Plan: | Voormalige Vliegbasis Twenthe - Zones (Dinkelland) |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.BUIBPLUCHTHGELUIDZ-OW01 |
In 2003 heeft het kabinet besloten om de militaire luchtmachtbasis Twenthe te sluiten. Met het daadwerkelijk beëindigen van de functie van militaire luchtmachtbasis Twenthe op 1 januari 2008 zijn naar schatting 2.500 banen verloren gegaan in Twente en is een gebied van ruim 500 hectare in het hart van het stedelijke gebied Twente beschikbaar gekomen voor nieuwe functies. Het gebied is sinds 2008 in ontwikkeling van een besloten militair terrein naar een grotendeels open en toegankelijk gebied met nieuwe functies.
In de plannen van Rijk, provincie en gemeenten staat het compenseren van het banenverlies, het realiseren van natuur en het realiseren van een acceptabele opbrengst van de grond voor het Rijk centraal. Voor de te ontwikkelen woongebieden ('t Vaneker, Prins Bernhardpark, Overmaat en Fokkerweg) zijn de bestemmingsplannen inmiddels onherroepelijk. Deze toelichting is opgesteld voor het resterende deel rondom de start- en landingsbaan binnen de voormalige hekwerken van Defensie.
De bestemmingsplannen die voor dit deel worden opgesteld moeten de ruimte creëren om gebruik te maken van de unieke mogelijkheden van dit grote, ruige gebied, dat onderdeel is van de voormalige vliegbasis Twenthe. De aanwezige hangars, shelters, taxibanen en de ruimte rond de start- en landingsbaan, in de groene omgeving, maken het een locatie die zeer geschikt is om te pionieren, uit te proberen en te vernieuwen; waar bedrijven nieuwe dingen gaan ontwikkelen, testen en produceren; waar bedrijven opleiden, trainen en presentaties en evenementen organiseren. Daarmee moet het her te ontwikkelen gebied een aanvulling worden op de vestigingsmogelijkheden voor bedrijven elders in de regio en het aanwezige leisure-aanbod.
Doel blijft om een belangrijke bijdrage aan de versterking van de economie van Twente te bieden. Basis voor verdere invulling vormt het in oktober 2014 door de commissie Wientjes uitgebrachte advies. In concrete zin ziet de commissie ruimte voor de volgende activiteiten:
Op basis van het in februari 2015 in de gemeenteraad van Enschede besproken Plan van Aanpak "Implementatie Advies Commissie van Wijzen Luchthaven Twente" is vervolgens verder invulling gegeven aan de planontwikkeling. In het ruimtelijk domein zijn de eerste stappen gezet door de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor de milieueffectrapportage (MER) als ontwerp ter inzage te leggen en vervolgens vast te stellen door de gemeenten Dinkelland en Enschede en de provincie Overijssel. Hierbij is ook de keuze gemaakt om de tot dat moment opgesplitste MER-procedures voor het noordelijk deel en het middengedeelte samen te voegen, zodat één integrale effectbeoordeling mogelijk werd. Voor het plangebied van de MER zie afbeelding 1.
Figuur 1: situering plangebied MER
Bij de uitvoering van de verschillende onderzoeken zijn de volgende activiteiten als uitgangspunt gekozen:
In de MER zijn vervolgens de milieueffecten van de gebiedsontwikkeling en de alternatieven voor de verschillende deelopgaven in plangebied Noord en Midden in beeld gebracht met als doel een keuze te kunnen maken voor het voorkeursalternatief (VKA). Bij het bepalen hiervan is gezocht naar een goede balans tussen economie, landschap, natuur en recreatie. Het zoveel mogelijk behouden van de ruimtelijke kwaliteit gekoppeld aan een realistische marktverwachting van de beoogde ontwikkelingen in combinatie met een neutrale grondexploitatie, vormden het vertrekpunt van het VKA. Op hoofdlijnen bestaat het VKA uit een combinatie van:
Meer informatie over dit VKA en de MER is opgenomen in paragraaf 5.1.1, de MER zelf is als bijlage opgenomen bij deze toelichting.
De ontwikkeling van de twee plangebieden (Noord en Midden) binnen het VKA is organisch van karakter. Er is geen gedetailleerd, vooraf vastgesteld eindbeeld of werkvolgorde. Het is aan de markt óf en wanneer deze initiatieven onderneemt en welke vormen die precies aannemen. Het VKA vormt de basis voor te nemen besluiten in het kader van ruimtelijke visies en plannen (conform de Wet ruimtelijke ordening), het slaan van een Luchthavenbesluit en voor het verkrijgen van vergunningen en ontheffingen ingevolge de natuurwetgeving (Natuurbeschermingswet en Flora- en faunawet).
De Commissie Wientjes noemt in haar advies onder andere een effectieve en snelle besluitvorming ten aanzien van ruimtelijke ordening als aandachtsgebied om tot uitvoering van de plannen te kunnen komen. Op dit punt ziet de commissie met name voor de overheden een belangrijke ondersteunende en voorwaarden scheppende rol.
Op basis van dit advies is beoordeeld voor welke delen van de organische ontwikkeling van het gebied op dit moment al marktkansen gezien worden die vastgelegd kunnen worden in een bestemmingsplan (voorwaarden scheppende rol). De uitkomst hiervan is vertaald in de volgende bestemmingsplannen:
Met deze bestemmingsplannen wordt het kader gegeven waarbinnen de eerste ontwikkelingen plaats kunnen gaan vinden. Meer informatie over de ontwikkelingen die worden meegenomen in deze eerste bestemmingsplannen is te vinden in hoofdstuk 3 van deze toelichting. Vanwege de gezamenlijke uitgangspunten voor de bestemmingsplannen en de overlap in onderzoeken is er voor gekozen om voor alle plannen één integrale toelichting op te stellen. In de toelichting zal, waar nodig, worden ingegaan op de verschillende bestemmingsplannen.
Met deze invulling wordt inhoud gegeven aan het advies "Technology Base Twente" van de commissie van Wijzen (oktober 2014). Dat advies betreft de versterking van de economie van Twente en geeft de richting aan voor de invulling van de voormalige vliegbasis Twenthe. Het op basis daarvan ingestelde Topteam werkt aan een aantal road-maps om in Twente tot economische versterking te komen en heeft in 2015 een beeld gegeven van de mogelijkheden van het noordelijk deelgebied voor bedrijven in de AMM/HTSM-sector. Daar is in dit bestemmingsplan rekening mee gehouden. Verder is het advies van het Kwaliteitsteam "Gebiedsprofiel en beeldkwaliteit" van oktober 2015 basis geweest voor de bestemmingsplannen.
In zowel het noordelijk deel als het middengebied is er al een eerste aanzet gedaan via bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen om tot herontwikkeling te komen. Met de bestemmingsplannen waar deze toelichting voor is opgesteld worden de mogelijkheden vergroot en kunnen meer bedrijven aan de slag, zodat ook de beoogde groei van de werkgelegenheid gerealiseerd kan worden.
De voormalige militaire luchthaven Twenthe ligt in de driehoek Enschede - Hengelo - Oldenzaal (zie ook afbeelding 1). Het terrein is gelegen tussen agrarische gronden en natuurgebieden en wordt ontsloten via (met korte tussenliggende lokale wegen) de provinciale wegen N733 en N737. De gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente eo is voor het overgrote deel gelegen binnen de gemeente Enschede, een klein deel ligt in de gemeente Dinkelland. Meer informatie over het plangebied is te vinden in hoofdstuk 2 van het MER en in hoofdstuk 2 van deze toelichting.
De bestemmingsplannen waar deze toelichting voor is geschreven omvatten qua grondgebruik alleen de delen binnen de gemeente Enschede. De gronden vallend binnen plangebied Noord die in Dinkelland zijn gelegen worden in een later stadium pas in ontwikkeling genomen. Naast de gronden die vallen onder de gebiedsontwikkeling worden in de bestemmingsplannen ook de percelen van Defensie meegenomen die nog steeds op het terrein aanwezig zijn (zend- en ontvangstinstallatie in Noord en een MASS-radar in Midden).
Figuur 2: plangebied bestemmingsplan Voormalige vliegbasis Twenthe - Noord
Figuur 3: plangebied bestemmingsplan Voormalige vliegbasis Twenthe - Midden
Omdat zowel in het noordelijk deel (testen vliegtuigmotoren) als in het middengebied (automotive) activiteiten bestemd worden die geluidzoneringplichtig zijn, worden er ook bestemmingsplannen gemaakt die deze zones vastleggen. De zone van het middengebied (zie figuur 4) ligt geheel binnen de gemeente Enschede. De zone van het noordelijk deel ligt deels in Enschede en deels in Dinkelland (zie figuur 4 en 5). Dit zijn zogeheten paraplubestemmingsplannen: naast de bestemmingsplannen voor de geluidzones blijven ook de al geldende bestemmingsplannen voor het buitengebied in Enschede en Dinkelland van kracht. De zones liggen deels over elkaar heen boven de nieuw aangelegde natuur ten zuiden van de start- en landingsbaan.
Figuur 4: plangebied bestemmingsplan Voormalige vliegbasis Twenthe - Zones
Figuur 5: plangebied bestemmingsplan Geluidzones industrie Voormalige vliegbasis Twenthe - Zones (Dinkelland)
In het parapluplan zijn ook de zones opgenomen met de bouwbeperkingen als gevolg van de aanwezige zend- en ontvangstinstallaties van Defensie en de geluidszones in bestaande bestemmingsplannen die komen te vervallen (oude militaire Ke-zones en de provinciale gebiedsreservering).
Voor het plangebied van alle bestemmingsplannen samen geldt momenteel het volgende ruimtelijke regime:
Naam | Gemeente | Besluitdatum | Type |
Buitengebied 1996 | Enschede | 08-09-1997 | bestemmingsplan |
Buitengebied Noordwest | Enschede | 09-11-2015 | bestemmingsplan |
Buitengebied | voorm. Weerselo | 22-08-1989 | bestemmingsplan |
Buitengebied 2010 | Dinkelland | 18-02-2010 | bestemmingsplan |
Luchthavengebied Noord | Enschede | 08-12-2014 | bestemmingsplan |
Overmaat - Fokkerweg | Enschede | 14-10-2013 | bestemmingsplan |
Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid) | Enschede | 18-11-2014 | bestemmingsplan |
Cultuurhistorie Enschede 2016 | Enschede | 22-02-2016 | voorbereidingsbesluit |
Hangar 11 | Enschede | 07-01-2013 | omgevingsvergunning |
De Strip | Enschede | PM | omgevingsvergunning |
AXL | Enschede | 20-01-2016 | omgevingsvergunning |
Aansluiting Technology Base Twente - N737 | Dinkelland | PM | omgevingsvergunning |
Drienerbraken - Kristalbad | Enschede | 27-05-2013 | bestemmingsplan |
Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).
Wet ruimtelijke ordening (Wro)
De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en een verbeelding. In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over o.a. flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is of bijvoorbeeld een milieueffectrapportage (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.
Een bestemmingsplan is een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen. Op basis van een bestemmingsplan is een bepaald gebruik toegestaan en kunnen omgevingsvergunningen worden verleend.
Voordat een bestemmingsplan onherroepelijk is moeten er diverse stappen worden doorlopen. Hieronder worden de belangrijkste stappen toegelicht. Tijdens de procedure zal deze paragraaf steeds verder worden aangevuld met de informatie uit de op dat moment doorlopen stappen.
1. Vooraankondiging
Als eerste stap in een bestemmingsplanprocedure moeten Burgemeester en wethouders het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden, publiceren in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede en Dinkelland wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro), deze mogelijkheid wordt later in de procedure wel geboden. Voor de bestemmingsplannen is de publicatie om het plan in voorbereiding te nemen op 27 (Enschede) en 28 (Dinkelland) april 2016 gepubliceerd in de gemeentelijk bladen en de websites van de gemeente Enschede en Dinkelland.
2. Adviezen lokale organen
Voorafgaand aan het formele vooroverleg vragen burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijk- of buurtorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze.
Binnen het plangebied is voor het deel in de gemeente Enschede de Dorpsraad Lonneker actief. Omdat er voor is gekozen om breder vooroverleg (zie volgende punt in deze paragraaf) te voeren dan wettelijk verplicht, wordt deze instantie niet voorafgaand aan het vooroverleg, maar tijdens het vooroverleg betrokken (net als vele andere belangenorganisaties). Vanwege de effecten in de gemeente Dinkelland wordt de Stichting Dorpsbelang Deurningen ook betrokken bij het vooroverleg.
3. Vooroverleg
In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met (voor zover er belangen spelen) andere gemeenten, het waterschap, de provincie en het Rijk. Vanwege de omvang van het project zijn er van meerdere genoemde instanties belangen in het geding. Daarnaast is er vanwege verschillende lokale besluiten en toezeggingen voor gekozen om ook niet wettelijk verplichte belangenorganisaties bij het vooroverleg te betrekken. De lijst met instanties die om advies wordt gevraagd wordt daarmee als volgt:
Van de binnengekomen reacties en het gemeentelijk commentaar daarop is een verslag vervaardigd, dat als bijlage 1 aan de plantoelichting is toegevoegd. Eventuele wijzigingen van de bestemmingsplannen tussen het vooroverleg en het ontwerp zullen worden gebundeld in een wijzigingennota. Omdat de effecten van de planontwikkeling al voldoende inzichtelijk gemaakt zijn in de bestemmingsplannen die worden vrijgegeven voor vooroverleg door de gemeente Enschede en omdat het effect van het parapluplan voor de geluidzone zich beperkt tot het eigen grondgebied, wordt er door de gemeente Dinkelland geen apart vooroverleg gevoerd over het bestemmingsplan dat wordt opgesteld voor de geluidzone.
4. Terinzagelegging ontwerpplan
In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. De aankondiging van de terinzagelegging van de ontwerpbestemmingsplannen en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 22 en 23 juni 2016 gepubliceerd in de gemeentelijke bladen van Enschede en Dinkelland, diverse andere lokale media, in de Staatscourant, op de websites van de gemeenten Enschede en Dinkelland en op de website www.officielebekendmakingen.nl.
Zienswijzen
Van de ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan is een verslag gemaakt dat als bijlage bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan wordt gevoegd.
5. Vaststelling
Nadat de zienswijzen zijn behandeld wordt een bestemmingsplan ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad. Daarbij kan het voorkomen dat op basis van de naar voren gebrachte zienswijzen voorgesteld wordt om het bestemmingsplan gewijzigd ten opzichte van het ontwerp vast te stellen. Ambtshalve kan ook worden voorgesteld om op een aantal onderdelen van ondergeschikte aard het plan gewijzigd vast te stellen. De gemeenteraad zal het bestemmingsplan in eerste instantie in een raadscommissie behandelen, waarbij door iedereen spreekrecht aangevraagd kan worden. Indieners van een zienswijze worden op de hoogte gebracht van deze mogelijkheid en de datum waarop het bestemmingsplan wordt besproken. Vervolgens zal het bestemmingsplan tijdens een raadsvergadering (gewijzigd) worden vastgesteld.
6. Instellen beroep
Na vaststelling van het bestemmingsplan door een gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan. Deze informatie wordt uitgelegd in de publicatie waarin het besluit bekend wordt gemaakt. Deze publicatie vindt op dezelfde wijze plaats als bij de ontwerpfase. Indieners van een zienswijze krijgen een afschrift van het besluit van de gemeenteraad en de Nota beantwoording zienswijzen, beiden als bijlage bij een brief waarin de kennisgeving van het besluit is opgenomen. Belanghebbenden krijgen een periode van zes weken om hun beroepsgronden kenbaar te maken.
Crisis- en herstelwet van toepassing
Op het besluit tot vaststelling van de bestemmingsplannen voor de gebiedsontwikkeling van de luchthaven is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis en Herstelwet van toepassing. In verband hiermee dienen beroepsgronden in het beroepschrift te worden opgenomen. Na afloop van de beroepstermijn kunnen geen nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd. De Raad van State doet binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak over de ingestelde beroepen.
In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en karakteristieken.
Landschappelijke context
Het plangebied is te typeren als een patchwork van enclaves gevat in een landschap van essen, bossen, beken en open velden. De enclaves zijn niet-agrarische eenheden, die zich in meerdere opzichten onderscheiden van hun omgeving. Heel kenmerkend voor het landschap tussen Hengelo, Oldenzaal en Enschede is het contrast tussen cultuur en natuur, mede op basis van de karakteristieken van de ondergrond (geomorfologie en waterstructuur). Landschappelijke/ruimtelijke structuur en historisch geografische waarden zijn nauw aan elkaar verbonden.
Figuur 6: ligging plangebied in het landschap
Geomorfologie
De luchthaven en de bossen in de omgeving liggen op de westelijke flank van een noord-zuid georiënteerde stuwwal. Het stuwwallencomplex bevat verschillende bijzondere elementen, zoals Tertiaire afzettingen en periglaciale dalen, waardoor het geologisch en geomorfologisch van grote waarde is. Dit betreft het deel van de stuwwal ten noorden en oosten van Oldenzaal. Het deel van de stuwwal in het plangebied valt hier (grotendeels) buiten, maar wordt ook gezien als geomorfologisch waardevol. In het plangebied heeft de stuwwal een variabele hoogte. De grote variatie in hoogte en het sterke hoogteverschil ten opzichte van de directe omgeving, maken het reliëf tot een belangrijk kenmerk van het plangebied. Het gebied ten westen van de stuwwal, bestaat uit een verspoelde gordeldekzandvlakte met enkele ruggen en wordt doorsneden door diverse dalvormige laagten (beekdalen). De meeste beekdalen komen voor in het zuidelijk deel van het plangebied. Door de aanwezige keileem en de relatief vlakke ligging, was de gordeldekzandvlakte van nature een vrij slecht ontwaterd drassig gebied. Dit verklaart ook de late ontginning van het gebied en het huidige gebruik van een groot deel van het gebied als bos. Daar waar de omgeving een vrij sterk microreliëf heeft, ontbreekt dit op de voormalige luchtmachtbasis, waar het terrein is afgevlakt.
Waterstructuur
De waterstructuur hangt sterk samen met de geomorfologie van het gebied. Het meest in het oog springend is de oost-west georiënteerde bekenstructuur. Zuidelijk liggen de Drienerbeek, Eschbeek, Vinkebeek en Elsbeek. Meer noordelijk liggen nog de Deurningerbeek en de Hasselerbeek (zie Figuur 7). Een aantal natuurlijke watergangen die door het plangebied liepen zijn niet meer zichtbaar. Zo is het stelsel van beken dat aan de Lonnekerberg ontspringt en naar het zuiden en westen afwatert, grotendeels onzichtbaar ondergebracht in leidingen en overkluizingen.
Vooral de natuurlijke beken zijn waardevolle waterelementen. Behalve de beken komt in het studiegebied op verschillende plaatsen geïsoleerd water voor. Verspreid liggen er in de bosachtige omgeving diverse natuurlijke vennen, waarvan het Lonnekermeer één van de grootste is. Ook zijn diverse gegraven kleine wateren aanwezig.
Figuur 7: omliggende waterstructuren
Ruimtelijke karakteristiek
De omgeving rond het plangebied is bosrijk en heeft een kleinschalig en groen karakter. Wel zijn er verschillende ruimtelijke eenheden op hoofdlijnen te onderscheiden:
Figuur 8: visualisering ruimtelijke kakteristiek
Er zijn geen scherpe grenzen tussen de verschillende ruimtelijke eenheden, waardoor ze veelal in elkaar overlopen. Het plangebied is ontwikkeld op de tot 1940 nog steeds onontgonnen heide. Deze gronden waren door hun slechte ontwatering niet in trek voor landbouw en is daarom steeds open gebleven. Het gebied vormt daardoor nog steeds één van de grotere open ruimten in Twente. Het is juist vanwege deze natuurlijke openheid, dat dit gebied (mede) geschikt was voor de ontwikkeling van de vliegbasis.
Het afwisselende groene, vaak kleinschalige karakter van het landschap wordt vaak gezien als belangrijke waarde van het gebied. Deze kwaliteit is ook in het plangebied nadrukkelijk nog aanwezig, niet alleen ruimtelijk (afwisseling grotere en kleinere ruimtelijke eenheden), maar ook ten aanzien van de landschappelijke elementen: bosschages, poelen, beken, houtsingels etc., die deze ruimtelijke structuur vormgeven. Bebouwing is niet dominant in het gebied aanwezig en altijd zeer groen ingepast.
Figuur 9: landschapstypen
De beplanting op het luchthaventerrein bestaat veelal uit relatief jong bos. Op sommige plaatsen is door de zeer natte condities sprake van moerasbos of van bomen die op rillen zijn geplant. Daarnaast lijken op een aantal plaatsen hakhoutbeplantingen aanwezig.
De vliegbasis Twente ligt verscholen tussen de bossen. Het terrein dat een paar honderd hectare groot is, heeft een ongedwongen functionele ruimtelijke samenhang op basis van een centrale open ruimte met daarom heen in de bosrijke randen gegroepeerde weinig opvallende vaak geclusterde bebouwing. In het centrum van de luchthaven liggen de start- en landingsbanen. Deze zijn door middel van een netwerk van verharde (taxi)banen verbonden met de omgeving. Dit netwerk van lijnen en verbinden vormt het hart van de luchthavenstructuur en vormt daarom naast de centrale open ruimte een belangrijke ruimtelijke kwaliteit. De beleving van de centrale open ruimte kan echter grotendeels slechts vanuit de randen ervaren kan worden, doordat het terrein zelf vanwege veiligheidsredenen beperkt toegankelijk is. Ruimtelijk heeft de luchthaven dan ook niet een duidelijke rand. Het hele terrein loopt over / is zeer sterk ingebed in de omgeving.
Figuur 10: situering plangebied in de omgeving
Zo loopt de open ruimte van de start- en landingsbaan over in de omliggende open ruimtes. Evenzo zijn de bosgebieden en kleinschalige open ruimtes gekoppeld aan de omgeving. Er is ook geen hoofdentree die ruimtelijk als zodanig herkenbaar is. Via landelijke wegen zijn er uiteindelijk meerdere ingangen naar het terrein. De entrees van het terrein zelf zijn ook niet nadrukkelijk aanwezig.
Door de sterke verwevenheid met haar omgeving en doordat het terrein nu nog maar beperkt voor buitenstaanders toegankelijk is, is in de huidige situatie het terrein maar beperkt beleefbaar.
De ongedwongen opzet is ook te zien in de beeldkwaliteit. De functionele inrichting van het terrein en de kwaliteit van de architectuur is divers en heeft zijn eigen niet prestigieuze "doe maar gewoon" charme, waarbij de tijd even stil gestaan lijkt te hebben. De bebouwing op het terrein betreffen zowel kleinere objecten (shelters, keetachtige gebouwen etc., meestal ca. 1 bouwlaag) als grotere (hangars, loodsen etc.).
Plangebied Noord
Het plangebied Noord van de voormalige militaire luchtmachtbasis is circa 230 hectare groot. Hier binnen ligt de airside van de luchthaven met een oppervlakte van 148 hectare waarbinnen onder meer de start- en landingsbaan, het platform en de huidige ontsluiting aanwezig zijn.
In het plangebied Noord ligt een start- en landingsbaan met een verhard oppervlak van 3.000 meter lengte en 45 meter breedte. De start- en landingsbaan is in 2001 geheel door Defensie vernieuwd en verkeert in uitstekende conditie. Van de lengte wordt 2.406 meter operationeel gebruikt als start- en landingsbaan. Het gebied heeft 42 gebouwen met een totale bebouwd vloer oppervlak (bvo) van ruim 26.000 m2 met circa 95.000 m3 inhoud. De drie grootste gebouwen zijn hangars met samen 11.500 m2 bvo. Daarnaast bevinden zich in dit gebied dertien voormalige F16-shelters. Buiten de verharde start- en landingsbaan is er nog circa 10 hectare oppervlakte verhard. Twente Safety Campus maakt gebruik van plangebied Noord, evenals zweefvliegers, Vliegclub Twente en de Nederlandse Academie voor Verkeersvliegers.
Dit gebied heeft een zeer open karakter dat ruimtelijk één geheel vormt met het open gebied dat aangewezen is voor natuurontwikkeling in plangebied Midden. Over de start-landingsbaan is sprake van lange (zicht)lijnen die schijnbaar onbegrensd overlopen in het omliggende landschap. De maat en schaal van de ruimte is zodanig, dat bebouwing in/aan de randen weinig opvalt. Naast enkele lage weinig opvallende gebouwen zijn de verharde vlakken die bij de luchthaven horen, en elementen als bebording, markeringsverlichting etc. die nodig zijn voor het opereren van een luchthaven, de enige objecten in het gebied. Dit is vanuit de functionaliteit van de luchthaven ook logisch, omdat hier grote obstakelvrije gebieden noodzakelijk zijn.
Het luchthaventerrein heeft een utilitaire functie in een fraai groen landschap tussen de steden. Het is ook een actief landschap waar volop bedrijvigheid heeft plaatsgevonden en nog steeds plaatsvindt. Het samenspel tussen activiteiten en landschap vertegenwoordigt een bijzondere ruimtelijke kwaliteit met een hoge belevings- en gebruikswaarde.
De noordelijke rand met vooral de meer open weides/akkers maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Dit Nationaal Landschap is één van de meest gewaardeerde Nationale Landschappen van Nederland. De kernkwaliteiten bestaan uit het groene kleinschalige karakter en het (samenhangende complex) van historische landschapselementen als beken, essen en kampen.
De bebouwing in heel plangebied Noord is zeer wisselend en niet in één oogopslag ervaarbaar. Toch ervaart men als men door het gebied heen gaat wel de samenhang van de diverse onderdelen. Het lijkt schijnbaar willekeurig, maar oogt tegelijkertijd als een eenheid.
Plangebied Midden
Plangebied Midden is gelegen ten zuidoosten van de start- en landingsbaan. Een groot deel van het gebied, circa 137 hectare, is inmiddels ontwikkeld als natuur in aansluiting op het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De drie Werkparken, een gebied van circa 59 hectare groot, kennen verschillen en overeenkomsten. Overeenkomstig is het feit dat in alle gevallen de bebouwing is georiënteerd aan de lange lijnen van de luchtvaartinfrastructuur. Het verschil zit in de ruimtelijke situatie en functionaliteit van de werklandschappen. Zoals de naam al aangeeft is het werkpark Deventerpoort het entreegebied voor het cluster van Werkparken. Dit is het gebied van de (voormalige) burgerluchtvaart en het enige gebied dat voor buitenstaanders toegankelijk was. Het wordt aan de zuidzijde gedomineerd door een grote verharde parkeervlakte. Vanuit de omgeving is dit werkpark beperkt zichtbaar, maar daarentegen is het ruimtelijk wel sterk gekoppeld aan het open middengebied. Werkpark Oostkamp is vooral een gebied met werkruimtes in de vorm van hangars, loodsen etc. Hangar 11 is hiervan de grootste. Oostkamp is aan de noordzijde ingebed in bosgebied en aan de zuidzijde enkel afgeschermd van het omliggende landschap door middel van vooral houtsingels, waardoor er nog enigszins een ruimtelijke zichtrelatie tussen omgeving en Oostkamp bestaat.
Een bijzondere lijn is de oude munitiestraat die als afgesloten lijn geheel in het bosgebied is ingebed. Op een iets grootschaliger manier is dit ook het geval bij werkpark De Strip. Net als de lijn van de munitiestraat, sluit de lijn van De Strip daarbij aan op de historische ontginningsstructuur. Alleen aan de noordzijde loopt De Strip over in de centrale open ruimte en liggen een aantal shelters ook zichtbaar in de open ruimte. De Strip heeft het idee van een aan een kralensnoer geregen losse bebouwing.
Het werkpark Deventerpoort heeft qua architectuur/beeldkwaliteit de meest laagwaardige uitstraling. In alle werkkampen is de openbare ruimte heel ruim opgezet. Er is sprake van ruimte verhardingsvlakken en brede bermen. Rond vrijwel alle bebouwing is veel verharding aanwezig. Deze inrichting is functioneel en past bij het terrein, maar is op zich weinig hoogwaardig. Op het terrein zijn enkele hoge lichtmasten aanwezig, die zelfs boven de omliggende boombeplanting uitsteken. Ten noorden van de bedrijvenenclave met verhardingen en terminal ligt een open gebied van circa 7 hectare met taxibanen en platform.
De Strip omvat de voormalige taxibaan met bijbehorende gebouwen, waaronder enkele bijzondere panden, zoals een ensemble uit de Duitse tijd met verkeerstoren, oude brandweerkazerne en een commandobunker. De bedrijvenenclave is - via de Grefteberghoekweg - rechtstreeks aangesloten op de Vliegveldweg/Oude Deventerweg.
Oostkamp is een bijna 24 hectare groot gebied waarbinnen zich enkele grote, voor het merendeel vernieuwde, hangars en bouwwerken bevinden. Deels zijn het unieke objecten, zoals Hangar 11 en de munitiebunkers. Het gebied wordt op dezelfde wijze ontsloten als De Strip, namelijk via de Vliegveldweg/Oude Deventerweg. Richting het noorden loopt de Grefteberghoekweg. Het noordelijk deel van de Grefteberghoekweg is afgesloten voor doorgaand autoverkeer. Fietsers en wandelaars kunnen wel van deze route gebruik maken.
Verkeer
Het plangebied van de voormalige Luchthaven Twente is per auto en fiets goed bereikbaar. Ten noorden van het gebied ligt de spoorlijn van Hengelo naar Duitsland en direct noordelijk daarvan ligt de autosnelweg A1 Amsterdam-Duitsland. Deze stroomweg vormt een schakel in de internationale verbinding met Osnabrück, Hannover, Magdenburg, Berlin en verder richting Oost-Europa. Oostelijk van het gebied sluit de provinciale weg N733 (Oldenzaalsestraat) bij Oldenzaal direct aan op de A1. Aan de westzijde ligt de provinciale weg N737 (Weerseloseweg), die de spoorlijn Hengelo-Oldenzaal (nu nog) gelijkvloers en de A1 ongelijkvloers kruist en vervolgens aansluit op de provinciale weg Hengelo-Oldenzaal (N342). In 2016 wordt gestart met het ongelijkvloers maken van de spoorwegkruising. De genoemde provinciale wegen zijn aangewezen als gebiedsontsluitingswegen met een maximum snelheid van 80 km/u. Het plangebied is vervolgens via het onderliggend wegennet (erftoegangswegen met maximum snelheid 60 km/u) met de omringende gebiedsontsluitingswegen verbonden
Op het luchthaventerrein zelf ligt de eerder genoemde start- en landingsbaan en er liggen diverse taxibanen en toegangswegen in het gebied. De luchthaven had een flinke (militaire) geluidsruimte en door het militair gebruik zijn andere ruimtelijke ontwikkelingen op redelijke afstand van de luchthaven gebleven. Dit is een combinatie die zich niet vaak voordoet en mogelijkheden biedt voor herontwikkeling.
Figuur 11: regionale bereikbaarheid
Openbaar vervoer
Via de N733 Oldenzaalsestraat zorgen buslijndiensten 60 en 62 voor openbaar vervoer tussen Enschede en Oldenzaal. Haltes liggen echter niet in de directe nabijheid van het plangebied. Ook treinstations liggen op grotere afstand, te weten in Enschede, Oldenzaal en Hengelo.
Fietsverkeer
Langs de gebiedsontsluitingswegen N733 Oldenzaalsestraat en N737 zijn aparte fietsvoorzieningen aanwezig in de vorm van vrijliggende fietspaden. Via diverse erftoegangswegen in het onderliggend wegennet is het plangebied per fiets goed bereikbaar.
Parkeren
In het plangebied is op maaiveld, al dan niet als zodanig gemarkeerde, parkeerruimte beschikbaar bij bedrijfsgebouwen, kantoren en de voormalige luchthavenvoorzieningen.
Historie en ontstaansgeschiedenis plangebied
Twentse landschap
De bewoningsgeschiedenis van het studiegebied hangt nauw samen met het ontstaan van het landschap, zoals hiervoor beschreven. Op de hogere gronden, voornamelijk op de flanken van de stuwwallen en op de dekzandruggen is vanaf de Vroege Middeleeuwen een essen- en oude hoevenlandschap ontstaan. De essen vormden open akkercomplexen rond de esdorpen en - gehuchten of lagen meer verspreid in de vorm van kleine eenmansessen of kampen, hier vaak erven genoemd. Ze hadden functionele relaties met de graslanden in de beekdalen en de heidevelden op de arme zandgronden. Rond de 11e eeuw ontstonden de marken in het gebied. Een marke is een verbond van boeren om gezamenlijk akkers, weides, bossen en heidevelden te beheren. Het plangebied viel onder meerdere marken. De gebieden tussen de oude ontginningen, op de hogere en/of slecht doorlatende gronden, zijn later ontgonnen, volgens een veel rechtlijniger ontginningspatroon. Deze jonge broek- en veldontginningen zijn in het huidige landschapspatroon veelal bebost of in gebruik als grasland.
Figuur 12: historische kaart plangebied
Binnen het studiegebied waren rond 1900 diverse boerderijen aanwezig, met door houtwallen omgeven bouwlanden en bospercelen. Ook waren diverse historische landschappelijke lijnen aanwezig, zoals deels beplante wegen, paden en een beekje. Het grootste gedeelte van het studiegebied bestond destijds nog uit 'woeste grond'; onontgonnen heidevelden en drassige terreinen.
De luchthaven
De geschiedenis van de vliegbasis begint in 1921, het jaar waarin enkele Twentse notabelen een stuk heidegrond tussen Enschede, Hengelo en Oldenzaal geschikt begonnen te maken voor de sportvliegerij: dit gedeelte lag ter plaatse van de zuidelijke ringweg. In 1931 werd het sportvliegterrein omgevormd tot een volwaardig civiel vliegterrein. Na egalisatie van het terrein werd een grote grasmat van 64 hectare aangelegd aan de oude handelsweg, de Oude Deventerweg. Dit gebied werd begrensd door de Fokkerweg in het oosten, de Oude Deventerweg in het zuiden, de Panderweg in het westen en de Korhaanweg in het noorden. In 1932 werden op het terrein een stationsgebouw en een hangar gebouwd. Er was onder andere tot 1939 een dagelijkse lijnvlucht per KLM naar Amsterdam.
Figuur 13: Graff Zeppelin in Twente
In mei 1940 werd het vliegveld door de Duitse Luftwaffe in bezit genomen. Hun 'Fliegerhorst' maakte deel uit van een stelsel van luchtverdediging dat de hele westkust van het Europese vasteland omvatte. De basis voor dat stelsel werd gevormd door de mogelijkheden die de radar bood voor vluchtleiding en gevechtsleiding. Voor dit nieuwe doel werden de bestaande startbanen vergroot en er werden nieuwe banen aangelegd: hiermee kwam de nog steeds bestaande 'Duitse' A tot stand. Om de startbanen kwam een ringweg te liggen. Deze ringweg stond in verbinding met de 55 vliegtuighallen die door de Duitsers werden gebouwd. De Duitsers breidden het vliegveld sterk uit: boeren werden onteigend en landgoed het Slottelmös werd in beslag genomen: het nieuwe hoofdgebouw werd op dit voormalige landgoed gesitueerd. De luchtverkeersleiding kreeg een plaats op het Centrum (Rollfeld). Aan de Lonnekerveldweg werd een gebouw voor de technische dienst opgericht en aan de Fokkerweg verrezen onderkomens voor de manschappen. Onderkomens voor officieren en onderofficieren werden gebouwd op het Prins Bernardpark (Nordlager), Zuidkamp (Südlager) en kamp Overmaat. Ten noorden van het Prins Bernardpark werd een radiostation gebouwd.
Figuur 14
Toen na 1942 de vooral overdag opererende Amerikaanse luchtmacht in het Nederlandse luchtruim verscheen, werden twee enorme rolbaanlussen aangelegd: één liep tot aan de grens met Oldenzaal en de ander tot aan het huidige terrein van de Universiteit Twente. Op 1 april 1945 werd het vliegveld door Engelse troepen bezet, waarna het in november 1945 werd overgedragen aan de Nederlandse luchtmacht. Op 31 maart 1946 werd vervolgens de vliegbasis Twente opgericht. Na de oorlog werd het terrein van het vliegveld teruggebracht van ruim 1800 tot minder dan 500 ha. Vanaf deze periode werden voortdurend functionele verbeteringen en veranderingen doorgevoerd. Die hingen bijvoorbeeld samen met wijzigingen in gestationeerde vliegtuigtypen (Starfighter, NF-5, F-16) en met veranderende functies (opleiding, parate eenheid, etc.). Een grote ingreep betekende in 1974 de vervanging van de oude vliegtuigparkeerplaatsen door zogenoemde 'shelters', vliegtuigbunkers met een landelijk uiterlijk. Zij waren een uitvloeisel van de ervaringen van de Israëlische luchtmacht, die in één keer veel in de open lucht geparkeerde Egyptische gevechtsvliegtuigen uitschakelde. Er is in verband met vernieuwing en kostenbesparing in de afgelopen jaren door Defensie veel van de 'Duitse' bebouwing gesloopt: van de 55 oude verwarmde hangars is er bijvoorbeeld nog maar één, in sterk veranderde toestand over. Ook het pand C(entrum) 1, het Duitse hoofdgebouw, is enkele jaren geleden afgebroken. Het legeringscomplex aan de Fokkerweg is in 2003 in zijn geheel verdwenen.
In 2003 werd door het Ministerie van Defensie besloten Vliegbasis Twente af te stoten. Nog voor de zomer van 2004 zijn de meeste eenheden van de vliegbasis vertrokken en in 2007 hielden ook onderhoud en reparatie hier op.
Monumenten in het plangebied
In het plangebied zijn geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten aanwezig. Dit wil echter niet zeggen dat er geen cultuurhistorische waarden of monumentale bebouwing, bouwelementen en/of bebouwingsensembles aanwezig zijn. Er is een reeks van waardebepalingen opgesteld, die ingaan op de cultuurhistorische waarden op het terrein. Voorstellen tot bescherming van diverse objecten op het terrein werden ook meegenomen in een raadsvoorstel van de gemeente Enschede in 2002, maar dit voorstel en ook andere aanvragen richting de minister hebben nooit tot registratie tot rijks- of gemeentemonument geleid.
Waardestelling - cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen in het plangebied
In 2008 wordt in een nota aan de gemeenteraad van Enschede aangegeven dat een grotere aanpak vereist was om de culturele waarde in beeld te brengen en veilig te stellen. Het Oversticht kreeg de opdracht om voor het gehele terrein van het voormalige vliegveld Twente een waardenstelling op te stellen en aan te geven welke structuren en elementen te behouden zijn en waar ontwikkelkansen liggen.
Waarde landschap / historische geografie
Alle landschappen in het studiegebied vertegenwoordigen een zekere cultuurhistorische waarde. Dit geldt vooral voor de es- en beekdalontginningen. Deze komen vooral voor ten zuiden van het plangebied. In het plangebied komen vooral de jongere veld- en broekontginningen voor. Deze zijn minder waardevol, maar in grote delen van het plangebied wel weinig aangetast. Ter plaatse van het plangebied is het oorspronkelijke landschapspatroon verdwenen (verkaveling en voorkomend reliëf). De cultuurhistorische waarde van het landschap is hierdoor gering.
Daarnaast zijn er in de nabijheid van het plangebied diverse landgoederen aanwezig die opgenomen zijn op de cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Overijssel.
Hoewel houtwallen niet direct bij een ontginningstijd of een type landschap horen zijn ze heel kenmerkend voor de streek. Als veekering zijn op veel plaatsen tussen percelen houtwallen aangelegd. Deze houtwallen vertegenwoordigen een belangrijke waarde. Binnen het studiegebied is de hoeveelheid houtwallen zeer beperkt.
De meeste beken en wegen in de omgeving van het plangebied vertegenwoordigen cultuurhistorische waarde. Dit geldt voor de wegen in het (oude) es- en beekdalontginningslandschap, waar het nog bestaande patroon van lokale verharde- en zandwegen een sterke samenhang vertoont met de aanwezige verspreide bebouwing en met het lokale microreliëf. Juist het contrast met het rechte verkavelings- en wegenpatroon van de broek- en veldontginningen wordt gezien als waardevol.
In de inventarisatie van het Oversticht worden ten aanzien van de context van het Twentse Landschap de volgende waardevolle patronen, structuren of elementen aangegeven:
Figuur 15: uitsnede waardestelling Oversticht
De huidige hoofdtoegang tot Centrum wordt gevormd door een aftakking die in noordelijke richting vanaf de Weerseloseweg loopt. Deze aftakking ontsluit het terrein van de vliegbasis vanuit het zuiden. In het bosachtige gebied ten westen hiervan stond tot de sloop in 2000 het hoofdgebouw van de vliegbasis, C1. Dit bosachtige gebied was tot 1940 onderdeel van het voormalige landgoed van de familie Tattersall, een Enschedese fabrikantenfamilie. De lanenstructuur op dit landgoed is nog ten dele in de huidige aanleg terug te vinden. Ten westen van de hoofdtoegangsweg bevindt zich op de hoek met de oude klinkerrolbaan het nieuwe hoofdgebouw (begonnen in 2000), verbonden met een bunker aan de oostzijde. De zuidelijk rolbaan heeft zijn oude klinkerdek deels, met name in het westelijke deel, behouden en is voorzien van geëmailleerde markeringsstenen. Vanaf deze rolbaan is in het noordoosten de bebouwing op de westelijke flank van de Lonnekerberg zichtbaar, waar ondermeer de verkeerstoren, de commandobunker en de brandweergarage staan.
De ringrolbaan vormt aan de noordwest- en de oostzijde de begrenzing van Centrum, dat door een afrastering van het omringende landschap wordt afgescheiden. Aan de noordwestzijde bevindt zich een gebied met 'shelters', overdekte parkeerplaatsen voor vliegtuigen uit 1974. Het noordwestelijke deel van het sheltercomplex staat vanwege zijn vorm bekend als de 'druiventros'. In het daarnaast gelegen Noordcomplex staan twee (na de Tweede Wereldoorlog geplaatste) Britse hangars uit de oorlogsperiode. Deze hangars zijn in de jaren '90 van de twintigste eeuw ingrijpend vernieuwd, maar bezitten nog de oude constructie.
Bij de noordoosthoek van het terrein takt de voormalige schietbaan in noordoostelijke richting af. Hier werden de boordwapens van vliegtuigen na reparatie of montage 'ingeschoten'. Aan het einde van deze baan bevindt zich nog het restant van de zogenoemde kogelvanger: een berg aarde omhuld door een bakstenen omlijsting. Tegen de westelijke flank van de Lonnekerberg, de oostelijke begrenzing van Centrum, bevindt zich het commandocentrum van het vliegveld. Hier staan de verkeerstoren, enkele bunkers, de brandweergarages, het stafgebouw en het zweefvliegterrein.
Ten oosten van het commandocentrum ligt het kamp Oost of Oostcomplex. Hierin bevinden zich enkele grote, voor het merendeel vernieuwde hangars en bouwwerken. De grootste hangar van dit complex, nummer 11, is een Britse hangar die van een nieuwe beplating is voorzien, maar nog wel de oorspronkelijke constructie bezit.
In de cultuurhistorische waardestelling van Het Oversticht uit 2009, worden ten aanzien van de luchthaven als militaire basis de volgende waardevolle patronen, structuren of elementen aangegeven:
Figuur 16: uitsnede waardestelling Oversticht
Figuur 17: uitsnede kaart waardestelling Oversticht
Zoals bij de inleiding (paragraaf 1.1) is omschreven is er op basis van de vastgestelde (beleids)kaders een voorkeursalternatief bepaald voor de milieueffectrapportage voor de totale gebiedsontwikkeling. In dit hoofdstuk zal allereerst op de inhoud van dit voorkeursalternatief worden ingegaan. Vervolgens wordt toegelicht welke delen van dit voorkeursalternatief meegenomen zijn in de bestemmingsplannen waar deze toelichting voor is opgesteld.
Het plangebied van de gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente bestaat uit deelgebied Noord met een oppervlakte van circa 230 hectare en deelgebied Midden met een oppervlakte van circa 200 hectare (zie figuur 1). Beide plangebieden kennen eigen specifieke deelopgaven, gebiedskenmerken en te doorlopen procedures van de gewenste ontwikkelingen.
Algemene profilering
Het totale plangebied is een modern Twents landgoed met monumentale structuren en een sfeer van robuustheid. De bosranden van de omliggende landgoederen omarmen het gebied. In het open middengebied domineert de landingsbaan en de woeste grond. De start/landingsbaan wordt als ruimtelijke structuur in zijn geheel behouden. Landschap en gebouw lopen in de toekomst in elkaar over op een natuurlijke en vanzelfsprekende wijze. Het gebied dient goed bereikbaar en herkenbaar te zijn. Door een fysieke verbinding tussen verschillende bedrijven en activiteiten op de locatie zelf krijgt het gebied een goede oriëntatie en kunnen de activiteiten elkaar versterken. Geprobeerd wordt om het gebied open te houden door bijvoorbeeld zo min mogelijk toepassing van hekwerken, echter is dit niet altijd te voorkomen (bijvoorbeeld vanwege veiligheidseisen of bepaalde bedrijfsactiviteiten). Qua verlichting wordt de natuur in de nacht zo min mogelijk verstoord.
De ontwikkeling van de twee plangebieden (Noord en Midden) is organisch van karakter. Organische stedelijke ontwikkeling is – anders dan voorheen waar de focus lag op het realiseren van een project – veel meer op te vatten als een proces. Er is geen gedetailleerd, vooraf vastgesteld eindbeeld of werkvolgorde. Het is aan de markt óf en wanneer deze initiatieven onderneemt en welke vormen die precies aannemen.
Meer dan voorheen wordt er gebruik gemaakt van bestaande voorzieningen en gebouwen. De maatschappij verandert voortdurend, waarbij functies, leefstijlen en bebouwing zich tegelijkertijd ontwikkelen. Marktinitiatieven zijn vaak van een kortere doorloop en zijn gebaat bij het snel kunnen faciliteren. De organische ontwikkeling kan het best gefaciliteerd worden door flexibiliteit te organiseren (of: het voorkomen van rigiditeit) waardoor ontwikkelingen en verschuivingen van functies binnen de twee plangebieden mogelijk moet zijn mits passend bij de beoogde bedrijfscategorie.
Bestaande gebouwen worden gekoesterd en (eerst) benut of herbestemd. Aanpassingen aan bestaande gebouwen zijn mogelijk wanneer de ingrepen ondergeschikt zijn aan de oorspronkelijke vorm en uitstraling. Nieuwe gebouwen en toevoegingen worden zo veel mogelijk flexibel en aanpasbaar ontworpen met bij voorkeur zoveel mogelijk gebruik van duurzame milieuvriendelijke materialen en materialen uit het gebied zelf.
Het is daarmee een gebied van eenheid, waar wordt gewerkt met spelregels voor alle ontwikkelingen om sfeer en landschap te behouden en te versterken en om een vestigingsmilieu te creëren dat past bij het beoogde gebruik. Dit betekent ontwikkelen met duurzaamheid, innovatie en ecologie als centrale begrippen. In hoofdlijnen wordt het gebied daarmee:
Een uitgebreide beschrijving van het voorkeursalternatief is opgenomen in hoofdstuk 7 van deel A van de milieueffectrapportage (zie bijlage 4). Hieronder is een samenvatting opgenomen.
Noordelijk deelgebied
Het gebied waar ontwikkeling van de moderne maakindustrie wordt gestimuleerd in de sectoren Advanced Materials and Manufacturing (AMM) als onderdeel van High Tech Systems and Materials (HTSM) heeft een bruto oppervlak van circa 61 hectare (inclusief ruim 5 ha. reservegebied). Binnen dat gebied is voldoende ruimte aanwezig om in een behoefte te voorzien aan bedrijvigheid met een lage dichtheid waarbij een footprint van 7,94 ha (= 13 %) als uitgangspunt geldt. Met een dergelijke dichtheid zijn er goede mogelijkheden om de bestaande kwaliteiten te respecteren en te versterken in combinatie met nieuwe ontwikkelingen.
Figuur 18: samenvatting ontwikkeling noord AMM/HTSM
Twenty Safety Campus, met een footprint van 1,9 hectare, richt zich op het ontwikkelen van een hoogwaardig en toonaangevend veiligheidscentrum. Het is de plek waar partners op het gebied van veiligheid elkaar ontmoeten en samenwerkingen met als doel samenwerken aan een veilige samenleving. TSC is een initiatief en onderdeel van de Veiligheidsregio Twente. Binnen TSC worden hulpverleners op realistische wijze getraind en wordt de veiligheidsbewustzijn en zelfredzaamheid van burgers en bedrijven verhoogd door interactieve belevingsprogramma’s en door het gezamenlijk ontwikkelen van slimme en toepasbare veiligheidsoplossingen.
Figuur 20: samenvatting ontwikkeling noord TSC
Het luchthavengebied is verdeeld in twee gebieden. Een groot deel van het luchthavengebied is beperkt toegankelijk en wordt aangemerkt als “airside” ofwel “luchthaven”. De begrenzing van de airside wordt gevormd door hekwerken en gebouwen. Alleen bevoegd personeel of door bevoegd personeel begeleide mensen mogen de airside betreden. Binnen de airside bevinden zich de luchthavenfaciliteiten (waaronder het banenstelsel en gebouwen voor de luchthavendienst, stalling voertuigen, magazijnen etc.) en is er ruimte voor luchthaven gebonden bedrijvigheid. Voorbeelden daarvan zijn bedrijven die zich bezig houden met de ontwikkeling en het testen van (onbemande) luchtvaartuigen, MRO activiteiten, bedrijven als Aero Next Life (End of Life business) en business-aviation bedrijven. Ook sport- en zweefvliegtuigen inclusief de benodigde faciliteiten bevinden zich binnen de airside. Binnen de airside worden de vliegbewegingen van luchtvaartuigen mogelijk gemaakt en veilig afgewikkeld. Voor de ontwikkeling en daarmee ook de berekening van milieueffecten wordt uitgegaan van bedrijfscategorie 4.1 met daarbinnen een gebied of zone waar het proefdraaien van motoren kan plaatsvinden. Het andere deel van het luchthavengebied wordt aangemerkt als “landside” waarvoor geen beperkingen gelden met betrekking tot de toegankelijkheid. De landside maakt onderdeel uit van het AMM/HTSM gebied met bijbehorende beschrijving van de daarbij behorende bedrijvigheid.
Het gebied op en rondom het luchthavengebied is een plaats waar werkgelegenheid, luchtvaart en recreatie samen komen. Vanuit de drie verschillende doelgroepen wordt met de behoefte aan horecafaciliteiten rekening gehouden. De aard van die horecavraag is, net als de doelgroepen, verschillend, maar globaal als volgt te duiden:
De daarvoor benodigde bebouwing maakt onderdeel uit van de footprint van het luchthavengebied op het scheidingsvlak met het AMM/HTSM gebied.
Figuur 20: samenvatting ontwikkeling noord luchthaven
De luchthaven is geopend van 06.00 tot 23.00 uur. Tussen 23.00 en 06.00 uur is de luchthaven gesloten. Het is toegestaan om maximaal 12 keer per jaar, tussen 23.00 uur en 24.00 uur, af te wijken van de openingstijden. Deze openingstijden en andere voor de luchthaven relevante onderdelen worden vastgelegd in een nieuwe provinciaal luchthavenbesluit. Omdat de bestemmingsplannen volgend zijn op dit luchthavenbesluit (de inhoud geldt als een voorbereidingsbesluit dat binnen één jaar na inwerkingtreding moet worden doorvertaald in een bestemmingsplan) wordt voor dit onderdeel verder verwezen naar de inhoud van het luchthavenbesluit.
De ontwikkelingen in het noordelijk deelgebied worden via een aangepaste ontsluitingsweg ontsloten op de bestaande infrastructuur, parallel aan de Oude Vliegveldstraat vanaf de N737 tot de Sniedersveldweg.
Figuur 21: Definitief ontwerp van de rotonde en de 1e fase ontsluitingsweg
Het realiseren hiervan is voorzien in 2016/2017 en doorloopt de procedure van een projectafwijkingsbesluit vooruitlopend op het bestemmingsplan. Aanleiding voor een spoedige realisatie is het gegeven dat de huidige aansluiting nu al tot gevaarlijke en ongewenste verkeerssituaties leidt en dat de provincie als wegbeheerder voornemens is om aan de provinciale weg Enschede – Deurningen grootschalig onderhoud te plegen, waarvan de realisatie van de nieuwe aansluiting in de vorm van een rotonde onderdeel uitmaakt. Met deze oplossing wordt een duurzaam veilige, toekomst vaste oplossing gerealiseerd voor de ontsluiting van het plangebied.
Voor het parkeren bij bedrijvigheid en voorzieningen is vanwege de omvang van het terrein voldoende ruimte beschikbaar om aan de behoefte volgens de gemeentelijke richtlijnen te voldoen.
Deelgebied Midden
In april 2015 heeft de gemeenteraad van Enschede het kader van de beoogde ontwikkeling voor het middengebied uitgewerkt en vastgelegd in een Nota van Uitgangspunten. Deze Nota bevat voorstellen voor de uitgangspunten, zoals ten aanzien van geluid en evenementen, van het uiteindelijke bestemmingsplan Middengebied. Het plangebied omvat de ontwikkeling van natuur als onderdeel van de ecologische hoofdstructuur EHS (thans Natuur Netwerk Nederland) en de ontwikkeling van Werkparken (Oostkamp, De Strip en Deventerpoort).
De ontwikkeling en toevoeging van circa 137 ha natuur aan het Natuur Netwerk Nederland (NNN) maakt een belangrijk onderdeel uit van de integrale gebiedsopgave waarin rode functies en natuurontwikkeling hand in hand gaan en elkaar kunnen versterken. Bij de ontwikkeling van de natuur kan rekening gehouden worden met compensatie van natuurwaarden als gevolg van ontwikkelingen in de verschillende plangebieden. De natuuropgave is daarmee geen op zichzelf staande opgave; het inrichtingsplan dient aansluiting te zoeken bij de omgeving. Het watersysteem is daarin een belangrijke factor. De beleefbaarheid is essentieel en daarnaast draagt natuur bij aan regionale identiteitsversterking.
Bij de ontwikkeling van de natuur wordt ingespeeld op de bestaande zichtlijnen in het gebied. Daarnaast worden andere elementen zoals de spottershills zorgvuldig ingepast in het landschap, passend bij de maat, schaal en vorm van het landschap (microreliëf). Verder is gezocht naar een goede locatie voor de Gradiëntlijn die loopt vanaf de Lonnekerberg (stuwwal, hoog, besloten) naar het open lager gelegen gebied. De verstoring van leefgebieden van beschermde soorten wordt zoveel mogelijk voorkomen. Dit is mogelijk door recreatief medegebruik waar nodig te faseren of te beperken (tijd en locatie routes). Daarnaast is een duidelijke hiërarchie gebruikt bij het bepalen van de inrichting:
Figuur 22: Definitief ontwerp voor de ontwikkeling van natuur en toevoeging aan het NNN
Het kader voor de ontwikkeling van de Werkparken wordt gevormd door het Ontwikkelingsplan 2012 (zie paragraaf 4.3.3). Voor Oostkamp en De Strip worden de bestaande voorzieningen en vastgoed stap voor stap ontwikkeld tot ‘technologische proeftuin’, hét evenementen terrein waar techniek en innovatie zich thuis voelen. Dit concept omvat een combinatie van technologie en innovatieve bedrijvigheid, leisure met zakelijke events en hoogwaardige publieksevenementen, een economische kansenzone. In de Nota van Uitgangspunten, in april 2015 vastgesteld door de gemeente Enschede, is vervolgens het kader voor de beoogde ontwikkeling uitgewerkt:
Een maximale milieucategorie van 4.2
Om tegemoet te komen aan de bezwaren vanuit de omgeving is voorgesteld een maximum van milieucategorie 5.3 te verlaten en in de Werkparken, afhankelijk van de afstand tot de woningen, tot en met milieucategorie 4.2 of daarmee vergelijkbaar toe te staan.
Een geluidszone van 50 dB(A)
Bij de voorstellen ten aanzien van geluid is, in verband met de omgeving, niet de wettelijk maximale grens gezocht. Wel is gezocht naar een grens die de economische ontwikkelingen voldoende ruimte biedt. Daarom is bepaald dat één geluidszone met een maximum van 50 dB(A) ingesteld wordt voor De Strip en Oostkamp.
Maximaal 12 activiteiten per jaar die de geluidsgrenzen overschrijden
Het toegestane aantal activiteiten dat meer geluid veroorzaakt dan de geluidsgrenzen voor de representatieve bedrijfssituatie is begrensd op maximaal 12 keer per jaar en in het broedseizoen tot maximaal eens per maand. Het gaat hier om bijzondere, incidentele activiteiten, anders dan de normale bedrijfsvoering. Bijvoorbeeld een concert of een bijzonder grootschalig evenement.
Nader onderzoek is gedaan naar de capaciteit van de toe- en afvoerwegen naar en van het evenemententerrein. Voor evenementen die naast het reguliere verkeer in totaliteit leiden tot een groter verkeersaanbod dan 600 mvt/uur zoals aangegeven, zijn vervoersplannen noodzakelijk. Verder zijn er gefundeerde aannames gedaan over verdeling van verkeersstromen over het ontsluitende wegennetwerk en gemiddeld autogebruik en autobezetting, met het advies hier een aantal malen te monitoren. Op het evenemententerrein zijn op Oostkamp en zuidzijde van de Strip bij bijzondere evenementen ruim 2.500 parkeerplaatsen beschikbaar.
Voor Deventerpoort wordt ingezet op een kleinschalige herstructurering van het gebied. De in hoofdstuk 2 beschreven structuur van dit deelgebied en al aanwezige functies worden daarbij als uitgangspunt gehanteerd.
Figuur 23: samenvatting beoogde ontwikkelingen werkparken
Zoals in hoofdstuk 2 omschreven kent het gebied een rijke historie. De commissie Wientjes heeft geadviseerd om de landschappelijke kwaliteit van het gebied te waarborgen. Bij de vormgeving aan de activiteiten zou gekozen moeten worden voor hoogwaardige architectuur en respect voor ruimtelijke en cultuurhistorische waarden.
Het kwaliteitsteam heeft dit advies verder uitgewerkt tot een gebiedsprofiel met spelregels voor ruimtelijke kwaliteit. Zij bevelen aan de ontwikkeling van he terrein te zien als een landgoed-ontwikkeling: "Technology Base Twente (TecBT) bouwt voort op het oeroude landgoed-principe van "nut en lust". Concreter betekent dit dat de verspreide bebouwing uit verschillende tijdslagen het gebied identiteit en een verhaal geeft. De sfeer straalt uit dat hier ruimte is voor experiment en er dingen mogen gebeuren die elders niet kunnen.
Van grote waarde op het niveau van de luchthaven zijn de oude structuren, de verbinding met de omgeving en de camouflagebosschage. Realiseren van nieuwbouw, aanleggen van nieuwe landschappelijke structuren of verhardingen en het kappen van bos vraagt om een zorgvuldige afweging.
De bestemmingsplannen maken echter een organische ontwikkeling mogelijk, een concrete inrichting van het terrein is nog niet bekend. Tegelijkertijd dienen de aanwezige waarden te worden behouden. Deze ambitie, ruimte voor experimenten en nieuwe ontwikkelingen gepaard met behoud van de cultuurhistorische identiteit, is in de beleidsregel "Ruimtelijke kwaliteit voormalige vliegbasis Twenthe" (zie bijlage 2) uitgewerkt tot een toetsingskader voor ontwikkelingen in het gebied. Daarbij worden ook ondergrenzen gehanteerd om te voorkomen dat bij iedere kleine activiteit een omgevingsvergunning nodig is. Deze beleidsregel gaat ook onderdeel uitmaken van de welstandsnota in de gemeente Enschede, zodat de toetsing bij vergunningverlening is geborgd.
De beleidsregel wordt opgesteld in lijn met de gemeentebrede structuurvisie voor cultuurhistorie. Daarbij is het uitgangspunt dat het gebied tot herontwikkeling moet komen, met behoud van cultuurhistorisch waardevolle structuren, patronen, ensembles en gebouwen. In de structuurvisie Cultuurhistorie zijn Oostkamp en De Strip al aangewezen in algemene zin, voor het noordelijk deel is dit nog niet het geval. Met de waardestelling van Het Oversticht als uitgangspunt is nader gekeken naar de cultuurhistorisch belangrijke onderdelen. Op basis daarvan zijn de gebieden bepaald waarvoor getoetst dient te worden aan de eerder genoemde beleidsregel. Verbijzondering daarbij is de bunkerstrip in Oostkamp. Deze wordt vanwege het unieke karakter zwaarder beschermd.
Figuur 24: toepassingsgebied beleidsregel (met in rood de bunkerstrip)
Vanuit de planregels wordt een relatie gelegd met de beleidsregel "Ruimtelijke kwaliteit voormalige vliegbasis Twenthe" om de cultuurhistorische waarden te beschermen. De beleidsregel wordt daarnaast gebruikt als toetskader vanuit de welstandsnota. Door de welstandsnota te wijzigen (wijziging 86, zie bijlage 2) worden de volgende aanpassingen doorgevoerd:
De inhoud van het voorkeursalternatief betreft alle toekomstige ontwikkelingen voor zowel de Enschedese en Dinkellandse gronden. Hiermee is invulling gegeven aan de wens van belangenorganisaties en de commissie MER om de ontwikkeling integraal op de milieueffecten te onderzoeken. Omdat de ontwikkeling organisch tot stand gaat komen is het aan de markt óf en wanneer deze initiatieven onderneemt en welke vormen die precies aannemen.
De Commissie Wientjes heeft in haar advies onder andere een effectieve en snelle besluitvorming ten aanzien van ruimtelijke ordening als aandachtsgebied om tot uitvoering van de plannen te kunnen komen. Op dit punt ziet de commissie met name voor de overheden een belangrijke ondersteunende en voorwaarden scheppende rol.
Met als achtergrond het advies van de commissie Wientjes, zijn de op dit moment aan te tonen marktkansen doorvertaald in bestemmingsplannen. Daarmee neemt de overheid de gevraagde voorwaarden scheppende rol.
Voormalige vliegbasis Twenthe - Noord
Dit bestemmingsplan omvat een actualisatie van de bestemming voor het vliegveld (deze bestemming is ook al aanwezig in het geldende bestemmingsplan), conform het nog vast te stellen luchthavenbesluit. Daarnaast biedt het bestemmingsplan met 9.600 m2 footprint de mogelijkheid voor de al aanwezige Twentse Safety Campus om te verplaatsen op het terrein. Deze omvang blijft ruim binnen de onderzochte footprint van 1.9 hectare. Voor alle luchthavenactiviteiten is een oppervlakte onderzocht van 3,6 hectare footprint. Hiervan wordt 2,45 hectare op dit moment meegenomen in het bestemmingsplan. De voorziene ontwikkeling van AMM wordt, op hergebruik van bestaande bebouwing na, niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Daarmee blijft de bestemde omvang op alle onderdelen ruim binnen de onderzochte milieutechnische kaders. Alle genoemde ontwikkelingen vinden plaats op het grondgebied van de gemeente Enschede.
Voormalige vliegbasis Twenthe - Midden
Voor het middengebied is de organische ontwikkeling al een stap verder. De ontwikkeling van de natuur is inmiddels gerealiseerd en zal in het bestemmingsplan een passende bestemming krijgen. Oostkamp en De Strip zijn inmiddels verkocht en op basis van de (beperkte) mogelijkheden van het bestaande bestemmingsplan en enkele omgevingsvergunningen zijn de eerste ontwikkelingen richting leisure i.c.m. specifieke bedrijvigheid al vorm gegeven. De totale onderzochte omvang uit de milieutechnische onderzoeken zal worden bestemd, omdat er voldoende marktkansen worden gezien om de ontwikkeling vorm te geven binnen de looptijd van het bestemmingsplan. Hetzelfde geldt voor de kleinschalige herstructurering van Deventerpoort.
Voormalige vliegbasis Twenthe - Zones
Vanwege specifieke onderdelen (testen van vliegtuigmotoren en automotive op De Strip) is er een wettelijke plicht om geluidzones vast te leggen voor de bedrijfsactiviteiten. Gekozen is om de zones die voortkomen uit het voorkeursalternatief vast te leggen, waardoor voor eenieder duidelijk wordt wat de maximale buitengrenzen worden. Daarmee zijn de zones in overeenstemming met de onder paragraaf 3.1 genoemde activiteiten. Een deel van de geluidzone van het testen van vliegtuigmotoren ligt daarbij in de gemeente Dinkelland. In de bestemmingsplannen voor de zones worden ook de beperkingenzones vanwege de Defensie-installaties meegenomen en de bestaande geludiszones die komen te vervallen (zones op basis van het militaire gebruik en de provinciale gebiedsreservering).
Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Dit motto dat deze structuurvisie vertegenwoordigd, is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.
Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.
Het Barro is van belang vanwege twee zend- en ontvangststations van Defensie. Eén staat er in het noordelijke gedeelte van het vliegveld en één op het Complex Twente bij de voormalige entree van de vliegbasis, dat nog in beheer, eigendom en gebruik is bij Defensie. Deze hebben beide een beperkingengebied. Deze beperkingengebieden van buiten militaire luchtvaartterreinen gelegen zend- en ontvangststations en de daarbij behorende bouwrestricties worden vastgelegd in de bestemmingsplannen.
Daarnaast ligt in het Middengebied een radarstation van Defensie. De beperkingengebieden en bouwrestricties die vanwege dit complex voortvloeien uit het Barro worden tevens vastgelegd in de bestemmingsplannen.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De hoofdambitie van de visie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.
Om deze ambities waar te kunnen maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden.
De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.
Op 10 december 2014 stemden Provinciale Staten in met het advies van de Commissie van Wijzen om de voormalige luchthaven Twente om te vormen tot ‘Technology Base Twente. Om de ontwikkeling naar Technology Base Twente mogelijk te maken is het nodig de provinciale ruimtelijke visie (als uitwerking van de Omgevingsvisie Overijssel) van 2010 te herzien. De ruimtelijke visie van 2010 zette in op een ontwikkeling tot commerciële burgerluchthaven. Daarnaast legt de ruimtelijke visie beperkingen op qua bedrijvigheid: alleen vestiging van luchthavengerelateerde bedrijvigheid tot een omvang van netto 20 hectare bebouwing. Het advies van de commissie Wientjes zet een andere koers uit:
Een beperkte luchthaven alleen voor zakelijk en privé vliegverkeer en vliegverkeer voor ontmanteling, onderhoud en reparaties en verbreding van de bedrijvigheid door vestiging van meer dan alleen luchthavengebonden bedrijvigheid. Dat betekent dat een nieuw ruimtelijk kader nodig is.
De naar verwachting eind 2016 vast te stellen nieuwe gebiedsvisie bevat dit. In de gebiedsvisie ligt de nadruk op de ruimtelijke inrichting van het deelgebied Noord waar de bedrijvigheid en de luchthaven binnen vallen, omdat daar de “breuk” ligt met de ruimtelijke visie van 2010. In de gebiedsvisie wordt ruimte geboden aan:
De overige delen van het gebied worden verder ontwikkeld zoals eerder besloten bij de ruimtelijke visie van 2010. In de gebiedsvisie wordt daar ook aandacht aan besteed en de stand van zaken vermeld. De ontwikkeling van deze gebieden wordt niet nader gemotiveerd omdat daarover al eerder besloten is. Het gaat om:
De nieuwe gebiedsvisie maakt na vaststelling onderdeel uit van de provinciale omgevingsvisie.
Naast de nieuwe provinciale gebiedsvisie is een provinciaal luchthavenbesluit nodig om de beperkte vliegfunctie (met name voor zakelijk en recreatief vliegverkeer) als onderdeel van Technology Base Twente te realiseren. Een luchthavenbesluit bevat bepalingen omtrent het luchtverkeer en de milieugebruiksruimte en de ruimtelijke beperkingen van het gebied op en rond de luchthaven Per 1 november 2016 vervalt de militaire aanwijzing vanuit het Rijk op grond waarvan er op luchthaven Twente gevlogen mag worden. Een luchthavenbesluit is noodzakelijk om de vliegfunctie op luchthaven Twente te behouden. Het luchthavenbesluit maakt na vaststelling onderdeel uit van de provinciale omgevingsverordening. De inhoud van het luchthavenbesluit dient binnen één jaar na inwerkingtreding te worden doorvertaald in bestemmingsplannen.
Bij de ontwikkeling van de bestemmingsplannen waar deze toelichting voor is opgesteld is continu afgestemd met de nog te nemen provinciale besluiten. Voor alle plannen wordt gebruik gemaakt van één milieueffectrapportage (MER). Daarnaast zijn de gemeentelijke en provinciale besluiten gelijktijdig als ontwerp ter inzage gelegd zodat iedereen op hetzelfde moment inzicht krijgt in de verschillende voorgenomen besluiten. Doordat de gebiedsvisie en het luchthavenbesluit onderdeel gaan uitmaken van de provinciale omgevingsvisie en -verordening zijn de bestemmingsplannen ook met die provinciale kaders in overeenstemming. Geconcludeerd kan worden dat de in de bestemmingsplannen besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante gemeentelijk beleid. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven.
De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.
Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie. In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling. Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen. De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.
Op 14 december 2009 heeft de gemeenteraad de structuurvisie gebiedsontwikkeling luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Hierin is gekozen voor model B (ontwikkeling burgerluchthaven in het groen).
De structuurvisie model B gaat uit van een transformatie van de voormalige militaire luchtmachtvliegbasis in een burgerluchthaven in een robuuste landschappelijke setting. Het vliegveld maakt gebruik van de voormalige start- en landingsbaan van de militaire basis. De aan het vliegveld gelieerde functies, zoals parkeren, bedrijvigheid en leisure liggen allemaal ten noorden van de start- en landingsstrip en worden ontsloten vanaf de A1.
Op 12 maart 2012 heeft de gemeenteraad van Enschede een herijking van de tot dan toe geldende plannen voor de gebiedsontwikkeling luchthaven Twente vastgesteld. Het ontwikkelingsplan houdt op hoofdlijnen in:
Met uitzondering van de aanpassing in het deelgebied Deventerpoort blijven alle aanpassingen binnen de door de gemeenteraad van Enschede vastgestelde kaders. Over de EHS is opgenomen dat de inhoud niet wijzigt, alleen vindt er op sommige plaatsen een herbegrenzing plaats.
Oostkamp
In de gemeentelijke structuurvisie is dit deelgebied aangewezen voor “leisure / innovatieve bedrijvigheid”. De voorgestelde ontwikkeling met een inpassing van de bestaande en cultuurhistorisch waardevolle panden, past in deze definities. Ten opzichte van 2009 is er nu – gezien de marktomstandigheden – rekening gehouden met een organische ontwikkeling.
De Strip
In de gemeentelijke Structuurvisie is dit deelgebied aangewezen voor “leisure / innovatieve bedrijvigheid” en deels voor “wonen”. In het concept Automotive worden geen woonfuncties ingevoegd. Het in de gemeentelijke structuurvisie gemarkeerde deel voor wonen, wordt ingezet voor “leisure / innovatieve bedrijvigheid”. Voor een effectief gebruik van de voormalige taxibaan is het noordelijk deel toegevoegd aan het plangebied, zodat de taxibaan over een lengte van 1 km gebruikt kan worden, en ook de goed bruikbare bestaande bebouwing in dat deel gehandhaafd kan blijven. Ook het gebied ten westen van de taxibaan is in de ontwikkeling van De Strip betrokken. Aan de zuidzijde is ruimte gemaakt voor een verbeterde verbinding van EHS en water tussen het zuidelijke deel van de Lonnekerberg en het zuidelijke deel van de nieuwe EHS.
Deventerpoort
In de gemeentelijke Structuurvisie is dit deelgebied aangewezen voor "wonen". In de huidige marktomstandigheden wordt het zinvoller geacht het wonen te concentreren op de primaire woonparken, Zuidkamp en Prins Bernardpark. Vanwege het - in deze marktomstandigheden - gemis aan programma is het handhaven van de huidige functie en invulling van kleinschalige bedrijvigheid de meest reële. Er wordt daarmee geen ontwikkeling ingezet gericht op wonen, zoals in de gemeentelijke Structuurvisie vastgelegd, maar de huidige situatie wordt geherstructureerd en beperkt verder ontwikkeld.
Op verzoek van de Provinciale Staten van Overijssel en gesteund door de gemeenteraad van Enschede is een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen die de kansen voor een duurzaam economisch sterker Twente en de rol van de voormalige luchthaven Twente daarbij heeft onderzocht. Deze commissie onder leiding van Bernhard Wientjes (hierna: Commissie Wientjes) heeft in oktober 2014 advies uitgebracht over de ontwikkeling van het luchthavengebied. Het advies van de Commissie Wientjes luidt:
Maak van de luchthaven Twente een iconische internationale ontwikkel-, demonstratie-, en productiezone voor ‘Advanced Materials and Manufacturing’. In een fraai coulisselandschap rond het Twentse vliegveld worden groen en rust gecombineerd met de bruisende energie van duurzame hightech bedrijvigheid. Kortweg: Technology Base Twente. Het terrein is gelegen in het groen, te midden van stedelijke centra en onderdeel van het netwerk van topbedrijven en kennisinstellingen in Twente. Een unieke start- en landingsbaan met vliegfunctie maken het gebied tot een zeer onderscheidende ‘asset’ voor bedrijvigheid. De herontwikkeling is onderdeel van de totale transformatie van de voormalige militaire basis tot gebied met ruimte voor natuur, wonen, ontspannen en werken.
De Commissie Wientjes adviseert aansluiting te zoeken bij het topsectorenbeleid door binnen de regionale economie een sterke focus te leggen op High Tech Systemen en Materialen (HTSM) en Advanced Materials and Manufacturing (AMM). Dit met het doel een economisch sterker een duurzamer Twente te realiseren. Kern is dat de voormalige militaire luchtmachtbasis zich moet kunnen ontwikkelen tot Technology Base Twente, een iconische internationale ontwikkel-, demonstratie- en productiezone voor AMM. Het gebruik van de baan moet op een logische manier inhaken bij de gebiedsontwikkeling en een toevoeging zijn als vestigingsfactor voor Twente.
Voor het middengebied blijven de ontwikkelingen tot natuurgebied bestaan en zijn de werkparken aangewezen voor evenementen, leisure en (innovatieve) bedrijvigheid. Hierbij zijn onder meer de volgende aandachtspunten door de Commissie genoemd:
De raad van de gemeente Enschede en de staten van de provincie Overijssel hebben met het advies van de Commissie Wientjes ingestemd en daarbij opdracht gegeven aan de colleges van provincie Overijssel en gemeente Enschede om een plan van aanpak op te stellen voor de verdere uitwerking van het advies. Tevens zijn de aanbevelingen overgenomen om een Topteam en een Kwaliteitsteam in te stellen.
Op 20 april 2015 heeft de gemeenteraad van Enschede de Nota van uitgangspunten Middengebied vastgesteld. Bij het opstellen van de bestemmingsplannen voor de gebiedsontwikkeling van de voormalige militaire vliegbasis is een groot aantal wet- en regelgevingen en beleidskaders aan de orde. Het college van Burgemeester en Wethouders hecht grote waarde aan transparantie en input van belanghebbenden. Daarom is in 2014 besloten om voorafgaand aan het opstellen van de bestemmingsplannen een Nota van Uitgangspunten voor het middengebied (EHS en Werkparken) aan de gemeenteraad voor te leggen. Deze nota bevat voorstellen voor de uitgangspunten - zoals geluid en evenementen. Aan de hand van deze nota zijn eventuele discussiepunten voor de verdere uitwerking met belanghebbenden en de gemeenteraad besproken en vastgelegd.
Omdat niet alle beleidskaders meer aansluiten op de beoogde ontwikkeling zal voorafgaand aan de vaststelling van de bestemmingsplannen geactualiseerd beleid worden vastgesteld door de gemeenteraad. Voor de beleidsvelden geluid, evenementen, Drones/RPAS, AMM/HTSM, horeca en ruimtelijke kwaliteit / cultuurhistorie dient het beleidskader aangepast te worden omdat voor deze onderwerpen geen vastgestelde kaders beschikbaar zijn die aansluiten op hetgeen in de bestemmingsplannen mogelijk wordt gemaakt.
De beleidsvelden worden gebiedsgericht in één document samengevat en vastgesteld. Gebiedsgericht betekend dat de beleidskaders specifiek voor deze gebiedsontwikkeling worden uitgewerkt om de organische ontwikkeling te faciliteren. Hiervoor is een procedure nodig die deels parallel aan het bestemmingsplan loopt. De ontwerpversies van de beleidsactualisatie zullen gelijktijdig met de ontwerpbestemmingsplannen ter inzage worden gelegd. De verantwoordelijkheid voor het vaststellen van deze uitwerking ligt bij de raad die hiermee de kaders vaststeld voor de latere bestemmingsplannen. In hoofdlijnen bestaat de beleidsambitie uit:
Drones/RPAS (Remotely Piloted Aircraft Systems)
Dit is een geheel nieuwe ontwikkeling van (een cluster van) bedrijven waarvoor in Nederland nog geen ruimtelijk beleid is ontwikkeld. Het cluster biedt echter veel kansen voor de economie en werkgelegenheid in Twente. Om het cluster te kunnen faciliteren moet door Enschede beleid worden ontwikkeld waarin onder andere wordt aangegeven waar en welke bedrijven in het cluster gefaciliteerd moeten worden.
Horeca
Omdat het gebied rondom de luchthaven altijd een afgesloten gebied was is het niet specifiek meegenomen in het huidige Enschedese horecabeleid. Nu het gebied opengesteld wordt is het doel om het te faciliteren met o.a. ruimte voor recreatie, evenementen en bedrijvigheid. Daarvoor moet het huidige horecabeleid worden aangepast door een hoofdstuk Luchthavengebied toe te voegen. Het beleid zal onder andere ingaan op welke soort horeca wordt toegestaan.
AMM/HTSM
Omdat het gebied rondom de luchthaven altijd een afgesloten gebied was is het niet specifiek meegenomen in het huidige Twentse/Enschedese bedrijventerreinenbeleid. Nu een geheel nieuwe ontwikkeling gefaciliteerd wordt met o.a. ruimte voor bedrijven binnen HTSM/AMM moet het gebied (deels) worden opgenomen als te herstructuren bedrijventerrein. Het beleid zal onder andere ingaan op de kansen die de sector biedt voor de stad en regio, het soort bedrijven dat wordt toegestaan en de gevolgen voor bedrijvenlocaties elders in de stad ter compensatie van toevoeging van een nieuwe bedrijvenlocatie bij de luchthaven.
Ruimtelijke kwaliteit
In de structuurvisie cultuurhistorie is het gebied van De Strip en Oostkamp wel opgenomen. De luchthaven Noord is echter niet geregeld. Dit dient te worden aangevuld. Verder is er geen beleidskader voor landschappelijke waarden terwijl deze volgens het advies van Wientjes en de uitwerking door het kwaliteitsteam als belangrijke drager wordt gezien. Tevens dienen de ambities te worden opgenomen in de welstandsnota omdat het bestaande welstandskader niet past bij de beoogde gebiedsontwikkeling.
Geluidbeleid
De richtwaarden voor geluid in het gebied gaan nog uit van (een stil) buitengebied. Door de ontwikkelingen zal het een veel meer stedelijk karakter krijgen en zal in de toekomst sprake zijn van hogere geluidniveaus. Om die reden zal het gebiedstype voor gebieden op en rond de luchthaven worden aangepast.
Evenementenbeleid
De werkparken van Van Eck zijn op dit moment maar deels aangewezen als evenementenlocatie in het evenementenbeleid. De bedoeling is het beleid daarop aan te passen. Ook voor het noordelijk deel worden ruimere mogelijkheden voorzien.
Bovenstaande is verder uitgewerkt in de "Gebiedsgerichte uitwerking structuurvisie luchthaven 2009" die is opgenomen in bijlage 3.
Enschede kent door haar (industriële) geschiedenis veel binnenstedelijke bedrijfslocaties. Er is echter sprake van een uitschuifproces van grote bedrijven van de bestaande stad naar de rand van de stad. Dit suburbanisatiegedrag van het bedrijfsleven doet zich in iedere stad voor. Via een convenant met provincie en de VNG (2009) zijn de taken voor alle partijen vastgesteld ten aanzien van de regulering van de bedrijventerreinen. De provincie Overijssel heeft één en ander vertaald in de Omgevingsvisie en het meerjarenprogramma Vitale bedrijvigheid. Met elke gemeente zijn meerjarenafspraken gemaakt over herstructurering en nieuwe uitleglokaties die zijn vastgelegd in het convenant prestatie-afspraken.
Het uiteindelijke doel is dat er ruimte wordt geboden aan groei van bedrijven zodat er (nieuwe) arbeidsplaatsen ontstaan in de stad/regio en een stevige economische basis wordt gelegd. Met het gemeentelijke programma 'Economie en Werk' blijft het creëren van fysieke ruimte voor bedrijvigheid hoog op de agenda staan waarbij inbreiding voor uitbreiding gaat. Het gaat dan om herstructurering, binnenstedelijke terreinen, variatie in kavels/terreinen en om de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Hiermee volgt de gemeente Enschede de SER-ladder.
De gemeenten van de Netwerkstad Twente hebben in 2010 gezamenlijk een bedrijventerreinenvisie opgesteld. Uitgangspunt is het gezamenlijk ruimte kunnen aanbieden aan bedrijven die meer of andere ruimte nodig hebben. Ook is gekozen voor het nauw op elkaar afstemmen van de ontwikkeling van bedrijventerreinen zodat overcapaciteit voorkomen wordt en gezamenlijke acquisitie. In de visie is ook aangegeven hoe de gemeenten en bedrijven (willen) bijdragen aan duurzaam ruimtegebruik. Daartoe worden diverse initiatieven ontwikkeld en uitgevoerd op het terrein van energiegebruik, milieumanagement, ruimtekwaliteit en parkmanagement. De uitgifte van bedrijventerreinen en de werkelijke ruimtebehoefte zullen jaarlijks gemonitord worden.
De ontwikkeling van de luchthaven en omgeving is niet meegenomen in het aanbod bedrijventerreinen uit 2010 omdat het toen nog een ontwikkeling tot commerciële burgerluchthaven betrof, zoals omschreven in de structuurvisie en het Ontwikkelingsplan 2012. De ontwikkelmogelijkheden hadden een sterke relatie met de ligging en aanwezigheid van bestaande voorzieningen en gebouwen. De bestaande bebouwingsconcentraties binnen de voormalige militaire basis, met bijvoorbeeld werkplaatsen, kantoren, opslagplaatsen en opleidingsfaciliteiten bieden kansen voor hergebruik en herontwikkeling, binnen de contouren van die enclaves. De voorgestane ontwikkeling gaat om een herstructurering van bestaand stedelijk gebied (bestaande infrastructuur en bedrijvigheid = militaire vliegbasis met bijbehorende faciliteiten en de bestaande burgerluchthaven). Door de aanwezige faciliteiten wordt een nieuwe vraag gecreëerd: zo zijn de bestaande bunkers geschikt voor opslag en rijping van voeding op een 'natuurlijke wijze', is voor de bestaande landingsstrip belangstelling vanuit de automotive branche. Het is hier dus niet zo dat elders geen ruimte geboden kan worden aan deze bedrijven, zij hebben zelf de lokatie uitgezocht als mogelijke vestigingsplaats door de aanwezigheid van bepaalde faciliteiten en komen daarom naar deze regio: het hergebruik van bestaande gebouwen voorkomt dus dat elders grote investeringen moeten worden gedaan om eenzelfde produktieomgeving te creëren. Ook wordt een deel van de geboden ruimte ingenomen door bedrijven die gelieerd zijn aan de luchthavenontwikkeling ('vliegindustrie') en leisure. Voor deze laatste is aantoonbare marktruimte. Kwantitatieve uitbreiding van het reguliere bedrijventerrein de Deventerpoort wordt elders in de stad gecompenseerd.
In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:
Energie
Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie. |
Eigen organisatie
Zelf het goede voorbeeld geven. |
||
Biodiversiteit
Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving |
Groene groei
Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water, bodem, grondstoffen en biodiversiteit. |
||
Circulaire economie
Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval. |
Klimaatadaptatie
Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten. |
||
Duurzame mobiliteit
Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's. |
WEconomy
Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame doelstellingen. |
Aanpak van het duurzaamheidsbeleid
Binnen de voorgestane aanpak van het Actieplan Duurzaamheid staan de begrippen 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.
Duurzame daden
De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.
Duurzame deals
Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.
Duurzaam Doen
Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.
Voor deze benadering is gekozen, omdat het een positieve benadering is, die anderen inspireert en stimuleert tot duurzame handelingen (gedrag, het doen van investeringen etc.). Het voordeel van deze aanpak is bovendien dat het gedrag voor de doelgroep herkenbaar en dichtbij is, de communicatieboodschap hierdoor aansluit bij de belevingswereld van mensen en de huidige doeners de afzender/ambassadeur zijn (in plaats van de gemeente). Hierdoor is het een aanpak van de stad, in plaats van de gemeente.
In deze paragraaf wordt aan de hand van het Actieplan Duurzaamheid bekeken in hoeverre het bestemmingsplan kan bijdragen aan de realisatie van de gemeentelijke duurzaamheidsambities.
Algemeen
Bij elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op een warmtenet. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.
Duurzaamheid per deelgebied
Deelgebied noord
Voor dit deelgebied zijn geen specifieke duurzaamheidsambities vastgesteld. Voor de hand liggende duurzaamheidsmaatregelen (t.a.v. de thema's energie, biodiversiteit, circulaire economie, duurzame mobiliteit, groene groei en klimaatadaptatie) worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
Middengebied
In het middengebied ligt de nadruk op het behouden en ontwikkelen van nieuwe natuur: in dit gebied wordt de biodiversiteit die (ten gevolge van ontwikkelingen) in andere deelgebieden verloren gaat, gecompenseerd. Het bestemmingsplan maakt de natuurontwikkeling in het middengebied mogelijk en borgt daarmee de biodiversiteit in het hele gebied. Verder worden natuurgebieden, bossen, parken en andere structurele, veelal openbaar toegankelijke, groenvoorzieningen in het bestemmingsplan als zodanig bestemd en voorzien van een passende beschermende gebruiks- en bouwregeling. Tenslotte maakt het bestemmingsplan het in nagenoeg elke bestemming mogelijk om groenvoorzieningen van ondergeschikte aard te realiseren.
Voor Oostkamp en de Strip is in 2014 een duurzaamheidsprofiel op locatie (DPL) vastgesteld. Op basis van dit duurzaamheidsprofiel zijn kansen voor duurzaamheid in deze deelgebieden benoemd. Die kansen liggen vooral bij:
Deze kansen zijn opgenomen in een uitvoeringsagenda duurzaamheid. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om de aangegeven kansen te benutten.
Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.
De op te lossen knelpunten zijn:
De Enschedese waterambities zijn:
Oktober 2015 is het nieuwe gemeentelijk Rioleringsplan 2016- 2020 vastgesteld. In dit plan zijn de volgende watertaken van de gemeente vastgelegd:
Afvalwater
Zorgen voor het inzamelen en transporteren van al het stedelijk afvalwater dat vrijkomt binnen het grondgebied van de gemeente Enschede. Dit omvat al het huishoudelijk afvalwater, of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater. Het afvalwater moet wel aangeboden worden volgens de daaraan gestelde regels: daar waar geen gemengde riolering aanwezig is, moet het afvalwater gescheiden van het hemelwater worden aangeleverd. Na renovaties en herinrichting moet afvalwater ook gescheiden van het hemelwater aangeboden worden. De gemeente zorgt voor (vuilwater)riolering vanaf de erfgrens van woning of bedrijf. Het afvalwater wordt dan getransporteerd naar de rioolwaterzuivering. Het zuiveren van dit water is een taak van het waterschap Vechtstromen. Bij lozingen in een grondwaterbeschermingsgebied geldt dat de provincie als bevoegd gezag aanvullende eisen kan stellen. Voor bedrijfsmatige lozingen gelden de voorwaarden uit het Activiteitenbesluit. Uitgangspunt hierbij is dat bedrijfsafvalwater niet ongezuiverd wordt geloosd op oppervlaktewater of in de bodem.
Regenwater
Regenwater wordt uit het afvalwaterstelsel gehouden (gemengde riolering en afvalwaterriolering) waar doelmatig. Dit betekent dat bedrijven en particulieren het hemelwater dat op hun perceel valt, eerst zelf op eigen perceel moet proberen te verwerken en, indien dat niet redelijkerwijs kan, het gescheiden aan moeten leveren aan de gemeente. Dit geldt voor alle nieuwbouw en bestaande bouw, tenzij het afvalwater en hemelwater oorspronkelijk werd afgevoerd naar het gemengd riool. Nieuwe bedrijventerreinen worden voorzien van een verbeterd gescheiden stelsel. De gemengde rioolstelsels bij enkele bestaande bedrijventerreinen worden bij reguliere vervanging omgebouwd tot (verbeterd) gescheiden stelsels.
Grondwater
Perceeleigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het grondwater op eigen terrein. Dat betekent dat de afvoer van dat grondwater naar een, eventueel door de gemeente aangelegde, drainageleiding voor eigen rekening komt. Dit betekent dat er maatregelen in openbare gemeentelijke gebieden worden getroffen als er sprake is van structurele nadelige gevolgen door de grondwaterstand. Voorwaarde is wel dat de te nemen maatregelen doelmatig zijn en deze niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoren.
De Watervisie en het plangebied
Het aspect water inclusief de Watervisie is uitgewerkt in paragraaf 5.2.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.
In deze paragraaf wordt onder andere ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.
Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.
Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:
Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
Voor de Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente geldt dat er zowel sprake is van een plan-m.e.r.-plicht als van een project-m.e.r-plicht. In 2015 is, mede op basis van het advies van de Commissie m.e.r., besloten om één integrale MER op te stellen voor zowel het noordelijk deel als het midden en voor alle benodigde provinciale en gemeentelijke besluiten. Onderstaand wordt allereerst ingegaan op de planonderdelen (activiteiten) in de gebiedsontwikkeling die op basis van het Besluit m.e.r.-plichtig of m.e.r.- beoordelingsplichtig zijn. Vervolgens is aangegeven waarom er ook sprake is van een plan-m.e.r.-plicht.
M.e.r.-(beoordelings)plicht op basis van het Besluit m.e.r.
Binnen de gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente zijn onderstaande planonderdelen (opgaven) m.e.r.-(beoordelings)plichtig op grond van het Besluit m.e.r. Deze verplichting is gekoppeld aan de bijbehorende bestemmingsplannen en het Luchtvaartbesluit (voor de herontwikkeling van het luchthavengebied met vliegfunctie).
Plangebied Noord
Plangebied Midden
Plan-m.e.r.-plicht als gevolg van kaderstelling
De provinciale ruimtelijke visie en de structuurvisies van de gemeente Enschede en Dinkelland worden aangepast op de gewenste gebiedsontwikkeling. De provinciale ruimtelijke visie en de structuurvisies vormen daarmee een kader voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten zoals hierboven benoemd en zullen worden vastgelegd in bestemmingsplannen. De provinciale ruimtelijke visie en de gemeentelijke structuurvisies zijn om deze reden plan-m.e.r.-plichtig.
Hiernaast geldt dat de bestemmingsplannen voor zowel plangebied Noord als plangebied Midden kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten gekoppeld aan de Wabo-vergunning. Dat betreffen de hierboven benoemde activiteiten D32.7 en D43 uit het Besluit m.e.r. Om deze reden zijn de bestemmingsplannen zowel plan-m.e.r.- als project-m.e.r.-plichtig.
Plan-m.e.r.-plicht als gevolg van passende beoordeling
Er is op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 sprake van rechtstreekse m.e.r.-plicht indien een plan mogelijk significante effecten op Natura 2000-gebieden heeft. Natura 2000-gebieden zijn beschermd en activiteiten die mogelijk leiden tot significante gevolgen op deze beschermde natuurgebieden moeten worden getoetst middels een passende beoordeling. Plannen (wettelijk of bestuursrechtelijk verplicht) waarvoor deze passende beoordeling moet worden gemaakt zijn eveneens m.e.r.-plichtig. In deze gevallen moeten het MER en de passende beoordeling worden geïntegreerd in één rapportage.
In het PlanMER Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente (2009) zijn de effecten van de totale gebiedsontwikkeling beschreven. Hieruit bleek dat significante effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand uit te sluiten waren. Sindsdien is het toetsingskader ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie echter gewijzigd. Er is een analyse gemaakt waaruit bleek dat de effecten van stikstofdepositie toch nader beschouwd dienden te worden en dat daarvoor een passende beoordeling noodzakelijk is. Aanleiding hiervoor is dat de voorziene ontwikkeling, met name in plangebied Noord, tot extra verkeer leiden. De emissie van uitlaatgassen en extra stikstofdepositie als gevolg daarvan zijn aanleiding om onderzoek te doen naar gevolgen op Natura 2000-gebieden. In de passende beoordeling wordt ook onderbouwd of andere effecten relevant zijn, zoals effecten als gevolg van geluid of veranderingen in de waterhuishouding. Ook is er gekeken of er sprake kan zijn van grensoverschrijdende effecten (effecten op Natura 2000 gebieden in Duitsland). Deze passende beoordeling vormt een onderdeel van dit MER en is tevens nodig voor het aanvragen van de Natuurbeschermingswet-vergunning.
conclusie m.e.r.
Het MER is als bijlagen opgenomen bij deze plantoelichting. De betreffende bestanden zijn als volgt opgebouwd:
De belangrijkste effecten van de ontwikkelingen zijn:
Vanuit de verschillende milieuonderdelen in deze plantoelichting wordt nader verwezen naar de gerelateerde onderdelen in het MER. Op grond van de uitgevoerde milieueffectrapportage kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten dan wel dat deze door het treffen van passende maatregelen kunnen worden voorkomen of, indien dat niet mogelijk blijkt, voldoende kunnen worden beperkt. Beoordeeld is of de inhoud van de bestemmingsplannen waar deze toelichting voor is opgesteld, past binnen de onderzochte kaders in het MER. Conclusie is dat de activiteiten passen binnen het MER en dat het MER voldoende inzicht biedt in de effecten van de losse plannen. Daarmee vormen de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied aanwezig is, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" is van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen in de directe omgeving van de projectlocatie de milieucategorie bepaald. Vervolgens is nagegaan of bedrijven en voorzieningen gelegen zijn binnen de op grond van de milieucategorie aan te houden indicatieve afstanden tot woningen en andere milieugevoelige functies. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in bijlage 25.
Onderzoeksresultaten
De conclusies van het onderzoek luiden:
Conclusie milieuhinder bedrijven en inrichtingen
De genoemde afstand tussen de propaantank van het veiligheidscentrum en de overige functies wordt geborgd in de planregels. De maatregelen ten aanzien van de overlast voor het vliegverkeer zijn voldoende geborgd in de omgevingsvergunningen voor het aspect milieu. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of -indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven- zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Bodemverontreiniging
Binnen het gebied van de voormalige vliegbasis zijn bodemverontreinigingsgevallen aanwezig. In de Koopovereenkomst zijn afspraken vastgelegd met het Rijk inzake sanering van deze gevallen. De kosten voor het saneren van deze gevallen komen voor rekening van de ontwikkelende partij. Zie bijlage 30 voor de ligging van de gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Deze worden gesaneerd op basis van de Wet bodembescherming. Voor deze saneringsgevallen wordt door ADT een raamsaneringsplan opgesteld. Daarnaast zijn afspraken vastgelegd met betrekking tot 'nieuwe' - niet eerder aangetroffen - historische gevallen van bodemverontreiniging: ook deze worden gesaneerd. Waarbij verrekening van de kosten met het Rijk mogelijk is tot de uiterste datum van 10 jaar na ondertekening van de Koopovereenkomst, zijnde 28 september 2020. Verontreinigingen die na de datum van ondertekening van de Koopovereenkomst zijn ontstaan, zijn nieuwe gevallen van bodemverontreiniging en moeten door de veroorzaker worden gesaneerd.
Grondverzet
Het grondverzet buiten de saneringsgevallen komt voor een (groot) deel voort uit de herontwikkeling van de locatie en voor een deel zal het noodzakelijk zijn om de kwaliteit van de leeflaag te verbeteren (bijlage 30). Voor de vliegbasis is een separate bodembeheernota en bodemkwaliteitskaart opgesteld, waarin is vastgelegd wat de eisen zijn aan grondverzet en welke bodemkwaliteit bij een specifieke bestemming hoort. Deze beleidsregel is vastgesteld door de gemeente Enschede als bevoegd gezag op basis van het Besluit bodemkwaliteit. De beleidsregel is bindend voor het gehele gebied van de voormalige vliegbasis, maar niet van toepassing op de saneringsgevallen.
Conventionele explosieven
Overeenkomstig de explosieven risicokaart van de Gemeente Enschede is onderzoek uitgevoerd naar munitie. In de Koopovereenkomst wordt verwezen naar het rapport van historisch vooronderzoek conform BRL OCE (het huidige WSCS-OCE), van EOCKL van 15 april 2009. In de Koopovereenkomst is vastgelegd hoe het onderzoek naar en ruiming van munitie geschiedt door het Ministerie van Defensie. Deze afspraak geldt tot 1 januari 2018.
Conclusie
De gevallen van bodemverontreiniging moeten op enig moment gesaneerd worden; omtrent de spoedeisendheid (tijdstip van start sanering) kan bij ADT (als verantwoordelijke voor de beschikking) informatie worden opgevraagd. Voor de bestemmingsplannen voldoen de bodemonderzoeken die al zijn uitgevoerd. In geval van een bouwvergunning kan een extra bodemonderzoek benodigd zijn. In een voorkomend geval zal bij ADT opgevraagd moeten worden in hoeverre het perceel is onderzocht en wat de kwaliteit van de grond is. In geval van een sterke bodemverontreiniging zal ADT saneren tot de beoogde functie van het perceel.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen.
De mate waarin het geluid het woonmilieu cq. geluidgevoelige bestemmingen mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Zij regelen de belasting door geluid voor met name woonmilieus en andere geluidgevoelige bestemmingen zoals scholen, ziekenhuizen etc.. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidgevoelige functies. Om te bepalen of voldaan wordt aan de gestelde eisen is onderzoek nodig. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen of relevante geluidbronnen is vanuit de Wet geluidhinder (Wgh) onderzoek naar de geluidbelasting noodzakelijk indien er bestemmingen zijn gelegen binnen een wettelijk zone van wegen, spoorwegen, en/of bedrijvigheid (gezoneerd industrieterrein). In deze paragraaf wordt per brontype (wegverkeer, spoorwegen en industrie) beoordeeld of er belemmeringen zijn ten aanzien van dit plan. Daarnaast wordt ingegaan op het luchtverkeerslawaai. Hierbij is gebruik gemaakt van het geluidsonderzoek uit de MER (zie bijlage 17). De achterliggende modelinformatie van het Geomilieumodel is opvraagbaar bij de gemeenten.
Het wettelijke kader met betrekking tot luchtverkeerslawaai is geregeld in de Wet luchtvaart en specifiek de wijzigingswet Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML). De consequenties met betrekking tot het vliegverkeer worden middels separate besluitvorming, het Luchthavenbesluit, vastgesteld. Voor dit besluit geldt dat het m.e.r.-plichtig is. Voor de procedure worden de relevante milieuaspecten in beeld gebracht. De resultaten van het MER bij het luchthavenbesluit zijn voor dit bestemmingsplan als uitgangspunt genomen.
Conclusie
Op basis van de gegevens uit het MER Luchthaven Twente kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen voor wat betreft het RBML. De nieuwe zone voor luchtverkeerslawaai ligt binnen de zone die eerder is vastgesteld voor de militaire vliegbasis en die in principe vigerend is.
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. Krachtens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen een zone als bedoeld in artikel 74, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen de zone gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen ondervinden van het verkeer op die weg. Daarnaast wordt een onderzoek ingesteld naar de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat in de toekomst de vanwege de weg optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige objecten de ten hoogste toelaatbare waarden zal overschrijden.
Artikel 99, eerste lid van de Wet geluidhinder bepaalt dat reconstructie van een weg waarlangs zich geluidsgevoelige bestemmingen bevinden pas mag plaatsvinden, nadat een eventueel noodzakelijke bestemmingsplanprocedure is gevolgd die voorziet in de reconstructie, of door B&W een separaat besluit tot reconstructie is genomen naar aanleiding van een door de wegbeheerder aan B&W gedane mededeling van zijn voornemen. Het besluit dient te zijn gebaseerd op een akoestisch onderzoek dat is verricht conform het gestelde in artikel 80 van de Wet Geluidhinder.
Van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder is pas sprake indien de fysieke wijziging(en) aan de weg, berekend in het toekomstige maatgevende jaar, zonder het treffen van maatregelen verantwoordelijk is voor een toename van de geluidsbelasting met (afgerond) 2 dB of meer t.o.v. de waarde die op grond van artikel 100 als ten hoogste toelaatbare waarde is aangewezen. Voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (op grond van art. 100) is van belang of reeds eerder een hogere waarde is vastgesteld. Ingeval de heersende waarde hoger is dan 48 dB, geldt de laagste van de volgende twee waarden als de ten hoogste toelaatbare:
Plansituatie
In het plangebied worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het is dan ook niet nodig om in het kader van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op het plangebied uit te voeren.
Binnen het plangebied wordt vanaf de Vliegveldstraat, via de Oude Vliegveldweg, een nieuwe ontsluiting van het vliegveld mogelijk gemaakt. De nieuwe ontsluitingsweg zal deels over de bestaande Oude Vliegveldweg en deels over een nieuwe aan te leggen weg lopen. Hiervoor is het noodzakelijk dat de kruising Vliegveldstraat/Oude Vliegveldweg en de Oude Vliegveldweg worden gereconstrueerd. Binnen het reconstructiegebied van de bestaande wegen en binnen de zone van het nieuw aan te leggen deel van de ontsluitingsweg zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen. Op grond van de Wet geluidhinder is het dan ook niet noodzakelijk om een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting van de nieuwe ontsluitingsweg uit voeren. Zie de rapportage in bijlage 17 voor de nadere onderbouwing dat dit aspect geen belemmering zal vormen.
Op grond van de Wet geluidhinder is het niet noodzakelijk om een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeer uit te voeren. De ontwikkeling van de luchthaven, die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, zal echter van invloed zijn op de verkeersstromen in het plangebied en daar buiten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarom alsnog een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van en naar de luchthaven op de omgeving. Voorgaande wordt nader onderbouwd in de rapportage in bijlage 17.
Indirecte hinder De Strip, Oostkamp en parkeerterrein Deventerpoort
Indirecte hinder wordt veroorzaakt door het verkeer van en naar een inrichting. In dit geval de inrichting die wordt gevormd door De Strip, Oostkamp en parkeerterrein Deventerpoort. Het gaat daarbij om het verkeer buiten de grens van de inrichting.
Toetsingskader
Specifiek voor de beoordeling van indirecte hinder in het kader van een ruimtelijke procedure bestaat geen toetsingskader. In het kader van vergunningverlening is er wel een toetsingskader dat is opgenomen in de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996. In de circulaire is voor het gemiddelde geluidsniveau een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode opgenomen. Als maximale grenswaarde gelden 15 dB(A) hogere waarden. Bij de beoordeling van de indirecte hinder in het kader van deze ruimtelijke procedure wordt aangesloten bij de systematiek van de circulaire. De circulaire is echter geen hard wettelijk kader. De gemeente heeft de vrijheid om daar gemotiveerd van af te wijken.
Akoestisch onderzoek
Door Adecs is als onderdeel van de MER Gebiedsontwikkeling luchthaven Twente een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek naar indirecte hinder zijn opgenomen in bijlage L van het deelonderzoek geluid (bijlage 17). Onderzocht is de indirecte hinder vanwege de reguliere activiteiten van de inrichting en tijdens reguliere en bijzondere evenementen. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat tijdens het reguliere gebruik en tijdens evenementen in de dagperiode de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar wel wordt voldaan aan de maximale grenswaarde. Tijdens evenementen in de avond- en nachtperiode worden zowel de voorkeursgrenswaarde als de maximale grenswaarde overschreden. Onderzoek naar de overschrijdingen en hoe te komen tot een aanvaardbare akoestische situatie zal nog plaatsvinden.
Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van de bestemmingsplannen omdat binnen het plangebied geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt en binnen de onderzoekszone van de nieuwe ontsluitingswegen van de luchthaven geen geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen. De ontwikkeling van de luchthaven zal invloed hebben op de verkeersstromen in het plangebied en daar buiten. Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat dit past binnen de kaders van een goede ruimtelijke ordening, met uitzondering van de indirecte hinder waar nog nader onderzoek naar plaats vindt.
In de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder zijn regels opgenomen voor wat betreft het aspect railverkeerslawaai. Langs een spoorweg bevindt zich een zone waarvan de breedte, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, is aangegeven op een bij ministeriële regeling vastgestelde kaart. De regels hebben betrekking op nieuwe situaties, dus gevallen waarbij nieuwe spoorwegen worden aangelegd of bestaande spoorwegen worden gewijzigd, of gevallen waarbij woningen en overige geluidgevoelige bestemmingen worden gebouwd in de zone langs bestaand spoor.
Krachtens artikel 4.3 van het Besluit geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, die zijn gelegen binnen een zone als bedoeld in artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen de zone gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen ondervinden van het railverkeer op die spoorweg. Daarnaast wordt een onderzoek ingesteld naar de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om te voorkomen dat in de toekomst de vanwege de spoorweg optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige objecten de ten hoogste toelaatbare waarden zal overschrijden.
Plansituatie
De spoorweg Hengelo-Oldenzaal-Duitsland ligt aan de noordzijde van het plangebied. De afstand tussen de spoorlijn en het plangebied bedraagt 700-800 meter. De zone rond de spoorlijn bedraagt 300 meter. Het plangebied ligt ruim buiten de zone van de spoorlijn. Daarnaast zijn er in het plangebied geen geluidgevoelige functies geprojecteerd.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten de zone van de spoorlijn Hengelo-Oldenzaal-Duitsland, en in het plangebied worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het railverkeer is dan ook niet relevant voor de ontwikkeling van het plangebied. Vanuit het oogpunt van railverkeerslawaai zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen.
In artikel 40 van de Wet geluidhinder is bepaald dat rond industrieterreinen, waarop bepaalde krachtens de Wet milieubeheer aangewezen inrichtingen ('grote lawaaimakers') zijn gevestigd of zich volgens het bestemmingsplan mogen vestigen, een geluidszone moet zijn vastgesteld. In artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer is vastgelegd welke inrichtingen als 'grote lawaaimaker' moeten worden beschouwd. In artikel 42 van de Wet geluidhinder is bepaald dat bij de voorbereiding van de vaststelling of wijziging van een zone vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek wordt ingesteld naar de geluidsbelasting die geluidgevoelige bestemmingen vanwege het industrieterrein ondervinden.
In artikel 48 is bepaald dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die binnen een geluidszone van een industrieterrein liggen, op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen de maximale waarden uit de Wet geluidhinder in acht moeten worden genomen. Om te bepalen of voldaan wordt aan de maximale waarden is een akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Plansituatie
In het bestemmingsplan is specifiek bepaald dat zich binnen het plangebied geluidzoneringsplichtige inrichtingen ('grote lawaaimakers') mogen vestigen. Het plangebied is niet gelegen binnen een vastgestelde geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Daarnaast worden in het plangebied geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Voorgaande wordt onderbouwd in de rapportage in bijlage 17.
Conclusie
Binnen het plangebied mogen zich geluidzoneringsplichtige inrichtingen ('grote lawaaimakers') vestigen, het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterreinen en in het plangebied worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Vanuit het oogpunt van industrielawaai zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen.
Eindconclusie geluid
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen.
Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
Luchtkwaliteit en het plangebied
De gebiedsontwikkeling bestaat uit de plangebieden Noord en Midden. Voor beide plangebieden wordt een apart bestemmingsplan vastgesteld.
De Luchthaven Twente is als project in het NSL opgenomen. Hiermee is in principe gewaarborgd dat de gevolgen voor luchtkwaliteit beheerst worden en dat de doorgang van het project niet afhankelijk is van een luchtkwaliteitsonderzoek. Voorwaarde is wel dat het plan overeenkomt met de projectkenmerken zoals ze in het NSL zijn meegenomen. Hetgeen niet het geval is. De luchtkwaliteit is daarom nader beschouwd.
Voor de integrale gebiedsontwikkeling van de Luchthaven Twente is een MER opgesteld. Onderdeel van de MER is een onderzoek naar de luchtkwaliteit. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het door Adecs opgestelde rapport "Deelonderzoek luchtkwaliteit, MER gebiedsontwikkeling luchthaven Twente en Middengebied; kenmerk ar160205.rap; d.d. 21 maart 2016", zie bijlage 19. Het onderzoek is uitgevoerd voor de gehele gebiedsontwikkeling. Daarbij zijn diverse varianten onderzocht, waaronder het voorkeursalternatief (VKA). Hetgeen wordt mogelijk gemaakt binnen de bij deze toelichting behorende bestemmingsplannen past binnen het VKA. Uit het onderzoek blijkt dat er voor alle onderzochte varianten, waaronder het VKA, voor de gehele gebiedsontwikkeling geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn. Aangezien voor de gehele gebiedsontwikkeling aan de grenswaarden wordt voldaan zal dit ook voor de plangebieden Noord en Midden afzonderlijk het geval zijn.
Conclusie luchtkwaliteit
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen.
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen, die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.
De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.
Daarnaast is voor onderhavig plan de Wet luchtvaart van belang. Hierin is het wettelijke kader met betrekking tot externe veiligheid ten gevolge van het vliegverkeer geregeld. De consequenties met betrekking tot het vliegverkeer wordt middels separate besluitvorming, het Luchthavenbesluit, vastgesteld.
Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de rapportage van Adecs Deelonderzoek externe veiligheid, MER gebiedsontwikkeling luchthaven Twente, kenmerk ar160109.rap/mB/kd, dd. 21 maart 2016, zie bijlage 18.
Risicovolle activiteiten bij inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebieden van de bestemmingsplannen of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi van toepassing is.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebieden van de bestemmingsplannen of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water
Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.
Basisnet Weg
Binnen het plangebied van de bestemmingsplannen of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.In de nabijheid van het plangebied, op ca. 1,2 km, ligt de A1. De rijksweg is een aangewezen weg als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Btev hanteert een groepsrisicoaandachtsgebied met een vaste grens van 200 meter waarbinnen een verantwoording moet worden opgesteld tenzij kan worden aangetoond dat het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde 2 . Buiten 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert thans en in de toekomst geen veiligheidsknelpunten op voor de voorgenomen activiteiten.
Basisnet Water
Binnen het plangebied van de bestemmingsplannen of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.
Basisnet Spoor
Binnen het plangebied van de bestemmingsplannen of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor. Het plangebied ligt op ca. 800 meter van het spoortraject Hengelo - Oldenzaal. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De maatgevende stof over dit traject is LPG. Met een invloedsgebied van ca. 300 meter wordt het plangebied niet bereikt. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor levert thans en in de toekomst geen veiligheidsknelpunten op voor de voorgenomen activiteiten. Op 4,5 kilometer van het plangebied de spoorweg Hengelo - Enschede - Gronau. Over dit spoortraject worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd en is in dit kader niet van toepassing.
Gebruik van luchthavens
De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, vooral bij het opstijgen en landen.
De plangebieden van de bestemmingsplannen zijn in de directe nabijheid van het vliegveld Twente gelegen. Overeenkomstig het deelonderzoek naar externe veiligheid is de conclusie uit deze rapportage dat voldaan wordt aan de eisen die, voor wat betreft externe veiligheid, gelden voor luchthavens en derhalve geen belemmering vormen voor de plannen.
Conclusie
In het en rond de plangebieden bevinden zich diverse activiteiten de relevant zijn in het kader van externe veiligheid. De relevante aspecten zijn in kaart gebracht en op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er voor wat betreft externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de onderhavige plannen. De consequenties met betrekking tot het vliegverkeer wordt middels separate besluitvorming, het Luchthavenbesluit, vastgesteld.
In paragraaf 4.3.9 is ingegaan op het gemeentelijke beleid ten aanzien van het aspect water. Hieronder wordt nader ingegaan op de relatie met het plangebied. Een uitgebreide beschrijving van de huidige situatie is opgenomen in hoofdstuk 10 van bijlage B van de MER (zie bijlage 5).
De waterhuishouding binnen het plangebied moet voldoende ruimte krijgen voor bovengrondse berging, infiltratie, zuivering en afvoer. Hiermee wordt de kans op problemen in de waterhuishouding, zoals overbelasting van het ontvangende systeem en verdroging van de bodem, geminimaliseerd. Daarnaast kunnen de kansen die water biedt benut worden, zoals gebruik van regenwater voor toiletspoeling. Ook kan water een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.
Uitgangspunten hemelwater
Voor het omgaan met hemelwater gelden de volgende uitgangspunten:
Uitgangspunten oppervlaktewater
Voor het omgaan met oppervlaktewater gelden de volgende uitgangspunten:
Afvalwater
Voor het omgaan met afvalwater gelden de volgende uitgangspunten:
Grondwater/Ontwatering
Uitgangspunt bij ontwikkelingen is geen toename van de afvoer van grondwater. Dit betekent dat de grondwaterstand niet negatief beïnvloedt mag worden. Gevolg hiervan is dat voor het voldoen aan de ontwateringsnormen beperkt drainage toegepast mag worden. Enkel grondwaterstandspieken mogen middels drainage worden afgetopt. Gezocht moet worden naar een goede afstemming tussen het ophogen van het maaiveld en het toepassen van drainerende voorzieningen.
Om bij hoge grondwaterstanden te voldoen aan de ontwateringsnormen, moet het maaiveld opgehoogd worden ter plaatse van wegen en bebouwing. Aandachtspunten hierbij zijn de gewenste afwatering en het gewenste toekomstige beeld van het gebied. Reduceren van de benodigde ophoging kan gerealiseerd worden door kruipruimteloos te bouwen.
Om te voorkomen dat wegen, bebouwing en groen problemen krijgen met grondwater worden de onderstaande ontwateringsnormen gehanteerd. Ontwatering is het verschil tussen het peil van de weg/ de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).
Afwatering percelen
Om te voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt op de percelen gelden de volgende adviesnormen:
Waterhuishouding en het bestemmingsplan
De exacte invulling van de verschillende ontwikkelingen zijn nog niet bekend. Negatieve effecten op de waterhuishouding dienen door het nemen van mitigerende maatregelen voorkomen te worden. Grootschalige ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt vinden hoofdzakelijk plaats op het noordelijke plandeel. Vanwege het streven naar een campusuitstraling is binnen deze ontwikkelgebieden een maximaal bebouwingspercentage van 13% bepaald. Daarmee wordt de hoeveelheid extra verhard oppervlak, inclusief overige verhardingen en infrastructuur, geschat op maximaal 25 hectare. Voor het middendeel zal de hoeveelheid extra verhard oppervlak als gevolg van ontwikkelingen beperkt zijn. Binnen de EHS is de hoeveelheid verhard oppervlak afgenomen en de werkparken Oostkamp en Strip zijn al voor een groot deel verhard. Voor extra verharding moeten mitigerende maatregelen worden genomen om het watersysteem niet extra te belasten.
Ruimtebeslag waterbergingsopgave Noord
Om versnelde afvoer van hemelwater afkomstig van verhard oppervlak te voorkomen zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk. Uitgaande van 25 hectare extra verhard oppervlak bedraagt de waterbergingsopgave 10.000 kuub. Bij het toepassen van halfverharding en/of groene daken neemt de wateropgave af.
Om een beeld te krijgen van de ruimtelijke impact is in opdracht van ADT een voorkeursmodel voor waterberging ontwikkeld, zie figuur 25. Te zien is dat de waterbergingsopgave een aanzienlijke hoeveelheid ruimte inneemt. Water dient dan ook een prominente plek te krijgen binnen de ontwikkeling. Het voorkeursmodel gaat uit van waterberging in poelen, sloten en vloeibermen. Een dergelijk systeem maakt het mogelijk om in de zomerperiode water te infiltreren en in natte perioden pieken in de grondwaterstand af te toppen. De bergingsopgave dient in nauw overleg met het waterschap te worden geïnventariseerd en uitgewerkt.
Figuur 25: Voorkeursmodel waterberging ruimtelijk casco
Conclusie
Vanwege de beoogde organische ontwikkeling van het gebied is niet bij voorbaat bekend waar de verschillende ontwikkkelingen in het gebied plaats gaan vinden. In de planregels worden daarom generieke regels gesteld ten aanzien van het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater. Andere aspecten zoals afvalwater worden in de fase van vergunningverlening getoetst. In de beleidsregel voor de ruimtelijke kwaliteit (zie Hoofdstuk 3 Planbeschrijving) worden aspecten zoals de verhouding groen-rood en oppervlaktewater meegenomen.
Met het nemen van mitigerende maatregelen worden nadelige effecten op het watersysteem als gevolg van de mogelijke ontwikkelingen voorkomen. Deze maatregelen zijn mogelijk binnen het bestemmingsplan. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Inleiding
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.
Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.
De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen.
De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede
Archeologiebeleid
Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.
In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.
Binnen de gemeente Dinkelland vinden op basis van de bestemmingsplannen geen bodemroeringen plaats. Daarom wordt niet verder ingegaan op het archeologiebeleid van Dinkelland.
Archeologie en het plangebied
Door onderzoeksbureau RAAP is eind 2011 onderzoek uitgevoerd naar o.a. de archeologische waarden in het plangebied van de luchthaven (zie bijlage 26, kenmerk 0925-6229). Conclusie voor de gronden voor onderhavig bestemmingsplan is dat bijna alle gronden een lage archeologische verwachtingswaarde hebben en dat nader onderzoek niet nodig wordt geacht. Voor een klein gedeelte met een middelhoge verwachtingswaarde is wel nader onderzoek geadviseerd. Tijdens het nader veldonderzoek (RAAP, kenmerk 0925-6369, zie bijlage 27) zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen hoogstwaarschijnlijk geen archeologische resten zullen worden verstoord.
WOII-archeologie
Het bureauonderzoek is tevens uitgevoerd om een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen voor het tijdvak Tweede Wereldoorlog, omdat deze niet is meegenomen in het gemeentelijke archeologiebeleid. Het onderzoeksgebied heeft een zeer hoge verwachting op aantreffen van sporen uit de Tweede Wereldoorlog.
In het selectiebesluit van de gemeente Enschede is opgenomen dat er geen vervolgonderzoek noodzakelijk is op basis van het in 2011 uitgevoerde archeologische onderzoek. Wel is in het besluit aangegeven dat er archeologische begeleiding plaats dient te vinden bij grondwerkzaamheden waarbij vondstmateriaal uit WOII wordt aangetroffen. Hierbij dient gehandeld te worden conform het opgestelde programma van eisen Archeologische begeleiding (Oversticht, 25 juni 2012, zie bijlage 28).
De aanbeveling om in de toekomstige functie van het terrein het WOII-verhaal zichtbaar te laten en/of te maken in het terrein wordt overgenomen. Bij het inrichten van fiets- en wandelroutes wordt aangesloten bij deze specifieke geschiedenis. Daarnaast worden verschillende cultuurhistorisch waardevolle elementen via het bestemmingsplan beschermd. Meer informatie hierover is opgenomen in paragraaf 2.3. Via deze werkwijze wordt tevens aangesloten op de adviezen uit het rapport rondom de bescherming van specifieke deelgebieden (o.a. de druiventros en schietbaan).
Voor de in het RAAP-onderzoek uit 2011 genoemde Navigationsdrehscheibe is specifiek nader onderzoek uitgevoerd (Proefsleuvenonderzoek Compenseerschijf vliegveld Twenthe, rapport 777, Archeodienst , 26 november 2015, zie bijlage 29). Bij het onderzoek is vastgesteld dat een deel van de oorspronkelijke elementen waaruit de compenseerschijf bestond, nog aanwezig is. De Gemeente Enschede stemt in met het rapport en neemt op grond van het rapport van Archeodienst en de toetsing van het rapport door de regioarcheoloog het advies over dat de compenseerschijf behoudenswaardig is. De constructie moet behouden worden en worden beschermd tegen achteruitgang. De schijf zal via het bestemmingsplan als cultuurhistorisch waardevol object worden beschermd.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Beoordeeld is of de onderzoeken nog actueel zijn omdat ze deels meer dan twee jaar geleden zijn opgesteld. Gezien het laag-dynamische onderwerp en de constatering dat er in de tussentijd geen aanleidingen zijn geweest om aanvullend onderzoek uit te voeren, zijn de onderzoeken nog voldoende actueel.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden die niet vergunningsplichtig zijn, dan wel in zones waar geen vervolgonderzoek is aanbevolen, onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden geregeld. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied en op activiteiten die significant verstorende effecten kunnen hebben op voor een Natura 2000 gebied aangewezen soorten. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een Natuurbeschermingswetvergunning van het bevoegd gezag noodzakelijk. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of die activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer uit de passende beoordeling blijkt dat significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dienen de activiteiten de zogenaamde ADC-toets te doorlopen, waarbij de A staat voor alternatievenafweging, de D staat voor dwingende redenen van groot openbaar belang de C staat voor compenserende maatregelen.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan is gelegen op korte afstand (< 1000 m) van het Natura 2000 gebied "Lonnekermeer" en op grotere afstand van de Natura 2000 gebieden "Landgoederen Oldenzaal" en "Dinkelland". Gelet op de te verwachten impact van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen in relatie tot de korte afstand tot Natura 2000 gebieden is besloten om af te zien van het eerst uitvoeren van een voortoets Natura 2000 en direct te kiezen voor het uitvoeren van een passende beoordeling. Uit de door adviesbureau Arcadis in april 2016 uitgevoerde passende beoordeling (zie bijlage 22) blijkt dat voor bijna alle mogelijke verstoringsfactoren (versnippering of verlies van leefgebied, vernatting, verdroging, verstoring door licht, geluid of menselijke aanwezigheid) significant negatieve effecten op voorhand kunnen worden uitgesloten. Alleen voor stikstofdepositie kunnen significant negatieve effecten op voorhand niet worden uitgesloten.
Stikstofdepositie dient te worden getoetst aan de door de staatssecretaris van Economische Zaken vastgestelde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Binnen de regeling van de PAS is de gebiedsontwikkeling luchthaven Twente e.o. aangewezen als prioritair project, waarvoor ontwikkelingsruimte is gereserveerd. Uit toetsing aan de PAS blijkt echter dat er door het bevoegd gezag, gedeputeerde staten van Overijssel, voor de gebiedsontwikkeling nog onvoldoende ontwikkelingsruimte is gereserveerd in de PAS. De provincie Overijssel zal deze omissie zo spoedig mogelijk repareren. In dat kader zal de provincie de gebiedsontwikkeling bij het Rijk aanmelden als ontwikkelingsgebied als bedoeld in de Crisis- en Herstelwet, als gevolg waarvan voor de gehele looptijd van het bestemmingsplan voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar komt voor de ruimtelijke ontwikkelingen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Conclusie Natuurbeschermingswet 1998
Op grond van het voorgaande kan op dit moment voor het aspect stikstofdepositie nog niet worden geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet 1998 op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De conclusie kan op basis van de huidige planning wel getrokken op het moment dat de gemeenteraad een besluit neemt. Gedeputeerde staten hebben dan namelijk besloten omtrent de uitbreiding van de beschikbare ontwikkelingsruimte in het Aerius-rekenprogramma en is er concreet zicht op de beoogde aanwijzing door het Rijk van de gebiedsontwikkeling als ontwikkelingsgebied als bedoeld in de Crisis- en Herstelwet. Voor alle overige mogelijke verstoringsfactoren kan wel met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet 1998 op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het "nee, tenzij" principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.
Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dienen passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen en/of dient het plan te worden aangepast om eventuele negatieve gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kan worden voorkomen dient ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.
De Flora- en faunawet en het plangebied
In het kader van de gebiedsontwikkeling luchthaven Twente e.o. is in 2010 / 2011 door ecologisch adviesbureau Eelerwoude uitvoerig ecologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied (zie bijlage 31). Dit onderzoek is opgeleverd op 24 juni 2011 en vervolgens verder uitgewerkt tot een soortenmanagementplan (zie bijlage 32) met bijbehorend uitvoeringsprotocol, welke op 6 december 2013 zijn opgeleverd. Op basis hiervan is door gebiedsontwikkelaar ADT een gebiedsgerichte (generieke) ontheffing Flora- en faunawet aangevraagd. Deze generieke ontheffing is op 12 november 2014 verleend door het bevoegd gezag, de staatssecretaris van Economische Zaken (zie bijlage 33).
Het soortenmanagementplan en de op basis daarvan verleende generieke ontheffing dekken echter niet meer de volledige lading aan ruimtelijke ontwikkelingen die met de bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Daarnaast zijn de afgelopen tijd in en rondom het plangebied diverse (strikt) beschermde soorten aangetroffen die niet zijn genoemd in het onderzoek uit 2010 / 2011 en het soortenmanagementplan en waarvoor dus ook geen ontheffing is verleend. Daarom wordt er in 2016 door Eelerwoude in samenwerking met Landschap Overijssel actualiserend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit actualiserend onderzoek moet blijken of en zo ja in hoeverre de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk negatieve effecten heeft op de functionele leefomgeving en/of de gunstige staat van instandhouding van de diverse in en rondom het plangebied aanwezige (strikt) beschermde soorten. Uit het actualiserend onderzoek moet tevens blijken of er voor bepaalde soorten aanvullend op de generieke ontheffing een ontheffing moet worden aangevraagd en zo ja, of deze ontheffing redelijkerwijs naar verwachting ook verleend zal kunnen worden. Het actualiserend onderzoek zal eind 2016 worden opgeleverd. In de huidige planning is er bij besluitvorming door de gemeenteraad voldoende zicht op (indien nodig) aanvullende ontheffingen om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen.
Conclusie Flora- en faunawet
Op grond van het voorgaande kan op dit moment nog niet voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hierover kan pas eind 2016 een uitspraak worden gedaan, wanneer het actualiserend onderzoeken is afgerond. Bij vaststelling van de bestemmingsplannen zal met het geactualiseerde onderzoek rekening worden gehouden. Wel kan met zekerheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor op basis van het soortenmanagementplan op 12 november 2014 een generieke ontheffing Flora- en faunawet is verleend.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De NNN beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De NNN valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. De NNN is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden vertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.
De NNN en het plangebied
De nieuwe natuur ten zuiden van de start- en landingsbaan maakt onderdeel uit van het NNN. De bestemmingsplannen maken geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk binnen het NNN die de aanwezige natuurwaarden aantasten. Het NNN kent net als de EHS geen externe werking.
Conclusie NNN
Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
De bestemmingsplannen voorzien deels in bouwplannen (de bestemmingsplannen voor de zones niet). De gronden in het plangebied worden door andere partijen dan de gemeente Enschede zelf ontwikkeld, waarbij de gemeente de kosten zal verhalen middels het sluiten van een (anterieure) exploitatieovereenkomst met de betreffende eigenaren.
Deze exploitatieovereenkomst is op PM gesloten en overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.24 Wro bekend gemaakt in de "Huis aan Huis" van PM. Onderdeel van deze overeenkomst vormt de planschade, deze is ook van toepassing op de bestemmingsplannen voor de geluidzones. Voor het bestemmingsplan voor de geluidzone in Dinkelland is een separate planschadeovereenkomst gesloten.
Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van de nu voorliggende bestemmingsplannen op dit punt voldoende aangetoond.
Artikel 3.1.6, 2e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een actuele regionale behoefte. Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van het wetsartikel 3.1.6, 2e lid Bro moet bij iedere 'stedelijke ontwikkeling' inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
Ingevolge de Ladder duurzame verstedelijking moeten nieuwe stedelijke ontwikkelingen gemotiveerd worden met behulp van drie opeenvolgende stappen:
Wat is een 'stedelijke ontwikkeling'
Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. Voor dat betoog moet aansluiting worden gezocht bij de uitleg van de laddertoets in de Memorie van Toelichting. Daarin staat het volgende te lezen: ‘Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling’ (MvT Stb 2014, 174). Hieruit spreekt het doel van de laddertoets: de ruimte die nog niet is benut voor stedelijke voorzieningen moet worden beschermd tegen nieuwe stedelijke ruimtevragen.
In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt terug gebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden.
'Stedelijke ontwikkeling en het plangebied
De Vliegbasis Twente is een groot, maar uiterst nauwkeurig begrensd gebied dat geheel geschikt is gemaakt voor militair vliegverkeer en alles wat daarmee samenhangt aan bebouwing, infrastructuur en woon-, groen- en natuurvoorzieningen. De gronden hebben de bestemming 'Militair terrein' respectievelijk ‘Vliegveld’. Dit betekent dat de stedelijke ruimteclaim ten aanzien van deze gronden in het (verre) verleden al is gelegd. Dat deze claim gepaard kon gaan met een landelijke ligging en royale groenvoorzieningen is een functionele toevalligheid die samenhing met de autonome keuzes van Defensie over de terreininrichting. Het doet dus niet af aan het feit dat het gehele gebied beschikbaar was, en ten dienste stond aan, de ruimtevraag naar een voorziening voor militair vliegverkeer c.a. In de terminologie van de ‘Laddertoets’ mag dit worden vertaald als ‘stedelijke ontwikkeling’. Het nieuwe programma voor het gebied blijft geheel binnen de bestaande begrenzing van de Vliegbasis Twente en de nieuwe bouwmogelijkheden zijn beperkter dan hetgeen in de huidige bestemmingen is toegestaan. Er is dus geen nieuw of extra ruimtebeslag en dus ook geen ‘nieuwe stedelijke ruimtevraag’, respectievelijk een ‘stedelijke ontwikkeling’. De toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 Bro kan daarmee achterwege blijven bij het uitwerken van een nieuw stedelijk concept voor de Vliegbasis Twente. Voldoende is een zorgvuldige afweging of sprake is van een goede ruimtelijke ordening zoals bedoeld in artikel 3.1 Wro. In de bestemmingsplannen waar deze toelichting voor is opgesteld worden diverse ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onderstaand wordt per ruimtelijke ontwikkeling nagegaan of daarbij sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening' als bedoeld in het Bro. Omdat er geen harde definitie van dit begrip is vastgelegd, wordt hierbij de systematiek van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking gehanteerd.
Noordelijk deelgebied
Voor het noordelijk deel van de gebiedsontwikkeling worden de volgende hoofdfuncties mogelijk gemaakt:
Deze functies zijn toegestaan in bestaande bebouwing om het hergebruik van de diverse bijzondere objecten op het terrein te stimuleren. Dit gebruik valt zoals hierboven uitgelegd niet onder de toets van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Daarnaast biedt het bestemmingsplan ruimte voor nieuwbouw:
Functie | Maximaal toegestaan gebruik in m2 |
Safety & Security | 9.600 |
RPAS-bedrijvigheid | 2.000 |
Luchthaven | 10.400 |
Luchthavengebonden bedrijvigheid | 10.500 |
De in de tabel opgenomen ontwikkelruimte zal hieronder worden getoetst aan de treden van de ladder. Daarnaast biedt het bestemmingsplan ruimte voor 1.600 m2 zelfstandige horeca, dit zal ook worden getoetst.
Middengebied
In het Ontwikkelingsplan 2012 (voor meer informatie zie paragraaf 4.3) is onderzocht welke stedenbouwkundige ruimte er is voor de herontwikkeling van de werkparken. Voor De Strip en Oostkamp is er ruimte voor 79.000 m2 gebouwen voor de ontwikkeling van leisure (inclusief evenementen) met daarop aansluitende automotive en voedselgerichte bedrijvigheid. Uitgangspunt bij de herontwikkeling van deze delen is het hergebruik van bestaande gebouwen (circa 39.000 m2) en structuren. Dit is via verschillende regelingen rondom cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit geborgd (voor meer informatie zie hoofdstuk 3).
De bestaande gebouwen op Deventerpoort zijn momenteel al gedurende lange tijd voor diverse bedrijfsactivteiten in (her)gebruik. Het gebied kan efficiënter worden ingericht, onder andere doordat de parkeerplaats in het midden van het gebied groter is dan benodigd voor het beoogde toekomstige gebruik. Door het gebiedje te herstructureren ontstaat ruimte voor een kleinschalige verdichting.
Luchthavengebonden markten
Door Area Development Twente (ADT) zijn diverse studies uitgevoerd naar de marktkansen voor Twente in verschillende luchthavengebonden markten. Hierbij is gekeken naar de nieuwe werkgelegenheid die deze markten Twente kan opleveren en welke vliegtuigbewegingen en ruimte de luchthaven daarvoor moet kunnen accommoderen. Het gaat om de volgende marktstudies:
In opdracht van ADT zijn zes product-markt combinaties (PMC's) onderzocht:
Per markt is in kaart gebracht wat de kans van Twente is op vestiging van de activiteit en welke directe en indirecte werkgelegenheid de activiteit de regio kan opleveren. Vervolgens is de optimale mix van de activiteiten op Twente Airport uitgewerkt. Dit laatste in relatie tot de economische structuur van Twente als high-tech zakenregio en als regio voor toerisme en recreatie.
Vier van de zes onderzochte markten bieden kansen voor Twente. Vliegtuigontmanteling en onbemand vliegen zijn groeimarkten, met kansen voor Twente om daarop mee te liften. Voor business aviation en general aviation bestaat een regionale markt in Twente. De combinatie van deze activiteiten kan bij gunstige ontwikkeling van elk van deze activiteiten de regio 220 tot 460 arbeidsplaatsen opleveren.
Om deze activiteiten en bijbehorende werkgelegenheid mogelijk te maken is een gebruik van 3,3 hectare bruto vloeroppervlak en 33 hectare nodig. Onderdeel van de 33 hectare is een indicatief gebied van 500m x 500m (25 hectare) als test- en trainingfaciliteit voor onbemand vliegen. In de marktstudie van 25 februari 2016 is dit op basis van marktonderzoek onderbouwd. Voorzien wordt om tot 20.240 bemande vliegtuigbewegingen per jaar te accommoderen tot 2026. Dit aantal sluit conservatief aan op de marktkansen van Twente (zie ook 'luchtverkeersscenarios voor Twente Airport' van 30 april 2015)
Bevindingen markt 1. Ontmanteling van end-of-life toestellen
De wereldwijde markt voor ontmanteling van toestellen uit de grote luchtvaart gaat binnen 10 jaar verdubbelen naar meer dan 600 ontmantelingen per jaar. Intrede in deze markt is voor Twente kansrijk en betekenisvol. Europa is in deze wereldmarkt concurrerend. Een speler in Twente moet op termijn 3-4% van de markt bedienen om levensvatbaar te zijn. Wat neerkomt op 18-24 ontmantelingen per jaar. Het biedt Twente zicht op 75-110 nieuwe regionale arbeidsplaatsen. Het verhoogt voor Twente de kans op de komst van MRO en van componenten refit: het gecertificeerd klaarmaken van motoren en andere onderdelen voor hergebruik. Voor het eerste bedrijf zijn reeds een omgevingsvergunning en militaire ontheffing verleend (AXL).
Bevindingen markt 2. Onbemand vliegen
Een E-VLOS test- en trainingsfaciliteit in Twente is kansrijk, door met name de rol die de hulpdiensten op dit vlak in Twente vervullen en door de OEM ClearFlightSolutions uit Twente. Het biedt zicht op 45-70 directe en 45-80 indirecte regionale arbeidsplaatsen op termijn, en 25-50 in de aanvangsfase. Het draagt bij aan Twente's rol als safety & security expertise centrum. Er zijn vergevorderde gesprekken met de eerste bedrijven om zich op korte termijn te vestigen op het terrein.
Bevindingen markt 3. Business aviation
Regionaal (Oost-Nederland) gewortelde toestelhouders (directeur-grootaandeelhouders) zijn dé drijver die Twente in staat stelt om business aviation te ontwikkelen. Twente heeft met zeven toestelhouders in de brede regio een bovenmatig aandeel business aviation in relatie tot het inwonertal en de omvang van het verzorgingsgebied. Een initiële basis van 3-5 toestellen en 1.000 vliegtuigbewegingen in Twente is te verwachten op basis van de behoefte die deze regionale houders aangeven. Met een 'upside' naar tot 8 toestellen en tot 1.800 bewegingen. Ieder toestel genereert in de regio 4 - 14 arbeidsplaatsen, waarvan 3-10 directe banen Bij vijf toestellen betekent dat 20 tot 70 arbeidsplaatsen. De eerste drie businessjetbedrijven hebben ontheffingen gekregen van de Minister van Defensie en vanaf 15 april kunnen deze gebruik gaan maken van de luchthaven (nu al positief bestemd).
Bevindingen markt 4. General aviation (kleine bemande luchtvaart)
Bij een gelijkwaardige marktpropositie vergeleken met andere luchthavens is het natuurlijke verzorgingsgebied van Twente ca. 4% van de Nederlandse markt. Met een overloopeffect uit Lelystad op termijn en een stukje Duitse markt erbij resulteert dit in circa 10.000 jaarlijkse bewegingen initieel tot maximaal 30.000 op termijn. General aviation kan Twente 15 tot 120 arbeidsplaatsen opleveren.
Conclusies regionale behoefte luchthavengebonden markten
Op basis van de diverse onderzoeken kan onderstaande regionale behoefte worden aangetoond in vierkante meters vloeroppervlakte:
Naast bovenstaande is vanwege het specifieke karakter en de luchthavenactiviteiten een marktbehoefte aangetoond voor horeca van 1.600 m2. Dit zal worden meegenomen in het bestemmingsplan.
Safety & Security
Vanaf eind 2008 maakt de Veiligheidsregio Twente gebruik van de leegstaande faciliteiten op het terrein van de voormalige vliegbasis Twenthe. Onder de naam Trainingscentrum Oost-Nederland (kortweg Troned) worden realistische oefeningen georganiseerd voor hulpverleningsdiensten, met name de brandweer. In korte tijd is Troned een begrip geworden. Met vereende krachten is door de samenwerkende Twentse korpsen in korte tijd veel bereikt. Zo beschikt Troned momenteel over locaties voor realistische trainingen op het gebied van brandbestrijding, technische hulpverlening en ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen. Naast faciliteiten voor onderwijs, vinden er trainingen voor Bedrijfshulpverlening (BHV) en (basis)schoolleerlingen plaats en voert het Team Brandonderzoek Twente proeven uit op Troned. Ook het Kenniscentrum Risicobeheersing van Brandweer Twente is op Troned gevestigd. Als snel werd duidelijk dat Troned een unieke (oefen)locatie biedt die in een behoefte voorziet en bovendien grote potentie heeft voor verdere uitbouw. Deze activiteiten zijn daarom al positief bestemd in het bestemmingsplan 'Luchthavengebied Noord' (vaststelling op 8 december 2014).
In het advies Commissie Wientjes (oktober 2014) is ingegaan op de kansen om op basis van de al aanwezige kwaliteiten van Troned en het nationale beleid ten aanzien van The Hague Security Delta door te ontwikkelen tot een Safety & Security cluster Twente. Om de haalbaarheid in beeld te brengen zijn er gesprekken geweest met vele potentiële samenwerkingspartners uit het veiligheidsdomein zoals marktpartijen, brancheverenigingen, kennisinstellingen, maatschappelijke instanties en experts. Dit heeft inmiddels geleid tot een samenwerkingsnetwerk van de veiligheidsregio met belangrijke marktpartijen (o.a. Thales en TNO) en onderzoeks- en onderwijsinstellingen (universiteit Twente en Saxion). Voor meer informatie zie de website www.twentesafetyandsecurity.com. Gekozen is voor een insteek die uitgaat van het uitbouwen van de al aanwezige voorsprong, worteling in de regio en voortbouwen op de sterke troeven en kansen die in de regio reeds voorhanden zijn. De al bestaande activiteiten zullen deels verplaatst worden binnen het noordelijk deelgebied (beoogde locatie is de oostzijde van het terrein boven de start- en landingsbaan, zodat ruimte ontstaat voor de airside van het luchthaventerrein. Op de toekomstige locatie is er vanwege de verplaatsing behoefte aan in totaal 9.600 m2 gebouwen, waaronder nieuwbouw voor een hoofdgebouw (receptie, kantine, kleedruimten, beheer ruimten, brandweerkazerne (tevens voor luchthavenbrandweer), onderwijsfaciliteiten). De verbreding van de activiteiten tot een volwaardig Safety & Security cluster is binnen deze ruimte mogelijk.
Conclusie regionale behoefte Safety & Security
Vanwege de interne verplaatsing op het terrein is op basis van de al aanwezige en positief bestemde activiteiten een uitbreiding onderbouwd van 2.040 m2. Hierbinnen is ook de beoogde doorontwikkeling tot een volwaardig cluster mogelijk.
Werkparken Middengebied
Bij het toetsen van de ontwikkelingen in Oostkamp en De Strip is bekeken welke regionale behoefte er is aan de leisure i.c.m. bedrijvigheid op het gebied van automotive en food (Bureau BUITEN, Oostkamp en De Strip - marktbehoefte leisure (juni 2014, zie bijlage 34)). Het in beeld brengen van de behoefte aan leisure is in algemene zin een lastig onderdeel. De markt bestaat uit een groot aantal deelmarkten en subsectoren, leisureondernemers creëren vaak hun eigen markt en er is een grote differentiatie in het geografisch bereik. Daardoor is behoeftebepaling van het brede begrip leisure veel complexer dan bij veel meer reguliere sectoren als kantoren, woningen of detailhandel. In het onderzoek van Bureau BUITEN is desondanks een structuur opgezet die het meest aansluit op die van de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij wordt ingegaan op de invulling en beoogde sectoren, de consumentenmarkt van deze sectoren, het concurrerend aanbod en het risico op leegstand. Ingezoomd wordt op vier markten:
Conclusie regionale behoefte leisure-ontwikkeling Oostkamp/De Strip
Op basis van de vraag- en aanbodanalyse kunnen samenvattend de volgende conclusies worden getrokken:
1. Evenementen regionaal verzorgend
2. Evenementen bovenregionaal verzorgend
3. Overige leisure regionaal verzorgend
De behoefte in dit segment is beperkt. Kijkend naar ‘permanente’ leisurevoorzieningen die aansluiten bij het thema en de locatie wordt geconstateerd dat er nu al relatief veel aanbod is gericht op gezinnen met kinderen, maar dat ook het sportieve en ‘stoere’ segment al behoorlijk wordt bediend. Voorzichtig worden mogelijkheden gezien voor voorzieningen die techniek, erfgoed en stoere activiteiten in een concept combineren, laagdrempelig zijn (in termen van openingstijden e.d.) en een verbinding maken tussen stedelijk en landelijk gebied.
4. Overige leisure bovenregionaal
Ook hier is sprake van een bezoekersmarkt die kan worden aangesproken, ook al is er in Nederland sprake van een verdringingsmarkt op het gebied van dagattracties. Het komt er dus op aan om met een uniek en aansprekend concept te komen dat mensen van grote afstand (ook Duitsland gezien de ligging nabij de grens) weet te trekken. Het gebied kan inspelen op een latente behoefte aan een ‘stoere’ dagattractie op het gebied van techniek en/of snelheid, zoals deze wel bestaan in Engeland en Duitsland.
Conclusie is dat de nieuwe evenementenfunctie enige impact op bestaande voorzieningen zal hebben, maar dat van structurele leegstand elders als gevolg van de invulling van Oostkamp en De Strip geen sprake zal zijn. Gezien de datum van het onderzoek is beoordeeld of het rapport nog voldoende actueel is. Sinds 2014 is de economie in een opgaande lijn, wat een gunstig effect heeft op de besteedbare financiële ruimte. Daarnaast is er in de tussenliggende periode geen grote leisure-ontwikkeling binnen het verzorgingsgebied geweest, waardoor het onderzoek naar de aanbodzijde niet meer actueel zijn. Conclusie is dat de onderzoeksresultaten nog voldoende actueel zijn om de regionale behoefte aan te tonen.
Uitgangspunt bij de gebiedsontwikkeling is niet om nieuwe functies een plek te geven in landelijk gebied, maar om de voormalige militaire luchthaven zorgvuldig te benutten. Doelstelling is dat de locatie een aanvulling is op de vestigingsmogelijkheden voor bedrijven, waarmee een belangrijke bijdrage aan de versterking van de economie van Twente wordt geboden. De aanwezige hangars, shelters, taxibanen en de grote ruimte in het gebied rond de 3 kilometer lange start- en landingsbaan, in de groene omgeving, maken het een locatie die zeer geschikt is om te pionieren, uit te proberen en te vernieuwen; waar bedrijven nieuwe dingen gaan ontwikkelen, testen en produceren; waar bedrijven opleiden, trainen en presentaties en evenementen organiseren.
Vergelijkbare gebieden waar al zo veel landschappelijke en gebouwde waarden aanwezig zijn, zijn niet te vinden in bestaand stedelijk gebied in de regio. De werkparken Oostkamp en De Strip zijn door de huidige eigenaar juist gekocht vanwege de unieke aanwezige waarden. De bijzondere gebouwen (bunkerstrip, Hangar 11) grote verharde oppervlakten om te parkeren en de ruime afstand tot omliggende woningen maken het zeer geschikt voor leisure (waaronder evenementen). Voor de beoogde invulling van deze werkparken is daarmee door de maat en schaal (zowel binnen als buiten) geen plek te vinden in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast is de kracht van het concept juist om specifiek gebruik te maken van het authentieke eigen karakter en sfeer van de locatie (de specifieke eigenheid van de locatie is niet ergens anders te vinden). Losse onderdelen elders plaatsen sluit niet aan bij de beoogde ontwikkelrichting, omdat deze niet zelfstandig kunnen functioneren, maar een onderdeel zijn van een grotere functie.
De Safetycampus is al geruime tijd gevestigd op het noordelijk deel van het terrein, waar het op kleine bouwwerken na, gebruikt maakt van de bestaande voorzieningen. Door de geslotenheid van het terrein biedt het ideale mogelijkheden voor het uitvoeren van diverse veiligheidsactiviteiten (bijvoorbeeld het simuleren van gevaarlijke situaties). Daarnaast biedt de locatie mogelijk synergievoordelen rondom de luchthavenbrandweer.
De aanwezigheid van de start- en landingsbaan, die door Defensie in zeer goede staat is achtergelaten, vormt de basis voor de vestiging van een luchthaven voor diverse soorten vliegbewegingen en luchthavengebonden bedrijvigheid. Zoals onder trede 1 al is toegelicht zijn er kansen voor ontmanteling van end-of-life toestellen uit de grote luchtvaart , een test- en trainingcentrum voor onbemand vliegen, Business aviation (zakelijk vliegen) inclusief business aviation onderhoud en General aviation (kleine luchtvaart) inclusief general aviation onderhoud. Deze voorziening is niet mogelijk binnen bestaand stedelijke gebied vanwege de grootte van de verschillende beperkingenzones die er omheen liggen en de noodzaak om direct aan een start- en landingsbaan te liggen. Hetzelfde geldt voor een belangrijke groeimarkt voor Safety & Security. Airport Twente heeft uitstekende faciliteiten voor opleidingen, testen en simulatievluchten met RPAS (Remotely Piloted Aircraft Systems, waaronder drones). Het terrein van de luchthaven biedt onder meer:
Vliegverkeer
Ten opzichte van andere gebieden is de directe ontsluiting via het vliegverkeer een pré. Het nieuwe luchthavenbesluit voor Airport Twente voorziet in diverse vliegbewegingen van business en general aviation.
Autoverkeer
De gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente eo wordt voor het autoverkeer (via korte lokale wegen) ontsloten via de provinciale wegen N733 en N737. Aan de noordzijde takken beide provinciale wegen direct aan op de A1, de wegen leiden beiden aan de zuidzijde richting Enschede. Uit de verkeersanalyses blijkt dat het wegennet voldoet om de verkeerstoename door de gebiedsontwikkeling op te kunnen vangen. Aan de noordzijde wordt via een ongelijkvloerse kruising met de spoorlijn richting Duitsland en een aanpassing van het kruispunt bij Frans op den Bult al rekening gehouden met de toename (naast de autonome groei). Deze verkeersaanpassingen passen binnen de geldende bestemmingsplannen of er is al voorzien in besluitvorming op de korte termijn van een herziening bestemmingsplan (of omgevingsvergunning strijdig gebruik). Voor het middengebied voldoen voor de reguliere activiteiten qua verkeerstoename de aantakkingen van het lokale netwerk op de provinciale wegen. Vanuit het aspect verkeersveiligheid loopt nog een studie om de aantakking van de Oude Deventerweg op de Oldenzaalsestraat (N733) anders in te richten. Voor de Oude Deventerweg is (in overleg met omwonenden) al wel de maximum snelheid verlaagt naar 60 km/u. Voor de grote evenementen dient de eigenaar van De Strip/Oostkamp een verkeers- en vervoersplan op te stellen, waaruit moet blijken dat er geen problemen ontstaan qua verkeersveiligheid en -afwikkeling.
Openbaar vervoer
In de drie omliggende steden zijn treinstations aanwezig, die aansluiten op het regionale (richting Zutphen, Zwolle, Gronau), nationale (richting o.a. Deventer, Amersfoort, Amsterdam, Den Haag) en internationaal (Gronau, Ruhrgebied) netwerk. Vanuit alle drie stations kan via een OV-fiets of Greenwheels verder worden gereisd, naast de mogelijkheid om verder te reizen via de reguliere buslijnen. Er zijn nog geen concrete plannen om specifiek voor de gebiedsontwikkeling rondom de luchthaven het netwerk van buslijnen aan te passen. Voor de bereikbaarheid vanaf de stations wordt momenteel door Kennispark een uitvraag gedaan om tot innovatieve oplossingen te komen.
Langzaam verkeer
Langs de provinciale wegen liggen fiets- en wandelpaden. Aan de noordzijde wordt voorzien in een nieuwe aantakking op de N737, waarbij de rijbaan wordt opgesplitst zodat het langzame verkeer apart komt. Voor het middengebied loopt tussen De Strip en Oostkamp een route voor langzaam verkeer tussen Oldenzaal en Enschede. De belangrijkste ontsluiting van het middengebied naar de provinciale weg N733 (de Oude Deventerweg) wordt voorzien van fietssuggestiestroken om de veiligheid te vergroten (naast het verlagen van de maximum snelheid naar 60 km/uur). Rondom en in het deel voor de nieuwe natuur worden nieuwe fiets- en wandelroutes ontwikkeld voor recreatief gebruik. Bij de inrichting van deze routes wordt aangesloten bij de bijzondere natuurlijke en geschiedkundige waarden van het gebied.
Conclusie is dat de gebiedsontwikkeling niet valt onder de toets van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Deze systematiek is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel gehanteerd voor de economische onderbouwing. De herontwikkeling van de voormalige militaire vliegbasis is dermate uniek dat er in de regio geen vergelijkbare projecten zijn. Omdat bij de planontwikkeling hergebruik van bestaande voorzieningen voorop staat en dit ook geborgd wordt in de bestemmingsplannen, vormt een beperkte uitbreiding van de bouwvolumes geen belemmering. Daarnaast passen de ontwikkelingen binnen de bouwvolumes waarover beschikt kon worden ten tijde van het militaire gebruik en het medegebruik voor burgerluchtvaart. Omdat het gebied uniek van karakter is en de beoogde ontwikkelingen daarop aansluiten, zijn er binnen bestaand stedelijk gebied geen gebieden waar dezelfde ontwikkeling gefaciliteerd kan worden. Met andere woorden: het karakter en de eigenschappen van het gebied geven de kans aan nieuwe economische ontwikkelingen en niet vice versa. Er zijn nog geen plannen om het gebied met openbaar groepsvervoer te ontsluiten, maar omdat deze markt verschuift richting persoonlijk gedeeld vervoer (deeleconomie) worden hier geen belemmeringen gezien. Conclusie is dan ook dat de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen (ook niet in het kader van een goede ruimtelijke ordening).
In artikel 3.1, tweede lid, van de Wro is bepaald dat de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar telkens opnieuw wordt vastgesteld. Uit deze bepaling volgt dat de wetgever een planperiode van tien jaar voor ogen staat, onverminderd de verlengingsmogelijkheid voor de raad die is neergelegd in artikel 3.1, derde lid, van de Wro. Het is in beginsel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan bestemmingen op te nemen die niet binnen de planperiode van 10 jaar zullen worden verwezenlijkt.
Beoordeeld is of de in de verschillende bestemmingsplannen waar deze toelichting voor is opgesteld opgenomen bestemmingen binnen 10 jaar redelijkerwijs verwezenlijkt kunnen worden. Uit de verschillende onderzoeken naar de regionale behoefte (zie paragraaf 6.2) en de luchthavenexploitatie blijkt in voldoende mate dat de opgenomen bestemmingen binnen de planperiode verwezenlijkt kunnen worden. Vanwege de beoogde organische groei is er geen harde planning, maar uit de verschillende documenten komen geen argumenten naar voren waaruit blijkt dat bestemmingen pas buiten de planperiode gerealiseerd kunnen worden. Voor zover het particuliere eigenaren betreft is de gemeente van oordeel dat deze partijen voldoende in staat zijn om invulling te geven aan het bestemmingsplan. Voor zover gronden bij vaststelling van het bestemmingsplan nog in eigendom zijn van de gemeenschappelijke regeling zijn er voldoende financiële middelen gereserveerd voor het beheer.
Type bestemmingsplan
De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:
Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
In de bestemmingsplannen is gekozen voor een globaal eindplan. Het bestemmingsplan legt de buitenkaders vast qua milieugevolgen en bouw- en gebruiksmogelijkheden. Daarbij wordt niet in detail uitgewerkt hoe het terrein zelf exact gebruikt en bebouwd mag worden. Sturing vindt plaats via de bestemmingsregels in combinatie met een vast te stellen beleidsregel voor ruimtelijke kwaliteit. In het bestemmingsplan zelf wordt de norm voor deze ruimtelijke kwaliteit bepaald, de beleidsregel dient vervolgens als kader voor de uitleg van de norm.
Wijze van bestemmen
Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.
Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.
Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.
In dit hoofdstuk van de plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in de bestemmingsplan is gekozen.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.
In de bestemmingsplannen waarvoor deze plantoelichting is opgesteld komen de volgende juridische onderdelen voor.
Agrarisch met waarden - Agrarische functie met ecologische waarden / Agrarisch
Naast de nieuw aangelegde natuur behoren er enkele gronden tot de gebiedsontwikkeling die geen onderdeel uit gaan maken van de ecologische hoofdstructuur. Deze gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik, opslag van grond en de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, geomorfologische, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Binnen deze gronden zijn alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan. Het gaat om het resterende gebied tussen Technology Base en de gemeentegrens (plangebied Noord) en het gronddepot ten noorden van de nieuw aangelegde natuur (deelgebied Midden). Daarnaast is er een klein agrarisch perceel in het noordelijk deelgebied aanwezig dat ligt tussen het plangebied en de gemeentegrens, deze is voor de volledigheid meegenomen.
Bedrijventerrein
Deventerpoort zal worden geherstructureerd tot een reguliere kleinschalige bedrijvenlocatie met bijbehorende niet-zelfstandige kantoren, zakelijke dienstverlening en detailhandel als integraal onderdeel van de bedrijfsactiviteiten. De reeds aanwezige kantoren en horeca wordt positief bestemd. De gehanteerde milieucategoriën zijn bepaald door vanaf de meest dichtbij gelegen woonbestemmingen inwaarts te zoneren op basis van de systematiek die is toegelicht in paragraaf 7.3.5. Het her te structureren gebied wordt niet via strakke bouwvlakken gestuurd, maar door een maximale bouwhoogte op de verbeelding en een maximaal oppervlakte aan gebouwen in de regels. De grens van het bouwvlak waarbinnen de gebouwen dienen te worden gesitueerd is 5 meter naar binnen gelegd ten opzichte van de bestemmingsgrens om een geleidelijke overgang naar het landelijk gebied te waarborgen (aangevuld met een strook Groen-bestemming).
Bedrijventerrein - Leisurepark
Het kader voor de ontwikkeling van de Werkparken Oostkamp en De Strip wordt gevormd door het Ontwikkelingsplan 2012 en de Nota van Uitgangspunten Middengebied 2015. Het betreft een economische kansenzone, waarin leisure, evenementen en bedrijvigheid samengaan. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing en infrastructuur met hier en daar ruimte voor nieuwbouw. Voor de Werkparken De Strip en Oostkamp wordt een organische ontwikkeling voorgestaan, passend in de huidige economische situatie. Een eindbeeld van de ontwikkeling is daardoor nog niet te geven. In de Nota van Uitgangspunten, in april 2015 vastgesteld door de gemeente Enschede, is wel het beleidskader voor de beoogde ontwikkeling uitgewerkt. Op basis daarvan is de bestemmingsplanregel opgesteld met daarin voornamelijk leisure (waaronder evenementen) en activiteiten rondom automotive en voedselgerichte bedrijvigheid. De ontwikkelmogelijkheden zijn, op basis van de aangetoonde economische behoefte, vastgelegd in de planregels (maximaal oppervlakte aan gebouwen) in combinatie met bouwhoogten en bouwvlakken op de verbeeldingen op basis van de verschillende ruimtelijke kaders (o.a. cultuurhistorie en de beperkingenzones vanwege de installaties van Defensie en de luchthaven). Daarbij wordt als basis de bestaande situatie (zowel gebouwd als ongebouwd) gebruikt. In Oostkamp is al circa 22.000 m2 bebouwing aanwezig, waaronder de circa 7.000 m2 Hangar 11 waarvoor via een omgevingsvergunning al evenementen in georganiseerd kunnen worden. In het Ontwikkelingsplan 2012 is aangegeven dat er stedenbouwkundig ruimte is voor circa 2,9 hectare netto bedrijvenkavels. Deze ontwikkeling wordt niet voorzien bij de cultuurhistorisch waardevolle bunkerstrip (zie voor meer informatie de toelichting bij de dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie). In De Strip zijn verschillende, veelal in goede staat verkerende panden beschikbaar (in totaliteit zo’n 9.000 m2 bvo). Daarnaast is in de loop der tijd zo’n 6,7 ha aan nieuw te ontwikkelen bedrijfspercelen beschikbaar volgens het Ontwikkelingsplan 2012. Om het behoud van de bestaande structuren en gebouwen te stimuleren zijn er verschillende gebieden aangewezen als cultuurhistorisch attentiegebied. Daarnaast heeft de oude brandweerkazerne een aanduiding gekregen waardoor hierin zelfstandige horeca gevestigd kan worden (mede om hergebruik van het pand te stimuleren). Grotendeels is het plangebied Oostkamp inwaarts gezoneerd qua toegestane milieucategorieën. Bij de besluitvorming rondom de Nota van Uitgangspunten is besloten dat in zowel De Strip als Oostkamp maximaal milieucategorie 4.2 wordt toegestaan.
Rondom incidentele evenementen zijn er, mede door het ontbreken van een helder wettelijk kader, veel uitspraken gedaan over de Raad van State. Rode draad is dat het borgen van evenementen valt onder een goede ruimtelijke ordening en daarom opgenomen dient te worden in bestemmingsplannen. Op basis van landelijk toegepaste richtlijnen en de effectbeoordelingen in de MER is een bepaling in de planregels opgenomen die ingaat op de verkeersaantrekkende werking (en sturing via verkeers- en vervoersplannen). Daarnaast wordt via de planregels bepaald onder welke condities evenementen incidenteel af mogen wijken van de reguliere geluidbelasting. Hierbij is naast woningen ook rekening gehouden met de bescherming van de omliggende natuur.
De ontwikkeling van de werkparken en beoogde functies binnen het bestemmingsplan is organisch van karakter. Organische stedelijke ontwikkeling is - anders dan voorheen waar de focus lag op het realiseren van een project - veel meer op te vatten als een proces. Er is geen gedetailleerd, vooraf vastgesteld eindbeeld of werkvolgorde. Het is aan de markt óf en wanneer deze initiatieven onderneemt en welke vormen die precies aannemen. Een stedenbouwkundig plan is derhalve ook niet opgesteld die de voorgenomen ontwikkelingen schetst. Als zwaar structurerend element is de fysieke strip wel buiten het bouwvlak gehouden zodat er geen gebouwen gerealiseerd kunnen worden. Om enerzijds de gewenste economische ontwikkeling maximaal te faciliteren en anderzijds de hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden te borgen is er een gebiedsprofiel met ruimtelijke spelregels opgesteld die vertaald zijn in de beleidsregel "Ruimtelijke Kwaliteit voormalige vliegbasis Twenthe'" die als toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied is bedoeld. De borging van deze beleidsregels vindt plaats via de planregels, waar het behoud en de bescherming van ruimtelijke kwaliteit is benoemd onder de bestemmingsomschrijving. Vervolgens is via een nadere eis bepaald dat het college van burgemeester en wethouders nadere eisen stellen ten aanzien van het behouden en beschermen van een toereikende ruimtelijke kwaliteit bij de verlening van een omgevingsvergunning, waarbij toereikend betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels.
Bedrijventerrein - Technology Base Twente
Plangebied Noord bestaat uit een mix van luchthavengebied, een gedeelte dat wordt ingericht voor bedrijvigheid in de AMM/HTSM-sector, gronden voor Safety & Security (voortbouwend op de reeds bestemde Twente Safety Campus) en een stuk van de ontsluiting op de N737. Ook is er ruimte voor het vliegen met drones en bijbehorende bedrijvigheid. Binnen het luchthavengebied is, naast de ruimte die nodig is voor de vliegfunctie ten behoeve van Business Aviation en General Aviation, ruimte voor luchthavengebonden bedrijvigheid en voor het testen en vliegen met drones. Voor dit gebied is dezelfde constructie van toepassing rond de beleidsregel "Ruimtelijke Kwaliteit voormalige vliegbasis Twenthe'" als bij de werkparken (zie boven). Op basis van de diverse economische en milieutechnische kaders en de beperkingenzones uit het luchthavenbesluit zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden bepaald. In afwijking van het middengebied is voor het noordelijk deel niet gewerkt met een inwaartse milieuzonering, maar gekeken naar een aannemelijke gebiedsindeling. Vanwege het luchthavenbesluit gaat een deel van het gebied namelijk vallen onder de airside van de luchthaven, waardoor het afgesloten is van het verdere terrein. Op basis van de verwachte indeling is gekeken naar de milieubelasting van de verschillende activiteiten. Hierdoor is een zonering ontstaan met categorie 4.2 aan de grens (met name voor AMM/HTSM) en een klein gedeelte voor categorie 5.1 naar het midden van het gebied voor onderdelen van AMM/HTSM die een zwaardere impact hebben op het milieu. Op het gedeelte dat valt onder de airside zullen zich in hoofdzaak activiteiten vestigen die afhankelijk zijn van de start- en landingsbaan. Beoordeeld is dat hiervoor geen hogere categorie dan 4.1 nodig is. Dezelfde systematiek is gehanteerd voor de activiteiten rondom Safety & Security. Omdat veel beoogde activiteiten in opkomst zijde segmenten zijn is niet met zekerheid te voorspellen welke activiteiten zich waar gaan vestigen in het noordelijk deel. In het bestemmingsplan is daarom gekozen voor één bestemming met bouwvolumes per segment. Dit heeft geen invloed op de beoordeelde effecten in de verschillende milieuonderzoeken. De locatie van het testen van de vliegtuigmotoren is vanwege de impact wel specifiek vastgelegd op de verbeelding. Op basis van de aangetoonde marktkansen wordt er ook ruimte geboden voor de ontwikkeling van een horecavoorziening. Een snel groeiende sector is het ontwikkelen en gebruiken van RPAS: Remotely Piloted Aircraft Systems bestaande uit drones, onbemande helikopters, multicopters of vliegtuigen. Om te voorkomen dat bij de fase van vergunningverlening of bij handhavingszaken discussie ontstaat over het wel of niet toegestaan zijn van het vliegen met RPAS is dit expliciet als activiteit benoemd.
Binnen deze bestemming worden zowel nieuwe functies bestemd (o.a. luchthavengebonden bedrijvigheid, AMM en RPAS-bedrijven) als reeds positief bestemde functies geactualiseerd (Safety & Security, luchthaven). In de planregels wordt daarnaast ingegaan op enkele specifieke aspecten in het gebied zoals de bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor de vliegveiligheid, de afstand tot propaantanks voor het uitvoeren van veiligheidsactiviteiten, het bouwen van gebouwen bedoeld voor uitvoeren van veiligheidsoefeningen en het stimuleren van hergebruik van bestaande gebouwen voor de opkomende markten (AMM en RPAS).
Groen
De gronden ten westen van Deventerpoort maken geen onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur, waardoor een bestemming Groen beter aansluit bij het feitelijke gebruik. In de bestemming zelf is het hoofdgebruik benoemd (groen en water), in de algemene regels is opgenomen dat wandel- en fietspaden zijn toegestaan waardoor via de Groen-bestemming aansluiting van de huidige infrastructuur op de nieuwe fiets- en wandelroutes in de EHS mogelijk is. Naast het grote groenperceel wordt via een groenstrook van 5 meter tussen de plangrens en de bestemming Bedrijventerrein voor Deventerpoort een geleidelijke overgang tussen de rode functie en het groene buitengebied geborgd.
Maatschappelijk - militaire zend- en ontvangstinstallatie
De gronden die in bezit zijn gebleven van Defensie worden, conform de landelijke wet- en regelgeving bestemd voor militaire zend- en ontvangstinstallaties. De bjibehorende bouwbeperkingenzones zijn vastgelegd via gebiedsaanduidingen. Meer informatie hierover is opgenomen in paragraaf 4.1.2. Voor de gronden bij de noordelijke zend- en ontvangstinstallatie is deels medegebruik toegestaan zoals mogelijk in de bestemming "Bedrijventerrein - Technology Base Twente". Een deel van de resterende grond van Defensie wordt binnenkort verkocht aan ADT, zodat een goede exploitatie van het gebied mogelijk is. Een deel van de taxibaan en bestaande bebouwing ligt formaal namelijk nog op Defensiegrond.
Natuur
In plangebied Midden is circa 137 hectare grond van de voormalige militaire basis ingericht als natuur in aansluiting op het Natuur Netwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De gronden worden, conform de provinciale verordening, bestemd als natuur. Bij de ontwikkeling van de natuur wordt ingespeeld op de bestaande lijnen in het gebied. Daarnaast worden andere elementen zoals de spottershills (uitkijkposten) zorgvuldig ingepast in het landschap, passend bij de maat, schaal en vorm van het landschap (microreliëf). Verder is gezocht naar een goede locatie voor de Gradiëntlijn die loopt vanaf de Lonnekerberg (stuwwal, hoog, besloten) naar het open lager gelegen gebied. Er is voor gekozen om met delen van de inrichting van de natuur al te starten vanuit het belang om nieuwe habitats in te richten om een “warme” overgang te creëren voor flora en fauna. Om beleving van het unieke gebied mogelijk te maken is recreatief medegebruik toegestaan voor zover het de natuurlijke waarden niet aantast.
Verkeer
In deelgebied Midden zijn er enkele stroken die geen onderdeel uitmaken van de werparken maar:
a) als bestaande infrastructuur de deelgebieden aansluiten op het omliggende wegennetwerk (ten noorden van Deventerpoort en de weg richting Oldenzaal die tevens De Strip/Oostkamp ontsluit) of
b) als nieuwe ontsluitingsweg worden aangelegd (ten zuiden van Oostkamp richting de Oude Deventerweg).
Daarnaast is voor het noordelijk deelgebied de grond bij de ingang van het terrein bestemd voor Verkeer, hier komt de nieuwe ontsluitingsweg te liggen.
Waarde - Cultuurhistorie
In de MER is uitgebreid ingegaan op de bijzondere ontstaansgeschiedenis van het terrein. Meer informatie hierover is opgenomen in Hoofdstuk 3 Planbeschrijving. Hierin staan ook verschillende cultuurhistorische attentiegebieden beschreven waarvoor het aspect 'cultuurhistorie' meegewogen dient te worden bij de vergunningverlening. Een bijzondere lijn die meer bescherming vraagt is de oude munitiestraat die als afgesloten lijn geheel in het bosgebied is ingebed in Oostkamp. Het behoud van deze structuur gaat hier boven de andere afwegingskaders. Daarom is besloten aan dit gebied de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie toe te kennen, waardoor niet zonder een omgevingsvergunning aanpassingen plaats kunnen vinden in de gebouwde en ongebouwde.karakteristieke onderdelen.
Gezien de opzet van het bestemmingsplan (globaal eindbestemmingsplan) is ervoor gekozen om de bouw- en gebruiksregels die in principe gelden voor alle bestemmingen op te nemen onder de algemene regels. Hierin is qua bouwen o.a. bepaald dat gebouwen binnen het bouwvlak gerealiseerd mogen worden (overige bouwwerken ook erbuiten) en dat er maximale bouwhoogten voor bouwwerken gelden. In de algemene bouwregels zijn de algemene gebruiksfuncties zoals wegen, fiets- en voetpaden, groen, water, parkeren etc. benoemd. Daarnaast is in dit deel de maximaal toegestane milieucategorie opgenomen en is benoemd welk gebruik expliciet is uitgesloten.
In het deel over de gebiedsaanduidingen zijn de verschillende zones opgenomen die voortkomen uit het toegestane gebruik. Omdat zowel in het noordelijk deel (testen van vliegtuigmotoren) als in het middengebied (automotive) activiteiten worden bestemd die gezien worden als grote lawaaimakers worden beide bedrijventerreinen voorzien van een geluidzone - industrie. Voor het testen van de vliegtuigmotoren ligt deze zone gedeeltelijk in de gemeente Dinkelland (naast Enschede). Deze geluidzones worden opgenomen in een apart bestemmingsplan omdat ze als een paraplu over meerdere bestemmingsplannen heen gelegd moeten worden. Naast de zones voor geluid zijn op basis van de Barro/Rarro (zie paragraaf 4.1.2) ook de bouwbeperkingenzones die voortkomen uit de zend- en ontvangstinstallaties opgenomen in dit parapluplan. Derde onderdeel vormen de geluidszones die komen te vervallen omdat ze na de inwerkingtreding van het nieuwe luchthavenbesluit niet meer van kracht zijn (oude militaire Ke-zones en de provinciale gebiedsreservering). De zone die hoort bij de MASS-radar (naast De Strip) is niet expliciet benoemd omdat deze over het gehele plangebied reikt en er geen bestemmingsregels zijn opgenomen die het mogelijk maken om te bouwen hoger dat de gekoppelde bouwbeperkingenzones. Ten derde is in dit onderdeel van de regels uitgewerkt wat er verstaan wordt onder de cultuurhistorische attentiegebieden en karakteristieke gebouwen.
Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen en/of een Staat van bedrijfsactiviteiten, gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De Lijst van bedrijfstypen of Staat van bedrijfsactiviteiten vormt het middel voor het uitvoeren van een eerste toets of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de planregels toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of milieuvergunning(en) bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en daarom al dan niet toelaatbaar is. Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De handreiking is in de praktijk een belangrijk hulpmiddel bij het toepassen van milieuzonering, dat wil zeggen het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies in de ruimtelijke planvorming ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Gebruikelijk is om bij milieuzonering uit te gaan van alle belastende milieuaspecten, waarbij het milieuaspect met het grootste effect of de grootste afstand uiteindelijk maatgevend is. Gemotiveerd toepassen – in plaats van gemotiveerd afwijken - is het uitgangspunt.
In de VNG-publicatie zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden. In de Lijst van bedrijfstypen zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. Daartoe zijn in de VNG-brochure een aantal hoofdcategorieën onderverdeeld in subcategorieën. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. De milieucategorieën 1 en 2 zijn niet onderverdeeld in subcategorieën. Elke milieucategorie of subcategorie heeft een eigen bijbehorende richtafstand die dient te worden aangehouden ten opzichte van milieugevoelige functies en bestemmingen.
milieucategorie |
richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
4.2 | 300 meter |
5.1 | 500 meter |
5.2 | 700 meter |
5.3 | 1.000 meter |
6 | 1.500 meter |
Tabel: overzicht milieucategorieën VNG-publicatie met bijbehorende richtafstanden
Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen of Staat van bedrijfsactiviteiten te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: agrarische bedrijven, bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.
Bij de beoordeling van de milieubelasting van een bedrijf of een voorziening (feitelijke milieuhinder) dient te worden gelet op de volgende aspecten:
Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.
In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden. Geconstateerd is dat er geen functies aanwezig zijn die strijdig zijn met het op dit moment geldende ruimtelijke regime.