Plan: | Wynserdyk 53 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1900.WPWynserdyk53-vast |
Midden in de Greidhoeke ligt het agrarisch familiebedrijf van initiatiefnemer. De locatie kenmerkt zich door de vrije ligging in het buitengebied en is de afgelopen decennia gestaag gegroeid naar een moderne melkveehouderij.
In de huidige omvang heeft het bedrijf weinig ontwikkelmogelijkheden, Met name het huidige bouwvlak is niet toereikend om verder te kunnen ontwikkelen. De ligboxenstal is (over) vol en het jongvee is inmiddels verplaatst naar een andere locatie.
Om verdere bedrijfsontwikkeling en ruimte voor de dieren te creëren wil initiatiefnemer een nieuwe stal bouwen naast de bestaande stal. Tevens worden de opslagmogelijkheden voor ruwvoer vergroot, zal er een nieuwe kapschuur worden gerealiseerd en zal de bestaande woning, die zich in de oude boerderij bevindt, worden vervangen door een nieuwe woning.
Een deel van deze activiteiten past niet binnen het huidige planologische regime. Op 31 augustus 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân aangegeven medewerking te willen verlenen aan het planvoornemen voor wijziging van het bouwvlak tot 2,5 ha. In een later stadium zal de omgevingsvergunning worden aangevraagd.
De locatie van het voornemen bevindt zich aan de Wynserdyk 53 te Easterein en is gelegen aan het einde van een toerit die via de Wynserdyk te bereiken is. De globale ligging van de projectlocatie is weergegeven op onderstaande afbeelding 1.1.
Afbeelding 1.1: Luchtfoto bedrijfslocatie aan de Wynserdyk 53. (Bron:pdokviewer)
De locatie is gelegen in het plangebied van bestemmingsplan 'Bûtengebiet' van de voormalige gemeente Littenseradiel. Op de onderstaande afbeelding is een fragment van de verbeelding met de gewenste locatie weergegeven.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De locatie heeft de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak. Verder is de bestemming 'Waarde - Archeologie 1 van toepassing op een deel van de locatie en is er sprake van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf'. In het verleden is met een project afwijkingsprocedure de realisatie van een mestzak vergund. Deze is weergegeven met een blauwe stippellijn op afbeelding 1.2. In paragraaf 3.3.1 wordt verder ingegaan op de strijdigheid met de vigerende bestemming(en).
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Het laatste hoofdstuk gaat in op maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Het melkveehouderijbedrijf van initiatiefnemer is gelegen in het buitengebied van de gemeente Súdwest-Fryslân. Het bedrijf beschikt over een ruime huiskavel rondom de bedrijfslocatie. Voerwinning en mestafzet zijn op korte afstand mogelijk zijn en er kan weidegang worden toegepast.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie Wynserdyk 53 (Bron: AERIUS)
Op afbeelding 2.1 is goed te zien hoe het bedrijf zich heeft ontwikkeld. De oude ligboxenstal is dwars geplaatst op de oude stolp boerderij. Dit was gebruikelijk bij de plaatsing van de eerste ligboxenstallen. Vervolgens is de stalruimte uitgebreid naar achter waarbij de laatste verlenging dateert van 2008.
Op het erf zijn nog een aantal verouderde voer- en mestopslagen aanwezig die deels in gebruik zijn. De nieuwe sleufsilo's met automatisch afdeksysteem zijn gelegen aan de zuidkant van het erf. Op dit moment wordt er gemolken met toepassing van een draaimelkstal. Eenmaal gemolken vinden de dieren hun weg terug naar de stal of in het weideseizoen naar het weiland.
Met het planvoornemen worden diverse ontwikkelingen op het erf beoogd om de veehouderij te kunnen moderniseren en doorontwikkelen. in deze paragraaf worden de diverse ontwikkelingen beschreven. Een visualisatie van de toekomstige situatie is te zien op afbeelding 2.2.
Nieuwe stal
In de gewenste situatie wordt er een nieuwe ligboxenstal gerealiseerd voor het houden van de melkkoeien. Deze nieuwe stal is centraal gelegen op het erf. Ruimtelijk en bedrijfstechnisch is dit de meest ideale situering. Er blijft sprake van een compact erf waarbij de lijnen kort blijven tussen bijvoorbeeld de stal en voeropslagen maar ook tot het omliggende weiland. De stal wordt uitgevoerd met een emissiearm stalsysteem waarbij de roostervloer wordt voorzien van cassettes in de roosterspleten en er gebruik wordt gemaakt van een mestschuif. De bestaande stal biedt onderkomen aan de droge melkkoeien, het jongste vrouwelijk jongvee en nuchtere kalveren.
Woning
De bestaande woning bevindt zich in het voorhuis van de oude stolp boerderij. Deze boerderij is sterk verouderd en aan vervanging toe. Ook wordt er in de schuur nog vee ondergebracht in strohokken. Het voornemen is om een nieuwe moderne woning te realiseren die voldoet aan de eisen van een jong ondernemersgezin en de dieren worden verplaatst naar de ligboxenstal. Het uiterlijk van de woning is gebaseerd op de huidige stolp en houdt hiermee de link naar de oorsprong van de locatie in leven.
Voer- en mestopslag
Naast de bestaande voer- en mestopslagen worden 4 nieuwe sleufsilo's gerealiseerd. Naast deze sleufsilo's is de reeds vergunde mestzak gesitueerd. Zo zijn alle voer- en mestopslagen geconcentreerd op één deel van het erf en vervallen de oude opslagen. Op de plek van de oude voeropslagen zal tevens een nieuwe kapschuur worden gerealiseerd.
Afbeelding 2.2: Impressie gewenste situatie (Bron: Bouwkundig Bureau Haverkamp)
Deze onderbouwing heeft betrekking op de ontwikkeling van het gehele agrarische erf. Uit provinciaal en gemeentelijk beleid volgt dat in een ruimtelijk plan voor de uitbreiding van een agrarisch bedrijf boven de 1,5 hectare er aandacht besteedt moet worden aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Een voorwaarde is dat het agrarisch erf van een landschappelijke inpassing wordt voorzien. Als basis voor de inrichting van het erf en de toekomstige landschappelijke inpassing is het Nije Pleats advies gehanteerd (zie Bijlage 1). Op basis van de schets uit dit Nije Pleats advies (zie afbeelding 2.3) is een erfinrichtingstekening (zie Bijlage 2) opgesteld met de bijbehorende beplanting. Belangrijke elementen uit dit Nije Pleats advies die terugkomen in de erfinrichting zijn:
De uitvoering en instandhouding van dit erfinrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan dit wijzigingsplan.
Afbeelding 2.3: Schets Nije Pleats advies d.d. 7 januari 2019 (Bron: advies Nije Pleats)
Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, voor zover dat is gerelateerd aan het plangebied en het voorliggende initiatief.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2022, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.
Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI, valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
De nationale overheid richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.
Toets
Het planvoornemen heeft geen directe invloed op één van de prioriteiten uit de NOVI. Ook het Barro bevat geen regels die invloed uitoefenen op het planvoornemen
De toets aan het SIVR en Barro laat zien dat het initiatief in overeenstemming is met het relevante Rijksbeleid.
De ontwerp omgevingsvisie stelt een vitale, veerkrachtige, karakteristieke en gezonde Friese leefomgeving centraal. De provincie stelt zich vier opgaven ten aanzien van de leefomgeving. De eerste opgave betreft een leefbaar, vitaal en bereikbaar Fryslân. Hier wordt stilgestaan bij o.a. de vergrijzing, krimp op het platteland,verouderde bebouwing en de betaalbaarheid van het OV. De tweede opgave betreft de energietransitie. De opgave bestaat uit het reduceren van broeikasgassen en een balans vinden tussen duurzaamheidsdoelstellingen en ruimtegebruik. Opgave 3 gaat over de klimaatadaptatie van de Provincie Fryslân. Doelstelling is Fryslân in 2050 klimaatbestendig ingericht te hebben. Opgave vier gaat over het versterken van de biodiversiteit. De biodiversiteit dient versterkt te worden via herstel van de kwaliteit van de leefgebieden. Daarnaast wil men de verbinding leggen tussen biodiversiteit en de samenleving.
Naast de vier opgaven wordt er voor drie specifieke gebieden integrale opgaven beschreven. Het gaat om de gebieden: Waddengebied, IJsselmeer en het Veenweidegebied.
Er wordt in de Omgevingsvisie toegelicht hoe de werkwijze rondom ruimtelijke initiatieven vorm wordt gegeven. Hierbij wordt er uitgegaan van een ja, mits principe ten aanzien van ruimtelijke plannen. Er zijn vier inhoudelijke principes waar een plan aan tegemoet moet komen. Zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities en gezondheid en veiligheid.
Toets
Het voornemen op de planlocatie is noodzakelijk voor een toekomstbestendig agrarisch bedrijf. Ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing zijn onderdeel van het plan en zorgen voor een goed ingepast en toekomstgericht erf.
Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document “Grutsk op ‘e Romte” als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht Provincie Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.
Afbeelding 3.1: Deelgebied Kleigebied Westergo (Bron: Provincie Fryslân)
De locatie is gelegen in het uitgestrekte, open kleiterpengebied met een hoge dichtheid aan terpen en terpdorpen, terpsteden en -veelal verhoogde- boerderijerven. Veel geconcentreerde blokvormige, radiale en lineaire dorpen en steden, met lineaire bebouwingsstructuren, die vanaf de terpen dijken, wegen en water volgen.
Het kleigebied heeft lange tijd onder directe invloed gestaan van de zee. Deze dynamiek van de zee heeft het landschap gevormd en is in het landschap zichtbaar. Deze weerslag van dynamiek wordt ruimtelijk vertaald door bovengenoemde onderdelen.
Het herkenbaar en leesbaar houden van de weerslag van de zee op het landschap en de rol die de zee nog steeds speelt in de inrichting van het gebied en de verschillen tussen perioden van landschapsvorming door het:
Toets
De kenmerken van het agrarisch bedrijf in het kleigebied worden met de voorgenomen initiatief niet aangetast. Beplanting wordt spaarzaam toegevoegd en het boerderijerf blijft hierdoor herkenbaar in het landschap. Het plan is vanuit de visie Grutsk op'e Romte uitvoerbaar.
In de 'Verordening Romte Fryslân 2014' worden die onderwerpen uit het 'Streekplan 2007' en 'Grutsk op 'e Romte' geregeld, waarvan de juridische doorwerking en borging in ruimtelijke plannen van gemeenten noodzakelijk is. Het onderhavige initiatief betreft een ruimtelijk plan. Dit betekent dat bij de interpretatie en toepassing van bepaalde artikelen in concrete situaties zoals deze, getoetst moet worden aan het provinciale beleid. De volgende regels uit de verordening zijn hier van belang.
Artikel 2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Artikel 6 Landbouw
6.1.2 Oppervlakte bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf
6.1.5. Aanvullende eisen boven 1,5 ha
7.2.2 Weidevogelkansgebieden
Het plangebied is gelegen in een weidevogelkansgebied. In de Verordening Romte is het volgende opgenomen met betrekking tot deze gebieden: 'Een ruimtelijk plan voor landelijk gebied dat betrekking heeft op gronden die gelegen zijn in of grenzen aan gebieden die op de kaart Weidevogelgebieden zijn aangewezen als weidevogelkansgebieden of weidevogelparels, voorziet in een regeling waarmee voldoende openheid en rust van die gebieden wordt gehandhaafd, met dien verstande dat de agrarische productiefunctie inclusief de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande agrarische bedrijven zijn toegestaan.'
Afbeedling 3.1: ligging plangebied in weidevogelkansgebied
Toets
2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Er is een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf aanwezig in voorliggend plan (zie paragraaf 2.2.1). Een inpassingsplan maakt hier onderdeel van uit.
6.1.2 Oppervlakte bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf
De oppervlakte van het bouwperceel wordt 2,5 ha. Hiermee wordt voldaan aan het maximum van 3 ha.
6.1.5 Nije pleats methodiek
Er heeft een Nije Pleats sessie plaatsgevonden in samenwerking met de ondernemers, gemeente, Hûs en Hiem, en een onafhankelijke landschapsarchitect. Dit Nije Pleats advies (zie Bijlage 1) is als basis gebruikt voor de ruimtelijke kwaliteitsparagraaf en het landschappelijk inpassingsplan.
7.2.2 Weidevogelkansgebieden
Het betreft hier een uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf. Dit is toegestaan binnen de Verordening Romte.
Het initiatief voldoet aan het van toepassing zijnde provinciaal beleid en regels. Provinciaal beleid en regelgeving vormen geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Op 29 april 2021 is de omgevingsvisie 1.0 van de gemeente Súdwest-Fryslân vastgesteld. De rode draad in deze omgevingsvisie is dat deze uitnodigt tot ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. In deze visie staan 5 thema's centraal:
Súdwest-Fryslân heeft 17 SDG's (duurzame ontwikkeldoelen) gekoppeld aan de opgaven uit de nationale omgevingsvisie (NOVI). De twaalf relevante onderwerpen zijn uitgewerkt in een 'Kompas voor de omgeving'. In dit kompas zijn de 5 bovengenoemde thema's verwerkt.
Afbeelding 3.2: SDG-kompas voor de Omgeving (Bron: gemeente Súdwest-Fryslân)
Toets
De voorgenomen ontwikkeling heeft voornamelijk raakvlakken met thema 4, vitaal en aantrekkelijk landschap. In dit thema wordt gesteld dat binnen de huidige planologische kaders er ruimte is voor verruiming van mogelijkheden voor agrarische bedrijven. Een bijdrage aan o.a. landschap is hierbij van belang. Het initiatief is passend binnen de huidige gemeentelijke (en provinciale kaders) en levert een bijdragen aan een duurzame landschappelijke inpassing van het gehele erf.
Nieuwe functies en eisen brengen met zich mee dat de inrichting en het gebruik van het stedelijk en landelijk gebied voortdurend moeten worden aangepast. Nieuwe elementen en structuren worden aan het landschap toegevoegd terwijl oude verdwijnen.
Het landschap van de gemeente Súdwest-Fryslân is waardevol. Het grootste deel van de gemeente maakt onderdeel uit van het voormalig Nationaal Landschap Zuidwest Fryslân. In de Nota Ruimte (Rijk) zijn de zogenaamde kernkwaliteiten voor Nationaal Landschap Zuidwest-Fryslân als volgt benoemd:
De gemeente is verdeeld in vier landschapstypen:
Toets
Het plangebied is gelegen in het 'kleigebied'. Dit gebied is een open en grootschalig landschap met structurerende elementen als dijken, terpen, paden, eendenkooien en vaarten. Het plavoornemen heeft geen invloed op de kernkwaliteiten van het kleilandschap.
Voor de locatie is bestemmingsplan 'Bûtengebied' van de voormalige gemeente Littenseradiel van toepassing. De uitbreiding van het agrarisch bedrijf is niet in overeenstemming met de regels van het bestemmingsplan.
Bij de bestemming 'Agrarisch' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het onder voorwaarden aanpassen van een agrarisch bouwvlak naar 2,5 ha.
Toets wijzigingscriteria
Ad a.
De bebouwing is geconcentreerd binnen een oppervlak van 2,5 ha. Dit is conform beoordeling en brief van het college d.d. 31 augustus 2018.
Ad b.
Met het wijzigingsplan gaat een verbeelding gepaard waarop het bouwvlak is gewijzigd naar 2,5 ha.
Ad c.
Het melkveehouderijbedrijf van initiatiefnemer wil zich doorontwikkelen. Hier is de strategie van het bedrijf op gericht. Het bedrijf wil financieel gezond blijven en optimaal in kunnen blijven spelen op ontwikkelingen in sector en markt. Op dit moment kan het bedrijf echter niet verder groeien binnen de bestaande gebouwen. Er is simpelweg geen ruimte meer beschikbaar. De bestaande stal is optimaal ingericht en (over)bezet voor alleen melkkoeien. Het jongvee is inmiddels al naar een andere locatie verplaatst om ruimte voor de melkkoeien te creëren. Het bedrijf wordt hierdoor beperkt in haar ontwikkelmogelijkheden en dit brengt de continuïteit van het bedrijf in gevaar. Om toepassing te kunnen blijven geven aan de bedrijfsstrategie is een nieuwe stal met bij behorende opslag mogelijkheden noodzakelijk. Als er meer melkkoeien gehouden kunnen worden op de locatie betekent dit automatisch dat er een langdurige toename van productieomvang ontstaat.
Ad d.
Het planvoornemen is besproken in een Nije Pleats sessie. Bijbehorend advies van 9 januari 2019 is bijgevoegd als Bijlage 1.
Ad e.
De uitbreiding vindt plaats op een solitair agrarisch bedrijfsperceel. Dit heeft geen effect geen negatieve gevolgen op het weggennet in de omgeving.
Ad f.
In verband met het energieverbruik dat voor elektriciteit boven de 50.000 kWh ligt zal het bedrijf energiebesparende maatregelen moeten treffen. Verder zal de erfafspoeling moeten voldoen aan de wettelijke eisen. Afvoer van vuil water zal via opvangputten op het erf naar de mestkelder worden geleid.
Ad g.
Het perceel wordt voldoende afgeschermd van objecten in de omgeving. In de stal zal beperkt licht worden gebruikt in de nachtelijke uren. Dit zal afgestemd worden op het dag- en nachtritme van de dieren.
Ad h.
Uit de Nije Pleats sessie volgt dat er aandacht besteedt moet worden aan de beplanting rondom het erf. Er zullen veldesdoorns geplaatst worden aan de westelijke zijde van het erf. Tevens wordt bij de te verbreden sloot een rietkraag toegevoegd en wordt om de opslagen een grondwal aangelegd zodat deze uit het zicht verdwijnen.
Ad i.
Uit de beoordeling van de milieuaspecten die aan de orde komen in Hoofdstuk 4 van deze onderbouwing blijkt dat het plan geen onevenredige afbreuk doet aan de betreffende omgevingsaspecten.
Uit deze beoordeling van de wijzigingscriteria kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen passend en uitvoerbaar is.
De welstandsnota is vastgesteld op 14 november 2018. Deze welstandsnota is een harmonisatie van de welstandsnota’s van de voormalige gemeenten Bolsward, Nijefurd, Sneek, Wûnseradiel, Wymbritseradiel en de betreffende delen van de voormalige en opgesplitste gemeenten Boarnsterhim en Littenseradiel.
Als bouwplannen niet passen binnen de sneltoetscriteria (de criteria voor kleine bouwplannen), is het van belang in welk gebied wordt gebouwd. Daarvoor is het grondgebied van de gemeente verdeeld in gebiedstypes/welstandsgebieden. Dit zijn gebieden waarvoor dezelfde welstandscriteria gelden. Op de bij deze welstandsnota behorende welstandskaarten zijn die verschillende welstandsgebieden te bekijken.
Het plangebied is gelegen in het gebiedstype 'Buitengebied'. De aanvraag omgevingsvergunning wordt getoetst aan de specifieke criteria die gelden voor dit gebied.
Toets
De plannen worden voorgelegd aan de welstandscommissie van de gemeente Súdwest-Fryslân. Uit het advies van de Nije Pleats, waar Welstand onderdeel van uitmaakt, blijkt ieder geval dat de erfinrichting voldoet. De welstandscommissie zal de bouwtekeningen nog beoordelen.
De toets aan de verschillende relevante beleidsstukken en nota's van de gemeente Súdwest-Fryslân laat zien dat er beleidstechnisch geen bezwaren bestaan tegen de de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf.
Het voornemen betreft de bouw van een nieuwe stal, woning, sleufsilo's en kapschuur. In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld voor deze bedrijfsontwikkleing. Uit deze beoordeling blijkt dat de uitbreiding van het veehouderijbedrijf op deze locatie geen negatieve gevolgen heeft voor de het milieu en de omgeving van de locatie.
Omdat de aan te vragen activiteit betrekking heeft op de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren moet het bevoegde gezag beoordelen of bij de voorbereiding van een aanvraag een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Een milieueffectrapport is alleen nodig indien de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Met een aanmeldnotitie voor de gewenste situatie heeft initiatiefnemer aan het bevoegde gezag (gemeente Súdwest-Fryslân) meegedeeld dat hij een mer-beoordelingsplichtige activiteit wil gaan ondernemen. De notitie bevat gegevens over de activiteit, de plaats waar deze wordt ondernomen en de waarschijnlijke milieueffecten. Hierbij is rekening gehouden met de maatregelen die initiatiefnemer neemt om nadelige gevolgen voor het milieu zo veel mogelijk te vermijden of te voorkomen. Op basis hiervan is beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.
Conclusie en besluit
Uit de inhoudelijke beoordeling door de gemeente is gebleken dat met de voorgenomen activiteit geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn.
Op 27 februari 2021 heeft de gemeente bekend gemaakt dat op grond van de Wet milieubeheer het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) voor dit initiatief niet opgesteld hoeft te worden. Het besluit is bijgevoegd als Bijlage 3 bij dit wijzigingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de inrichting met milieubelastende functie(s) en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het vigerende bestemmingsplan mogelijk is.
Toets
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig gebied:
Tabel 4.1: richtafstanden tot omgevingstype
Voor het bedrijf van de ondernemers is de activiteit 'Fokken en houden van rundvee' (categorie 3.2) aangehouden. Op basis van deze activiteit gelden richtafstanden van 100 meter voor het aspect geur. In onderhavig geval is de dichtstbijzijnde milieugevoelige functie het woonerf aan Wynserdyk 55. De gevel van deze woning ligt op circa 300 meter van de bedrijfskavel. De overige milieugevoelige functies zijn allemaal op grotere afstand gelegen.
Daarnaast gelden met betrekking tot het aspect geur wettelijk aan te houden afstanden die volgen uit het activiteitenbesluit. Voor wat betreft het aspect geur wordt daarom verwezen naar paragraaf 4.4.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Geurhinder kan optreden bij het houden van dieren in dierenverblijven (stallen, inclusief een vaste uitloop) en het opslaan en bewerken van agrarisch bedrijfsstoffen (mest, kuilvoer, krachtvoer). Hierna wordt het risico van geurhinder voor deze activiteiten getoetst aan de wettelijke criteria.
Dierenverblijven
Voor de beoordeling van geurhinder vanwege het houden van dieren in dierenverblijven is de Wet geurhinder en veehouderij het exclusieve toetsingskader.
Voor melkrundvee en paarden zijn geen emissiefactoren vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij. De beoordeling van geurhinder vindt plaats op basis van afstandsnormen tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en de gevel van de omliggende voor geur gevoelige objecten. Bij natuurlijke ventilatie wordt de dichtstbij gelegen opening van de stal gezien als emissiepunt. Om geurhinder te voorkomen moet de afstand tussen het emissiepunt en de gevel van een geurgevoelig object in het buitengebied ten minste 50 meter bedragen. Voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom moet de afstand ten minste 100 meter bedragen.
Toets
Afstanden
Voor alle geurgevoelige objecten is de afstand tot de grens van de bedrijfsbestemming meer dan 50 meter. De nieuw te bouwen stal ligt op een afstand 300 meter of meer van geurgevoelige objecten. Er worden in de nieuwe situatie geen geurgevoelige objecten toegevoegd. De ontwikkelmogelijkheden van bedrijven in de omgeving worden niet beperkt.
Opslag en bewerken van mest en kuilvoer
Overige activiteiten, zoals de opslag van mest en veevoer, kunnen lokaal geurhinder veroorzaken. Geurhinder kan worden voorkomen door voldoende afstand te houden tussen de geurbron en een geurgevoelige locatie. Hiervoor kan worden aangesloten bij de afstanden die worden genoemd in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
De afstand van de bedrijfsbestemming tot het dichtstbij gelegen gevoelige object is 250 meter. Hiermee wordt in elk geval voldaan aan de afstanden uit het Acitivteitenbesluit milieubeheer.
Na realisatie van de nieuwe stal zal het kuilvoer worden opgeslagen in sleufsilo's die zijn gelegen ten zuiden van de nieuwe stal. De afstand tot geurgevoelige objecten is dan nog steeds 300 meter of meer.
Conclusie
Voor het aspect geur kan het initiatief uitvoerbaar worden geacht.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.
Toets
Binnen een veehouderij vinden activiteiten plaats die in beperkte mate een risico vormen voor de bodemkwaliteit. Het betreft in dit geval de opslag van mest en opslag van dieselolie. In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn voorzorgsmaatregelen voorgeschreven om bodemverontreiniging te voorkomen.
Door toepassing van maatregelen en voorzieningen als voorgeschreven in het Activiteitenbesluit is er sprake van een verwaarloosbaar bodemrisico. De bodemkwaliteit ter plaatse van de voorgenomen ontwikkelingen vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik (ligboxenstal, sleufsilo's en kapschuur en woning). Een verkennend bodemonderzoek wordt gelet op de beoogde activiteiten en de huidige situatie niet noodzakelijk geacht. Het plangebied is niet gelegen in of bij een bodembeschermingsgebied. Er zijn in dit kader geen specifieke regels van toepassing.
Conclusie
Uit het bodemonderzoek volgt dat voor het aspect bodem geen bezwaren bestaan voor dit initiatief.
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In de ruimtelijke onderbouwing moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.
Toets
Wegverkeerslawaai
De bedrijfswoning wordt binnen de contouren van de bestaande stolp gebouwd. Deze staat op een afstand van ca. 400 meter van de Wynserdyk. De woning valt buiten de zonering van 250 meter die geld voor een weg met 1 of 2 rijstroken in het buitengebied. Akoestisch onderzoek op dit punt is niet noodzakelijk.
Industrielawaai
Geluidhinder vanwege installaties en activiteiten binnen de inrichting zal niet optreden omdat geluidgevoelige objecten op voldoende afstand (300 meter) van de inrichting liggen. Dit is ook gebleken uit de toets aan de richtafstanden uit de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' in paragraaf 4.3. In de uiteindelijke omgevingsvergunning worden standaard geluidgrenswaarden opgenomen om omliggende woningen of andere geluidgevoelige objecten te beschermen.
Conclusie
Het voorgenomen initiatief voldoet aan de Wet geluidhinder. Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan.
De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:
Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3 ) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).
Toets
Fijnstof
De concentratie PM10 in de directe omgeving is berekend met het verspreidingsmodel ISL3aV2020. De berekeningen is bijgevoegd als Bijlage 4
De bestaande jaargemiddelde concentratie fijn stof in de omgeving van de projectlocatie is 14 µg/m3. Dit is exclusief de zeezoutcorrectie van 3 µg/m3. De concentratie fijn stof voldoet daarmee ruimschoots aan de grenswaarde van 40 µg/m3. De melkveehouderij draagt met maximaal 0,33 µg/m3 niet in betekende mate (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit op locaties in de omgeving waar regelmatig mensen verblijven.
Het aantal dagen dat de etmaalwaarde van 50 µg/m3 wordt overschreden is in de bestaande situatie 6,0 dagen, exclusief de zeezoutcorrectie van 3 dagen. De melkveehouderij van de de ondernemers heeft hier, zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie, nauwelijks invloed op. Het aantal overschrijdingsdagen blijft ruim beneden de wettelijke grenswaarde van 35 overschrijdingsdagen.
Tabel 4.2: Concentratie fijn stof (PM10) en aantal overschrijdingsdagen bij dichtstbij gelegen verblijfsplaatsen in de gewenste situatie.
Zeer fijnstof
Emissiewaarden van zeer fijn stof zijn voor veehouderijen niet vastgesteld. Stof dat vrijkomt bij veehouderijen bestaat voornamelijk uit grovere deeltjes. Het fijn stof (PM10) zal slechts voor een klein deel bestaan uit zeer fijn stof (PM2,5). De bijdrage van de veehouderij aan de concentratie van PM10 is maximaal 0,33 µg/m3. De bijdrage PM2,5 is daar een fractie van en is daarom te verwaarlozen.
Conclusie
Het project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit in de omgeving en kan op dit punt uitvoerbaar worden geacht.
Externe veiligheid beschrijft risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.
Toets
Risico's
Met behulp van de risicokaart externe veiligheid is gekeken naar de risico’s in de omgeving van het plangebied. De risicokaart is hulpmiddel om risico bronnen in de omgeving te kunnen bepalen. Onderstaand is de planlocatie ingetekend op de risicokaart.
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)
Inrichtingen
In de directe omgeving van de projectlocatie bevinden zich geen Bevi-bedrijven. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.
Buisleidingen
In de directe omgeving van de projectlocatie bevinden zich geen relevante buisleidingen. De dichtstbijzijnde buisleiding is gelegen op c.a. 2400 meter.
Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico’s
In de directe omgeving van de locatie aan de projectlocatie liggen geen wegen waarover transport met gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van:
De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding.
Onderhavig initiatief voorziet niet in het vestigen of oprichten van een risicovolle inrichting. Dit vormt voor het aspect externe veiligheid geen risico voor de omgeving.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Watertoets
Voor dit planvoornemen is de watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 5). Hieruit volgt dat de te volgen watertoetsprocedure de 'normale' procedure betreft. In deze waterparagraaf worden de van toepassing zijnde wateraspecten en aandachtspunten behandeld.
Compensatie
De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een toename van c.a. 13.635 m2 aan verhard en bebouwd oppervlak. Uit de onderstaande tabel valt op te maken dat er 10% dient worden gecompenseerd. In dit geval is dat 1.364m2.
Tabel 4.3: compensatienormen Wetterskip Fryslân
Voor het dempen van oppervlaktewater dient 100% te worden gecompenseerd. De sloot die wordt gedempt heeft een oppervlakte van 480 m2.
In totaal zal er een oppervlakte 1.844 m2 moeten worden gecompenseerd.Voor de compensatie zal extra oppervlaktewater worden gegraven in de vorm van het verbreden van een bestaande sloot en het graven van een nieuwe sloot in hetzelfde peilgebied. Voor de compensatie is een watervergunning verleend door het Wetterskip Fryslân.
Relatie tussen Water en Ruimte
Voor nieuwe bebouwing wordt rekening gehouden met maatgevend boezempeil. Er wordt aangesloten op de hoogte van de bestaande bebouwing en is het risico op schade als gevolg van verhoging van het waterpeil (door extreme neerslag en waterberging) beperkt.
Convenant Erfafspoeling, agrarische bedrijven
Op het perceel worden diverse voorzieningen getroffen voor de afvoer en opvang van hemelwater en perssappen. Het vuilwater uit de sleufsilo's wordt opgevangen in een afwateringsput. Het schoon water wordt afgevoerd naar de sloot. Het percolaat dat ontstaat bij de vaste mestopslag wordt opgevangen en afgevoerd naar de mestkelder. Hemelwater dat terecht wordt afgevoerd naar omliggende sloten. Deze maatregelen leiden er toe dat er geen erfafspoeling van verontreinigde waterstromen plaatsvindt. Dit punt is voorgelegd is besproken met het Wetterskip Fryslân en zal meegenomen worden bij het beoordelen van de aanvraag omgevingsvergunning en er zal voldaan moeten worden aan de (milieu)regelgeving m.b.t. erfafspoeling.
Conclusie
Voor wat betreft het aspect water kan het plan uitvoerbaar worden geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000- gebieden. Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), in het kader van de gebiedsbescherming van belang.
Soortenbescherming
Sinds 1 januari 2017 regelt Wet natuurbescherming de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.
Toets
Gebiedsbescherming
Het dichtstbij gelegen zeer kwetsbare gebied als bedoeld in de Wav ligt op circa 11,8 kilometer afstand van de inrichting.
Afbeelding 4.2: Wav gebieden in de omgeving (Bron: Provincie Fryslân)
Het project ligt buiten de zone van 250 meter rond een 'zeer kwetsbaar gebied' als bedoeld in de Wav. Op grond van de Wav gelden geen beperkingen ten aanzien van de ammoniakemissie.
De mogelijke effecten van het planvoornemen op Natura 2000-gebieden zijn beoordeeld in een voortoets. Wanneer significant negatieve effecten op voorhand kunnen worden uitgesloten, hoeft geen passende beoordeling gemaakt te worden voor dit plan. De voortoets is bijgevoegd als Bijlage 6. Uit deze voortoets volgt significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.
De dichtstbijzijnde natuur die onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland (EHS) is op grote afstand gelegen van de projectlocatie. Het initiatief heeft hier geen invloed op. Het oranje gebied betreft beheergebied buiten de EHS.
Afbeelding 4.3: Afstand projectlocatie tot NNN (planologische EHS) (Bron Provincie Fryslân).
Soortbescherming
In het kader van dit initiatief is een Quickscan flora & fauna uitgevoerd (zie Bijlage 7) Uit dit onderzoek volgt dat mits bezette vogelnesten niet negatief beïnvloed worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming en de voorgenomen activiteiten zijn niet strijdig met wet- en regelgeving voor beschermde gebieden.
Conclusie
Voor het aspect Ecologie is het initiatief uitvoerbaar.
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen).
Toets
Cultuurhistorie
Onregelmatige blokverkaveling
Het projectgebied is gelegen in het verkavelingsgebied 'Blokverkaveling, onregelmatig'. Dit gebied kenmerkt zich als volgt:
De onregelmatige verkaveling vinden we in de landschappen in de Greidhoek, in een onregelmatige vierhoek Harlingen – Leeuwarden – Sneek – Workum, in Oostergo de driehoek Stiens-Nes-Engwierdum en in het klei-op-veen gebied langs de westrand van de noordelijke en zuidelijke wouden. Naarmate de perceelsvormen onregelmatiger zijn begrensd, neemt de kans toe dat deze grenzen een natuurlijke oorsprong hebben. Grillige sloten zijn dikwijls de restanten van oude geulen en prielen uit de tijd dat de kwelder nog onbedijkt was. Doorgaande of verspringende rechte lijnen zijn in dit kleinschalig prielen en oeverwallenlandschap dan ook vrijwel niet aanwezig, het kenmerkende ligt juist in het niet gelijk zijn van de grootte en de vorm van de percelen.
Afbeelding 4.4: Uitsnede Cultuurhistorische kaart Fryslân (Bron: Provincie Fryslân)
Uit de waarderingskaart van de landschapsbiografie volgt dat een aantal sloten in en om het plangebied een waardering hebben gekregen omdat ze onderdeel uitmaken van de onrechtmatige blokverkaveling.
Afbeelding 4.5 Uitsnede waarderingskaart landschapsbiografie (Bron: Súdwest-Fryslân)
Het slotenpatroon dat een rode kleur heeft op afbeelding 4.5 is de oorspronkelijke verkaveling in de moederpolder van Oosterend. Deze onregelmatige blokvormige verkaveling kent een zeer hoge ouderdom en gaat waarschijnlijk terug tot voor de aanleg van de ringdijk om de moederpolder (ca. 10-11e eeuw). Het deel van het slotenpatroon met de groene kleur is een moderne (verkavelings)sloot in de moederpolder van Oosterend.
Met het planvoornemen wordt een klein deel van het slotenpatroon gedempt (zie gele cirkel afbeelding 4.5) Een dergelijke minimale ingreep zal geen aantasting met zich meebrengen van het het slotenpatroon in zijn geheel. In de Nije Pleats sessie en het erfinrichtingsplan is rekening gehouden met de compensatie van deze sloot en om deze zo goed als mogelijk in te passen in het landschap.
Hoewel in de huidige bestemmingsplan buitengebied geen planologische bescherming voor het slotenpatroon is opgenomen, is in dit geval met een zorgvuldige inpassing van het erf en te compenseren sloot rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van het gebied met onregelmatige blokverkaveling.
Overige elementen
Uit de kadastrale kaart van 1832 en de CHK volgt dat er oude boerderijplaatsen en oude paden aanwezig waren. De voormalige boerderijplaats achter de bestaande stal is niet meer aanwezig. Verder worden er geen oude paden geschaad, voor zover die nog aanwezig zijn.
Afbeelding 4.5: uitsnede kadastrale kaart 1832 en CHK (Bron: gemeente Súdwest-Fryslân en Provincie Fryslân)
Archeologie
Volgens de Friese monumenten kaart extra (FAMKE) en ook op de voormalige archeologische monumentenkaart (AMK) betreft het hier een terrein met archeologische (verwachtings-)waarden. Er is derhalve een archeologisch booronderzoek uitgevoerd om de behoudenswaardigheid inzichtelijk te krijgen (zie Bijlage 8). Het vaststellen van de archeologische waarde wordt gedaan aan de hand van één of meerdere archeologisch vooronderzoeken. In eerste instantie moet een booronderzoek worden uitgevoerd. Eventueel volgt hierop nog een proefsleuvenonderzoek. Na iedere onderzoeksfase dient de rapportage van het betreffende onderzoek ter beoordeling aan de gemeente voorgelegd te worden. Het vooronderzoek wordt afgesloten als uit de beoordeling van de rapportage blijkt dat de waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld. Vervolgens kan namelijk worden besloten of voorwaarden aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden (opgraven, begeleiden en/of planaanpassing) of dat het plangebied archeologisch wordt vrijgegeven ten behoeve van de werkzaamheden.
Uit het onderzoek is gebleken dat er nog kans is op de aanwezigheid van een (middeleeuwse) terpzool (afgegraven terp), er is aardewerk aangetroffen en er zijn aanwijzingen voor sporen, maar er is vooralsnog geen sprake van duidelijke cultuurlagen bijvoorbeeld in de vorm van terplagen. Ook kunnen er nog ijzertijd-Romeinse tijd nederzettingen aanwezig zijn in het plangebied, omdat er ook aardewerk is gevonden uit deze periode. Voor een nadere waardering van de eventuele vindplaatsen wordt een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven aanbevolen door het onderzoeksbureau.
Het bevoegd gezag echter vindt het in overleg met de provincie en de aanvrager wenselijker om de proefsleuvenfase voorafgaand aan de graafwerkzaamheden over te slaan en meteen een archeologische begeleiding als voorwaarde aan de vergunning te verbinden. Dit omdat het een bekend archeologisch terrein is op de FAMKE en er vooralsnog geen duidelijke aanwijzingen zijn voor cultuurlagen, maar de archeologische waarden die wel zijn aangetroffen vooralsnog te hoog zijn voor complete vrijgave in dit stadium. De kans is daarnaast groot dat alsnog een begeleiding wordt geadviseerd op basis van de uitkomsten van het proefsleuvenonderzoek. De archeologische begeleiding dient te worden uitgevoerd door een gecertificeerd bedrijf aan de hand van een door het door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van zowel archeologie als cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.
Het meeste verkeer komt via de routes Easterein - Wommels of Easterein - Itens naar het bedrijf. Deze aan- en afvoerroutes komen het snelste uit bij de provinciale wegen N359 en de N384. Ten opzichte van de huidige situatie zullen er meer lichte voertuigen en trekker bewegingen van en naar het erf plaatsvinden. Het vrachtverkeer, zoals de melkwagen en voertransport zullen min of meer gelijk blijven ten opzichte van de huidige situatie. De specifieke aantallen en soorten verkeersbewegingen zijn omschreven in Bijlage 6.
Afbeelding 4.4: voornaamste aan- en afvoerroutes 1/3 en 2/4(Bron: Rombou, voortoets stikstof)
Omliggende percelen worden bereikt via het erf en de (semi) verharde paden. Het parkeren en manoeuvreren kan plaatsvinden op het erf, hier is voldoende ruimte voor.
Conclusie
Voor wat betreft het aspect verkeer en parkeren is het plan uitvoerbaar.
Bij de uitvoering van een voornemen kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het erom hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
Omtrent de wettelijke verplichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan, wordt in deze paragraaf ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.
Het plan wordt gefinancierd door de initiatiefnemer, de gemeentelijke kosten aan het plan zijn gedekt middels de te heffen leges. De kosten voor het opstellen van de documenten ten behoeve van dit wijzigingsplan zijn voor de initiatiefnemer. Er wordt vanuit gegaan dat de initiatiefnemer het plan kan financieren en dat het daarom economisch uitvoerbaar is.
Er zal een planschade overeenkomst gesloten worden tussen initiatiefnemer en gemeente waarin het verhaal van eventuele planschade is geregeld.
Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is vooroverleg bij een uitgebreide procedure van toepassing. Gezien het beleid van het rijk in deze is vooroverleg met deze partij niet noodzakelijk. Vooroverleg met de provincie wordt wel gevoerd. De vooroverleg reactie van de provincie Fryslân is bijgevoegd als Bijlage 9. De opmerkingen van de Provincie Fryslân zijn in het wijzigingsplan verwerkt.
In het kader van overleg met de omgeving is het plan tevens voorgelegd aan (direct) omwonenden. Zij hebben bevestigd kennis te hebben genomen van het uitbreidingsplan.
Vervolgens wordt het ontwerpwijzigingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd op grond van artikel 3.1 Wro. Gedurende deze termijn heeft iedereen mondeling of schriftelijk de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. Ontvangen zienswijzen zullen worden beoordeeld en beantwoord. De zienswijzen kunnen eventueel leiden tot aanpassing van het wijzigingsplan. De resultaten van de ter inzage legging worden opgenomen in een bijlage bij plan.
Vervolgens wordt het wijzigingsplan, al dan niet gewijzigd naar aanleiding van zienswijzen, vastgesteld door het college en 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen dan beroep indienen bij de Raad van State.