform onderzoeksresultaten uit o.a. CLM-publicaties en RIVM-adviezen, waarin vegetatieve barrières worden aangemerkt als effectieve mitigerende maatregel.

Teelten en spuitgevoeligheid

De omliggende gronden worden gebruikt voor:

  • Akkerbouwgewassen (aardappelen, granen, suikerbieten) aan noord- en oostzijde;
  • Er zijn geen boomgaarden of hoog opgaande teelten aanwezig, waarbij doorgaans intensief en frequent met luchtondersteuning wordt gespoten. De toegepaste middelen zijn in deze teelten overwegend beperkt in driftgevoeligheid en worden onder gecontroleerde omstandigheden toegepast.

Aanvaardbaarheid

Gelet op:

  • de feitelijke afstanden (waarbij 50 m wordt gehaald aan de zuidwesttzijde, en elders substantiële afstanden worden aangehouden);
  • de robuuste landschappelijke en vegetatieve afscherming grenzend aan de agrarische gronden;
  • het type landbouwpercelen (zonder intensieve hoogbouwteelten);

Kan worden geconcludeerd dat de blootstelling aan drift door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aanvaardbaar is voor de omgeving.

Conclusie

De voorgenomen woonfunctie ligt op een zodanige afstand van agrarische gronden, met voldoende afscherming en in een gunstige windligging, dat er sprake is van een verantwoorde ruimtelijke situering. Op grond van een locatie-specifieke beoordeling wordt geconcludeerd dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de omliggende percelen geen belemmering vormt voor het mogelijk maken van de woonfunctie. Daarmee is voldaan aan de eisen uit de jurisprudentie en de Omgevingswet ten aanzien van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.16 Overige omgevingsaspecten

Ten aanzien van deze ontwikkeling zijn de relevante omgevingsaspecten getoetst in de paragrafen 4.1 tot en met 4.13. In tabel 4.1 zijn de overige omgevingsaspecten getoetst.

Toetsing  
Geur   De ontwikkeling veroorzaakt geen geurhinder.
 
Trillingen   In de aanlegfase kunnen in beperkte mate trillingen worden veroorzaakt. Gelet op de omgeving is daarbij echter geen sprake van relevante trillingshinder. De belangrijkste risicofactor daarbij is de fundering van de woningen. Bij het heien van de funderingspalen zal er tijdelijk hinder door trillingen voor de omgeving aanwezig zijn. In de gebruiksfase veroorzaken de woningen geen trillingen. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling geen relevante trillingshinder veroorzaakt.
 
Schaduw- en windhinder   De ontwikkeling is niet relevant voor schaduw- en windhinder, omdat in de directe omgeving van het projectgebied geen schaduw- en windhinder veroorzakende objecten aanwezig zijn. Tevens zal de realisatie van de beoogde bebouwing gezien de beperkte bouwhoogte en gezien de ruime afstand tot omliggende functies geen onaanvaardbare gevolgen hebben op het windklimaat en de bezonningssituatie in de directe omgeving.
 

Tabel 4.1 Overige omgevingsaspecten

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat de overige omgevingsaspecten geen negatieve effecten hebben op de fysieke leefomgeving.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Dit TAM-omgevingsplan vormt het toetsingskader voor de geplande ontwikkeling. De initiatiefnemer is eigenaar van de gronden ter plaatse van het projectgebied. Hierdoor is het plan financieel haalbaar.

Kostenverhaal

De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling ziet in op de realisatie van woningen. Deze ontwikkeling is op grond van artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit aangewezen als kostenverhaalplichtige activiteit. Op grond van artikel 13.12 Omgevingswet is het verboden kostenverhaalplichtige activiteiten uit te voeren voordat de hiervoor geldende kostenverhaalbijdrages zijn betaald. Dit verbod geldt niet in het geval dat het kostenverhaal is verzekerd.

Tussen initiatiefnemer en de gemeente is een overeenkomst gesloten waarmee het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd is. Het toevoegen van kostenverhaalvoorschriften in de vergunning is daarmee niet noodzakelijk. Hiermee is ook aan de tweede vereiste voldaan en hieruit volgt dat de ruimtelijke ontwikkeling niet evident economisch onuitvoerbaar is.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Algemeen

In artikel 10.2 van het Omgevingsbesluit is aangegeven dat bij de wijziging van een omgevingsplan moet worden aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken. En ook wat der met de resultaten is gedaan. Wie de participatie worden betrokken, hangt af van het type omgevingsplanwijziging, de aard, de omvang en de invloed op de fysieke leefomgeving voor belanghebbenden.

Goede participatie maakt een plan of initiatief beter. Deze samenwerking tussen belanghebbenden, gemeente en initiatiefnemer kan het plan inhoudelijk verbeteren en verrijken, bijvoorbeeld door lokale kennis te benutten. Daarbij draagt het bij aan de besluitvorming, door alle belangen in beeld te brengen en hierdoor beter rekening kan worden gehouden met deze belangen. Dit kan bijdragen aan het draagvlak van het plan.

5.2.2 Participatieplan

Het plan wordt overlegd aan de wettelijke vooroverlegpartners, zijnde de Provincie Zeeland en Waterschap Schelstromen. De stukken behorende bij de aanvraag worden ter inzage gelegd, zodat eenieder hierop kan reageren.

5.2.3 Omgevingsdialoog

De omgevingstafel vindt 16 december 2025 plaats op het stadhuis van gemeente Terneuzen. De conclusies zullen in deze paragraaf opgenomen worden.

5.2.4 Zienswijzen

Bij de procedure van een TAM-omgevingsplan wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om tegen het ontwerp TAM-omgevingsplan een zienswijze in te dienen.

Hoofdstuk 6 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties betekent dat er balans bestaat tussen het beschermen en benutten ten gevolge van de verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Het bevoegd gezag moet beoordelen of bij realisering van de aangevraagde activiteit(en) sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Om dit te kunnen beoordelen moeten alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten (voor zover die betrekking hebben op de aangevraagde activiteit) zorgvuldig worden onderzocht en afgewogen. Dat is in de voorgaande hoofdstukken gebeurd.

Voor de beoordeling van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten, voor zover betrekking hebbend op de gevraagde activiteit, nader onderzocht in hoofdstukken 3 en 4.

Getoetst is aan relevante omgevingsaspecten. Hieruit is gebleken dat voldaan wordt aan de instructieregels en het beleid. Dit betekent dat het project bijdraagt aan de beleidsdoelen en niet leidt tot onacceptabele effecten op de leefomgeving. Voorwaarde voor de ontwikkeling is dat de uitbreiding goed landschappelijk owrdt ingepast en dat voldaan wordt aan de omgevinsgwaarden voor geluid zoals opgenomen in dit omgevingsplan.