direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: TAM-omgevingsplan Puiflijk, Houtsestraat 14
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0225.TAMpuihoutsestraat-2502

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer heeft het voornemen om aan de Houtsestraat 14-16 de bebouwing (op een schuur na) te amoveren en er 49 woningen te realiseren. In de schuur, die cultuurhistorisch waardevol is, worden vier van de betreffende woningen gerealiseerd waarmee dit gebouwd een nieuwe invulling krijgt. De rest van het plangebied wordt herontwikkeld. Op de planlocatie is geen bestaand planologisch regime van toepassing dat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is er in afwijking van het vigerende omgevingsplan een ruimtelijke procedure benodigd. Ten einde het nieuwe planologisch regime op een duurzame en toekomstbestendige manier te borgen is voorliggend TAM-omgevingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing planlocatie

Het plangebied is gelegen aan de Houtsestraat 14 te Puiflijk. Het plangebied wordt hoofdzakelijk omgeven door woningen. Aan de zuidwestzijde is een boomkwekerij gevestigd. De planlocatie is gelegen op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Druten, sectie C, perceel 4652 en 482. De projectlocatie heeft een totale oppervlakte van 10.500 m². In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.TAMpuihoutsestraat-2502_0001.png" Luchtfoto met globale begrenzing plangebied (bron: PDOK Viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.TAMpuihoutsestraat-2502_0002.png"
Uitsnede kadastrale kaart met ligging plangebied (bron: www.perceelloep.nl)

1.3 Huidige planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzin van het omgevingsplan van de gemeente Druten. Dit omgevingsplan bestaat op de planlocatie uit de bruidsschatregels en uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan: het bestemmingsplan Stedelijk Gebied (4e periodieke herziening). Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Druten op 30 januari 2020.

Wonen

In het tijdelijke deel van het omgevingsplan kent het plangebied onder andere de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. vrije beroepen;
  • c. gastouderschap;
  • d. tuinen, erven en verhardingen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

Voor het bouwen van (hoofd)gebouwen is bepaald dat deze uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden. Verder kent het bouwvlak een maximale goothoogte van 7 meter en een bouwhoogte van 10 meter. Ook heeft deze de bouwaanduiding 'vrijstaand', wat betekent dat hier uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd. Het aantal woningen per bouwperceel mag niet meer bedragen dan het bestaand aantal woningen.

Agrarisch

Daarnaast kent een deel van het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;

met de daarbij behorende:

  • b. vrije beroepen in de bedrijfswoning;
  • c. tuinen, erven en verhardingen;
  • d. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. watergangen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Gebouwen ten behoeve van de agrarische bestemming mogen enkel binnen het bouwvlak worden gebouwd. Bedrijfswoningen mogen enkel worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning en er is slechts één bedrijfswoning toegestaan.

Tuin

Tot slot is er ook een deel van de gronden binnen het plangebied voorzien van de bestemming 'Tuin'. Deze gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, erven en verhardingen;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. watergangen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

Op deze gronden mogen uitsluitend erkers worden gebouwd ten behoeve van de aangrenzende hoofdgebouwen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' zijn geen bouwwerken of gebouwen toegestaan.

Dubbelbestemmingen

Naast de hoofdbestemmingen kent het plangebied drie dubbelbestemmingen. Dit zijn Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied, Archeologie 1 en Archeologie 2. Binnen deze bestemmingen zijn de gronden mede bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden.

De cultuurhistorische waarden bestaan uit:

  • a. de mate van visueel-ruimtelijke relatie met de (agrarische) percelen en het onderscheid daarin tussen de verschillende landschapstypen (open, half-open of gesloten);
  • b. de overwegend agrarische oorsprong van de bebouwing in de linten;
  • c. de maat en schaal van de bebouwing;
  • d. de variatie van rooilijnen en bouwmassa's langs de linten;
  • e. de compactheid van de bebouwingsensembles op de afzonderlijke percelen;
  • f. hoofdgebouwen die gericht zijn op de bebouwingslinten;
  • g. een herkenbaar onderscheid in situering en massa tussen hoofd- en bijgebouwen.

Binnen de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 1 en 2' dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd, als de grondroerende activiteiten plaatsvinden op een oppervlakte van resp. 50 en 100 m2 én dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.

Strijdigheid
De plannen zijn strijdig met het omgevingsplan, omdat:

  • de woningen hoofdzakelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd
  • het geplande aantal woningen het bestaande aantal overschrijdt
  • het binnen de bestemming 'agrarisch' niet toegestaan is woningen te bouwen
  • het binnen de bestemming 'tuin' niet toegestaan is woningen te bouwen

1.4 Wat is een TAM-Omgevingsplan?

'TAM' staat voor Tijdelijke Alternatieve Maatregel. Met een TAM-omgevingsplan is het mogelijk om met de IMRO-standaard voor bestemmingsplannen en bijbehorende software het omgevingsplan te wijzigen.

Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet is onderkend dat de planapplicaties voor het maken en publiceren van het omgevingsplan in combinatie met het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) vaak nog onvoldoende functioneren. Daarom is het TAM-omgevingsplan mogelijk gemaakt.

Dit TAM-omgevingsplan is dus opgesteld op basis van de IMRO-standaard voor bestemmingsplannen. Juridisch betreft het een wijziging van het omgevingsplan. Dit TAM-omgevingsplan wordt een apart hoofdstuk van het tijdelijke omgevingsplan. Uiteindelijk zal het verwerkt worden in het definitieve omgevingsplan van de gemeente Druten.

1.5 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het TAM omgevingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het TAM omgevingsplan en de daarin opgenomen juridische regeling. Tenslotte gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het TAM omgevingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onbebouwd. Aan de zuidwestzijde bevindt zich een onbebouwd agrarisch perceel. Aan de noordoostkant staat een oude boerderij met bijgebouwen. Deze zijn in vervallen staat. De grote schuur is een cultuurhistorisch waardevol object en deze wordt dan ook behouden en geïntegreerd in het nieuwe plan door middel van renovatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.TAMpuihoutsestraat-2502_0003.png"

De historische schuur aan Houtsestraat 14, gezien vanaf de Houtsestraat. Bron: Kubiek

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.TAMpuihoutsestraat-2502_0004.png"

Het pand aan Houtsestraat 16. Bron: Kubiek

2.2 Toekomstige situatie

In de gewenste situatie wordt de bestaande bebouwing gesloopt. Enkel de historische schuur blijft bewaard. Op de vrijgekomen ruimte worden 45 woningen van verschillende typen gebouwd. Hierbij wordt voldaan aan de betaalbaarheidseis van de gemeente: 31% is sociale huur, 18% goedkope koop, 29% betaalbare koop en 22% valt onder de categorie vrije sectorwoning. In de te handhaven schuur worden vier woningen gerealiseerd. Deze zijn niet opgenomen in het betaalbaarheidsprogramma, aangezien de noodzakelijke financiële injectie voor behoud van dit pand er mogelijk voor zorgt dat de nieuwe woningen boven de betaalbaarheidsgrens zullen uitkomen.

Qua woningtypen zijn er in het plan opgenomen:

  • 22 beneden-boven-woningen (BEBO-woningen)
  • 4 schuurwoningen
  • 3 seniorenwoningen
  • 10 seniorappartementen
  • 8 twee-onder-een-kapwoningen
  • 2 vrijstaande woningen

De woningen worden in hof/erfvorm opgesteld, vergelijkbaar met de opstelling van de woningen aan het Tabaksveld. Tussen de woningen wordt openbare ruimte gecreëerd. Hierin worden onder andere parkeerplaatsen en groen ontwikkeld. Ten behoeve van de inrichting zijn een landschapsinrichtingsplan en een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze zijn te vinden in bijlage 1 en 2. Hierin is ook opgenomen dat de bestaande bomen aan de Houtsestraat behouden zullen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.TAMpuihoutsestraat-2502_0005.png" Overzichtsimpressie van de nieuwe situatie. Bron: Architectenbureau DBL

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.TAMpuihoutsestraat-2502_0006.png" Nieuwe situatie, gezien vanaf de voorzijde. Bron: Architectenbureau DBL

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.TAMpuihoutsestraat-2502_0007.png" Situatietekening van de kavels. Bron: DBL

2.3 ETFAL

Bij het initiatief is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit zal in hoofdstuk 4 van deze toelichting nader worden gemotiveerd aan de hand van de omgevingsaspecten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.

De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:

  • Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van relatief beperkte omvang op nationaal niveau zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Instructieregls (AMvBs)

De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB's):

  • 1. het Omgevingsbesluit (Ob);
  • 2. het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl);
  • 3. het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal);
  • 4. het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

In deze AMvB's staan regels voor het praktisch uitvoeren van de wet. Voor de volgende onderwerpen gelden er op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving instructieregels voor het vaststellen van een (wijziging van het) omgevingsplan:

  • De dienstenrichtlijn (art 5.1a Bkl);
  • Waarborgen van veiligheid (¡± 5.1.2 Bkl);
  • Beschermen van waterbelangen (¡± 5.1.3 Bkl);
  • Beschermen van gezondheid en milieu, waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit (§ 5.1.4 Bkl);
  • Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed, waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking (§ 5.1.5 Bkl);
  • Het behoud van ruimte voor toekomstige functies voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden (§ 5.1.6 Bkl);
  • Het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten, waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën (§ 5.1.7 Bkl);
  • Het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (§ 5.1.8 Bkl).

Planspecifiek

Met deze wijziging wordt, met in acht neming van de beleidsdoelen zoals verwoord en uitgewerkt in rijksbeleid en -regelgeving, tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties gekomen. Deze toelichting geeft de onderbouwing hiervan.

3.1.3 Conclusie nationaal beleid

Onderhavig initiatief is in lijn met het Rijksbeleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten, waarbij gemotiveerd zal worden dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale omgevingsvisie

De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

  • Gezond en veilig; dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is ook voorbereid zijn op klimaatverandering, verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend; dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen, alsmede het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.

Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.

Planspecifiek

Het initiatief betreft de bouw van 49 woningen op deels bebouwd en deels onbebouwd terrein binnen bestaand stedelijk gebied. Hierbij wordt een gezonde en veilige omgeving gecreëerd, zoals beschreven staat in punt 1. Daarbij wordt aandacht gegeven aan de voorbereiding op klimaatverandering, door waterberging en groenvoorzieningen te implementeren.

Verder betreft het initiatief woningbouw voor verschillende doelgroepen. Er wroden zowel sociale huurwoningen als vrijstaande koopwoningen gebouwd. Ook zijn er woningen die specifiek voor senioren bedoeld zijn. Op deze manier wordt invulling gegeven aan de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie van de provincie Gelderland. Het plan is in lijn met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek

Het plangebied ligt in de Gelderse streek Land van Maas en Waal. In artikel 5.39 is opgenomen dat er bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op een ontwikkeling binnen de Gelderse streek Land van Maas en Waal rekening gehouden dient te worden met de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van het landschap.

Ook ligt het plangebied in een intrekgebied (artikel 4.16). Als hier een grondwaterbedreigende activiteit wordt verricht, dient de initiatiefnemer alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem gevraagd kunnen worden. Het bouwen van de woningen op deze locatie heeft geen nadelige gevolgen voor het intrekgebied.

Een van de kernkwaliteiten betreft de verstedelijking die vooral plaatsvindt op de oeverwallen. Hieruit volgt als ontwikkelingsdoel dat voorkomen dient te worden dat verstedelijking verrommelt. Dit is mogelijk door te sturen op ruimtelijke kwaliteit en in te zetten op aantrekkelijke landschapsbouw. Op onderstaande kaart is te zien dat het plangebied in landschapstype II: 'Waaloeverwallen' valt. Daarmee is het initiatief in lijn met de bovengenoemde kernkwaliteit. Ontwikkeling op deze locatie leidt niet tot verrommeling en het betreft aantrekkelijke landschapsbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.TAMpuihoutsestraat-2502_0008.png"

Paragraaf 5.7.1 gaat over woonlocaties. In artikel 5.63 is bepaald dat de provincie regionale afspraken met gemeentebesturen maakt over onder andere het aantal te realiseren woningen, betaalbaarheid en de huisvesting van aandachtsgroepen, inclusief ouderen. Artikel 5.64 lid 1 stelt dat een omgevingsplan nieuwe woningen enkel toelaat als de ontwikkeling past binnen de regionale woonafspraken. Onderhavig initiatief voorziet in woningbouw en is passend binnen de regionale afspraken. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.3.1 van deze toelichting.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woondeal 2.0 groene metropoolregio Arnhem-Nijmegen

In 2020 zijn gemeenten binnen de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen, provincie Gelderland en Rijk een langjarig partnerschap aangegaan voor een beter werkende woningmarkt. Het partnerschap is vastgelegd in de woondeal uit 2020. Marktpartijen en woningcorporaties hebben hun ondersteuning hierbij uitgesproken. Met de geactualiseerde Woondeal 2.0, vastgesteld op 8 maart 2023, onderkennen partijen de bovengemiddeld grote woonopgave, continueren de samenwerking uit 2020 en geven het partnerschap verder vorm.

De Woondeal 2.0 zet in op zeven werkafspraken:

  • 1. Woningbouwopgave en versnelling
  • 2. Betaalbare woningen voor lage en middeninkomens
  • 3. Huisvesting aandachtsgroepen
  • 4. Klimaatadaptief, conceptueel en circulair bouwen
  • 5. Leefbaarheid en stadsvernieuwing
  • 6. Verstedelijking en gebiedsontwikkeling
  • 7. Overige thema's als vakantieparken, stikstof en elektriciteitsnetwerken

Partijen streven naar de bouw van 33.000 woningen tot en met 2030 in de Groene Metropoolregio. En richting 2040 zo'n 55.000 woningen. De woningbouwopgave voor gemeente Druten 910 tot en met 2030.

In lijn met de nationale doelstelling om te groeien naar 2/3e betaalbare nieuwbouwwoningen bij ontwikkelingen wordt ingezet op een vergroting van de beschikbaarheid van woningen voor mensen met lage en middeninkomens, waaronder veel starters. Iedere gemeente zorgt vanaf 2025 binnen de gemeentebrede nieuwbouwopgave voor minimaal 30% sociale huur en minimaal 35% middenhuur en betaalbare koop (tot € 390.000, landelijke betaalbaarheidsgrens, prijspeil 2024). Op basis van het woningbehoefteonderzoek zet de regio zich ervoor in dat een deel van het middensegment bestaat uit betaalbare koopwoningen voor lagere inkomens, met een prijs van maximaal € 250.000 of middenhuur (woningen tussen € 808-€ 1.123, prijspeil 2023). Op basis van het woningbehoefteonderzoek is er ruimte voor uitwisseling tussen de betaalbare segmenten, met dien verstande dat er voldoende sociale huurwoningen en middenhuur/betaalbare koopwoningen voor lagere inkomens worden toegevoegd.

Aanvullend op het bouwprogramma wordt ingezet op extra kansen door betere benutting van de bestaande woningvoorraad, herstructurering of transformatie van bestaand vastgoed. Transformatie van zelfstandige woningen naar woonruimten voor meerdere kleine huishoudens met gemeenschappelijke voorzieningen biedt kansen. Ook flexibele en tijdelijke woningen en vernieuwende bouwconcepten bieden kansen, waardoor op een snelle manier voorzien kan worden in de woningbehoefte. Daarnaast spant de regio zich in om sterke, toekomstbestendige en gedifferentieerde wijken te realiseren.

Er wordt gezorgd voor voldoende betaalbare woningen voor aandachtsgroepen en een evenwichtige spreiding daarvan over de gemeenten. Specifieke aandacht is nodig voor de ondersteuning van de woonbehoeften van ouderen. Er is een toenemende behoefte aan woningen die aansluiten bij de wensen van ouderen.

Partijen werken samen aan een regionaal programma circulair en conceptueel bouwen. De regio spant zich in om in 2025 minimaal 25% en in 2030 minimaal 50% van het aantal woningen industrieel te laten bouwen. En om in 2025 minimaal 25% en in 2030 minimaal 50% minder primaire grondstoffen in projecten te gebruiken. Ook wordt klimaatbestendigheid meegenomen in het ontwerp van gebouwen en buitenruimte.

Planspecifiek

Bij de planvorming is in overleg met de gemeente invulling gegeven aan de betaalbaarheid van de woningen. Het percentage sociale huurwoningen bedraagt 31%. Daarbovenop wordt 36% van de koopwoningen betaalbaar. Beide percentages voldoen aan de grenzen van 30% (voor sociale huur) en 35% (voor betaalbare koop). In totaal komt het betaalbaarheidspercentage uit op 66%, waarmee er voldaan wordt aan de doelstelling van 2/3e betaalbare nieuwbouwwoningen.

De vier woningen die in de monumentale schuur gerealiseerd worden, zijn niet meegeteld bij het berekenen van de betaalbaarheid. Aangezien er kostbare werkzaamheden benodigd zijn om woningen in de schuur mogelijk te maken, zou het plan financieel niet haalbaar zijn als deze woningen meegenomen waren in het woningbouwprogramma. Een uitgebreide toelichting hierop is te vinden in bijlage 3.

3.3.2 Verstedelijkingsstrategie Arnhem-Nijmegen & Foodvalley

De verstedelijkingsstrategie is opgesteld om duiding te geven aan de toekomstige ontwikkelingen in de regio Arnhem-Nijmegen en Foodvalley. In totaal heeft de regio tot 2040 zo’n 100.000 nieuwe woningen nodig: 60.000 nieuwe woningen in de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen en 40.000 nieuwe woningen in Regio Foodvalley. Een belangrijke vraag is wáár die nieuwe woningen moeten worden gebouwd. En ook: wat is nodig om die woningen te kúnnen bouwen? Arnhem-Nijmegen-Foordvalley doet dat in ieder geval op een unieke manier: landschap versterken, bereikbaarheid verbeteren en investeren in de economie. En 100.000 nieuwe woningen bouwen. Dat vraagt om keuzes. Deze keuzes worden gemaakt in de Verstedelijkingsstrategie Arnhem Nijmegen Foodvalley. Voor de verstedelijkingstrategie Arnhem Nijmegen Foodvalley werken het Rijk, de provincies Gelderland en Utrecht, drie waterschappen Vallei en Veluwe, Rijn en IJssel en Rivierenland en de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen en Regio Foodvalley – en daarmee dus 26 gemeenten – samen.

Planspecifiek

Gemeente Druten valt onder deelgebied Rijk van Nijmegen.Voor elk deelgebied is een gebiedsuitwerking opgesteld, waarin alle vraagstukken verwerkt zijn. Deze uitwerking is samengebracht in een kaart. Op onderstaande kaart is een deel van de uitwerking te zien waar de gemeente Druten onder valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.TAMpuihoutsestraat-2502_0009.png" Uitsnede integrale kaart deelgebied Rijk van Nijmegen. Bron: Verstedelijkingsstrategie Arnhem-Nijmegen-Foodvalley

De kern Druten is ook als woningbouwlocatie aangewezen. Met onderhavig initiatief wordt er bijgedragen aan de woningbouwopgave.

3.4 Waterschapsbeleid

De Waterschapsverordening van Waterschap Rivierenland is op 1 januari 2024 in werking getreden als vervanging van de Keur uit 2014. De verordening is van toepassing binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland en is erop gericht om overstromingen, wateroverlast en waterschaarste te voorkomen of te beperken. Daarnaast richt zij zich op het beschermen van chemische en ecologische waterkwaliteit, het behouden van maatschappelijke functies van het watersysteem, het verbeteren van zuiveringswerken en het beschermen van zowel wegen als grond- en oppervlaktewater tegen verontreiniging of schade.

Vanaf 17 november 2021 is het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van het Waterschap Rivierenland van kracht In het beheerplan beschrijft het waterschap wat ze in de planperiode willen bereiken en hoe ze dat wil doen.

Compensatie verhard oppervlak – Waterschap Rivierenland

Het is zonder vergunning van het waterschap verboden om water, afkomstig van een uitbreiding van verhard oppervlak, te lozen op watergangen. Wanneer nog niet eerder gebruik is gemaakt van een vrijstelling van 500 m², mag dit gebruikt worden.

  • Wanneer sprake is van nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak dan mag dit geen nadelig effect hebben op het ontvangende watersysteem. Hier wordt in ieder geval aan voldaan wanneer er niet meer dan het plaatselijk geldende landelijke afvoer vanuit het plangebied geloosd wordt. Daarnaast worden eisen gesteld aan de te realiseren waterberging. Hierbij geldt:
  • Bij berging in oppervlaktewater dient een T=10+10% (vuistregel 436 m³/ha) geborgen te kunnen worden met een maximale peilstijging van 0,30 m. Bij een T=100+10% mag het waterpeil tot de insteek stijgen;
  • Bij berging in een alternatieve voorziening dient een T=100+10% (vuistregel 664 m³/ha) in de voorziening geborgen te worden.

Overige uitgangspunten – Waterschap Rivierenland

  • Gedempt oppervlaktewater dient 1 op 1 teruggebracht te worden
  • A-watergangen:
  • Taluds: niet steiler dan 1:2
  • Bodembreedte: minimaal 0,70 m
  • Bodemhoogte: 1,0 m beneden zomerpeil/ streefpeil
  • Breedte beschermingszone (vanaf insteek): minimaal 4,0 m
  • Breedte schouwstrook bij eenzijdig onderhoud: minimaal 1,5 m
  • Minimale diameter duiker:
      • Waterlijn niet breder van 4,0 m op zomerpeil: ø800 mm
      • Waterlijn breder van 4,0 m op zomerpeil: ø1.000 mm

B-watergangen:

  • Taluds: niet steiler dan 1:1,5
  • Bodembreedte: minimaal 0,50 m
  • Bodemhoogte: 0,50 m beneden zomerpeil/ streefpeil
  • Breedte beschermingszone (vanaf insteek aan beide zijden): minimaal 1,0 m
  • Minimale diameter duiker (in stedelijk gebied): ø800 mm
    • a. Waterlijn niet breder van 4,0 m op zomerpeil: ø800 mm
    • b. Waterlijn breder van 4,0 m op zomerpeil: ø1.000 mm
  • C-watergangen: Minimale diameter duiker: ø500 mm
  • Bij eenzijdig onderhoud van een watergang, maximale bovenbreedte (van insteek tot insteek): 8,0 m
  • Bij tweezijdig onderhoud van een watergang, maximale bovenbreedte (van insteek tot insteek): 16,0 m
  • Bij een bovenbreedte van een watergang (van insteek tot insteek) breder dan 16,0 m is varend onderhoud noodzakelijk
  • Binnen de beschermingszone langs watergangen mogen geen obstakels worden geplaatst.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief betreft de bouw van 49 woningen, waarbij het waterbelang een grote rol speelt. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op de invulling van het waterbelang in het plangebied.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Omgevingsvisie gemeente Druten

Op 2 oktober 2025 is de Omgevingsvisie van de gemeente Druten vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt de structuurvisie uit 2012. In de omgevingsvisie staat beschreven waar de gemeente vandaan komt en waar ze naartoe wil. De gemeente identificeert zichzelf als 'een dorpse gemeente die zijn wortels in de rivierklei heeft'. Vanuit dit perspectief zet de gemeente de visie voor de toekomst uiteen.

De gemeente bestaat uit vijf dorpen met elk een eigen typologie. Puiflijk is ontstaan rondom de kerk met de Oude toren, een overblijfsel van de middeleeuwse kapel, die op een terp staat. In de loop der tijd is Druten tegen Puiflijk aangegroeid, maar desondanks heeft het dorp zijn eigen ruimtelijk karakter. Zo heeft het dorp een dorpseigen bouwstijl: de gebouwen zijn historisch, traditioneel en modern, bestaan uit één of twee verdiepingen en hebben diverse daktypen, maar geen platte daken. Verder is het dorp ruim opgezet met veel groen en veel doorzichten naar het landschap.

De gemeente heeft verschillende spelregels voor het gezamenlijk handelen opgesteld"

  • 1. Langetermijndenken
  • 2. Ons ruimtelijk fundament
  • 3. Milieubeginselen
  • 4. Duurzaam ontwikkelen
  • 5. Milieu is mede-ordend
  • 6. Woon- en werklocaties zorgvuldig kiezen
  • 7. STOMP
  • 8. Dorpsgemeenschapsgevoel

Voor woningbouw is als thematische maatregel opgenomen dat deze zich bij voorkeur binnen 15 minuten loopafstand van voorzieningen zoals basisscholen bevindt.

Verder heeft de gemeente ambities voor de toekomst richting 2040 opgenomen in de Omgevingsvisie. Deze zijn onderverdeeld in verschillende pijlers:

  • 1. Thuis in dorpse gemeente Druten
  • 2. Gezond, sociaal en veilig samenleven
  • 3. Aantrekkelijk en duurzaam landschap
  • 4. Energieneutraal en klimaatbestendig
  • 5. Sterke locale economie
  • 6. Goed bereikbaar en verkeersveilig

Al deze spelregels en ambities komen samen in onderstaande visiekaart. deze kaart is de richtingaanwijzer voor de ruimtelijke ontiwkkelingen in de gemeente Druten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.TAMpuihoutsestraat-2502_0010.png"

Planspecifiek

Onderhavig initiatief betreft de bouw van 49 woningen aan de Houtsestraat 14-16 in Puiflijk. In Puiflijk ligt de focus op uitbreiding en transformatie. Dit plan voorziet in beide aspecten. Een voormalig boerenbedrijf wordt getransformeerd tot woongebied, waarbij er deels sprake is van uitbreiding. Deze locatie is zorgvuldig gekozen (spelregel 6) en er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Het initiatief sluit ook aan bij de pijlers, aangezien er een veilige, duurzame, klimaatbestendige woonomgeving gerealiseerd wordt waar mensen zich thuis zullen voelen.

3.5.2 Woonvisie gemeente Druten 2023-2027

De Woonvisie gemeente Druten 2023-2027 is vastgesteld op 25 januari 2024. Met deze visie wil de gemeente met haar samenwerkingspartners het wonen in de gemeente Druten nog mooier en prettiger maken voor huidige en toekomstige bewoners.

Hiervoor zijn vier speerpunten geformuleerd:

1. Gevarieerd bouwen voor onze doelgroepen. Om in de grote behoefte aan woningen te voorzien, heeft gemeente Druten de ambitie om in de periode 2022 tot en met 2030 910 woningen toe te voegen. Hiermee volgt zij de afspraken gemaakt in Woondeal 2.0 regio Arnhem-Nijmegen. Primair wil gemeente Druten de woningbouw op inbreidingsplekken binnen de bebouwde omgeving invullen. Het is wel belangrijk dat er een goede balans blijft tussen woningbouw en voldoende groen in de kern. Zeker in de kleinere kernen ligt het hierdoor eerder voor de hand om aan de randen van de kernen woningbouw te ontwikkelen.

Vooral voor starters en senioren is het woningaanbod beperkt. Daarom wordt ingezet op de bouw van 300 betaalbare koopwoningen tot €355.000. Dit gaat zowel om grondgebonden woningen, als appartementen. Daarnaast wordt gestreefd naar differentiatie in deze prijscategorie, met een deel in het segment tot €250.000. Voor senioren worden vrijkomende woningbouwlocaties dichtbij voorzieningen benut voor de bouw van levensloopgeschikte woningen, in de eerste plaats appartementen. Verder van de voorzieningen af is er ook ruimte voor meer grondgebonden vormen van levensloopgeschikt wonen.

2. Druten betaalbaar houden. Minimaal twee derde van de woningbouwopgave wordt in het betaalbare segment gerealiseerd. Er is een grote behoefte aan sociale huurwoningen. Regionaal is afgesproken dat minimaal 30% de woningbouwopgave uit sociale huur zal bestaan. De opgave voor sociale huur komt daarmee uit op +270 sociale huurwoningen tot en met 2030. Vanwege de sterke groei van het aantal kleinere huishoudens is er vooral behoefte aan appartementen en kleinere grondgebonden woningen. Daarnaast is er een bescheiden vraag naar middeldure huurwoningen. Dit komt neer op 50 middeldure huurwoningen tot en met 2030. Er wordt ingezet op de bouw van kleinere bouwvormen die lastig uit te bouwen zijn, zodat deze betaalbaar blijven.

3. Woningvoorraad verduurzamen. Om nieuwbouw betaalbaar te houden, maar ook duurzaam te bouwen, wordt ingezet op meer circulair en conceptueel bouwen. Partijen spannen zich in om bij woningbouwplannen die voor 2025 starten met bouwen 10% minder primaire grondstoffen te gebruiken, en vanaf 2030 naar 50% minder.

Naast nieuwbouw wordt ingezet op transformatie van o.a. leegstaand vastgoed, maar ook het splitsen van woningen. Zo wordt de bestaande woningvoorraad beter benut en is er meer passende woonruimte voor kleinere huishoudens.

Om doorstroming op de woningmarkt te stimuleren, wordt in het nieuwbouwprogramma primair ingezet op de bouw van meer levensloopgeschikte woningen voor senioren.

4. Leefbare woonomgeving creëren en behouden. Binnen de gemeente Druten wordt gestreefd naar een inclusieve samenleving waar het voor iedereen prettig wonen is. Er wordt ingezet op een goede mix van verschillende woningen op wijkniveau (mix van woningtypen, huur/-koop en prijsklassen). Bij het streven naar gemixte wijken wordt in eerste instantie gericht op nieuwbouwontwikkelingen. Ook in bestaande wijken doen zich inbreidingsplekken of herstructureringsopgaven voor. Nieuwbouw binnen bestaande wijken leidt tot een meer gevarieerde woningvoorraad. Dit komt ook de doorstroming binnen de wijk of buurt ten goede.

Planspecifiek

Zoals beschreven staat in paragraaf 3.3.1 wordt er voldaan aan de betaalbaarheidseis. Er worden 14 sociale huurwoningen toegevoegd, waarmee bijgedragen wordt aan de bouwopgave van 270 sociale huurwoningen. Er wordt ingezet op woningen voor senioren in de vorm van betaalbare koopwoningen. In het plan zijn 21 van deze woningen opgenomen. Een belangrijk middel om deze doelstellingen te behalen, is het inzetten van het woningtype BEBO. Deze wonignen zijn zowel geschikt voor starters als voor senioren (begane grond), waardoor het een passend woningtype is om de doelstelling te behalen. Ook sluit dit aan bij de ambitie uit de woonvisie om kleine woonvormen te realiseren. Het initiatief draagt hiermee bij aan de gestelde bouwopgaven uit de woonvisie. Een uitzondering hierop zijn de woningen die in de historische schuur gerealiseerd worden. Dit is in paragraaf 3.3.1 en bijlage 3 nader toegelicht.

Hoofdstuk 4 Effecten op en van de fysieke leefomgeving

In dit hoofdstuk wordt getoetst of het plan een bijdrage levert aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Hierbij wordt ingegaan op verschillende aspecten van de fysieke leefomgeving. Paragraaf 4.1 tot en met 4.13 zijn opgebouwd aan de hand van de instructieregels die het Bkl in hoofdstuk 5 geeft. Paragraaf 4.14 en verder bestaat uit overige relevante instructies, regels en beleid vanuit het rijk, de provincie of gemeente.

4.1 Omgevingsveiligheid

4.1.1 Wettelijk kader

In paragraaf 5.1.2 van het Bkl worden regels gegeven over de toelaatbaarheid van de verschillende categorieën gebouwen en locaties in verband met een veiligheidsrisico dat ontstaat door een activiteit die op grond van het omgevingsplan op die locatie is toegestaan.

Kwetsbare gebouwen en locaties

Het Bkl werkt, net als het voorgaande recht, met de begrippen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. In bijlage VI bij het Bkl is aangegeven welke soorten gebouwen en locaties tot de verschillende categorieën behoren. Belangrijk om op te merken is dat ook gebouwen en locaties die nog niet bestaan, maar wel op grond van een omgevingsplan mogelijk gemaakt worden, tot deze categorieën worden gerekend. De lijst in bijlage VI betreft een limitatieve lijst. Indien een functie niet is genoemd in de bijlage, valt het hier dus niet onder. Het staat het bevoegd gezag vrij om functies onder een strengere categorie te scharen dan vereist. In H4 van het Bal worden de minimale afstanden van verschillende milieubelastende activiteiten tot kwetsbare locaties genoemd.

Plaatsgebonden risico

Artikel 5.7 Bkl bepaalt dat het plaatsgebonden risico voor kwetsbare gebouwen en locaties en zeer kwetsbare gebouwen niet groter mag zijn dan 1 op de 1.000.000. In artikel 5.8 Bkl, in combinatie met de verschillende onderdelen van bijlagen VII van het Bkl en H4 van het Bal, is aangegeven bij welke afstanden aan het vereiste van artikel 5.7 Bkl wordt voldaan. Artikel 5.9 Bkl bepaalt vervolgens tot waar de afstanden gemeten dienen te worden.

Voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties geldt dat het bevoegd gezag het plaatsgebonden risico van maximaal 1 op de 1.000.000 niet in acht neemt maar er rekening mee houdt. Dit houdt in dat het bevoegd gezag een eventuele afwijking van dit getal moet kunnen verantwoorden, maar dat die afwijking dus eventueel wel toegestaan is.

Aandachtsgebieden

Het plaatsgebonden risico, gekoppeld aan de afstanden die daar krachtens artikel 5.8 Bkl voor gelden, zorgen voor een contour rondom het risico-object waarbinnen geen kwetsbare gebouwen of locaties gerealiseerd mogen worden. De zogenaamde aandachtsgebieden voegen meer lagen aan deze contour toe.

Het Bkl kent drie soorten aandachtsgebieden: een brandaandachtsgebied, explosieaandachtsgebied en een gifwolkaandachtsgebied. Net als bij het plaatsgebonden risico worden ook voor de aandachtsgebieden de begrenzingsregels gegeven in het Bkl.

Het aanwijzen van een aandachtsgebied heeft twee belangrijke consequenties. Ten eerste kan in het geval van een brand- dan wel explosieaandachtsgebied het gebied worden aangewezen als brand- respectievelijk explosievoorschriftengebied. Dit heeft gevolgen voor de bouwvoorschriften waar in het gebied te realiseren gebouwen aan moeten voldoen. Ten tweede moet rekening gehouden worden met het groepsrisico. Het groepsrisico is de kans op het overlijden van minstens tien personen per jaar als gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door de risico-gevende activiteit. Het bevoegd gezag moet, net als bij het plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare functies, rekening houden met dit groepsrisico. Het Bkl geeft zelf aan hoe het bevoegd gezag hier in ieder geval aan kan voldoen: er kan voor worden gekozen om geen (beperkt) kwetsbare gebouwen en locaties of zeer kwetsbare gebouwen te realiseren in dit aandachtsgebied. Indien deze categorieën wel worden gerealiseerd, kan het bevoegd gezag verplichten dat maatregelen worden getroffen voor de mensen in die locaties of door het aantal mensen in die locaties te beperken.

4.1.2 Beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, zodat getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent omgevingsveiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle activiteiten en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.TAMpuihoutsestraat-2502_0011.png" Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: Atlas Leefomgeving)


Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

Activiteiten

In de directe nabijheid van het plangebied vinden geen omgevingsveiligheid-relevante activiteiten plaats, zodat er geen sprake is van een belemmering. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van het Bkl, waardoor de ontwikkeling geen gevaar vormt voor de omgeving.

Brandveiligheid

Er wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van de brandveiligheid. In het plan zijn een bluswatervoorziening en een opstelplaats voor een tankautospuit van de brandweer opgenomen. Daarnaast wordt voldaan aan de eisen die de veiligheidsregio stelt aan de breedte van de weg en de bochtstralen om een goede doorgang voor voertuigen van hulpdiensten te garanderen. Hiertoe is een memo opgesteld met een tekening waarop aangegeven is hoe hier invulling aan gegeven wordt, zie bijlage 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.TAMpuihoutsestraat-2502_0012.png" Kaart met daarop aangegeven de bochtstralen en reikwijdte van de brandweerauto. Bron: Buro BOOT

4.1.3 Conclusie

Het aspect omgevingsveiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.2 Water

4.2.1 Wettelijk kader

Paragraaf 5.1.3 van het Bkl bevat het wettelijk kader voor het beschermen van waterbelangen. Hierin worden regels gegeven ter bescherming van primaire waterkeringen, de kust, grote rivieren en het IJsselmeergebied. Als een omgevingsplan of omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsacitiviteit betrekking heeft op een locatie in een van deze gebieden, gelden er regels ter bescherming van waterbelangen.

De gemeente heeft de verplichting het waterbelang mee te wegen bij het vaststellen van een omgevingsplan of het verlenen van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (artikel 5.37 Bkl). Hierbij moet het waterschap betrokken worden. Dit kan door middel van een watertoets. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

4.2.2 Beoordeling

De ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een primaire waterkering, in het kustfundament, bij grote rivieren of in het IJsselmeergebied. De instructieregels uit het Bkl met betrekking tot deze gebieden zijn daarom niet van toepassing.

Om een goede waterhuishoudkundige situatie binnen het plangebied te realiseren, is het waterbelang gewogen (bijlage 5), is er geohydrologisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 6) en is er een waterhuishoudkundig plan opgesteld (bijlage 7). In de huidige situatie is er sprake van 2.140 m2 verhard oppervlak. Dit bestaat uit terreinverharding, dakoppervlak van bebouwing en overige verharding. De overige 8.280 m2 van het terrein is onverhard. In de gewenste situatie zal het verhard oppervlak toenemen tot 7.920 m2 - een toename van 5.780 m².

In het waterhuishoudkundig plan is bepaald dat er 534,6 m3 waterberging gerealiseerd zal worden in het plangebied. Dit is hoger dan de eis van 463 m3 die gesteld is door de gemeente Druten. Met deze hoeveelheid waterberging zal er geen sprake zijn van wateroverlast. De waterberging wordt centraal in het plangebied gerealiseerd door middel van een infiltratieveld. Verder wordt ook onder de parkeerplaatsen, onder de rijbaan en in een IT-riool waterberging gerealiseerd.

Het hemelwater kan vanuit de waterbergende voorzieningen binnen het plangebied in de bodem infiltreren. De grondwaterstand is laag en de doorlatenheid van de bodem is hoog, waardoor er geen sprake zal zijn van een verhoogde grondwaterstand en wateroverlast op de omliggende percelen. Doordat de planlocatie in een intrekgebied ligt, zal de infiltratie tot 1,5 meter onder het maaiveld plaatsvinden. Het effect op het diepe grondwater dat bedoeld is voor waterwinning is daardoor beperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.TAMpuihoutsestraat-2502_0013.png"

Overzicht van de te realiseren waterberging

4.2.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.3 Gezondheid en milieu

4.3.1 Wettelijk kader

In paragraaf 5.1.4 van het Bkl wordt het wettelijk kader voor het beschermen van de gezondheid en het milieu gegeven. In deze paragraaf worden instructieregels gegeven voor luchtkwaliteit (paragraaf 5.1.4.1), geluid (paragraaf 5.1.4.2 en 5.1.4.3), trilling (paragraaf 5.1.4.4), slagschaduw van windturbines (paragraaf 5.1.4.4a), bodem (paragraaf 5.1.4.5) en geur (paragraaf 5.1.4.6). In de volgende paragrafen komen deze milieuaspecten aan bod.

Daarnaast gaat de gemeente Druten in haar Omgevingsvisie (paragraaf 3.5.1) in op het aspect gezondheid.

4.3.2 Beoordeling

In de volgende paragrafen wordt per milieuaspect ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op gezondheid en milieu. Daarnaast wordt bij dit initiatief gezondheid gestimuleerd door het realiseren van openbaar groen en een speelplaats. Hierdoor worden bewoners uitgenodigd tot bewegen en ontmoeten.

4.3.3 Conclusie

Bij dit plan wordt rekening gehouden met gezondheid. Navolgende paragrafen geven hier thematisch stuk voor stuk uitvoering aan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Onder de Omgevingswet is het niet meer in alle gevallen nodig om te toetsen aan luchtkwaliteit. Wel moet bij het toelaten van specifiek aangewezen activiteiten de bijdrage aan de concentratie van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) altijd worden beoordeeld. Dit geldt bij een aanvraag omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten, voor het realiseren van een tunnel van ten minste 100 meter en bij de aanleg van een autoweg of autosnelweg.

Daarnaast zijn er aandachtsgebieden aangewezen waarbinnen getoetst moet worden aan de luchtkwaliteit. Voor zowel stikstofdioxide als fijnstof gaat dat om Amsterdam/Haarlem, Arnhem, Eindhoven, Etten-Leur, 's-Gravenhage/Leiden, Rotterdam/Dordrecht en Utrecht. Voor alleen fijnstof gaat het om de gemeenten Asten, Barneveld, Bernheze, Ede, Leudal, Nederweert, Scherpenzeel en Venray.

Het project draagt 'niet in betekende mate' (NIBM) bij, als de kalenderjaargemiddelde concentratie stikstofdioxide en fijnstof onder de 1,2 µg/m3 blijft. Dan hoeft niet getoetst te worden aan te rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit.

4.4.2 Beoordeling

Effecten van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit

De ontwikkeling is niet gelegen in een van de aandachtsgebieden uit het Bkl. Toetsing van de effecten van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit is daardoor niet noodzakelijk. Er hoeft niet getoetst te worden aan de rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

Vanuit het Bkl gelden omgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De kaarten met concentratie luchtverontreinigende stoffen in de lucht op de onderhavig planlocatie zijn gebaseerd op het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit.

Stof   Jaar 2025   Jaar 2030   Grenswaarde   Advieswaarde  
NO2   22,4 µg/m3   21,2 µg/m3   40 µg/m3   10 µg/m3  
PM10   16,6 µg/m3   14,7 µg/m3   40 µg/m3   15 µg/m3  
PM2,5   8,7 µg/m3   7,8 µg/m3   20 µg/m3   5 µg/m3  

Waarden in het plangebied, omgevingswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit


Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de omgevingswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5.

In de huidige situatie aan de Maas en Waalweg liggen de concentraties ver beneden de omgevingswaarden. Voor wat betreft PM10 geldt dat er net niet wordt voldaan aan de advieswaarde, maar zoals blijkt uit bovenstaande tabel is de verwachting dat de jaargemiddelde concentraties in de toekomst verder zullen afnemen. De huidige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

4.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.5 Geluid

4.5.1 Wettelijk kader

Onder de Omgevingswet is de aanvaardbaarheid van geluidbelasting veel meer een decentrale afweging dan voorheen. In het omgevingsplan nemen gemeentes regels op waar activiteiten die geluid veroorzaken en geluidgevoelige gebouwen aan moeten voldoen. Zolang de gemeente daar nog geen keuze in heeft gemaakt, gelden de regels zoals opgenomen in paragraaf 22.3.4 van de Bruidsschat.

Het Bkl stelt op rijksniveau regels voor geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen in afdeling 3.5. In plaats van geluidzones zal er worden gewerkt met geluidaandachtsgebieden en geluidproductieplafondwaarden (gpp).

Een geluidsaandachtsgebied is een gebied rondom bijvoorbeeld wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Ook drukke 30km/u wegen worden hierin meegenomen. Dit gebied wordt op basis van berekeningen bepaald en beslaat het gebied waarbinnen de standaardwaarde voor geluid mogelijk wordt overschreden. Als binnen dit geluidsaandachtsgebied een geluidgevoelig gebouw wordt gerealiseerd, moet getoetst worden of voldaan wordt aan de standaardwaarden voor geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw. Wat geluidgevoelige gebouwen en ruimten zijn, wordt beschreven in artikel 3.21 en 3.22 van het Bkl. Er kan onder voorwaarden afgeweken worden van de standaardwaarden voor geluid, mits wordt voldaan aan de grenswaarden. Geluid boven de grenswaarde is niet toegestaan, behoudens enkele uitzonderingen.

Een ggp is het gebied langs een (spoor)weg of rond een industrieterrein waar het geluid hoger kan zijn dan de standaardwaarde voor geluid. Het gpp geeft aan hoeveel geluid maximaal is toegestaan op een geluidreferentiepunt. Het bevoegd gezag monitort het geluid op dit punt.

4.5.2 Beoordeling

Een woning wordt beschouwd als een geluidsgevoelig gebouw, waardoor nagegaan of de locatie is gelegen in een geluidsaandachtsgebied of geluidsproductieplafond. De locatie is niet gelegen binnen een geluidsproductieplafond van een (spoor)weg of industrieterrein. Wel ligt het plan op korte afstand van meerdere drukke (gemeente)wegen, waardoor akoestisch onderzoek nodig is.

Uit het onderzoek blijkt dat het geluid, veroorzaakt door verkeer op de wegen Houtsestraat, Oude Koningsstraat en Meerstraat, 53 dB bedraagt en niet hoger is dan de standaardwaarde. Ook het gecumuleerde geluid bedraagt maximaal 53 dB. Er zal geen sprake zijn van geluidsoverlast door wegverkeerslawaai. Met onderhavige ontwikkeling wordt een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd ten aanzien van de geluidssituatie. Het onderzoeksrapport is te vinden in bijlage 8.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.6 Trilling

4.6.1 Wettelijk kader

Trillinggevoelige gebouwen worden beschermd tegen trillingen van activiteiten en bedrijven. Wat een trillinggevoelig gebouw en trillinggevoelige ruimte is, wordt beschreven in artikel 5.80 en 5.81 van het Bkl. De gemeente neemt in haar omgevingsplan regels op omtrent trillingen. Zolang de gemeente daar nog geen keuze in heeft gemaakt, gelden de regels zoals opgenomen in paragraaf 22.3.5 van de Bruidsschat. In het Bkl worden standaardwaarden voor trillingen gegeven. De gemeente mag in haar omgevingsplan lagere waarden vaststellen. Ook mag zij onder voorwaarden hogere waarden vaststellen.

In het algemeen moet binnen een afstand van 100 meter van het spoor het risico op trillingshinder worden beoordeeld. In sommige gevallen kan het zelfs nodig zijn om het onderzoeksgebied tot 250 meter aan weerszijden van het spoor uit te breiden. De afwegingen daarvoor zijn in de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen opgenomen. Met behulp van deze handreiking kunnen plannen worden gemaakt voor een gezonde fysieke leefomgeving.

4.6.2 Beoordeling en conclusie

De beoogde ontwikkeling vindt plaats op een afstand van meer dan 250 meter van een spoor, waardoor er geen strijdigheid is met de gestelde regels over trilling.

4.7 Slagschaduw bij windturbines

4.7.1 Wettelijk kader

In paragraaf 5.1.4.4a van het Bkl worden regels gesteld voor slagschaduw van windturbines. Het gaat hierbij om regels voor windturbines met een rotordiameter van 2 meter of meer die langer dan 10 jaar ergens zullen staan. Slagschaduwgevoelige gebouwen zijn gebouwen met een woonfunctie, onderwijsfunctie, gezondheidszorgfunctie en een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebruik (artikel 5.98b Bkl). De gemeente moet in haar omgevingsplan rekening houden met de aanvaardbaarheid van slagschaduw van windturbines. Deze regels zijn opgenomen in paragraaf 22.3.18 van de Bruidsschat en zijn gelijk aan het beschermingsniveau uit het Activiteitenbesluit, zolang de gemeente deze regels nog niet heeft verplaatst en/of aangepast.

4.7.2 Beoordeling en conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet gelegen in de buurt van een windturbine, waardoor er geen strijdigheid is met de gestelde regels over slagschaduw.

4.8 Bodem

4.8.1 Wettelijk kader

In paragraaf 5.1.4.5 van het Bkl zijn instructieregels voor het aspect bodem opgenomen. Deze regels zijn van toepassing op bodemgevoelige gebouwen. Artikel 5.89g geeft aan wanneer een gebouw als bodemgevoelig gebouw wordt aangemerkt. De gemeente moet in haar omgevingsplan de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem opnemen. Zolang de gemeente daar nog geen keuze in heeft gemaakt, gelden de regels zoals opgenomen in paragraaf 22.2.3 en 22.3.7 van de Bruidsschat.

De regels voor bodem zijn berust op drie pijlers:

  • 1. Het voorkomen van nieuwe verontreiniging of aantasting (preventie);
  • 2. Het meewegen van bodemkwaliteit als onderdeel van een brede afweging over de kwaliteit van de leefomgeving in relatie tot functies (toedeling van functies aan locaties); en
  • 3. Het op duurzame en doelmatige wijze beheren van resterende historische verontreinigingen (beheer historische verontreinigingen).

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van zo'n onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.8.2 Beoordeling

Ten behoeve van de planvorming is er een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd (bijlage 9). Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat het gehele perceel een verdachte bovengrond kent. Op de locaties van de voormalige ondergrondse hbo- en dieseltank is de ondergrond ook verdacht. Daarnaast is er een asbestverdachte drupzone aanwezig op de locatie van de veranda met asbestverdachte golfplaten. Er wordt geadviseerd om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren.

Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat er ter plaatse van de verwachte ondergrondse tanks geen tanks aanwezig zijn. Ter plaatse van het vulpunt van de dieseltank en in de grond boven de tank is minerale olie aangetoond en verontreiniging met PAK. Verder is er sprake van een overschrijding van de interventiewaarde door PAK bij drie mengmonsters, waardoor er nader onderzoek naar deze verhoogde concentraties noodzakelijk was. In het nader onderzoek is de verontreiniging door PAK voldoende in beeld gebracht. Ten slotte is er geen significante concentratie asbest in de bodem aangetroffen, waardoor nader onderzoek naar asbest niet benodigd is. De rapportage van het verkennend- en nader onderzoek is te vinden in bijlage 10. Om een goed woon- en leefklimaat te realiseren op de projectlocatie, dienen er sanerende maatregelen genomen te worden, waarbij de verontreinigde grond wordt afgevoerd.

4.8.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt, na het nemen van de in de rapportage genoemde saneringsmaatregelen, geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.9 Geur

4.9.1 Wettelijk kader

Het Rijk heeft in het Bkl voor een aantal gebouwen specifieke regels voor geur gesteld. Het gaat hierbij om de zogenoemde geurgevoelige gebouwen. Dit zijn onder andere gebouwen met een woonfunctie. Gevangenissen, hotels, asielzoekerscentra en recreatiewoningen worden niet als woonfunctie aangemerkt. De gemeente moet voor alle geurgevoelige gebouwen zoals opgenomen in artikel 5.91 van het Bkl regels stellen in het omgevingsplan om deze gebouwen te beschermen tegen geurhinder. Voor overige gebouwen of locaties mag de gemeente zelf kiezen of zij daar specifieke regels voor geur over opneemt in het omgevingsplan.

De gemeente moet daarnaast in haar omgevingsplan een 'bebouwingscontour geur' vastleggen rondom een rioolwaterzuiveringsinstallatie, rondom locaties waar landbouwhuisdieren in een dierenverblijf worden gehouden en rondom agrarische activiteiten als deze activiteiten geur veroorzaken op een geurgevoelig gebouw. Binnen de contour geldt een 'hoge bescherming' en daarbuiten een 'lage bescherming'. Voor andere geurveroorzakende activiteiten mag een gemeente zelf bepalen of zij daar geurregels voor opstelt in het omgevingsplan.

Zolang de gemeente zelf nog geen regels in haar omgevingsplan heeft opgenomen omtrent geur, gelden de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Dit zijn de regels uit de gemeentelijke geurverordening en de regels zoals opgenomen in paragraaf 22.3.6 van de Bruidsschat. Hierin wordt nog onderscheid gemaakt tussen locaties binnen en bouten de bebouwde kom, in plaats van een bebouwingscontour.

Verordening geurhinder en veehouderij Druten 2009

In de verordening geurhinder en veehouderij Druten 2009 heeft de gemeente uitgewerkt welke normen er gelden met betrekking tot geuremissie door veehouderij. Hierin is bepaald dat er onderzoek uitgevoerd dient te worden als de afstand tot een geurgevoelig object minder dan 50 meter is binnen de bebouwde kom en minder dan 25 meter buiten de bebouwde kom. Voor dieren met een geuremissiefactor is bepaald dat de normstelling uit artikel 3 lid 1 van de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing is.

4.9.2 Beoordeling

Om te bepalen of er sprake is van een geurveroorzakende activiteit in de omgeving van het plangebied, is de kaart 'milieu- geurcontouren bedrijven, provincie Gelderland' geraadpleegd. In de directe omgeving van het plangebied vinden geen geurveroorzakende activiteiten plaats.

Daarnaast is getoetst aan de verordening geurhinder en veehouderij Druten 2009. De dichtstbijzijnde geplande woning in het plangebied ligt op meer dan 50 meter afstand van de dichtstbjizijnde veehouderij aan de Oude Koningstraat 8. Ook wordt de normstelling uit artikel 3 lid 1 van de Wet geurhinder en veehouderij niet overschreden. Er behoeft geen V-stacks berekening uitgevoerd te worden.

4.9.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.10 Landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed

Paragraaf 5.1.5 van het Bkl bevat regels met het oog op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden. Landschappelijke of stedenbouwkundige waarden zijn een element van omgevingskwaliteit en het beschermen van die waarden is in artikel 2.1, derde lid, van de Omgevingswet opgenomen als één van de oogmerken die van belang kan zijn bij de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van de wet. De invulling hiervan wordt grotendeels overgelaten aan gemeenten en provincies. Op rijksniveau worden er onder meer regels gesteld over de kust, over de Waddenzee en het Waddengebied, over het zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand (de ladder voor duurzame verstedelijking) en over cultureel erfgoed. De ontwikkeling is niet in of nabij de kust, de Waddenzee of het Waddengebied gelegen, waardoor die instructieregels niet van toepassing zijn. De laatste twee onderwerpen, de laddertoets en cultureel erfgoed, komen in de volgende paragrafen aan bod.

4.11 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.11.1 Wettelijk kader

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Artikel 5.129g van het Bkl geeft aan dat als een ontwikkeling voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, rekening moet worden gehouden met:

  • a. De behoefte aan die stedelijke ontwikkeling; en
  • b. Als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied: de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.

Dit geldt voor een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.

4.11.2 Beoordeling

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Met onderhavige ontwikkeling wordt deze grens ruimschoots overschreden. Zodoende is een onderbouwing van de Ladder nodig.

Het initiatief betreft de bouw van 49 woningen. Er is behoefte aan de ontwikkeling, aangezien de gemeente Druten een grote woningbouwopgave kent. Dit is beschreven in paragraaf 3.3.1 en 3.5.2. Daarnaast is bouwen in het gedeelte van het plangebied dat in het buitengebied valt een logische keuze, aangezien de omgeving van het plangebied in de feitelijke situatie een relatief hoog bebouwd percentage kent. Er is geen realistische alternatieve locatie voor dit initiatief voorhanden.

4.11.3 Conclusie

Voor de voorgenomen ontwikkeling is zowel een kwalitatieve als kwantitatieve behoefte blijkt uit diverse beleidsanalyses. De planlocatie bevindt zich op overgangsgebied tussen stedelijk en landelijk gebied. Gezien de feitelijke situering kan worden geconcludeerd dat dit de meest voor de hand liggende plek is om (deels) in het landelijk gebied woningbouwontwikkeling te laten plaatsvinden in Puiflijk. Er is geen alternatieve en realistische plek voorhanden. Het planvoornemen is in lijn met de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.12 Cultuurhistorie en archeologie

4.12.1 Wettelijk kader

In het Bkl is bepaald dat gemeenten in hun omgevingsplan een beschermingsregime moeten opnemen voor cultureel erfgoed. Hierbij moeten de instructieregels uit paragraaf 5.1.5.5 van het Bkl in acht worden genomen. Dit gaat onder meer over:

  • ontsiering, beschadiging of sloop van beschermde monumenten of archeologische monumenten;
  • verplaatsing van beschermde monumenten;
  • gebruik van monumenten ter voorkoming van leegstand;
  • aantasting van de omgeving van een beschermd monument;
  • aantasting van karakteristieke stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen; en
  • conserveren en in stand houden van archeologische monumenten.

Tot dat de gemeentes regels over cultureel erfgoed in het omgevingsplan hebben opgenomen, geldt het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Dit bestaat uit de geldende ruimtelijke regelingen zoals bestemmingsplannen, de gemeentelijke erfgoedverordening en de regels uit de bruidsschat.

4.12.2 Beoordeling archeologie

De projectlocatie heeft een aanduiding met betrekking tot archeologie. Ook wordt er ten behoeve van het initiatief gegraven. hierbij worden de grenswaarden, zoals gesteld in paragraaf 1.3, overschreden. Er is daarom archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Uit een eerder booronderzoek is gebleken dat er resten uit de IJzertijd tot Nieuwe Tijd aangetroffen zijn, met mogelijk resten uit de Romeinse Tijd. Op basis van het bureauonderzoek worden in het zuidwestelijke deel van het plangebied bewoningssporen verwacht uit de Vroege/Midden-IJzertijd tot en met de Middeleeuwen. Een proefsleuvenonderzoek wordt geadviseerd. Het rapport van het bureauonderzoek is te vinden in bijlage 11.

Aansluitend hierop is er een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (bijlage 12). Tijdens het onderzoek zijn er geen verstoringen van het profiel aangetroffen. Ook zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen in de natuurlijke ondergrond, afgezien van een houtskoolspikkel. In het plaggendek zijn daarentegen veel archeologische indicatoren aangetroffen, waaronder aardewerkfragmentjes waarschijnlijk uit verschillende perioden. Op basis van de resultaten wordt nader archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven in het gehele plangebied geadviseerd. Dit is vastgelegd in het selectiebesluit dat door de gmeente Druten als bevoegd gezag genomen is. Voorafgaand aan dit onderzoek dient een Programma van Eisen door de gemeente te worden goedgekeurd. Als blijkt dat er sprake is van een behoudenswaardige archeologische vindplaats moet er vervolgonderzoek (opgraving) worden uitgevoerd alvorens de bouwaanvraag gedaan wordt. Het selectiebesluit is te vinden in bijlage 13.

4.12.3 Beoordeling cultuurhistorie

Het plangebied ligt in cultuurhistorisch waardevol gebied. De voorzijde van het plangebied is onderdeel van het historisch lint van Puiflijk. De kwaliteiten van de linten dienen met zorg behandeld te worden. Dit is het uitgangspunt voor de voorgenomen ontwikkeling. Er is besloten de historische schuur met kenmerkende detaillering te handhaven. Verder zal de nieuwbouw cultuurhistorische elementen bevatten en wordt er in het cultuurhistorisch lint extra aandacht gegeven aan de uitstraling van de panden.

Daarnaast is het initiatief getoetst door de Commissie Omgevingskwaliteit. Zij hebben een positief advies uitgebracht. Enkele suggesties ten aanzien van de terreininrichting worden in overweging genomen in de verdere planuitwerking.

4.12.4 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.13 Ruimte voor toekomstige functies, infrastructuur en openbare buitenruimte

4.13.1 Wettelijk kader

Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties vereist in bepaalde gevallen dat gebieden worden vrijgehouden voor toekomstige ontwikkelingen die alleen op bepaalde locaties kunnen plaatsvinden. Zo kan uitbreiding van een infrastructuurnetwerk meestal beter - en goedkoper - gebeuren op de locatie waar dat netwerk al aanwezig is. Tegelijkertijd is op veel van die locaties sprake van een vrij grote ontwikkeldruk. Daarom wordt in paragraaf 5.1.6 van het Bkl in navolging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een aantal reserveringsgebieden aangewezen. Het gaat om gebiedsreserveringen voor de lange termijn voor de grote rivieren, gebieden rond autowegen, autosnelwegen en hoofdspoorwegen, gebieden voor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimte voor de Parallelle Kaagbaan en de reservering van de Tweede Maasvlakte voor deep sea gebonden activiteiten.

In paragraaf 5.1.7 van het Bkl wordt geregeld dat ontwikkelingen geen belemmering mogen vormen voor militaire terreinen en objecten, oefen- en schietgebieden, militaire zend- en ontvangsinstallaties, laagvliegroutes voor jacht- en transportvliegtuigen, militair radarbeeld, elektriciteitsopwekking, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, rijksvaarwegen, scheepvaart, communicatie-, navigatie- en radarapparatuur burgerluchtvaart en landelijke fiets- en wandelroutes.

Tot slot moet conform paragraaf 5.1.8 van het Bkl rekening gehouden worden met het belang van het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen met een functiebeperking.

4.13.2 Beoordeling en conclusie

Het plangebied is niet gelegen in een gebied zoals bedoeld in paragraaf 5.1.6 en 5.1.7 van het Bkl. Er is vanuit dit aspect dan ook geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. Daarnaast is er in het plangebied geen openbare buitenruimte aanwezig, waardoor er geen rekening hoeft te worden gehouden met de toegankelijkheid voor personen met een functiebeperking. Anderzijds zijn er geen significante hoogteverschillen in het plangebied aanwezig.

4.14 Flora en fauna

4.14.1 Wettelijk kader

Er moet ten allen tijde rekening gehouden worden met de flora en fauna om de natuur te beschermen. In artikel 5.1 van de Omgevingswet wordt geregeld dat er een omgevingsvergunning nodig is voor Natura 2000-activeiten en flora- en fauna-activiteiten. Een Natura 2000-activiteit is een activiteit die significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Een flora- en fauna-activiteit wordt omschreven als een activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. Daarnaast bevat ook de provincie regels voor het beschermen van flora en fauna. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Soortenbescherming

Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantensoorten beschermd. Het gaat om soorten van nationaal belang en soorten van Europees belang die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijnen vallen. Voor de soortenbescherming gelden rijksregels. De provincies zijn echter verantwoordelijk voor de soortenbescherming. Door de brede formulering van een 'flora- en fauna-activiteit' is het bij activiteiten in de fysieke leefomgeving vrijwel altijd nodig om te controleren of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dat zijn, om te onderzoeken of de activiteit mogelijk gevolgen heeft voor beschermde soorten.

Gebiedsbescherming

Er zijn verschillende gebieden met belangrijke waarde voor flora en fauna: Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en andere bijzondere gebieden en landschappen. De Natura 2000-gebieden worden op Europees niveau beschermd en de instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgelegd in de Omgevingswet. Het NNN is een samenhangend landelijk ecologisch netwerk dat door de provincies is aangewezen. Bijna alle Natura 2000-gebieden zijn onderdeel van het NNN. Een Natura 2000-activiteit kan zowel binnen als buiten een Natura 2000-gebied plaatsvinden, want een activiteit buiten een Natura 2000-gebied kan ook van invloed zijn op het gebied. Voor de bescherming van NNN gelden voornamelijk provinciale regels.

Stikstofdepositie

Veel Natura 2000-gebieden bevatten stikstofgevoelige habitattypen. Toename van de stikstofdepositie op het gebied betekent een verslechtering van de habitattypen. Om die reden moet vooraf onderzocht worden of de betreffende activiteit niet leidt tot onevenredige toename van stikstofdepositie op beschermde stikstofgevoelige gebieden. Met de AERIUS calculator kan berekend worden of er bij het uitvoeren van een activiteit sprake is van een toename van de stikstofdepositie. Hierbij dient zowel de gebruikersfase als de realisatiefase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.

Zorgplicht

Ten tijde van de uitvoering van werkzaamheden geldt ten allen tijde de zorgplicht (artikel 11.6 en 11.27 Bal). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna en Natura 2000-gebieden zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Concreet betekent dit dat iemand die een activiteit wil verrichten op een plek, eerst moet controleren of er aanwijzingen zijn dat op die plek of in de buurt bepaalde soorten of habitats voorkomen. Als er aanwijzingen zijn dat de beschermde soorten of habitats aanwezig zijn, dan is het verplicht om na te gaan of nadelige gevolgen voor die dieren of planten uit te sluiten zijn. Als nadelige gevolgen niet uit te sluiten zijn, moet degene die de activiteit verricht alle passende preventieve maatregelen treffen om nadelige gevolgen voor dier- en plantensoorten te voorkomen.

4.14.2 Beoordeling

Het initiatief betreft de sloop van bijna alle bebouwing aan de Houtsestraat 14 in Puiflijk. Het gehele achterterrein wordt gerooid en er worden woningen gebouwd.

De voorgenomen activiteit betreft een flora- en fauna-activiteit, waardoor een quickscan flora en fauna is uitgevoerd om na te gaan of de ontwikkeling leidt tot significante negatieve gevolgen op beschermde flora en fauna. Het rapport is te vinden in bijlage 14. Uit het onderzoek blijkt dat er nader onderzoek noodzakelijk is naar vogels met een vaste broedplaats, amfibieën en vleermuizen. Daarnaast dient er een mitigatieplan te worden opgesteld en een vergunning te worden aangevraagd voor de steenuil. Voor vogels zonder vaste verblijfplaats is het van belang dat het bouwrijp maken buiten het broedseizoen gebeurt. In het najaar van 2025 en in het voorjaar van 2026 wordt het vervolgonderzoek uitgevoerd. Deze onderzoeken worden naar verwachting in het tweede kwartaal van 2026 afgerond. Op basis van de resultaten zullen mitigerende maatregelen genomen worden en/of noodzakelijke vergunningen worden aangevraagd.

Om te beoordelen wat de effecten op Natura 2000-gebieden zijn, is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Rijntakken en ligt op circa 1,7 kilometer afstand van het plangebied. Uit de berekening blijkt dat de gewenste ontwikkeling niet leidt tot een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Deze berekening is beoordeeld en getoetst door Peutz, waarna de rapportage akkoord is bevonden. Het rapport van de stikstofdepositieberekening, inclusief bijlagen, is opgenomen in bijlage 15.

4.14.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.15 Milieubelastende activiteiten

4.15.1 Wettelijk kader

De Omgevingswet zorgt voor een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. In de Omgevingswet worden het ruimtelijk spoor en het milieuspoor verder geïntegreerd. Het gemeentelijke omgevingsplan is straks hét instrument waarin deze integratie op lokaal niveau plaatsvindt. Het beleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen.

Overal, maar voornamelijk ter plekke van bedrijven, kunnen milieubelastende activiteiten plaatsvinden die hinder opleveren voor gevoelige functies, zoals woningen. Daarom is het belangrijk om voldoende afstand te houden. Wat voldoende afstand is, is afhankelijk van de aard van de activiteiten. Meestal is geluid de belangrijkste factor, maar ook geur kan de afstand tot gevoelige functies bepalen. Gemeenten kunnen binnen de bandbreedte die het rijk geeft zelf bepalen wat aanvaardbare afstanden of aanvaardbare geluid- of geurhinderniveaus zijn.

Voor het bepalen welke activiteiten aanvaardbaar zijn, kan de VNG uitgave Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet 2022 worden geraadpleegd. Kern van deze publicatie is om de toelating van bedrijven te reguleren op basis van een voor een locatie beschikbaar gestelde milieuruimte per bedrijf, aan de hand van concrete milieuwaarden. Niet meer met een vaste richtafstand per bedrijfstype, maar aan de hand van een concrete waarde per activiteit wordt het ruimtebeslag bepaald.

4.15.2 Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan, gelet op de ligging aan de rand van Puiflijk, met de afwisseling van functies wonen en agrarisch, worden gekarakteriseerd als gemengd gebied.

Er is een spuitzone aanwezig op het naastgelegen perceel. Met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied (4e periodieke herziening)' is er een aanduiding 'tuinbouw uitgesloten' opgenomen op dit preceel. Deze aanduiding heeft als doel spuiten ten behoeve van open grondteelt, fruit-, boom- of sierteelt op dit perceel uit te sluiten, ten behoeve van de woonfuncties op de omliggende percelen. Hierdoor wordt gemotiveerd dat er op de direct aangrenzende gronden van het plangebied geen bespuiting plaatsvindt en dat dit geen belemmering vormt voor de bouw van de woningen.

Verder ligt het dichtstbijzijnde perceel met de functie 'wonen' op circa 15 meter afstand van het agrarisch bouwblok aan de Oude Koningstraat 2a. Dit vormt dit mogelijk een belemmering voor onderhavig initiatief. Het agrarisch bedrijf aan Oude Koningstraat 2a valt onder categorie 1 met een richtafstand van 30 meter. Het bedrijf is echter al lange tijd niet in gebruik. In het bestemmingsplan Oude Koningstraat Puiflijk voor een woningbouwplan aan de Paadjes is opgenomen dat een richtafstand van 10 meter voldoende is. Deze richtafstand kan in dit geval ook gehandhaafd worden en is er geen sprake van een belemmering door het agrarisch bedrijf dat niet in gebruik is. Ook ondervinden de bestaande woningen aan de Houtsestraat en het Tabaksveld geen overlast van de nieuwe woningen.

4.15.3 Conclusie

Het aspect milieuhinderlijke activiteiten vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.16 Duurzaamheid

4.16.1 Inleiding

Duurzame leefomgeving

Een duurzame leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van de natuur en mens. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding en/of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in klimaatbestendigheid en energietransitie.

Klimaatbestendigheid 

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden heter, langer en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Energietransitie 

Nederland heeft de ambitie om in 2050 klimaatneutraal te zijn, wat betekent dat er netto geen uitstoot van CO2 plaatsvindt. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

4.16.2 Beoordeling

Bij onderhavig initiatief wordt op verschillende manieren invulling gegeven aan het aspect duurzaamheid. Zo blijft er een gebouw bestaan, wat het gebruik van extra materialen voorkomt. Dit gebouw wordt verduurzaamd en krijgt een nieuwe functie. De nieuw te bouwen woningen krijgen geen gasaansluiting en zullen voldoen aan de huidige normen wat betreft isolatie. Er worden zonnepanelen geplaatst, waarmee gestreefd wordt naar energieneutraliteit.

4.16.3 Conclusie

Bij dit initiatief wordt aandacht gegeven aan duurzaamheid.

4.17 Parkeren en verkeer

4.17.1 Parkeren

Parkeren auto

Op basis van de Beleidsregels Parkeernormen Druten kan bepaald worden hoe de parkeersituatie in de gewenste situatie ingevuld dient te worden. In de notitie is bepaald dat de bebouwde kom van Puiflijk gecategoriseerd kan worden als weinig stedelijk. De bijbehorende stedelijke zone betreft rest bebouwde kom.

Type woning   Aantal woningen   Parkeernorm   Benodigde parkeerplaatsen  
Koop, vrijstaand   2   2,1   4,2  
Koop, 2-onder-1-kap   8   2,0   16,0  
Koop, rij (tussen/hoek)   3   1,8   5,4  
Koop, appartement, duur   4   1,9   7,6  
Koop, appartement, betaalbaar   18   1,7   30,6  
Huur, appartement, sociale huur   14   1,2   19,6  
Totaal       83,4  

Binnen het plangebied worden 79 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Verder zijn er ook 10 parkeerplaatsen op eigen terrein bij de vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen gepland. Van dit aantal parkeerplaatsen zijn er 15 bedoeld voor bezoekers. Dit is meegenomen in de normen, waarbij uitgegaan is van 0,3 bezoekersparkeerplaatsen per woning.

Parkeren fiets

In de beleidsregels heeft de gemeente ook normen opgenomen voor het fietsparkeren. De locatie is hierbij niet van toepassing. Voor de huizen geldt een norm van 5,5 fietsparkeerplekken per woning en voor de appartementen 2,5 per woning. Daarbij is uitgegaan van de aanwezigheid van fietsenbergingen. In totaal worden er 240 fietsparkeerplekken gerealiseerd.

4.17.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Houtsestraat, Koningsweg en de Meerstraat. In de huidige situatie is er sprake van een verkeersintensiteit van zo'n 480 mvt/etmaal op de Houtsestraat en zo'n 1950 mvt/etmaal op de Meerstraat. Door de gewenste ontwikkeling neemt het aantal mvt/etmaal toe met ongeveer 350. Hiervan zullen naar verwachting 50 voertuigen in noordwesteljke richting over de Houtsestraat rijden, 100 voertuigen in noordoostelijke richting over de Koningsweg en 200 voertuigen over de Meerstraat richting de Maas en Waalweg/N322.

De huidige verkeerssituatie is voldoende voor de afwikkeling van het extra aantal verkeersbewegingen, aangezien de wegen goed zijn ingericht. Er zullen geen problemen ontstaan in de verkeerssituatie. Een memo over de verkeerssituatie is te vinden in bijlage 16.

4.17.3 Conclusie

Daar de parkeerplaatsen binnen het plangebied gerealiseerd worden, vormt het aspect parkeren geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De verkeersbewegingen nemen met onderhavig initiatief toe met maximaal 350 mvt/etmaal. Gezien de ligging en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied wordt aangenomen dat dit niet tot problemen leidt met de verkeersafwikkeling in het plangebied.

4.18 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit het geldende omgevingsplan Stedelijk Gebied (4e periodieke herziening) is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.19 Milieueffectrapportage

4.19.1 Wettelijk kader

De wet- en regelgeving omtrent de m.e.r. is geen puur nationale aangelegenheid. De verplichting om in bepaalde gevallen een soort m.e.r. op te stellen volgt uit het Europese recht, te weten de m.e.r.-richtlijn en de Europese richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB-richtlijn).

De m.e.r.-regelgeving wordt onder de Omgevingswet geïmplementeerd in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en hoofdstuk 11 en bijlage V van het Omgevingsbesluit. Aangezien de regelgeving moet blijven voldoen aan de Europese richtlijnen verandert er relatief weinig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

In bijlage V bij het Omgevingsbesluit in 1 lijst zijn zowel de mer-plichtige als de mer-beoordelingsplichtige gevallen opgenomen en de daarvoor benodigde besluiten.

4.19.2 Beoordeling

Voorliggende ontwikkeling kan gezien worden als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (J.11 uit bijlage V Ob), waardoor beoordeeld moet worden of er sprake zal zijn van aanzienlijke milieueffecten. Bij deze beoordeling is rekening gehouden met de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect).

Er is een separate aanmeldnotitie opgesteld. Deze is te vinden in bijlage 17. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten door onderhavig initiatief.

4.19.3 Conclusie

Een mer-beoordeling is niet benodigd voor onderhavig initiatief.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Wijziging Omgevingsplan

Omgevingswet

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 zijn alle bestemmingsplannen opgegaan in één gemeentelijk 'omgevingsplan van rechtswege'. Zo ook de voor het voorliggende wijzigingsgebied relevante bestemmingsplannen (Stedelijk gebied Druten incl. alle herzieningen, ). Het omgevingsplan bestaat verder uit de Bruidsschat en een aantal gemeentelijke verordeningen De Bruidsschat betreft een aantal regels die van het rijk zijn overgegaan naar de gemeente. Deze regels zijn verhuisd naar het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente. Het gaat onder andere om regels over bouwwerken en over milieubelastende activiteiten.

Dit omgevingsplan van rechtswege kan door de gemeenteraad gewijzigd worden (zie oa art. 2.4 en 22.6 Ow). De voorliggende wijziging beperkt zich tot het 'bestemmingsplandeel' van het omgevingsplan ter plekke van het wijzigingsgebied

Wijziging omgevingsplan van rechtswege

Het besluit tot wijziging van het omgevingsplan bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt gemotiveerd om welke redenen het omgevingsplan wordt gewijzigd. De voorliggende toelichting betreft dit eerste deel. Het geeft een onderbouwing van het besluit. Het motiveert dat met deze wijziging tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt gekomen.

Het tweede deel van het besluit bestaat uit de regels die deel gaan uitmaken van het omgevingsplan. Hierin wordt aangegeven op welke wijze de regels van het omgevingsplan worden aangepast. Aangegeven wordt welke regels worden toegevoegd, geschrapt, gewijzigd of vervangen door andere regels. Verder wordt, als onderdeel van de regels, door coördinaten vastgelegd voor welke locatie(s) de regels gelden. Dit wordt ook wel het werkingsgebied genoemd.

Het derde deel van het vaststellingsbesluit bestaat uit aanpassingen die worden aangebracht in de geconsolideerde toelichting die bij het omgevingsplan wordt gegeven.

Planregels

De planregels van het omgevingsplan van rechtswege worden met dit wijzigingsbesluit gewijzigd. De volgende wijzigingen zijn aangebracht:

- De gronden met bestemming agrarisch en wonen worden gewijzigd in Wonen, Groen en Verkeer.

Werkingsgebied

Het werkingsgebied van voorliggend plan betreft de gehele percelen 682 en 4652, sectie C, gemeente Druten.

5.2 Artikelsgewijze toelichting

Met dit wijzigingsbesluit wordt het omgevingsplan van rechtswege op onderdelen gewijzigd. In de vorige hoofdstukken van deze toelichting is aangegeven op welke onderdelen de planregels worden gewijzigd, wat de aanleiding is voor de wijziging en wat, inhoudelijk, de wijziging betreft.

Deze paragraaf licht de artikelen uit de planregels toe die met dit wijzigingsbesluit wezenlijk zijn gewijzigd en zijn toegevoegd.

In het artikel 'Groen' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de centrale groenvoorzieningen die in het plan is opgenomen.

In het artikel 'Verkeer' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de verkeers- en verblijfplaatsen in het plangebied.

In het artikel 'Wonen' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de woonpercelen en hoofdgebouwen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Omgevingswet. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft nadeelcompensatie zal de gemeente indien nodig met initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Participatie

7.1 Participatie

Ten behoeve van de ontwikkeling heeft er participatie plaatsgevonden. Deze participatie heeft plaatsgevonden volgens het opgestelde plan van aanpak (bijlage 18). Er is een uitnodigingsbrief naar de omwonenden gestuurd (bijlage 19). De participatie heeft plaatsgevonden op 12 november 2025. Het verslag is bijgevoegd als bijlage 20.

Er zijn veel positieve reacties op het initiatief gekomen. De omwonenden vinden het belangrijk dat er woningen voor starters en senioren worden gebouwd. Er zijn ook enkele kanttekeningen geplaatst ten aanzien van de verkeersveiligheid als gevolg van de toename van verkeer door het plan en de ontsluiting op de Houtsestraat. Ook werd opgemerkt dat het aantal woningen als hoog werd beschouwd voor de oppervlakte van het plangebied. De opmerkingen hebben veelal betrekking op de concrete uitwerking van de plannen en deze zullen in een later stadium van de ontwikkeling meegenomen worden.

7.2 Vooroverleg

Ten behoeve van de planvorming heeft er overleg plaatsgevonden met de provincie en het waterschap. De provincie geeft aan dat er belangen spelen ten aanzien van woningbouw en lanschap en klimaatadaptatie. De belangen ten aanzien van landschap en klimaatadaptatie zijn goed meegewogen in het plan.Ten aanzien van woningbouw geeft de provincie aan dat het aandeel betaalbare woningen akkoord is. Er moet echter op gemeentelijk niveau worden voldaan aan de betaalbaarheidseis en hier mag op projectniveau van worden afgeweken. Het waterhuishoudkundig plan (bijlage 7) is uitvoerig besproken met het waterschap. Er spelen waterschapsbelangen en deze zijn zorgvuldig afgewogen.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbesluit van dit TAM-omgevingsplan heeft van DATUM X tot DATUM Y ter inzage gelegen. Er zijn X aantal zienswijzen ingediend. Aan de hand van de zienswijzen is het project de punten X, Y en Z aangepast.