Plan: | Overnachtingshaven Lobith |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | inpassingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9925.IPOHLobith-vst1 |
De Boven-Rijn en Waal behoren tot de drukst bevaren vaarwegen in Nederland. De omvang van het goederenvervoer over water neemt nog jaarlijks toe. Deze groei zet naar verwachting door als gevolg van het operationeel worden van Maasvlakte II. Het Havenbedrijf Rotterdam hanteert het uitgangspunt dat 45% van de goederen van de Maasvlakte naar het achterland moet plaatsvinden via de binnenvaart. In de scheepvaart doet zich bovendien een geleidelijke schaalvergroting voor. De gebruikte schepen worden groter. Om de veiligheid van de scheepvaart te borgen, is wettelijk bepaald dat schippers op gezette tijden rust moeten nemen. Om schippers voldoende gelegenheid te geven te rusten zonder op de rivier voor anker te moeten gaan, realiseert Rijkswaterstaat langs hoofdvaarwegen overnachtingshavens. De Minister heeft een brief geschreven over de dwingende reden van groot openbaar belang. Daarin worden drie aspecten benoemd:
Op de Waal tussen Tiel en de Duitse grens is er sprake van een aanzienlijk tekort aan overnachtingsplaatsen. Zonder aanvullende plaatsen kan een deel van de vloot niet optimaal opereren en/of veroorzaakt hinder voor de overige vaart. Uit het oogpunt van veiligheid en bereikbaarheid is een overnachtingshaven ter hoogte van Lobith van groot belang.
Om voldoende capaciteit te realiseren, is het de bedoeling dat overnachtingshavens op circa twee uur varen, ofwel 30 kilometer van elkaar af liggen. In de loop der tijd zijn op verschillende plaatsen langs de Waal overnachtingshavens gerealiseerd: bij Haaften, IJzendoorn en Lobith. De afstand tussen IJzendoorn en Lobith is te groot om te voldoen aan het Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016 - 2021 (BPRW). Daarom is het voornemen om op termijn nabij Weurt, op ongeveer 20 kilometer van IJzendoorn, ook een overnachtingshaven te realiseren. Lobith ligt ongeveer op 24 kilometer van Weurt. Deze onderlinge afstand voldoet aan het BPRW. In Duitsland zijn havens gepland bij Niedermörmter en Ossenberg. De genoemde locaties zijn in figuur 1.1 aangegeven.
Figuur 1.1 Ligging geplande en bestaande overnachtingshavens
De huidige overnachtingshaven bij Lobith, Tuindorp, is alleen geschikt voor CEMT-klasse IV schepen met een maximum lengte van 85 meter. Er is momenteel ruimte voor 23 schepen. Door de verdere intensivering en schaalvergroting in de scheepvaart is er behoefte aan meer ligplaatsen en ruimte voor grotere schepen. Het gaat dan om schepen in de CEMT-klasse V lengte (circa 135 meter, koppelverbanden tot circa 190 meter).
De provincie Gelderland heeft van het ministerie van Infrastructuur & Milieu formeel de opdracht gekregen om een locatie te vinden voor een nieuwe overnachtingshaven in de buurt van Lobith omdat het gaat om een grootschalige ingreep in het provinciale landschap. Daarnaast wenst het ministerie de rijkstaken zoveel mogelijk te decentraliseren aan lagere overheden. Daarom is gekozen om dit op provinciaal niveau op te pakken. De overnachtingshaven is onderdeel van het provinciale beleid zoals beschreven in de Omgevingsvisie Gelderland (december 2015). Hiermee hebben Provinciale Staten (PS) de ontwikkeling aangemerkt als een provinciaal ruimtelijk belang. Daarnaast zijn het Rijk, de provincie en de gemeente Rijnwaarden van mening dat de provincie de aangewezen overheid is om te zorgen voor een goede ruimtelijke inpassing van het project Overnachtingshaven Lobith. Dit maakt de PS bevoegd om een inpassingsplan vast te stellen voor de overnachtingshavens Tuindorp en Spijk.
De provincie heeft deze opdracht in samenwerking met de gemeente Rijnwaarden en Rijkswaterstraat opgepakt. De locaties Beijenwaard, de Bijland en de Oude Waal zijn onderzocht op geschiktheid. Na afweging van de onderzoeksresultaten hebben de samenwerkende overheden gezamenlijk hun voorkeur uitgesproken voor modernisering van de bestaande haven in Tuindorp in combinatie met de realisatie van de nieuwe overnachtingshaven in de Beijenwaard bij Spijk. Dit besluit is vastgelegd in de MIRT 2 beslissing (voorkeursbeslissing) en is verder toegelicht in paragraaf 1.2.
De exacte verdeling van de ligplaatsen over de twee havens, het ontwerp en de inpassing van de nieuwe haven zijn in de MIRT 3 fase (procedure MIRT 3, Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) nader onderzocht en uitgewerkt. Het voorliggende inpassingsplan met bijbehorend milieueffectrapport legt de uiteindelijke keuze planologisch-juridisch vast.
Voorafgaand aan het project Overnachtingshaven Lobith zijn verschillende alternatieven onderzocht, zowel in Nederland als in Duitsland. Tevens zijn twee beleidsalternatieven en het nul-alternatief (niets doen) onderzocht. De beschrijving van deze alternatieven is opgenomen in de ADC-notitie (Bijlage 40). De ADC-notitie bevat de toets aan de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en de nee tenzij toets van het Gelders Natuur Netwerk.
Om te komen tot een locatiekeuze hebben de samenwerkende partijen op 20 december 2012 een intentieovereenkomst (IOK) ondertekend. Het project Overnachtingshaven Lobith verloopt daarna in twee fasen: een verkenning en een planuitwerking. Deze fasen zijn in figuur 1.2 aangeduid.
Figuur 1.2 Stappen uit de verkenning en planuitwerking
Hierna wordt een kort overzicht gegeven van de twee fasen.
Verkenningsfase en voorkeursbeslissing (MIRT 2)
Uit onderzoek naar de ligplaatsbehoefte op de Waal is gebleken dat er sprake is van een behoefte van circa 70 overnachtingsplaatsen rond Lobith. Als oplossing is daarom gezocht naar een locatie waar 70 schepen veilig buiten de vaargeul kunnen overnachten in een overnachtingshaven. In de verkenningsfase zijn drie locaties onderzocht: Oude Waal, Bijland en Beijenwaard, alle gelegen in de gemeente Rijnwaarden. Binnen deze locaties zijn 11 alternatieven uitgewerkt. Eén en ander zoals weergegeven op figuur 1.3.
Figuur 1.3 Ligging van de 3 zoekgebieden en overzicht van 11 uitgewerkte alternatieven per zoekgebied
Binnen deze 3 locaties zijn 11 alternatieven uitgewerkt in de PlanMER. Uit de studie (zie Bijlage 2 voor het hoofdrapport en Bijlage 3 tot en met Bijlage 20 voor de bijlagen) blijkt, dat op alle locaties negatieve effecten op beschermde natuurwaarden niet uit te sluiten zijn. Daarom zijn voor het aanleggen van de overnachtingshaven de Alternatieven, de Dwingende redenen van groot openbaar belang en Compenserende maatregelen (ADC-criteria) op grond van de Natuurbeschermingswet 1988 inzichtelijk gemaakt (zie ook Bijlage 40).
Van de 11 alternatieven bleken er drie kansrijk te zijn voor de realisatie van circa 70 ligplaatsen:
Op basis van de onderzoeken die zijn uitgevoerd in de verkenningsfase, waaronder de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, Memo Ligplaatsbehoefte en PlanMER heeft de daartoe ingestelde stuurgroep een voorlopige voorkeur uitgesproken voor de locatie Beijenwaard buitendijks nabij Spijk in combinatie met de modernisering van de bestaande maar verouderde overnachtingshaven Tuindorp in Tolkamer.
Op basis van deze informatie heeft de minister, met instemming van de samenwerkende partijen, in juli 2014 als voorkeur gekozen voor de locatie Beijenwaard kleine haven buitendijks in combinatie met het moderniseren van de bestaande haven bij Tuindorp. Dit heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst (SOK) met de Provincie Gelderland en de gemeente Rijnwaarden.
Door de combinatie te maken met het moderniseren van de bestaande haven in Tuindorp kan de haven in de Beijenwaard buitendijks kleiner worden. Er is geen ruimte nodig voor circa 70 ligplaatsen maar voor circa 50 ligplaatsen. De kleine variant in de Beijenwaard is op zichzelf en in combinatie met Tuindorp te klein om aan het aantal ligplaatsen te voldoen. Daarmee is de Beijenwaard Buitendijks in combinatie met het moderniseren van Tuindorp het enige reële alternatief met de minste effecten op het Natura 2000-gebied.
De modernisering van Tuindorp veroorzaakt geen significant negatieve effecten op de beschermde natuurwaarden. De effecten van de nieuwe haven zijn weliswaar significant, maar beperkt en goed te compenseren. Van de kansrijke alternatieven scoorde de haven in de Beijenwaard buitendijks het beste op het aspect scheepvaartveiligheid.
De combinatie van een – kleinere – nieuwe haven en modernisering van de bestaande haven biedt bovendien mogelijkheden voor een goede ruimtelijke inpassing van de haven in de Beijenwaard, waardoor ruimte ontstaat voor ontwikkeling van natuur. Voorkomen wordt echter niet dat bestaande natuurwaarden worden aangetast.
Planuitwerking en definitief inrichtingsvoorstel (MIRT 3)
In de planuitwerkingsfase (MIRT 3) is de gekozen voorkeurslocatie uitgewerkt naar het detailniveau voor het inpassingsplan. Het onderzoek in de planuitwerkingsfase is gericht op de volgende onderdelen:
Onderzochte varianten haven Tuindorp
Voor de bestaande haven Tuindorp zijn twee varianten onderzocht, een 'basisvariant' en een 'uitgebreide variant'. In de 'basisvariant' wordt de huidige haven gehandhaafd, met het huidige aantal parkeerplaatsen voor auto's. De ingang van de haven wordt niet aangepast. Als onderdeel van de verkenningsfase heeft in juli 2014 een Value Engineering (VE) plaatsgevonden. Hierbij hebben publieke en particuliere betrokkenen ideeën met betrekking tot de inrichting van de haven ingebracht. In de uitgebreide variant zijn de ideeën uit de VE deels meegenomen. De uitgebreide variant gaat uit van het optimaliseren van de haven waarbij er meerdere fysieke aanpassingen plaatsvinden.
Onderzochte varianten haven Spijk
Voor de nieuwe overnachtingshaven in de Beijenwaard (verder haven Spijk genoemd) zijn vier inrichtingsvarianten ontwikkeld voor het faciliteren van circa 50 schepen (maatgevend schip Va 135 x 11,4 meter). Aan de ontwikkelde varianten ligt een aantal motieven ten grondslag die verband houden met:
Voor een verantwoording van de gemaakte afwegingen om te komen van inrichtingsvarianten tot de samenstelling van een definitief inrichtingsvoorstel wordt hier verder verwezen naar de notitie 'Planuitwerking Overnachtingshaven Lobith' (zie Bijlage 21). Het bijbehorende ProjectMER is als Bijlage 22 bij het inpassingsplan gevoegd. De deelrapportages zijn opgenomen in Bijlage 23 tot en met Bijlage 33. De passende beoordeling is opgenomen in Bijlage 34. Tot slot heeft naar aanleiding van zienswijzen een actualisatie plaatsgevonden van enkele milieu-aspecten. Deze zijn opgenomen in Bijlage 36.
Het inpassingsplan voor de overnachtingshaven heeft betrekking op twee locaties op de noordelijke oever van de Boven-Rijn in de gemeente Rijnwaarden:
Daarnaast wordt in dit inpassingsplan een fietspad mogelijk gemaakt tussen Tolkamer en de Duitse grens bij Spijk.
Tot slot maken enkele gronden aan de Oude Zevenaarsedijk bij Aerdt onderdeel uit van dit inpassingsplan. Deze locatie is bekend als 'de Nootenboom'. Ter plaatse wordt natuurcompensatie gerealiseerd. Dit is noodzakelijk in verband met het verlies aan natuur als gevolg van de ontwikkeling van de overnachtingshaven. Het gebied ligt op circa 6,2 kilometer ten noordwesten van de nieuwe overnachtingshaven Spijk.
Op figuur 1.4 is de ligging van het plangebied aangeduid.
Figuur 1.4 Ligging plangebied
Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Deelgebied | Bestemmingsplan | Vastgesteld (Raad) | Goedgekeurd (GS) | |||||
Overnachtingshaven locatie Tuindorp * | Buitengebied 2008 (gemeente Rijnwaarden) | 19-05-2009 | n.v.t. | |||||
Nieuwe overnachtingshaven Spijk. ** | Buitengebied 1973 (vml. gemeente Herwen en Aerdt) | 25-10-1973 | 19-02-1975 | |||||
De Nootenboom (natuurcompensatie) | Buitengebied 2008 (gemeente Rijnwaarden) | 19-05-2009 | n.v.t. |
* Ter plaatse van het fietspad geldt eveneens het bestemmingsplan Buitengebied 2008.
** De locatie Spijk is bij het opstellen van het bestemmingsplan Buitengebied 2008 bewust uit het bestemmingsplaan buitengebied 2008 gehouden aangezien de ontwikkeling van de haven al liep.
Op grond van artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening zijn Provinciale Staten bevoegd om door middel van een inpassingsplan zelf projecten uit voeren en/of te ontwikkelen, indien sprake is van een provinciaal belang. Zoals aangegeven in paragraaf 1.1 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu in het kader van decentralisatie van rijkstaken de opdracht in handen gegeven van de provincie. In de provinciale omgevingsvisie is aangegeven dat Provinciale Staten belang hechten aan een veilige en vlotte doorstroming van het regionale scheepvaartverkeer (zie ook paragraaf 3.2.2). Daarnaast is sprake van een grootschalige ingreep in het provinciale landschap. Hiermee is het provinciale belang aangetoond.
Het provinciale inpassingsplan (hierna: inpassingsplan) biedt de juridisch-planologische regeling voor de ontwikkeling van de overnachtingshavens nabij Lobith. Tevens borgt het inpassingsplan de natuurcompensatie ter plaatse van de locatie 'de Nootenboom' en maakt het een fietspad mogelijk tussen Tolkamer en de Duitse grens bij Spijk. Tot slot vormt het inpassingsplan ook de juridische grondslag voor onteigening van de gronden die niet in bezit zijn van de samenwerkende overheden.
Het inpassingsplan is een bestemmingsplan op provinciaal niveau. Dit betekent dat op grond van dit inpassingsplan – net als bij een bestemmingsplan - bouwtitels kunnen worden verkregen en het plan tot uitvoering kan worden gebracht. Voorts kan het inpassingsplan grondslag vormen voor onteigening.
Het inpassingsplan kent als instrument een aantal bijzonderheden ten opzichte van het bestemmingsplan. In het inpassingsplan moet worden geregeld wat de gevolgen zijn voor de in het plangebied geldende bestemmingsplannen. Voorts dient in het inpassingsplan te worden geregeld wanneer de gemeenteraad van Rijnwaarden weer bevoegd wordt om in het plangebied bestemmingsplannen vast te stellen. Indien het inpassingsplan hiervoor geen regeling bevat, geldt wettelijk een termijn van 10 jaar. In het vaststellingsbesluit kunnen Provinciale Staten bepalen dat de bevoegdheden tot wijzigen, uitwerken, afwijken en het verlenen van omgevingsvergunningen bij Gedeputeerde Staten in plaats van bij Burgemeester en Wethouders komen te liggen.
Vanwege de juridische status van een inpassingsplan is op dit plan van rechtswege de Crisis- en herstelwet van toepassing. Hieruit volgt een aantal procedurele bijzonderheden, die in paragraaf 5.1 worden omschreven. Voorts volgt uit de juridische status van het inpassingsplan dat er voor dit plan geen projectplan noodzakelijk is op grond van artikel 5.4 lid 6 van de Waterwet. Op de Waterwet wordt ingegaan in paragraaf 3.3.2.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie van het plangebied beschreven. Daarnaast wordt de visie op het plan toegelicht.
De bestaande overnachtingshaven Tuindorp staat bekend als 'Vluchthaven Lobith' en ligt aan de Noordoever van het Bijlandsch Kanaal, bij rivierkilometer 863,4. De haven ligt direct ten westen van de woonwijk Tuindorp van Tolkamer en grenst aan het Staatsbosbeheergebied Tolkamerdijk. Op de ringkade om de haven ligt de Bijlandseweg. De haven omvat de havenmond en -kom inclusief oevers en is circa 15 hectare groot (zie figuur 2.1). De haven is al wat ouder, wat onder meer te merken is aan de vrij smalle havenmond, die lastig in- en uitvaarbaar is voor grote schepen. De veroudering is ook te zien aan de staat van de steigers.
Figuur 2.1 Bestaande situatie overnachtingshaven Tuindorp (bron: google street view 2009)
In de bestaande overnachtingshaven Tuindorp is een particuliere loswal (K3 Delta) aanwezig en liggen afmeer- en werkvoorzieningen van een reparatie-, installatie- en garagebedrijf, wat gespecialiseerd is in de binnenvaart (Markerink BV). Het overblijvende deel heeft een theoretische capaciteit voor 23 schepen waarvan 2 schepen met één kegel. De haven is geschikt voor schepen met een lengte tot 85 m. De feitelijke ligplaatscapaciteit is dankzij de ligging van de steigers afhankelijk van de creativiteit van de schippers die af willen meren en van de lengte en diepgang van de schepen. Binnen deze haven is geen voorziening aanwezig voor walstroom. Net buiten de haven, stroomopwaarts van de havenmond, zijn de autoafzetsteiger Tolkamer en ligplaatsen langs de Europakade aanwezig.
De afloopvoorzieningen van de in Tuindorp gelegen steigers komen uit op de Bijlandseweg die op de ringkade rondom de haven ligt. De Bijlandseweg verbindt Tolkamer met onder meer de camping en steenfabriek de Bylandt. Aan de noordkant van de Bijlandseweg, ligt een vrijliggend fietspad, dat onderdeel uitmaakt van het landelijke fietsknooppuntennetwerk (tussen knooppunt 30 en 96).
De bestaande haven heeft geen dringende aandachtpunten voor sociale veiligheid. Het plangebied is levendig en ligt dichtbij bewoning.
Iets verder benedenstrooms, in de richting van Millingen aan de Rijn zijn tevens ankerplaatsen op de rivier aanwezig. Hier is sprake van een gedoogsituatie. De ankerplaatsen zullen worden opgeheven na realisatie van de overnachtingshaven.
De locatie Spijk betreft een uiterwaard (de Beijenwaard) van ongeveer 53 hectare op de noordoever van de Boven-Rijn tussen rivierkilometer 859,0 en 860,2. De locatie ligt direct ten westen van de woonkern Spijk. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door een sorteer- en overslaglocatie voor zand en grind verwerkingslocatie (Wezendonk).
De Beijenwaard is onderdeel van een (grens)gebied met een levendige geschiedenis en een complexe waterstructuur. Het gebied ligt op de noordgrens van het Romeinse Rijk, de Limes. In de Tachtigjarige oorlog (1568-1648) leed het gebied rond het toenmalige splitsingspunt tussen de Rijn en de Waal regelmatig onder veldslagen en belegeringen. In de 18e eeuw heeft het gebied geleden onder verschillende overstromingen. Vanaf halverwege de 19e eeuw kreeg het plangebied een rol in baksteenfabricage. In de Tweede Wereldoorlog zijn in de Beijenwaard Duitse loopgraven en mangaten aangelegd en hebben er diverse geschutstellingen gestaan.
De grond is in eigendom bij verschillende eigenaren en met name in gebruik als landbouwgrond. In het verleden is een deel van de westelijke uiterwaard gebruikt als stortlocatie van afval.
Figuur 2.2 Bestaande situatie Beijenwaard, locatie voor haven Spijk (bron: google street view, 2009)
De hoge bandijk en primaire waterkering, de 'Spijksedijk', omsluit de uiterwaard en vormt de doorgaande verbindingsweg tussen Spijk en Tolkamer. De Spijksedijk is onderdeel van het Pieterpad (een langeafstand wandeling) en onderdeel van het fietsknooppuntennetwerk. De weg over de dijk is geclassificeerd als 60 kilometer/h-weg, maar nog niet als zodanig ingericht.
In de uiterwaard ligt één woning en een landbouwbedrijf met bijbehorende dienstwoning. Het landbouwbedrijf bestaat uit een koeienstal en twee loodsen. Deze bebouwing is vanaf de Spijksedijk bereikbaar door middel van een hoogwatervrije weg/kade: 'Beijenwaard'. Daarnaast zijn er enkele af- en opritten naar de Spijksedijk vanuit de agrarische percelen.
Locatie de Nootenboom ligt op circa 6,2 kilometer ten noordwesten van de nieuwe overnachtingshaven Spijk. De gronden liggen ten oosten van een woonperceel aan de Oude Zevenaarsedijk en zijn onbebouwd. De locatie ligt rond het 'Nieuwe Gat', een wiel dat is ontstaan als gevolg van een doorbraak van een overloopdijkje die deel uitmaakte van het systeem van de Liemerse Overlaat. De doorbraak heeft waarschijnlijk rond 1820 plaatsgevonden. Het wiel is het resultaat van de effecten van het gravende en woelende rivierwater op de bodem en heeft daardoor aardkundige waarde. Het Nieuwe Gat heeft een redelijk forse oppervlakte, is in het midden 6 tot 7 m diep en in tegenstelling tot andere doorbraakkolken in het gebied langwerpig van vorm. Dit vindt zijn oorzaak in de manier waarop de doorbraak heeft plaatsgevonden en hoe hard of traag de stroming van het water ter plaatse was.
Figuur 2.3 geeft een impressie van de huidige situatie.
Figuur 2.3 Het 'Nieuwe Gat' gezien vanaf de dijk
De bestaande overnachtingshaven zal worden gemoderniseerd. De overnachtingshaven zal ruimte bieden aan ongeveer 20 ligplaatsen voor schepen tot een lengte van 110 meter en een autoafzetsteiger.
De bestaande (particuliere) laad- en loswal van K3 Delta en scheepsreparatiebedrijf Markerink worden gerespecteerd. De bestaande kegelligplaatsen komen te vervallen.
De modernisering van Tuindorp bestaat uit het verbreden van de havenmond, het verdiepen van de haven, het aanbrengen van een nieuwe indeling en het aanleggen van (extra) parkeerplaatsen. De nieuwe steigers, inclusief de autoafzetsteiger, worden zoveel mogelijk in de richting van de draaicirkel gelegd.
Op figuur 2.4 is het referentieontwerp weergegeven.
![]() |
![]() |
Figuur 2.4 Referentieontwerp Tuindorp
Diepte haven
De haven wordt aangelegd tot een bodemniveau van (afgerond op 50 mm) 1,50 meter +NAP, gebaseerd op 50 jaar levensduur. Voor Tuindorp geldt dat de bestaande taludbekleding uitgebreid moet worden voor een andere aanlegdiepte. De verdieping van de haven bij de bedrijven K3 Delta en Markerink is afhankelijk van de ter plaatse aanwezige constructies of een damwand (bij K3 Delta) en palen (bij Markerink).
Verbreding havenmond
Met het oog op een vlotte en veilige invaart is op basis van de resultaten van de nautische simulaties, gekozen voor verbreding van de havenmond. Het talud van de benedenstroomse havendam zal hiervoor worden teruggelegd. Hiermee wordt de havenmond circa 70 meter breed op het kielvlak.
Met het oog op een vlotte en veilige invaart wordt ook een markering aangebracht aan de kop van het bovenstroomse havenhoofd, bestaande uit een hoge havenpaal met scherm. Het scherm zal aanzanding in de havenmond verminderen.
Parkeren
Uitgangspunt voor de te hanteren parkeernorm voor de overnachtingshaven Tuindorp, is 1,5 parkeervoorziening per ligplaats; voor de haven gaat het in totaal om circa 30 parkeerplaatsen. In het referentieontwerp zijn 22 parkeerplaatsen geprojecteerd op de dijk, in het verlengde van de circa 10 afmeerplaatsen. Voor de oostelijke helft van de haven is een parkeervoorziening van circa 12 plaatsen voor de schippers voorgesteld in de oksel van de Bijlandseweg en de Grangesbergenlaan.
Infrastructuur
Na optimalisatie van de aanwezige haven wordt geen verslechtering van de bereikbaarheid of verkeersveiligheid verwacht. De optimalisatie leidt niet tot een toename van het autoverkeer aangezien de capaciteit van de haven wordt verkleind.
De optimalisatie van Tuindorp is verder niet van invloed op lokale fiets- en /of wandelroutes.
Bodembescherming
Voor de modernisering van de haven Tuindorp wordt geen bodembescherming aangelegd. Door de aanvankelijke overdiepte van de haven ten opzichte van de rivier zal de erosie in eerste instantie beperkt zijn. Dit vraagt wel om een monitoringinspanning door Rijkswaterstaat.
Oeverbescherming
De schade aan het bovenste deel van de de oeverbekleding wordt hersteld door het plaatselijk herzetten van stenen en het aanvullen van materiaal dat verdwenen is. Het onderste deel van het talud - dat is opgebouwd met een zink/kraagstuk en afgestort met breuksteen - wordt naar beneden toe verlengd tot het nieuwe bodemniveau. De teenconstructie van het talud wordt robuust uitgevoerd zodat enige ontgronding door schroefstralen opgevangen kan worden. Uitgangspunt is dat de groene bekleding grotendeels intact blijft. Herstel leidt niet tot extra kosten in het restonderhoud vergeleken met het vervangen. Voor de levensduurkosten maakt het dus geen verschil.
Nieuwe afmeervoorzieningen, inclusief auto afzetsteiger
De nieuwe steigers, inclusief de auto afzetsteiger, worden zoveel mogelijk in de richting van de draaicirkel gelegd. Dit voldoet aan de conclusie uit de uitgevoerde scheepvaartsimulatie, dat een locatie met een oriëntatie meer op het midden van het manoeuvreergebied en de ingang aanbeveling verdient, zodat een schip snel kan draaien en afmeren. Een van de huidige steigers die in gebruik is door Markerink wordt vervangen door drie afmeerpalen met een afloopvoorziening.
Radarpost
In het referentieontwerp is de radarpost geprojecteerd aan het uiteinde van de oostelijke dwarsdam, vlakbij de bestaande vlaggenmast. De uiteindelijke locatie van de radarpost hangt af van de inmetingen door Rijkswaterstaat. Daaruit moet blijken of een locatie vlak bij Tuindorp zorgt voor voldoende mogelijkheden voor afscherming tegen straling voor Tuindorp en tevens voor voldoende dekking van de havenmond en de rivier zorgt.
Voorziening voor hulpdiensten
In de haven Tuindorp is geen voorziening beoogd om vaartuigen van de hulpdiensten te water te laten. Deze voorziening zal worden gerealiseerd in de haven Spijk. Bij calamiteiten kunnen hulpdiensten vanaf de wal en de kades opereren, ook is het mogelijk om vanaf de haven Spijk vaartuigen in te zetten.
Sociale veiligheid
De optimalisering van de haven in Tuindorp zal geen significante verandering opleveren van de sociale veiligheid ter plaatse wat betreft overzichtelijkheid en zichtbaarheid. De inpassing van de haven in de omgeving blijft ongewijzigd. Wel draagt de herinrichting positief bij aan de sociale veiligheid in de bestaande haven door een hogere aantrekkelijkheid door het aanbrengen van aanvullende voorzieningen.
Inleiding
Voor de realisatie van de nieuwe overnachtingshaven Spijk zal het grootste deel van de uiterwaard worden uitgegraven. Deze uiterwaard is inclusief de kribvakken ongeveer 53 hectare groot.
De nieuwe haven Spijk wordt ingericht voor klasse Va/M9 schepen met een lengte van 135 meter. Daarnaast komen er in de haven ook twee ligplaatsen voor 190 meter lange koppelverbanden. Tevens worden ligplaatsen voor 1 en 2-kegelschepen in deze haven aangelegd. Figuur 2.5 geeft de indicatieve ontwerptekening voor de nieuwe overnachtingshaven weer. Vervolgens worden de verschillende ruimtelijke aspecten van de overnachtingshaven besproken.
![]() |
![]() |
Figuur 2.5 Referentieontwerp overnachtingshaven Spijk
Positionering
Ligging overnachtingshaven in de uiterwaard
Het referentieontwerp voor de nieuwe overnachtingshaven gaat uit van de ligging midden in de uiterwaard met ongeveer 50 meter ruimte tussen de bedrijvigheid van het bedrijfsperceel aan de westzijde. De afstand tot het dorp Spijk aan de oostzijde bedraagt ruim drie keer deze afstand. De afstand tot de bedrijvigheid is nodig vanwege de aanleg van een flauw talud van de havendam bij in- en uitstroom.
De afstand tot het dorp Spijk is opgenomen vanwege de impact die de haven heeft op het uitgesproken groene karakter van het gebied. De uiterwaard wordt in de huidige situatie gebruikt als agrarisch gebied. Met de afstand wordt beoogd de setting van Spijk als 'rivierdorp in het groen', te behouden en met gerichte maatregelen te versterken (zie kop 'inrichting dijkzone Spijk'), ondanks dat de natuurlijke uiterwaard volledig verdwijnt.
Ligging ten opzichte van de dijk en de rivier
De dijk is een kenmerkende en tevens historische structuur in het gebied en dient vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit daarom als eigen entiteit herkenbaar te blijven. Behoud van kenmerken is voor zowel het gebruik (heldere routing voor auto en fietser/ wandelaar op de kruin) als voor het beeld (samenhangende groene inrichting met grastaluds) uitgangspunt.
Vanuit ruimtelijke kwaliteit is het wenselijk de natuurlijke dynamiek van de rivier en het uitloopgebied Spijk zo veel mogelijk te behouden. Het kenmerkende beeld van kribben met daartussen strandjes en enige kruidenvegetatie is daarom zoveel mogelijk in stand gehouden. Ook met de bekleding van de langsdammen is grotendeels aangesloten bij het natuurlijke karakter van de rivieroevers (doorgroeibare stortstenen). Een deel van de oostelijke langsdam bestaat uit damwand, om morfologische effecten te mitigeren. Een belangrijk uitgangspunt voor de ligging is het behoud van het zicht vanaf de dijk op de rivier. De langs dammen worden daarom zo laag als nautisch en rivierkundig mogelijk uitgevoerd (minimaal 11 meter + NAP), zodat ook de zichtrelatie en daarmee de beleving van de rivier blijft behouden. Ook bij de vormgeving van de haveningang is hiermee rekening gehouden.
Sociale veiligheid
De aanleg van een overnachtingshaven heeft een licht positief effect op de sociale veiligheid in het gebied, omdat de levendigheid in het gebied toeneemt. De passanten in de haven zorgen voor sociale controle. Een nieuwe, goed vormgegeven haven, met goede doorkijk- en overzichtmogelijkheden binnen de haven, kan hier tot een betere veiligheidsbeleving leiden en ook helpen het 'donkere stuk' op de dijk te verlichten. Hierbij is ervan uitgegaan dat er in de nog in te richten gebieden tussen de dijk en de haven geen bosschages worden aangebracht.
Civieltechnische- en inrichtingsaspecten
Vormgeving haveningang
Voor de vormgeving van de haveningang is vanwege nautische redenen gekozen voor een combinatie van een invaartopening van 135 meter en een 80 meter lang damwandscherm aan de kop van het bovenstrooms havenhoofd met een hoge paal. Deze vormgeving bevordert een vlotte- en veilige in- en uitvaart van schepen, met name van de lange koppelverbanden. Doordat in- en uitvarende schepen nauwkeuriger langs het bovenstroomse havenhoofd kunnen varen, hoeft minder gedraaid te worden in de haven of op de rivier. Tevens werkt een scherm aan het bovenstroomse havenhoofd remmend op aanzanding in de haven.
De hoogte en vormgeving van de havendammen
In het referentieontwerp is ervoor gekozen om de dwarsdammen aan te leggen op een hoogte van circa 16 meter + NAP. Hiermee wordt bereikt dat schepen relatief rustig kunnen liggen in de haven en dat ligplaatsen slechts enkele dagen per jaar vanwege hoogwater vanaf land niet bereikbaar zijn. Om het opstuwingseffect tijdens hogere afvoeren te beperken wordt de benedenstroomse havendam deels verlaagd aangelegd (2 à 3 meter). Lagere havendammen geven wel meer stroming in de haven en de bescherming tegen golfindringing ten gevolge van voorbij varende schepen wordt minder, wat bij hoogwater een negatief effect heeft op schepen in de haven. Voor de afweging van de juiste hoogte zijn rivierkunde en scheepvaartveiligheid bepalend. Landschappelijke effecten en kostenoverwegingen zijn daaraan ondergeschikt.
De hoogte van de langsdammen varieert. Vanwege het zicht van de schipper bij in- en uitvaren worden de langsdammen binnen de zichtdriehoek relatief laag gehouden (tussen 11.95 en 13.45 meter +NAP). De langsdammen buiten de zichtdriehoek worden hoger aangelegd (op maximaal 16 meter +NAP) om zo overlast van golven en stroming in de haven te beperken.
Alle havendammen zijn in talud uitgevoerd, met uitzondering van de rivierzijde van de bovenstroomse havendam. Daar is gekozen voor een damwandconstructie. De reden daarvoor is dat een damwand (in tegenstelling tot een talud) zorgt voor weinig tot geen morfologische effecten.
Bij de dwarsdammen is in het referentieontwerp een flauw talud opgenomen (1:7 aan de benedenstroomse kant van de dam) ter plaatse van de in- en uitstroom. Dit om de hydraulische weerstand van de dwarsdammen en daarmee opstuwing te beperken.
Diepte haven
Bij de diepte van de haven is het gegeven van belang dat de laagwaterstand over 50 jaar (gebruikelijke levensduur haveninrichting) ongeveer 1 meter lager ligt dan nu. De bodem van de haven moet dan ook hierop gebaseerd zijn. De constructies zijn dan ook al berekend op deze diepte. Voor veel (teen)constructies is het kostbaar om deze later aan te passen voor een ander bodemniveau. De haven wordt aangelegd op een bodemniveau van (afgerond op 50 mm) NAP +1,50 meter.
Oeverafwerking
Het buitendijks profiel is een in talud met steenbestorting, met uitzondering van de rivierzijde van de bovenstroomste havendam, waar gekozen is voor een damwandconstructie. Deze keuze is ingegeven vanuit de beschikbare ruimte die het referentieontwerp biedt voor een profiel onder helling, alsmede vanuit kostenoogpunt. Taluds hebben een dempende invloed op golven waardoor de ligplaatsen in de haven rustiger zijn. Ook landschappelijk gezien - waar een groene inrichting de voorkeur geniet - is een talud de beste optie, mits het gecombineerd wordt met grasbekleding. Dit zal bij de nadere uitwerking afgewogen worden. De gekozen oeverafwerking heeft als voordeel dat er bij hogere waterstanden verder doorgevaren kan worden.
Inrichting dijkzone Spijk
Voor de inrichting van het buitendijks gebied worden specifieke inrichtingsmaatregelen genomen om het beeld van 'rivierdorp in het groen' en het gebruik ervan als uitloopgebied te behouden. Behoud van waarden is in het referentieontwerp gezocht door het faciliteren van de toegang (twee dijktrappen, struinpaden), de natuurlijke inrichting met een hoge belevingswaarde (bloemrijk grasland) en het toestaan van rivierdynamiek (overstroombaarheid).
Afstand tot waterkering
De overnachtingshaven wordt direct vanaf het buitentalud van de primaire waterkering aangelegd. Er is na aanleg van de overnachtingshaven aan de buitenzijde geen ruimte meer voor toekomstige dijkversterkingen. Aan de binnenzijde is de ruimte voor toekomstige versterkingen, zoals opgenomen in het profiel van vrije ruimte, niet beperkt.
Vuilstort
Uitgangspunt voor het project is dat de vuilstort in het westen van de uiterwaard wordt verwijderd. Het uit de stort vrijkomende materiaal wordt afgevoerd naar een afvalverwerker.
Locatie voor ligplaatsen (koppelverbanden, 1- en 2- kegelschepen en autoafzetsteiger)
De ligplaatsen voor kegelschepen zijn, mede vanuit het belang van externe veiligheid, westelijk in de haven gepositioneerd. De afmeervoorzieningen voor kegelschepen zijn in het referentieontwerp geprojecteerd op minimaal 1,5 scheepslengte vanaf de ingang van de haven. Deze lengte is nodig om de binnenvarende schepen voldoende afstoplengte te bieden tussen de havenmond en de afgemeerde kegelschepen. Aan de westzijde bij de 2-kegelschepen is dit niet voldoende en is rekening gehouden met een afstoplengte van 2,0 scheepslengte van de invaaropening. De koppelverbanden zijn gepostitioneerd in het oostelijke deel van de haven.
In het referentieontwerp is de autoafzetsteiger recht tegenover de haveningang geprojecteerd. Zodoende is deze steiger op het midden van het manoeuvreergebied en de haveninvaart gericht zodat een schip vlot naar de autoafzetsteiger kan draaien en afmeren.
De locatie van de invaaropening is zo gekozen dat rekening is gehouden met de nautische aanbeveling om voldoende manoeuvreergebied voor schepen beschikbaar te hebben.
Locatie radarpost
Een eerste inschatting is dat de radarpost in het referentieontwerp aan het begin van de bovenstroomse havendam komt te staan. Op die manier kunnen zowel Spijk als de Ameidsedam worden afgeschermd tegen straling, terwijl de radar wel de havenmond en de rivier in beeld kan houden. Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de beste locatie voor de radarpost, waaruit mogelijk een andere locatie naar voren kan komen. Een definitieve keuze kan pas gemaakt worden na aanleg van de hoofdconstructies van de haven. Dan kan beoordeeld worden of er ongewenste reflecties op zullen treden.
Verkeer en parkeren
Ontsluiting haven/aantakkingen op Spijksedijk
In het referentieontwerp is de haven op twee punten ontsloten voor autoverkeer. De afweging voor twee toegangen komt voort uit veiligheid (altijd toegang voor hulpdiensten), verkeersafwikkeling (niet noodzakelijk om te keren). De westelijke toegang kan, indien gewenst, met een slagboom gesloten worden. De oostelijke toegang, welke tevens aansluit op de Spijkerweg is in principe open omdat dit ook de toegang is voor campers (zie kopje parkeerplaatsen). Ruimtelijke aspecten en verkeersveiligheid zijn voor de afweging van het aantal en de locatie van de ontsluitingen van de haven van belang.
Parkeerplaatsen
Uitgangspunt voor parkeren is dat zowel voor de schippers als voor bezoekers van de schepen parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Er wordt uitgegaan van een norm van 1,5 parkeerplaatsen per ligplaats. Er wordt zoveel mogelijk uitgegaan van parkeerplaatsen langs de havenontsluitingsweg.
In het referentieontwerp wordt parallel aan de havenontsluitingsweg, aan de havenzijde een ongemarkeerde parkeerstrook van 2 meter breed aangelegd die gebruikt kan worden voor parkeren en laden/lossen van huishoudelijke goederen. Het voordeel van deze inrichting is dat er een eenduidige weginrichting wordt gerealiseerd met een rustig beeld. Deze meer informele vorm van een parkeervoorziening zal in de praktijk hetzelfde effect hebben als parkeerpockets bij de steigers, namelijk dat mensen sowieso parkeren daar waar ze moeten zijn. Aanvullend op deze parkeerstrook worden bij de westelijke en oostelijke ingang en bij de camperstandplaatsen, enkele gemarkeerde parkeerplaatsen ingericht voor bezoekers. De parkeernorm van anderhalve parkeerplaats per ligplaats wordt met deze inrichting gehaald.
Verkeersgeneratie
De nieuwe haven heeft een verkeersaantrekkende werking van circa 75 voertuigen per dag (gelijk het aantal parkeerplaatsen - dit is anderhalf keer het aantal ligplaatsen). Op de erftoegangsweg Spijksedijk is in principe een capaciteit van 6.000 voertuigen per etmaal beschikbaar. Er is naar verwachting voldoende capaciteit op de Spijksedijk aanwezig.
De ontwikkeling zorgt voor een toename van het aantal aansluitingen op de Spijksedijk. Door op- en afritten goed vorm te geven, kunnen deze verkeersremmende werking hebben, wat een gewenst effect is.
In de aanlegfase wordt het drukker op de Spijksedijk vanwege bouwverkeer. Dit kan tijdelijk leiden tot nadelige effecten op de bereikbaarheid van omliggende woningen en bedrijven. Daarnaast kan de aanwezigheid van extra vrachtverkeer in de uitvoeringsfase tijdelijk leiden tot een toename van onveilige verkeerssituaties op de Spijksedijk. Deze nadelige effecten zijn naar verwachting beperkt, omdat de aan- en afvoer van grond en materieel slechts voor een klein deel zal plaatsvinden over de Spijksedijk. Het merendeel van de te ontgraven grond zal over water vervoerd worden.
Op de locatie De Nootenboom is een groot deel van de natuurcompensatie voorzien. Voor de inrichting en het beheer van de locatie is een inrichtings- en beheersplan opgesteld, dat is opgenomen als bijlage bij de notitie ADC Overnachtingshaven Lobith (zie Bijlage 40). In deze paragraaf is samenvatting gegeven van het inrichtings- en beheersplan.
Compensatie natuurwaarden
In het gebied worden de volgende natuurwaarden gerealiseerd:
Overwegingen die ten grondslag liggen aan het inrichtingsplan
Aan de genoemde natuurwaarden liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
Te realiseren oppervlaktes van de natuurdoelen
In de inrichting is de compensatiebehoefte voor de doeltypen Kruiden- en faunarijk grasland/ Ruigteveld, Zachthoutooibos en Plas (met bomen op oever) vanuit de Beijenwaard volledig gerealiseerd.
Aansluiten op (ontwikkeling van) het omringende gebied
Aangesloten wordt op bestaande natuur zoals de laagte met wilgen, (oevers van) waterplas het Nieuwe Gat, de oude Rijnstrang met wilgenbos, de laagte met rietmoeras ten zuiden aansluitend aan het plangebied en de voorgenomen natuurontwikkeling van St. Twickel ten zuiden van het plangebied. De te ontwikkelen natuurwaarden vormen zo onderdeel van een groter geheel.
Keur Waterschap
In het inrichtingsplan is rekening gehouden met de buitenbeschermingszone van de regionale waterkering van de Liemerse Overlaat. In de buitenbeschermingszone, tot 50 m uit de teen van de dijk, mag geen afgraving plaatsvinden. Voor ontwikkeling van het zachthoutooibos wordt het maaiveld verlaagd om een optimale uitgangssituatie te creëren. Het zachthoutooibos blijft daarom op minimaal 50 m afstand uit de teen van de dijk.
Gronden St. Twickel
In de Kleine Gelderse Waard (ten zuiden van het plangebied) vindt natuurontwikkeling plaats door reliëfvolgend te ontkleien, voornamelijk ten behoeve van herstel van rietmoeras. Het is wenselijk de inrichting van de gebieden op elkaar aan te laten sluiten. In dit ontwerp sluit het doeltype Plas (met bomen op oever) aan op een te ontgraven perceel van St. Twickel. De verlaging van het maaiveld ten behoeve van de ntwikkeling van doeltype Zachthoutooibos sluit ook aan op dit perceel.
Cultuurhistorie
In het inrichtingsplan is rekening gehouden met aspect cultuurhistorie. Op oude kaarten is te zien hoe het wiel het Nieuwe Gat ontstaan is en dat er eerder een verbinding was tussen het Nieuwe Gat en de Noordstrang (oude Rijnstrang). Te zien is dat deze verbinding in de tijd steeds verder verlandt. Op onder andere de kaart van 1867 is een rabattenstructuur te zien. In de huidige situatie is nog een laagte begroeid met wilgen aanwezig. De nieuwe waterplas volgt globaal de vorm van de eerdere verbinding tussen het wiel en de Noordstrang. Het wiel en de nieuwe waterplas worden niet aangetakt, dit om het wiel in zijn herkenbare vorm in stand te houden. De gehele vorm van de inrichting geeft de richting van de dijkdoorbraak en ontstaansgeschiedenis van het wiel aan. Het water en zachthoutooibos vormen een soort punt in noordoostelijke richting, wat de historische gebeurtenissen door het riviergeweld accentueert.
Zicht op het natuurgebied en de omgeving
Het noordelijke deel van het plangebied en de oostrand bestaan uit grasland en ruigte. Vanaf het huis en erf van De Nootenboom blijft vrij uitzicht richting het oosten over de graslanden heen bestaan. Door het grasland loopt het bestaande kavelpad dat ook gevolgd wordt door de wandelroute Gangen-door-Rijnstrangen, een struinroute voor wandelaars zonder honden. Vanaf het wandelpad over de Liemerse Overlaat ontstaat een mooi uitzicht over de waterplassen met ooibos en wellicht zijn beveractiviteiten van een afstand waar te nemen.
De route van het extensief gebruikte struinpad loopt langs het plangebied over de dijk en door het plangebied over het kavelpad. Het kavelpad bevindt zich in de luwte van het nieuwe ooibos, wandelaars lopen hier als het ware langs de nieuwe bosrand. Vanwege zijn hoge ligging in het landschap is vanaf de Liemerse Overlaat de omringende omgeving goed te overzien en te beleven. Onder andere zijn de kerktorens van Oud-Zevenaar, Aerdt, Herwen en Hoog-Elten waarneembaar. Deze locatie vormt zo een uniek uitzichtpunt. Met de inrichting is rekening gehouden met dit unieke uitzichtpunt. Het zachthoutooibos wordt zo gesitueerd dat vanaf de Liemerse Overlaat de kerken te zien zijn. Op een bepaald punt op de Liemerse Overlaat kan men over het Nieuwe Gat heen kijken, richting het dorpje Aerdt.
Ecologische aspecten
Het plangebied grenst aan natuurgebieden met veel open water en rietmoeras. Natuurontwikkeling in het plangebied draagt bij aan uitbreiding van de bijzondere natuur in de Rijnstrangen. Het plangebied grenst aan de westzijde aan de Noordstrang met wilgenbos. Het plangebied grenst aan en ligt ten noorden van de Kleine Gelderse Waard. In deze waard vindt natuurontwikkeling plaats door reliëfvolgend te ontkleien, voornamelijk ten behoeve van herstel van rietmoeras. De voorgestelde inrichting met water, wilgenbos en bomen op de oevers van de plas voldoet aan de te compenseren soorten onder andere bever, bittervoorn en poelkikker. De te ontwikkelen natuurdoelen sluiten hierop aan en vormen samen met de bestaande natuurwaarden een groter geheel.
Inrichtingsmaatregelen
Aan de hand van de analyse van de huidige terreinomstandigheden en de omgevingseisen van de te ontwikkelen natuur- en habitattypen is bepaald welke inrichtingsmaatregelen uitgevoerd dienen te worden om de gewenste natuur- en habitattypen te realiseren. De volgende maatregelen worden uitgevoerd:
In figuur 2.6 is aangegeven hoe de inrichting eruit komt te zien. Met de nieuwe inrichting worden niet alleen habitattypen en vegetatietypen gecompenseerd. Het gebied wordt zo ingericht en beheerd, dat deze ook geschikt wordt voor te compenseren diersoorten.
Figuur 2.6 Inrichting te ontwikkelen natuurwaarden locatie De Nootenboom (bron: inrichtingsplan en beheerplan locatie d'n Nooteboom, Van der Molen Groenconsult, augustus 2015)
Hierna worden de inrichtingsmaatregelen kort beschreven.
Ad 1 Verlagen maaiveld tbv. ontwikkeling zachthoutooibos
Voor de ontwikkeling van zachthoutooibos worden de terreinomstandigheden geschikt gemaakt door middel van maaiveldverlaging. Door maaiveldverlaging komt het grondwater dichter onder het maaiveld te staan, waardoor een voldoende vochtige tot natte uitgangssituatie ontstaat voor ontwikkeling van zachthoutooibos. De oppervlakte van het nieuwe ooibos bedraagt 20.800 m², er wordt circa 14.500 m3 ontgraven.
Ad 2 Afgraven ten behoeve van de plas
Een deel van het terrein wordt afgegraven ten behoeve van de ontwikkeling van een permanent watervoerende plas. De oppervlakte van de nieuwe plas bedraagt 0,88 ha. De plas sluit aan op een laagte in de voorgenomen natuurontwikkeling van St. Twickel. De oevers hebben een flauw talud van 1:10, met uitzondering van de noordzijde waar een talud van 1:3 wordt aangehouden om een steilere overgang van de diepere plas naar het ooibos te creëren ten behoeve van de bever. De plas grenst aan de noordzijde aan de bestaande laagte met wilgen. De huidige oever van de laagte blijft over een breedte van 1 meter intact.
Ad 3 Afgraven ten behoeve van herstel wiel
Het bestaande wiel wordt op twee plekken uitgebreid ten behoeve van het cultuurhistorisch herstel ervan. De oppervlakte van de beide plas-uitbreidingen bedraagt in totaal circa 2.200 m2. De oevers
hebben een talud van 1:3.
Ad 4 Inzaaien deel voormalige akker met gras-kruidenmengsel
Een deel van de voormalige akker (tussen het bestaande kavelpad en het nieuwe ooibos) wordt ingezaaid met een gras-kruidenmengsel dat geschikt is voor het doeltype kruiden- en faunarijk
grasland/ruigteveld. Dit wordt beheerd als hooiland ten behoeve van de kwartelkoning. Het gaat om een oppervlakte van circa 0,5 ha.
Ad 5 Verwijderen oude rasters
Een oud raster dat door het wiel heen loopt wordt verwijderd. Het raster heeft namelijk geen functie voor het beheer van het plangebied. De lengte van het te verwijderen oude raster is circa 125 m.
Ad 6 Plaatsen permanent informatiepaneel
In het plangebied wordt een permanent informatiepaneel geplaatst.
Beheersplan
Om de natuurdoelen kruiden- en faunarijk grasland/ruigteveld, zachthoutooibos en zoete plas
(met bomen op de oever) te realiseren en in stand te houden, dienen de volgende beheermaatregelen ingezet te worden:
Ad 1 Maaien en afvoeren
Ontwikkeling en instandhouding van het natuurdoeltype kruiden- en faunarijk grasland/ruigteveld is goed mogelijk in het plangebied. Het beheer van de graslanden wordt specifiek afgestemd op de kwartelkoning. De uitgangssituatie in het plangebied bestaat uit bemeste graslanden. Door het jaarlijks maaien en afvoeren van de vegetatie vindt verschraling plaats en worden structuurrijke
hooilanden gecreëerd, geschikt als broedhabitat voor de kwartelkoning. Het maaien en afvoeren van de vegetatie zal één maal per jaar plaatsvinden aan het einde van augustus. Verwacht wordt dat de ruim 4 ha grasland in het plangebied ruimte kan bieden aan 1 à 2 broedparen.
Ad 2 Niets-doen beheer ten behoeve van zachthoutooibos en plas
Na het uitvoeren van de inrichtingsmaatregelen zullen het zachthoutooibos en de oevers van de plas snel begroeid raken met grassen en kruiden, struiken en bomen (voornamelijk wilgen). Deze natuurontwikkeling kan zonder verdere actieve beheermaatregelen plaatsvinden.
Onderdeel van de ontwikkeling is de realisatie van een nieuw fietspad tussen de Duitse grens bij Spijk en Tolkamer. Dit fietspad - grotendeels gelegen binnen het bestaande wegprofiel - zorgt voor een positief effect voor recreatie en toerisme en voor de verkeersveiligheid voor fietsverkeer vanuit het dorp Spijk. Het fietspad ligt aan de zuidzijde (buitendijkse zijde) van de dijk langs de haven (zie impressieprofiel in figuur 2.7). Het fietspad is 2,5 meter breed en van de rijbaan gescheiden door een groene berm van minimaal 1,0 meter breed.
Figuur 2.7 Profielschets (impressie) fietspad op kruin Spijkse dijk
Het fietspad - voorzover gelegen binnen de grens van het referentieontwerp van de locatie Spijk - wordt gelijktijdig aangelegd met de werkzaamheden voor de overnachtingshaven. Het gedeelte van het fietspad dat buiten de grens van het referentieontwerp ligt wordt binnen de planperiode van dit inpassingsplan (10 jaar) gerealiseerd, zo mogelijk in het kader van de uitvoering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (dijkverzwaring). De ruimtelijke reservering is opgenomen in het inpassingsplan door middel van een passende verkeersbestemming.
Uit het MER blijkt een voorkeur voor een zo compact mogelijke haven met kansen voor recreatieve/natuurlijke inrichting daar om heen. Bij een compacte haven zijn eveneens meer kansen voor hergebruik van (toepasbare) grond binnen het plangebied.
De dijk is een kenmerkende en tevens historische structuur in het gebied en dient vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit daarom als eigen entiteit herkenbaar te blijven. Behoud van kenmerken is voor zowel het gebruik (heldere routing voor auto en fietser/ wandelaar op de kruin) als voor het beeld (samenhangende groene inrichting met grastaluds) uitgangspunt.
Dit gebied krijgt ook een functie in de compensatie van natuurwaarden, zie de notitie ADC Overnachtingshaven Lobith (Bijlage 40). In dit gebied wordt ingezet op compensatie van habitattype stroomdalgrasland. Hiervoor wordt een aantal inrichtingsmaatregelen getroffen die ervoor zorgen dat het gebied voor dit habitattype geschikt wordt. Deze maatregelen zijn nader omschreven in de genoemde notitie.
Voor de inrichting van het buitendijks gebied worden specifieke inrichtingsmaatregelen genomen om het beeld van 'rivierdorp in het groen' te behouden en het gebruik ervan als uitloopgebied te ontwikkelen. Behoud van waarden is gezocht door het faciliteren van de toegang (twee dijktrappen, struinpaden), het natuurlijk inrichten met een hoge belevingswaarde (bloemrijk grasland) en het toestaan van rivierdynamiek (overstroombaarheid). Vanwege opstuwingseffecten is de aanwezigheid van opgaande begroeiing uitgesloten.
In het referentieontwerp is in het uitloopgebied bij Spijk ruimte gereserveerd voor camperplaatsen. Deze zullen worden gerealiseerd in de bocht van de oostelijke havendam aan de zijde van de rivier. Door de ligging op hoogte van de havendam zijn de camperplaatsen vrijwel het gehele jaar gevrijwaard van overstroming. De camperplaatsen worden gesitueerd aan de zuidzijde van de oostelijke ontsluitingsweg. Het geheel wordt in samenhang ontworpen met de radarpost en een rustpunt aan het ommetje vanuit Spijk. De camperplaatsen worden uitgevoerd in verstevigd gras (of grasbetonsteen).
Vanuit ruimtelijke kwaliteit is het wenselijk de natuurlijke dynamiek van de rivier zo veel mogelijk te behouden. Het kenmerkende beeld van kribben met daartussen strandjes en enige kruidenvegetatie is bij de oever van het uitloopgebied daarom zoveel mogelijk behouden.
Het Rijk legt overnachtingshavens en -plaatsen aan ten behoeve van:
Openbare veiligheid
Het niet ter beschikking stellen van voldoende overnachtingsplaatsen tast de veiligheid van het scheepvaartverkeer in belangrijke mate aan, en leidt - gezien de grote hoeveelheid gevaarlijke stoffen die over de vaarwegen worden vervoerd - onvermijdelijk tot aantasting van de openbare veiligheid. Op de rivier varen schepen met brandbare stoffen, giftige stoffen en ontplofbare stoffen. Voorbeelden van stoffen die regelmatig worden vervoerd zijn benzine, aardgas, lpg en producten uit de chemische industrie
Doordat er onvoldoende ligplaatsen zijn voor schippers, gaan schepen op de rivier voor anker om te voldoen aan de wettelijk voorgeschreven vaar- en rusttijden. Voor anker gaan op de rivier is volgens de geldende regelgeving verboden, maar wordt momenteel op een aantal plekken op de rivier noodgedwongen gedoogd. Schepen die op de rivier voor anker gaan leveren een gevaar voor de openbare veiligheid. Door langsvarende schepen kunnen de ankers van schepen gaan krabben (loslaten) waardoor aanvaringen kunnen ontstaan en daarmee samenhangend brand- en explosiegevaar ontstaat en het gevaar van vrijkomen van giftige stoffen.
Menselijke gezondheid
Omdat er op het traject te weinig overnachtingsplaatsen zijn, is er het risico op aanvaringen ten gevolge van op de rivier ankerende schepen en daarmee het risico op brand- en explosiegevaar en het vrijkomen van giftige, carcinogene of toxische stoffen. Hierdoor kan letsel ontstaan en kunnen dodelijke slachtoffers vallen.De realisatie van een overnachtingshaven ter hoogte van Lobith is ook nodig met het oog op de menselijke gezondheid.
Al met al zijn zowel de openbare veiligheid als de menselijke gezondheid in de omgeving van de
vaarweg in het geding. Dit gevaar wordt met het toenemen van de intensiteiten op de rivier alleen maar groter.
Wet- en regelgeving
Diverse wetten en regels maken het noodzakelijk om een veilige en vlotte scheepvaart op het hoofdvaarwegennet te bevorderen. De Binnenvaartwet bepaalt dat een schipper op gezette tijden rust moet nemen. De dag- en semi-continuvaart met beperkte bezetting vaart daarom niet 's nachts. Als er geen overnachtingshavens zijn of als ze vol liggen, dan gaan deze schepen op de rivier voor anker. Dit is echter een beperking voor een veilige en vlotte scheepvaart en daarmee niet wenselijk.
Langsvarende schepen zorgen voor een continue geluidsbelasting en beweging die de rust van de schippers niet ten goede komt. Bovendien kan het anker van de stilliggende schepen als gevolg van passerende schepen los raken ('gaan krabben'), waardoor het schip enkele tientallen tot honderden meters stroomafwaarts kan worden gevoerd. In het ernstigste geval is er een aanvaring met andere schepen die voor anker liggen of met de passerende scheepvaart. Daardoor moeten schepen die ankerliggers passeren vaart minderen. Dit is vastgelegd in het Rijnvaartpolitiereglement.
In elk geval is naleving van de rusttijden niet waarschijnlijk wanneer schippers eerder moeten stoppen met varen dan toegestaan, omdat men niet binnen de toegestane vaartijd de volgende overnachtingshaven kan bereiken. Daarom heeft de Rijksoverheid tot taak om in het vaarwegennet om de 30 km overnachtingshavens/plaatsen aan te bieden, zodat steeds binnen circa twee uur vaartijd een overnachtingsplaats kan worden bereikt. Dit is beschreven in het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (BPRW).
De ligging van de havens is afhankelijk van de lokale behoefte en de huidige en toekomstige verkeersintensiteit. Om een veilige en vlotte scheepvaart op het hoofdvaarwegennet te bevorderen, is het beleid erop gericht voldoende ligplaatsen te realiseren langs de hoofdvaarwegen. Dit is vastgelegd in de Nota Mobiliteit die integraal is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011). Dankzij overnachtingshavens hoeven schepen niet langer op de rivier voor anker te gaan, wat de veiligheid verbetert. In het Ligplaatsenbeleidsplan van Rijkswaterstaat Oost-Nederland (2008) is opgenomen dat het beperken en/of verbieden van het ankeren op de rivier bijdraagt aan de veiligheid op en de snelwegfunctie van de rivier. In het Rijnvaartpolitiereglement is sinds 1 april 2007 een integraal ligplaatsverbod opgenomen. Wel is, in overleg met Koninklijke Schuttevaer, de belangenvereniging voor de beroepsbinnenvaart, besloten het gebruik van een beperkt aantal ankerplaatsen benedenstrooms bij de locatie Tuindorp toe te staan totdat er voldoende ligplaatsen in overnachtingshavens beschikbaar zijn.
Overnachtingshavens
In de loop der tijd zijn op verschillende plaatsen langs de Waal overnachtingshavens gerealiseerd: bij Haaften, IJzendoorn en Lobith. De afstand tussen IJzendoorn en Lobith is te groot (44 km) om te voldoen aan het BPRW. Daarom is het voornemen om op termijn nabij Weurt, op ongeveer 20 kilometer van IJzendoorn, ook een overnachtingshaven te realiseren. Lobith ligt op ongeveer 24 kilometer van Weurt. Deze onderlinge afstand voldoet aan het BPRW. De geplande overnachtingshavens in Duitsland (Niedermörmter en Ossenberg) liggen op respectievelijk 26 en 57 kilometer varen van Lobith.
Ligplaatsbehoefte
De Boven-Rijn en Waal behoren tot de drukst bevaren vaarwegen in Nederland. Bij Lobith passeren jaarlijks ongeveer 140.000 schepen de grens met Duitsland. Het Rijk heeft de Boven-Rijn en de Waal in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte dan ook aangewezen als hoofdtransportas.
De bestaande overnachtingshaven bij Lobith (Overnachtingshaven Tuindorp) biedt ruimte aan circa 23 schepen. In de huidige situatie is deze haven echter niet geschikt voor schepen groter dan 85 meter. In 2013 is onderzoek gedaan naar de ligplaatsbehoefte bij Lobith (zie bijlage 38). Bij het bepalen van de ligplaatsbehoefte is gebruik gemaakt van de economische groeiscenario's die zijn opgesteld door het Centraal Planbureau. In het Global Economy-scenario is de toekomstige behoefte berekend op 75 ligplaatsen in 2040. De scope van project Overnachtingshaven Lobith is bepaald op circa 70 ligplaatsen. Na modernisering van Overnachtingshaven Tuindorp is er ruimte voor 18 ligplaatsen voor schepen tot 110 meter. De nieuwe Overnachtingshaven Spijk biedt ruimte aan circa 50 ligplaatsen voor schepen groter dan 110 meter. De uitbreiding van het aantal ligplaatsen is gebaseerd op de ligplaatsbehoefte in 2040. Een belangrijke factor bij de berekening van de toekomstige ligplaatsbehoefte zijn de verkeersprognoses. Bij de berekening van de verkeersprognoses in het onderzoek uit 2013 is gebruik gemaakt van verkeerscijfers uit het jaar 2012.
Voor de besluitvorming over het inpassingsplan voor het project Overnachtingshaven Lobith zijn de meest actuele cijfers van het aantal scheepvaartbewegingen bij Lobith bekeken. Het aantal scheepvaartpassages in 2013, 2014 en 2015 blijft iets achter bij de verkeersprognoses uit het onderzoek naar de ligplaatsbehoefte. Aangezien het gaat om een investering voor de lange termijn, geven de cijfers echter geen aanleiding om te kiezen voor een ander economisch groeiscenario noch voor aanpassing van de scope van het project Overnachtingshaven Lobith. Overigens blijkt dat het ruimtebeslag en de inrichting van de overnachtingshaven in Spijk niet wezenlijk kunnen veranderen wanneer bijvoorbeeld een steiger (zes ligplaatsen) minder zou worden gerealiseerd. In het ontwerp moet namelijk rekening worden gehouden met verschillende typen schepen, verschillen in maatvoering en in type lading. Daarnaast is het van belang dat de havens ook een belangrijke functie hebben als uitwijkhaven in geval van stremmingen op de rivier, bijvoorbeeld als gevolg van hoogwater, calamiteiten of werkzaamheden.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond. In paragraaf 3.2 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van de diverse overheden. Vervolgens wordt in paragraaf 3.3 verslag gedaan van de resultaten uit het MER. In paragraaf 3.4 wordt de economische uitvoerbaarheid aangetoond. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 ingegaan op de handhavingsaspecten van dit inpassingsplan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve Rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven.
Het Rijk kiest voor een inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. De voor het inpassingsplan relevante belangen zijn:
verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
De bovengenoemde belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Betere benutting van het bestaande mobiliteitssysteem van vaarwegen
Specifiek voor dit inpassingsplan is relevant dat het Rijk het gebruik van de hoofdvaarwegen wil optimaliseren zodat de capaciteit maximaal kan worden gebruikt en om de noodzakelijke betrouwbaarheid te kunnen bieden.
Door decentraal prioriteit te geven aan watergerelateerde bedrijven op bedrijventerreinen met binnenhavens kan de potentie van de binnenvaart maximaal worden benut. Voldoende wacht- en overnachtingsplaatsen voor de belangrijkste (vaar)wegen zijn daarbij van belang.
Gebiedsgericht beleid (MIRT-gebiedsagenda's)
Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Daarom is samenwerking op deze nationale opgaven van groot belang. De samenhang tussen nationale en decentrale opgaven en de aanpak hierbij is door het Rijk samen met decentrale overheden vormgegeven in de MIRT-gebiedsagenda's. Het project 'Overnachtingshaven Lobith' is specifiek opgenomen op de gebiedsagenda voor de regio 'Oost Nederland'.
Conclusie voor het inpassingsplan
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. |
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER ladder) die is vastgelegd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Conclusie voor het inpassingsplan
De aanleg van een overnachtingshaven is geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 en artikel 1.1.1. lid 1 Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde. |
Beleidslijn grote rivieren (2006)
Deze beleidslijn bevat een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid – vanuit rivierkundig én ruimtelijk oogpunt - van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. Het uitgangspunt van de beleidslijn grote rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden. Tevens geldt dat het bieden van mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen, binnen de randvoorwaarden die de veiligheid stelt, van belang is voor het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierbed. Voor de beleidslijn grote rivieren gelden twee concrete doelstellingen:
Conclusie voor het inpassingsplan
In het kader van de MIRT 'Overnachtingshaven Lobith' zijn de belangen vanuit rivierkundig én ruimtelijk oogpunt onderzocht. Door de realisatie van de overnachtingshaven Tuindorp wordt de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit behouden. Met het plan wordt daarnaast geen ontwikkeling mogelijk gemaakt die rivierverruiming in de weg staat. Geconcludeerd wordt dat het plan zodoende niet in strijd is met de beleidslijn grote rivieren. |
Vijfde Deltaprogramma (2015)
In het vijfde Deltaprogramma staan definitieve voorstellen voor deltabeslissingen om de bescherming tegen overstromingen en watertekorten te verbeteren. De deltabeslissingen leiden tot een nieuwe manier van werken op drie terreinen: de waterveiligheid, de zoetwaterbeschikbaarheid en een waterrobuuste ruimtelijke inrichting.
Conclusie voor het inpassingsplan De Spijksedijk staat in het Deltaprogramma hoog op de prioriteitenlijst om versterkt te worden. Dit heeft een ruimtelijke impact. De normen zijn wel bekend, maar nog niet wettelijk geborgd. Het ontwerpinstrumentarium is bedoeld om verkenningen uit te voeren. Wel moet rekening worden gehouden met verhoging en dus verbreding van de dijk. De nieuwe overnachtingshaven Spijk moet dit niet onmogelijk maken. Dijkversterking aan de binnendijksezijde van de dijk blijft mogelijk. In het Deltaprogramma is het gebied tussen Spijk-Tolkamer en Loo (de 'Rijnstrangen') gereserveerd voor waterberging in de verdere toekomst. Over de feitelijke inzet van het Rijnstrangen-gebied als overloopgebied is nog geen besluit genomen. Dit vindt pas op termijn plaats. Daarom is de inzet van de Rijnstrangen als retentiegebied en de inrichting van dit gebied geen onderdeel van de autonome ontwikkeling voor het project Overnachtingshaven Spijk. Wel geldt de eis dat de Overnachtingshaven Spijk de toekomstige doorlaat vanuit de Beijenwaard niet onmogelijk maakt. Voor het Rijnstrangengebied wordt een pilot ontwikkelingsgericht reserveren gestart. Het waterschap gaat akkoord met deze opstuwing omdat op een andere locaties aan de waterkering een waterstandsdaling plaatsvindt. De realisatie van voorliggend plan gaat - ten opzichte van eerdere plannen - uit van een kleinere haven van circa 50 schepen in de uiterwaard bij Spijk en laat zodoende ruimte voor de uitvoering van een doorlaat voor de inzet van de Rijnstrangen als retentiegebied. Zodoende is het plan niet in strijd met de uitgangspunten uit het Deltaprogramma. |
Omgevingsvisie (2014) en Actualisatieplan Omgevingsvisie (2015)
Op 9 juli 2014 stelden provinciale staten de Omgevingsvisie vast. In de omgevingsvisie staat de volgende vraag centraal: 'hoe draagt de provincie bij aan een toekomstbestendig Gelderland?' De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Op 8 juli 2015 hebben Provinciale Staten het eerste deel van het Actualisatieplan Omgevingsvisie op het gebied van water en natuur vastgesteld. Gedeputeerde Staten zullen voor het eind van 2015 het actualisatieplan voor de overige onderdelen aan Provinciale Staten aanbieden. De Omgevingsvisie is gewijzigd op de onderdelen 'natte landnatuur', 'externe veiligheid' en 'Gelders Natuur Netwerk'. Voor deze laatstgenoemde gebieden zijn grenscorrecties doorgevoerd waardoor de kaarten van de omgevingsvisie en de omgevingsverordening volledig overeenkomen.
De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.' Uitnodigingsplanologie is sturen op doelen en kwaliteit, niet op de exacte middelen. Hieronder volgen de voor het inpassingsplan relevante beleidspassages.
Bij de omgevingsvisie behoren meerdere kaarten met een specifiek thema. Niet alle kaarten kunnen van toepassing zijn voor een bepaald gebied. Zodoende zijn hierna uitsluitend de voor het inpassingsplan relevante kaarten beschreven.
Kaart 1: Overnachtingshaven Lobith
Op kaart 1 van het actualisatieplan van de omgevingsvisie (regionaal) is zowel de bestaande overnachtingshaven 'Tuindorp' als de nieuw te ontwikkelingen overnachtingshaven bij Spijk specifiek aangeduid als 'Overnachtingshaven Lobith' zie figuur 3.1.
Figuur 3.1 Uitsnede kaart 1 Actualisatieplan Omgevingsvisie (regionaal)
In de Omgevingsvisie wordt aangegeven dat een veilige en vlotte doorstroming van het regionale scheepvaartverkeer belangrijk is. Om aan de vaar- en rusttijden te voldoen moeten schippers om de circa 30 kilometer bij een overnachtingshaven terecht kunnen. De haven bij Lobith (Tuindorp) heeft niet voldoende capaciteit. De provincie Gelderland heeft van de minister van I&M in juli 2012 de opdracht gekregen om samen met de gemeente Rijnwaarden en Rijkswaterstaat in de nabijheid van Lobith in drie zoekgebieden op zoek te gaan naar ruimte voor circa 70 ligplaatsen. De samenwerkende partijen hebben eind 2013 een voorlopige voorkeur uitgesproken voor het realiseren van de ligplaatsen in de Beijenwaard buitendijks in combinatie met het moderniseren van de bestaande overnachtingshaven in Tuindorp. De minister heeft op 3 juli 2014 deze voorkeurslocatie vastgelegd in een Voorkeursbeslissing (MIRT2) en de Tweede Kamer hierover geïnformeerd. De samenwerkende partijen leggen deze locaties planologisch vast in een door de Staten vast te stellen inpassingsplan en vragen daarbij ook de plandragende vergunningen aan.
Conclusie voor het inpassingsplan
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie 2014 en het Actualisatieplan. |
Kaart 7: Natuur
Op kaart 7 van de Omgevingsvisie en de kaart 'Natuur' bij de omgevingsverordening zijn de belangrijkste natuurdoelstellingen van de provincie weergegeven. Het plangebied ter hoogte van de overnachtingshavens Tuindorp en Spijk zijn op die kaart grotendeels aangeduid als 'Groene Ontwikkelingszone'. Enkele kleine gebieden zijn aangeduid als 'Gelders Natuurnetwerk'. De locatie de Nootenboom is aangeduid als 'Groene Ontwikkelingszone' en 'ganzenfoerageergebied'.
Figuur 3.2 en Figuur 3.3 Uitsnedes kaart 'Natuur' Omgevingsverordening
Groene Ontwikkelingszones
De Groene Ontwikkelingszone heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en in de omgeving liggende natuurgebieden.
In de Groene Ontwikkelingszone heeft de provincie de volgende doelstellingen:
Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.
De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de Groene Ontwikkelingszone ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de Groene Ontwikkelingszone.
Conclusie voor het inpassingsplan In het kader van de ontwikkeling is een ADC- notitie opgesteld (bijlage 40). Hierin is getoetst aan de ADC-criteria voor de Natuurbeschermingswet 1998, de toets ten behoeve van de Flora- en faunawet ontheffing en de toets op het natuuraspect (GNN/GO) uit de omgevingsverordening. Ook is een natuurcompensatieplan opgesteld, zie ook paragraaf 3.3.4. Hierdoor wordt nieuwe natuur aangelegd en zal de ontwikkeling per saldo worden versterkt. Daarmee draagt de ontwikkeling bij aan een substantiële versterking van de Groene Ontwikkelingszones. Het plan is daarom niet in strijd met de doelstellingen voor Groene Ontwikkelingszones. |
Gelders Natuurnetwerk
Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een Zoekgebied nieuwe natuur van 7.300 ha, voor 5.300 ha nog te realiseren nieuwe natuur. De Ecologische verbindingszones maken voor een klein gedeelte deel uit van het Gelders Natuurnetwerk.
De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte. De (nog te ontwikkelen) natuurwaarden zijn beschreven en als bijlage bij deze visie en bij de Omgevingsverordening opgenomen. Nieuwvestiging en grootschalige ingrepen zijn alleen mogelijk wanneer:
Per saldo moet elke ontwikkeling een verbetering van de kernkwaliteiten in het Gelders Natuurnetwerk opleveren. In dat saldo zijn vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang belangrijke randvoorwaarden.
Conclusie voor het inpassingsplan In het kader van de ontwikkeling is een ADC- notitie opgesteld (bijlage 40). Hierin is getoetst aan de ADC-criteria voor de Natuurbeschermingswet 1998, de toets ten behoeve van de Flora- en faunawet ontheffing en de toets op het natuuraspect (GNN/GO) uit de omgevingsverordening. Ook is een natuurcompensatieplan opgesteld, zie ook paragraaf 3.3.4. Hierdoor wordt nieuwe natuur aangelegd en de ontwikkeling per saldo versterkt. Daarmee draagt de ontwikkeling bij aan een substantiële versterking van de Groene Ontwikkelingszones. Derhalve wordt voldaan aan de doelstelling voor de verbetering van de kernkwaliteiten van het Gelders Natuurnetwerk. |
Kaart 8: Landschap
Op kaart 8 van de omgevingsvisie (Landschap) is de bestaande overnachtingshaven Tuindorp aangeduid als onderdeel van de Romeinse Limes. Beide locaties zijn gelegen in het nationale landschap (Gelderse Poort), zie figuur 3.4.
Figuur 3.4 Uitsnede kaart 8 Omgevingsvisie 2014 (Landschap)
Romeinse Limes
De ambitie van de provincie is om de Romeinse Limes te beschermen tegen ongewenste ingrepen en verder te ontwikkelen en beleefbaar te maken. Vooralsnog worden de bestaande archeologische monumenten aangewezen als onderdeel van de Limes-zone, samen met de overige terreinen van de Archeologische Monumenten Kaart die onderdeel uitmaken van de Limes. Voor de gebieden die deze monumenten en terreinen met elkaar verbinden (de zogenaamde Limes-zone) worden regels opgesteld die het werelderfgoed duurzaam beschermen. Dit wil zeggen dat ontwikkelingen alleen mogelijk zijn als deze de aanwezige kernkwaliteiten niet aantasten.
De provincie neemt haar verantwoordelijkheid bij eigen projecten zoals provinciale wegen, gebiedsontwikkeling en eigen inpassingsplannen door hierbij voorbeeldig met het erfgoed om te gaan. Dit doet de provincie ook bij het verlenen van vergunningen voor ontgrondingen.
Conclusie voor het inpassingsplan De locatie Tuindorp is gelegen in de Romeinse Limes. Uit het MER blijkt dat in en om het plangebied geen kernkwaliteiten van de Limes aanwezig zijn. In het inpassingsplan zijn daarom geen specifieke regels opgenomen ter bescherming van het werelderfgoed. |
Nationale Landschappen
De provincie wil samen met haar partners ook door ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de Nationale landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten. De provincie beschermt de kernkwaliteiten van de Nationale landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit. Nieuwe bestemmingen zijn mogelijk als deze de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden of versterken.
Conclusie voor het inpassingsplan De gevolgen van het project op landschap zijn in het MER onderzocht en omschreven. Voor de locatie Tuindorp geldt dat effecten nauwelijks aanwezig zijn. Voor de locatie Spijk geldt dat door de aanleg van de overnachtingshaven sprake zal zijn van verlies aan landschappelijke waarden. De maatschappelijke belangen verbonden aan de aanleg van de overnachtingshaven maken dit echter aanvaardbaar. Hierbij is van belang dat de locatiekeuze en inrichting volgens een zorgvuldig proces tot stand is gekomen, waarbij de landschappelijke belangen zijn onderzocht en afgewogen. |
Omgevingsverordening (2014)
Provinciale Staten hebben 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld. Een eerste actualisatie van de Omgevingsverordening over water en natuur is op 8 juli 2015 gedeeltelijk vastgesteld. Deze actualisatie is opgenomen en verwerkt in de tekst en kaarten van de Omgevingsverordening in de versie van juli 2015. In de Omgevingsverordening staan de regels die horen bij de Omgevingsvisie. Voor het inpassingsplan is toetsing aan de navolgende artikelen van belang. Per artikel vindt een afzonderlijke toetsing plaats. Artikelen die niet van toepassing zijn op het inpassingsplan zijn achterwege gelaten.
2.7.1 Beschermingsregime Gelders Natuurnetwerk (GNN)
Artikel 2.7.1.1 Beschermingsregime GNN
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt, tenzij:
Conclusie voor het inpassingsplan ad. a. Alternatieve locaties voor de overnachtingshaven zijn onderzocht. Hieruit komt de locatie Spijk in combinatie met Tuindorp als meest geschikte locatie naar voren. ad. b. Zoals is aangetoond is er sprake van een groot openbaar belang. De overnachtingshaven is noodzakelijk om de veiligheid van de scheepvaart te borgen. Er is wettelijk bepaald dat schippers op gezette tijden rust moeten nemen. Overnachtingshavens zijn hierdoor noodzakelijk. ad. c. Uit het MER blijkt dat de negatieve effecten zoveel mogelijk beperkt worden. ad. d. Ten gevolge van de ontwikkeling vindt compensatie plaats als gevolg van de effecten op de kernkwaliteit van het gebied. Deze compensatie is gedeeltelijk geborgd in het inpassingsplan. Voor het overige is de compensatie geborgd in de vergunning die in het kader van de Natuurbeschermingswet voor de Stadswaard is afgegeven. |
Compensatie als bedoeld in het eerste en tweede lid:
Conclusie voor het inpassingsplan Om de effecten van de nieuwe overnachtingshaven volledig te kunnen compenseren worden er op verschillende locaties in de omgeving maatregelen uitgevoerd, te weten: 1. de Nootenboom (nabij Oude Zevenaarsedijk); 2. Stadswaard (Ooijpolder); 3. Beijenwaard (binnen projectgebied overnachtingshaven Spijk); De beoogde locaties zijn aangewezen op basis van de ADC toets. ad. 1 De compensatie bij de Nootenboom wordt op 3 manieren geborgd. Om te garanderen dat de locatie geen ander gebruik krijgt dan natuur, wordt de agrarische bestemming van de locatie Nootenboom gelijktijdig omgezet naar Natuur. Gedeputeerde staten zullen conform de toelichting in de Omgevingsverordening het gebied toevoegen aan het GNN. In het provinciaal inpassingsplan is daarnaast een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de locatie De Nootenboom voorafgaand aan de realisatie van de overnachtingshaven in de Beijenwaard moet zijn ingericht. Er mag geen andere natuur worden gerealiseerd dan voortvloeiend uit de compensatieverplichting is aangegeven. ad. 2. De Stadswaard is een provinciaal project in de Ooijpolder bij Nijmegen en bestaat onder meer uit het realiseren van een eenzijdig aangetakte nevengeul. De Stadswaard ligt op ongeveer 17 kilometer van de Beijenwaard en valt binnen de begrenzing van het GNN en Natura 2000-gebied Rijntakken. De Rijntakken is hier aangewezen als zowel Habitat- als Vogelrichtlijngebied. Binnen de eenzijdig aangetakte nevengeul is 1,33 hectare extra Slikkige oever gepland om het verlies aan oppervlakte van habitattype Slikkige oever ten gevolge van de overnachtingshaven bij Lobith te compenseren. Het gaat hier om een compensatie voor de Natuurbeschermingswet en niet voor GNN/GO. De Stadswaard is een provinciaal project en is reeds in het bezit van een Natuurbeschermingswetvergunning. In deze vergunning wordt eveneens aangegeven dat 1,33 hectare van de Slikkige oever wordt ingezet als compensatie van verlies van Slikkige oever bij het project Overnachtingshaven Lobith. Hiermee is de compensatie reeds geborgd. ad. 3 Aan de oostzijde van de te realiseren overnachtingshaven Spijk blijft een groene zone over. Het gebied ligt momenteel grotendeels binnen het GO en langs de rivier in het GNN. De Beijenwaard is geheel aangewezen als Natura 2000-gebied Rijntakken. Op deze locatie is het Natura 2000-gebied Rijntakken aangewezen als Habitat- en Vogelrichtlijngebied. In het gebied wordt vooral ingezet op compensatie van Stroomdalgrasland. Doordat de realisatie van Stroomdalgrasland pas kan plaatsvinden nadat de haven is aangelegd, wordt gestreefd naar een forse plus ten opzichte van het nu in plan gebied aanwezige oppervlak Stroomdalgrasland. De gronden zijn in het provinciale inpassingsplan bestemd voor Natuur. Daarnaast is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, dat het gebied moet zijn ingericht voordat de haven in gebruik genomen wordt. |
De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het aangetaste areaal waarbij een toeslag op de omvang van het aangetaste areaal wordt berekend, zowel in oppervlak, als in budget, te onderscheiden in de categorieën:
Conclusie voor het inpassingsplan De omvang van de compensatie is bepaald en nader uitgewerkt in de ADC notitie (bijlage 40). |
Indien fysieke compensatie aantoonbaar niet, of niet volledig mogelijk is, wordt een financiële compensatie bepaald aan de hand van:
Conclusie voor het inpassingsplan De fysieke compensatie is volledig mogelijk waardoor een financiële compensatie niet noodzakelijk is. |
Artikel 2.7.1.3 Compensatieplan
Conclusie voor het inpassingsplan Het compensatieplan voldoet aan deze voorwaarden. |
2.7.2 Beschermingsregime Groene Ontwikkelingszone (GO)
Artikel 2.7.2.1 Beschermingsregime GO
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, tenzij:
Conclusie voor het inpassingsplan ad. a. Alternatieve locaties voor de overnachtingshaven zijn onderzocht. Hieruit komt de locatie Spijk in combinatie met de bestaande haven bij Tuindorp als meest geschikte locatie naar voren. ad. b. Zoals is aangetoond is er sprake van een groot openbaar belang. De overnachtingshaven is noodzakelijk om de veiligheid van de scheepvaart te borgen. Er is wettelijk bepaald dat schippers op gezette tijden rust moeten nemen. Overnachtingshavens zijn hierdoor noodzakelijk. ad. c. Uit het MER blijkt dat de negatieve effecten op de genoemde punten zoveel mogelijk beperkt worden. ad. d. Ten gevolge van de ontwikkeling vindt compensatie plaats als gevolg van de effecten op de kernkwaliteit van het gebied (zie de ADC-notitie, bijlage 40). Deze compensatie is geborgd in het inpassingsplan. |
Artikel 2.7.2.3 Het vellen van een houtopstand
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO wordt een functie, ten behoeve waarvan een houtopstand als bedoeld in de Boswet dient te worden verwijderd, anders dan in het kader van de normale bosexploitatie, slechts mogelijk gemaakt indien wordt voorzien in een extra compensatie voor het areaal bos dat verloren gaat. Zowel de bomen bij Tuindorp als bij Spijk vallen binnen de bebouwde komgrens inzake de Boswet zoals deze is vastgesteld door gemeente Rijnwaarden. Daardoor is op deze locaties niet de Boswet, maar de gemeentelijke bomenverordening van toepassing. In de gemeentelijke bomenverordening zijn waardevolle bomen aangewezen die niet zonder vergunning gekapt mogen worden. De bomenlijst bij de bomenverordening van gemeente Rijnwaarden bevat echter alleen grote, oude of opvallende individuele bomen die om die reden bepalend zijn voor het beeld van de omgeving. Deze bomen zijn niet aanwezig binnen het plangebied van de overnachtingshaven Tuindorp en Spijk.
Conclusie voor het inpassingsplan Er is geen sprake van een compensatieplicht op grond van dit artikel uit de verordening, omdat op het gebied de Boswet niet van toepassing is. |
Deze leden werken de compensatie van het vellen van houtopstanden als bedoeld in het eerste lid verder uit. Dit behoeft voor dit inpassingsplan geen bespreking, aangezien de Boswet en deze compensatieverplichting niet van toepassing is.
2.7.4 Bescherming landschap
Artikel 2.7.4.2 Nationaal landschap
Conclusie voor het inpassingsplan
De beoogde ontwikkeling vindt plaats binnen de GO en het GNN. Derhalve kan toetsing aan dit artikel achterwege blijven. |
2.7.6 Romeinse Limes
Artikel 2.7.6.1 Aanwijzing en begrenzing Romeinse Limes
Conclusie voor het inpassingsplan
Het gedeelte ter plaatse van de bestaande overnachtingshaven Tuindorp is gelegen binnen de Romeinse Limes. Toetsing aan dit artikel is derhalve relevant. |
Artikel 2.7.6.3 Bescherming Romeinse Limes
Conclusie voor het inpassingsplan ad 1. Uit het MER blijkt dat de herontwikkeling van de overnachtingshaven Tuindorp niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes. ad 2. In zowel het MER als het inpassingsplan is een beschrijving opgenomen van de cultuurhistorische waarden van het gebied, zie paragraaf 3.3.10. ad 3. Gelet op het feit dat in en om het plangebied geen kernkwaliteiten van de Limes aanwezig. zijn, zijn nadere planregels niet noodzakelijk. Wel wordt in verband met overige archeologische verwachtingswaarden een dubbelbestemming opgenomen. ad 4. De beschrijving van de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn meegenomen in het plan. |
Strategisch Uitvoeringsprogramma Logistiek en Goederenvervoer 2012-2015 (2012)
Dit programma vormt de basis voor het inspelen op economische kansen binnen de logistieke sector. De geformuleerde keuzes moeten ervoor zorgen dat duidelijk is waar de provincie op inzet, welke rol de provincie invult en geven richting aan de projecten die als onderdeel van dit programma worden ondersteund. Het programma heeft daarmee tot doel om de logistiek als economische sector te versterken en de groei van het goederenvervoer te faciliteren.
Het project Overnachtingshaven Lobith is opgenomen op de projectenlijst van het strategisch uitvoeringsprogramma. Hiermee zijn de benodigde financiële middelen voor de provincie vrijgemaakt.
Regionaal Plan 2005-2020 (2006)
De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in dit Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio Arnhem Nijmegen. Dit Regionaal Plan laat zien hoe de betrokken gemeenten binnen de stadsregio streven naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van het stedelijk netwerk Arnhem Nijmegen als geheel.
In het plan is geen aandacht besteed aan de Overnachtingshaven Lobith. De Spijksedijk is op de visiekaart aangeduid als 'Kernnet recreatief routenetwerk (indicatief)'.
Figuur 3.5 Uitsnede visiekaart Regionaal Plan 2005-2020
Het kernnet 'Recreatief routenetwerk' vormt de ruggengraat van de ambities voor een ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie. In ruimtelijke plannen dient dit netwerk met een maaswijdte van ten hoogste 5 kilometer op een adequate wijze te worden opgenomen. Mochten door ruimtelijke plannen belemmeringen ontstaan voor het goed functioneren van een route uit dit netwerk, dan zal dat binnen het zelfde plan moeten worden gecompenseerd.
Conclusie voor het inpassingsplan Onderdeel van de ontwikkeling betreft het opwaarderen van het recreatief routenetwerk door het aanleggen van een nieuw, vrijliggend fietspad tussen Spijk en Tolkamer. Hiermee draagt het inpassingsplan in belangrijke mate bij aan de doelstellingen en ambities van het recreatief routenetwerk. |
Structuurvisie (2001)
Mogelijke ontwikkelingen die in de gemeentelijke structuurvisie zijn voorzien zijn verbeteringen aan de laad- en loswal en de ontwikkeling van een overnachtingshaven. De beoogde ontwikkeling is daardoor in overeenstemming met de structuurvisie. De gemeente Rijnwaarden zal naar verwachting in 2016 een nieuwe structuurvisie vaststellen.
Recreatie en Toerisme in Rijnwaarden 2010-2020 (2010)
In deze beleidsnota wordt aangegeven waarop op het gebied van recreatie en toerisme wordt ingezet, ten einde te komen tot een aantal duidelijke keuzes en speerpunten van beleid. De nota heeft een helder uitvoeringsprogramma met concrete actiepunten hoe die speerpunten de komende jaren gerealiseerd kunnen worden.
De sterke onderdelen in het toeristisch product van Rijnwaarden zijn te vatten in de 5 R's van Rijnwaarden: Rijnstrangen, Rivier, Romeinen, Rust en Ruimte. Op basis van een sterkte en zwakte analyse zet De gemeente Rijnwaarden in op een drietal speerpunten van beleid:
Het nieuw aan te leggen fietspad tussen Spijk en Tolkamer is niet specifiek in het uitvoeringsprogramma opgenomen. Wel is met name aspect 3 relevant voor het inpassingsplan. De nota geeft namelijk aan dat fietsen en wandelen/struinen vormen van toerisme zijn die passen in het gebied. Het dijkenlandschap maakt wel, dat de verkeersstromen door elkaar lopen. Aparte fietspaden verhogen de veiligheid van bezoekers. Door de aanleg van een vrijliggend fietspad draagt het plan zodoende bij aan de algemene doelstellingen voor bereikbaarheid en optimalisatie van toeristische infrastructuur.
Tot slot wordt nog specifiek ingezoomd op het aspect camperplaatsen. De nota Recreatie en Toerisme in Rijnwaarden geeft aan dat het wenselijk is om voor campers een beperkt aantal overnachtingsmogelijkheid te bieden op de Europakade en/of elders in de gemeente, om de doelgroep te faciliteren die niet op campings verblijft, zonder concurrentievervalsing richting reguliere campings. Geconcludeerd wordt dat de realisatie van een aantal camperstandplaatsen bijdraagt aan deze specifieke wens uit de beleidsnota.
Rijnwaarden: 't Gelders Eiland Visie vrijetijdseconomie en impactstudie overnachtingshaven (2013)
De aanleg van de overnachtingshaven heeft negatieve effecten voor de gemeente Rijnwaarden. Voor deze negatieve effecten wil de gemeente worden gecompenseerd. Dit heeft zowel betrekking op effecten op de huidige en toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van de vrijetijdseconomie, als op de noodzakelijke te nemen compenserende maatregelen. In deze rapportage is één integrale visie op de vrijetijdseconomie opgesteld. Vervolgens is, met deze visie als uitgangspunt, de impact van de overnachtingshaven bepaald en zijn voorstellen voor te nemen compenserende en mitigerende maatregelen opgesteld.
De notitie formuleert voor de gemeente Rijnwaarden drie ontwikkelingszones:
Elke ontwikkelingszone biedt specifieke kansen voor toerisme en recreatie. De locatie Tuindorp ligt in ontwikkelingszone 'Uiterwaarden'. De nieuwe overnachtingshaven bij Spijk ligt in de ontwikkelingszone 'Rijnstrangen', zie figuur 3.6. De in het rapport opgenomen compenserende en mitigerende maatregelen dragen bij aan de doelstellingen voor deze ontwikkelingszones.
Figuur 3.6 Ontwikkelingszones Rijnwaarden
Aan de hand van de (negatieve) impact van de overnachtingshaven op de vrijetijdseconomie in Rijnwaarden is aangegeven aan welke compenserende maatregelen, vanuit het oogpunt van de vrijetijdseconomie, genomen moeten worden om de impact van de realisatie van de overnachtingshaven geheel dan wel gedeeltelijk te compenseren. De compenserende maatregelen zorgen er voor dat de voorzieningen die voor de vrijetijdseconomie verloren dreigen te gaan, waar mogelijk worden hersteld.
Voorstel voor compenserende maatregelen
Voor de overnachtingshaven nabij Spijk wordt aangegeven dat herstel van het fiets- en wandelroutenetwerk noodzakelijk is: de overnachtingshaven doorsnijdt het fiets- en wandelroutenetwerk. Deze verbindingen moeten als onderdeel van het project worden hersteld waar bij 'werk-met-werk' gemaakt kan worden. Ook moet dit worden gecompenseerd voor verminderde belevingswaarde op de routes. Vervolgens moet een bijstelling worden doorgevoerd in de routestructuren (in het veld en in de marketing). De dagrecreatie wordt niet of nauwelijks beïnvloed. Er zijn op dit vlak geen compenserende maatregelen nodig. De negatieve impact op mogelijke realisering van nieuwe verblijfsrecreatie vanwege verminderde landschap- en rivierbeleving wordt nauwelijks gecompenseerd. Eventueel is het wel mogelijk een (verkleind) verblijfsconcept te ontwikkelen op basis van de overnachtingshaven. De compensatie wordt daarom op 25% geschat. Ten aanzien van de watersport wordt geconcludeerd dat deze niet of nauwelijks wordt beïnvloed. Er zijn op dat vlak geen compenserende maatregelen nodig.
Omschrijving mitigerende maatregelen
De mitigerende maatregelen hebben als doel de negatieve effecten te voorkomen of te reduceren. Zij kunnen gekoppeld zijn aan de overnachtingshaven en de bedrijven die direct te maken hebben met effecten. Ook kunnen mitigerende maatregelen betrekking hebben op structuurversterkende maatregelen voor de vrijetijdssector in bredere zin. De mitigerende maatregelen hebben een belangrijke functie in het opvangen van de negatieve effecten van de overnachtingshaven op de belevingsmogelijkheden en imago van de gemeente Rijnwaarden. In het rapport worden een aantal voorwaarden van mitigerende maatregelen aangedragen. Echter deze maatregelen zijn niet uitputtend.
Conclusie voor het inpassingsplan De voorgestelde maatregelen ten aanzien van het fiets- en wandelroutenetwerk zijn opgenomen in het inpassingsplan door het mogelijk maken van een nieuw, vrijliggend fietspad tussen Spijk en Tolkamer. Tevens voorziet het plan in een kleinschalig verblijfsrecreatief concept in de vorm van een aantal camperplaatsen en wordt in het oostelijk deel van de Beijenwaard een uitloopgebied gecreëerd. Geconcludeerd wordt dat het inpassingsplan invulling geeft aan het advies uit de impactstudie: de ontwikkelingsmogelijkheden voor de vrijetijdseconomie zijn in voldoende mate geborgd in het inpassingsplan. |
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor de beoogde ontwikkeling onderzoek verricht naar verschillende omgevingsaspecten. Aspecten als water, verkeer, ecologie en verschillende milieuaspecten zijn onlosmakelijk verbonden met het toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de voor dit inpassingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Omdat de verschillende sectorale onderzoeken uitgebreid behandeld zijn in het MER en de daarbij behorende deelrapportages, wordt in onderhavig inpassingsplan volstaan met een samenvatting en conclusie per deelaspect. Voor een meer gedetailleerd overzicht van de uitgangspunten en resultaten van de onderzoeksaspecten wordt verwezen naar de verschillende deelrapportages en het MER. Het MER is als Bijlage 22 bij het inpassingsplan gevoegd. De deelrapportages zijn opgenomen in Bijlage 23 tot en met Bijlage 33. De passende beoordeling is opgenomen in Bijlage 34. Tot slot heeft naar aanleiding van zienswijzen een actualisatie plaatsgevonden van enkele milieu-aspecten. Deze zijn opgenomen in Bijlage 36.
De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft de documenten beoordeeld en is van oordeel dat het MER en de aanvulling daarop tezamen de essentiële informatie bevatten om een besluit te kunnen nemen over de overnachtingshavens waarin het milieubelang volwaardig wordt meegewogen. Het positieve toetsingadvies van de commissie is opgenomen in Bijlage 37.
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de Rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart) en Erfgoed (Unesco). Voor dit inpassingsplan zijn de volgende onderwerpen uit het Barro relevant:
Rijksvaarwegen (titel 2.1)
Voor het inpassingsplan is relevant dat de gronden deels zijn gelegen binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of een vrijwaringszone. Titel 2.1 geeft aan dat voor de wijziging van bestemmingsplannen waarbinnen rijksvaarwegen zijn gelegen, rekening dient te worden gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
De toekomstige overnachtingshaven voldoet aan de richtlijnen voor rijksvaarwegen. Het inpassingsplan levert geen belemmeringen op ten aanzien van de bovengenoemde aspecten.
Grote rivieren (titel 2.4)
Titel 2.4 van het Barro betreft de Grote Rivieren. Op kaart 3 is het rivierbed en stroomvoerend deel van het rivierbed aangeduid. Daarnaast is het gebied ten noorden van de Spijksedijk aangeduid als 'gebiedsreservering voor de lange termijn Rijntakken' (zie figuur 3.7).
Figuur 3.7 Uitsnede kaart 3: Grote rivieren (bron: www.ruimtelijkplannen.nl)
Titel 2.4 regelt de ruimtelijke doorwerking van de Beleidslijn grote rivieren, de PKB Ruimte voor de Rivier en het Nationaal Waterplan voor zover het gebieden betreft die daarin worden gereserveerd voor mogelijke toekomstige rivierverruimende maatregelen. Er worden in het Barro algemene eisen gesteld aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed. Deze strekken ertoe te voorkomen dat omgevingsvergunningen worden verleend voor afwijking van een bestemmingsplan ten behoeve van werkzaamheden die in het kader van het Waterbesluit niet of slechts onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan, bijvoorbeeld omdat ze een bedreiging vormen voor de waterafvoer of omdat zij de vergroting van de afvoercapaciteit
feitelijk kunnen belemmeren.
Voor voorgenomen (bouw)activiteiten in de zogeheten bergende en stroomvoerende delen van het rivierbed stelt het besluit aan bestemmingsplannen enkele aanvullende eisen. Deze houden in dat resterende, blijvende effecten op de waterstand en afname van de bergingscapaciteit moeten worden gecompenseerd. Bij voorgenomen activiteiten die per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren, moeten eveneens de overeengekomen rivierverruimende maatregelen zijn gegarandeerd.
Voor het gebied dat is aangeduid als gebiedsreservering voor lange termijn is in het Barro opgenomen dat bestemmingsplannen gelegen in een reserveringsgebied voor toekomstige rivierverruiming geen nieuwe grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen mogelijk kunnen maken, voor zover daardoor toekomstige maatregelen ter verruiming van de rivier worden belemmerd (hinderen en/of onmogelijk maken). Bij vaststelling van een bestemmingsplan in dit gebied is afstemming met de rivierbeheerder noodzakelijk.
De gebiedsreservering 'Rijnstrangen' betreft binnendijks gebied. De beoogde locatie voor de nieuwe overnachtingshaven bevindt zich net buiten de gebiedsreservering in een buitendijkse uiterwaard nabij Spijk. Zodoende 'raken' de nieuwe haven in de uiterwaard en de gebiedsreservering elkaar formeel niet.
Aangezien de beoogde locatie voor de haven is gelegen in buitendijks gebied, dat een 'stroomvoerend deel' van het rivierbed is, moeten artikelen 2.4.2 tot en met 2.4.5 van het Barro in acht worden genomen. Artikel 2.4.4 van het Barro bepaalt voor welke activiteiten de bestemming van dit stroomvoerende deel mag worden gewijzigd. Op grond van onderdelen a en b van artikel 2.4.4 Barro mag een bestemming voor de volgende activiteiten worden gewijzigd:
Gezien de aard en het gebruiksdoel voldoet de nieuwe overnachtingshaven aan onderdelen a en b van artikel 2.4.4. Daarnaast dient bij de vaststelling van het inpassingsplan artikel 2.4.3 van het Barro in acht te worden genomen. In dit artikel worden eisen gesteld ten aanzien van het veilig en doelmatig gebruik van het waterlichaam, de afvoercapaciteit en het bergend vermogen van de rivier en de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam. De beoordeling van deze aspecten vindt plaats in respectievelijk de paragrafen 3.3.3 Scheepvaart, 3.3.2 Water, rivierkunde en dijkstabiliteit en 3.3.4
Ecologie. Hieruit volgt dat voldaan wordt aan artikel 2.4.3. van het Barro.
In het voorgaande is ingegaan op titel 2.4 van het Barro, maar is nog niet stilgestaan bij de beleidsmatige samenloop van de nieuwe haven met de Rijnstrangen en het mogelijke opstuwende effect van de nieuwe haven in het buitendijkse gebied. In een brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 18 december 2014 is hier nader op ingegaan (zie Bijlage 39). In de brief wordt het volgende aangegeven. Om het Rijnstrangengebied in de toekomst geschikt te kunnen maken als overloopgebied bij hoogwater is doorlaat van de rivier naar dit gebied nodig. De uiterwaard bij Spijk is één van de mogelijke locaties voor deze doorlaat. Besluitvorming over de inzet van de Rijnstrangen als retentiegebied en de inrichting van dit gebied, vindt pas op termijn plaats. Dit betekent derhalve dat een doorlaat vanuit de uiterwaard bij Spijk naar dat overloopgebied mogelijk moet blijven.
De realisatie van voorliggend plan gaat - ten opzichte van eerdere plannen - uit van een kleinere haven van circa 50 schepen in de uiterwaard bij Spijk en laat zodoende ruimte voor de uitvoering van een doorlaat voor de inzet van de Rijnstrangen als retentiegebied. Zodoende acht het Rijk de voorkeursbeslissing niet strijdig met het beleid omtrent de gebiedsreservering voor de Rijnstrangen.
De aanleg van een haven leidt tot een opstuwend effect in het rivierbed. Schepen moeten immers 'stroomluw' kunnen liggen in de haven en zullen voldoende beschermd moeten worden door een dam of dijk die de haven omringt. In paragraaf 3.3.2.2 is hier nader op ingegaan.
Voor de effecten op de ecologische toestand van het oppervlaktelichaam wordt verwezen naar het MER en paragraaf 3.3.4 Ecologie.
Titel 2.10 Ecologische hoofdstructuur
In titel 2.10 'Ecologische hoofdstructuur' wordt bepaald dat bij provinciale verordening gebieden worden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen.
In het kader van de toetsing aan de provinciale omgevingsverordening is dit onderwerp aan bod gekomen, zie paragraaf 3.2.2.
Titel 2.13 Erfgoed van uitzonderlijke universele waarde
Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde worden beschreven in titel 2.13. Een van de erfgoederen die aangewezen is als erfgoed van uitzonderlijke waarde betreft de Romeinse Limes. Deze is gedeeltelijk gelegen ter plaatse van het plangebied. De Limes is een unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:
De provinciale staten hebben de opdracht de begrenzing van de erfgoederen nader uit te werken.
In het kader van de toetsing aan de provinciale omgevingsverordening is dit onderwerp aan bod gekomen, zie paragraaf 3.2.2.
Het inpassingsplan is niet in strijd met het Barro.
Water
Het beleid voor wateraspecten is vastgelegd in verschillende beleidsdocumenten waaronder:
Wettelijke verankering van het waterbeleid vindt plaats in de Waterwet. De Waterwet bepaalt dat een projectplan (besluit) vereist is ingeval door de uitvoering van een werk een waterstaatswerk (i.c. haven en/of rivier) wordt gewijzigd door of vanwege de beheerder. Dit vereiste vervalt indien de provincie een inpassingsplan opstelt. Het ligt dan in de rede om (de toelichting van) het inpassingsplan zoveel mogelijk naar analogie van de vereisten aan een projectplan op grond van de Waterwet op te stellen. De wijziging van het waterstaatswerk wordt dan opgenomen in het inpassingsplan. Dit dient tot uiting te komen door een beschrijving van het betrokken werk, de wijze van uitvoering en de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk. De Waterwet kent één watervergunning, de voormalige Keurvergunning is hierin opgenomen. De bevoegdheid tot het vaststellen van de Keur volgt uit de Waterschapswet. Op basis van dit inpassingsplan wordt voor de aanpassingen aan de waterkering, voortvloeiend uit de realisatie van de overnachtingshaven, een watervergunning aangevraagd bij het Waterschap Rijn en IJssel.
In dat kader dient tevens een toetsing plaats te vinden aan de in artikel 2.1 van de Waterwet vermelde doelstellingen welke zijn gericht op:
Artikel 6.15 van het Waterbesluit bevat voorts een zorgplicht bij niet-watervergunningplichtige werken en werkzaamheden ter plaatse van het oppervlaktewaterlichaam en de bijhorende waterstaatswerken. Daarbij wordt getoetst of er geen nadelige gevolgen optreden voor de waterstaatskundige functies en voor de ecologische toestand van het waterlichaam en het waterstaatswerk. Dit artikel is met name relevant voor de beheersituatie van de havens. Aangezien het toestingskader in essentie een operationalisering is van de doelen in artikel 2.1 van de Waterwet, volgt uit de toetsing aan deze doelen dat ook artikel 6.15 Waterbesluit de uitvoerbaarheid van dit inpassingsplan niet in de weg zal staan. Bij de concrete handelingen in de beheersituatie zal uiteraard altijd nog meer concreet moeten worden getoetst of aan de zorgplicht van artikel 6.15 Waterbesluit wordt voldaan.
Watertoets
De watertoets is een procesinstrument dat wettelijk is verankerd in de Wro en heeft als doel dat wateraspecten vroegtijdig in de planontwikkeling worden meegenomen in overleg met de waterbeheerders. In het kader van het voorliggende inpassingsplan heeft meermaals met het waterschap Rijn en IJssel en Rijkswaterstaat overleg plaatsgevonden. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in een mail van 25 januari 2016 aangegeven akkoord te zijn met de watertoets. Daarnaast is ook de Duitse overheid betrokken bij de planvorming. Tevens is het voorontwerp-inpassingsplan in het kader van het artikel 3.1.1. Bro overleg gestuurd aan het waterschap voor een reactie. Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer van regionale wateren en Rijkswaterstaat, water- en vaarwegbeheerder van het hoofdwatersysteem waaronder de Bovenrijn, Waal.
Dijkstabiliteit
Tabel 3.1 geeft de aspecten weer die voor het thema dijkstabiliteit van belang zijn.
Tabel 3.1 Beoordelingskader dijkstabiliteit
criterium | omschrijving |
waterveiligheid | stabiliteit van de dijk |
uitbreidbaarheid | of er ruimte is om de dijk in de toekomst te versterken |
toekomstvastheid | of de dijk ook in de toekomst aan de nieuwe normering blijft voldoen |
Rivierkunde
Voor de rivierkundige aspecten dient het ontwerp aan de criteria getoetst te worden welke in het Rivierkundig beoordelingskader (RBK) staan. Volgens het RBK moeten rivierkundige ingrepen in winter- en/of zomerbed worden getoetst aan hydraulische en morfologische effecten. Tabel 3.2 geeft de aspecten weer die voor het thema rivierkunde van belang zijn.
Tabel 3.2 Beoordelingskader rivierkunde
aspect | criterium |
effect op waterstanden (hoogwaterveiligheid) | geen waterstandsverhoging op de rivieras (bij 16.000 m³/s Boven-Rijn) geen toename waterstand (bij 16.000 m³/s Boven-Rijn) t.p.v. de waterkering |
afvoerverdeling bij MHW | verandering afvoerverdeling bij de Pannerdense Kop < 5 m³/s bij Boven-Rijn afvoer van 16.000 m³/s |
dwarsstroming | Geconcentreerde dwarsstroming < 50 m³/s: dwarsstroomsnelheid vaarweg = 0,3 m/s; Geconcentreerde dwarsstroming > 50 m³/s: dwarsstroomsnelheid vaarweg = 0,15 m/s of aantonen dat toename padbreedte schip t.g.v. dwarsstroom kleiner is dan ½B |
morfologie | beperkte aanzanding (uitgaande van overdiepte en baggerkosten1 in het zomerbed) |
Tuindorp
Referentie situatie
Waterkwaliteit
De ecologische waterkwaliteit wordt beoordeeld op basis van een aantal biologische en fysisch-chemische indicatoren met bijbehorende doelen, het zogenaamde Goede Ecologische Potentieel (GEP). De mate waarin de indicatoren van het waterlichaam 'Bovenrijn, Waal' aan het GEP voldoen, is afgebeeld in onderstaande figuur. De huidige toestand blijft achter op het vlak van macrofauna en vis. De prognose is dat de kwaliteit tot 2021 niet zal verbeteren.
Figuur 3.8 Beoordeling biologische en fysisch-chemische indicatoren waterlichaam Bovenrijn, Waal (factsheet waterkwaliteitsportaal.nl, april 2014)
Het waterlichaam voldoet daarnaast niet aan de Goede Chemische Toestand. Er vindt overschrijding plaats van de normen voor prioritaire stoffen voor de som PAK benzo(ghi)peryleen en indenopyreen. De gehaltes van deze verbindingen blijven sinds 2000 stabiel. De prognose voor 2021 is dat deze stoffen ook dan nog de norm voor een goede toestand zullen overschrijden. Ook voldoen de specifiek verontreinigende stoffen barium, chlooretheen (vinylchloride), koper, heptenofos (bestrijdingsmiddel) en seleen niet aan de norm.
Getoetst dient te worden of het ecologisch relevant areaal door de ingreep of uitstralingseffecten daarvan wordt beïnvloed. Voor welk kwaliteitselement dit van belang is, is afhankelijk van het KRW-type van het waterlichaam, in dit geval type R7. Voor dat KRW-type wordt de ecologische waterkwaliteit beoordeeld op basis van het voorkomen en de soortensamenstelling van vissen, macrofauna en waterplanten. Relevant areaal voor deze soorten bestaat uit ondiepe en matig diepe wateren en begroeibaar areaal in de oevers. Een effect wordt als significant bestempeld als het verlies van ecologisch relevant areaal per kwaliteitselement meer dan 1% is van het totale ecologische areaal per kwaliteitselement in het hele waterlichaam.
Bodemopbouw en grondwaterstroming
De maaiveldhoogte in het gebied rondom de haven ligt globaal tussen NAP +13 en +16 meter. In de uiterwaard bestaat de deklaag uit de Formatie van Echteld met klei of kleiig zand en is circa 1-3 meter dik. Vanwege de zandige ondergrond en de afwezigheid van zettingsgevoelige lagen in de ondiepe ondergrond wordt het risico op het optreden van zettingen als klein ingeschat.
De haven staat in open verbinding met de rivier. De dynamiek van de rivier is dan ook zeer bepalend voor de grondwaterstroming in het gebied. Dit rivierpeil varieert van circa NAP +7,50 (OLR) tot NAP +16,80 meter (T=100), met een gemiddelde waterstand van NAP +9,8 meter. De verwachting is dat de grondwaterstand deze dynamiek met enige vertraging zal volgen. Bij hoogwater zal er in het grondwater naar verwachting sprake zijn van een lagere grondwaterstand dan het rivierpeil (onderbolling, stroming vanaf de rivier) en bij laag water zal er naar verwachting sprake zijn van een hogere grondwaterstand dan het rivierpeil (opbolling, stroming naar de rivier of De Bijland).
Uit het Grondwatermodelonderzoek 2013 blijkt dat de GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand) en GLG (gemiddeld laagste grondwaterstand) in de directe omgeving van de haven relatief diep liggen ten opzichte van het maaiveld. De gemiddelde hoogste grondwaterstand is minimaal 4 meter onder maaiveld gelegen. De ontwatering bij de omliggende woningen is hiermee ruim voldoende.
Waterhuishouding
Tussen de haven en de bebouwde kom van Tuindorp is een regionale kering aanwezig. De primaire kering loopt vanaf de andere zijde van Tuindorp om De Bijland heen. De primaire kering bevindt zich dus op relatief grote afstand van de haven. Er is geen sprake van een waterhuishoudkundig systeem. Alle afwatering vindt plaats op de rivier. In de uiterwaard of binnen het verwachte invloedsgebied zijn daarnaast geen drinkwateronttrekkingen aanwezig.
Afgeleide aspecten
In de directe omgeving van de haven zijn enkele weilanden aanwezig. In het gebied is vanwege de doorgaans lage grondwaterstanden en goed doorlatende ondergrond nauwelijks sprake van natschade voor de landbouw (als gevolg van te hoge grondwaterstanden). Wel is er sprake van aanzienlijke droogteschade. Deze droogteschade is in het gebied berekend op circa 20-50% van de potentiële productie.
Dijkstabiliteit
Tussen de vluchthaven en de bebouwde kom van Tuindorp is een regionale kering aanwezig. Dit is de westelijke kering van de ringdijk om Tuindorp. De locatie van de regionale kering is in het blauw weergegeven in figuur 3.9. De regionale kering bestaat uit een grondlichaam met aan de havenzijde een bestorting op het buitentalud. De regionale kering om Tuindorp (kering West)is in de huidige situatie stabiel, maar heeft bij toetsing aan de norm een hoogte tekort, met uitzondering van de noordzijde (Arcadis, 2012).
Figuur 3.9 Locatie regionale waterkering (blauw)
De primaire kering loopt vanaf de andere zijde van Tuindorp om De Bijland heen. De primaire kering bevindt zich dus op relatief grote afstand van de vluchthaven. De optimalisering van de vluchthaven zal dan ook geen effect hebben op de primaire kering.
Effectbeschrijving
Effectbeschrijving Water
Waterkwaliteit
Langs de randen van de haven bevindt zich een relevant areaal voor vis. Omdat de haven wordt verdiept is onderzocht of dit areaal wordt aangetast. Dat blijkt niet het geval te zijn. Hooguit treedt er in de aanlegfase een tijdelijke verstoring op.
Het uitbaggeren van de haven is daarnaast niet van invloed op de waterkwaliteit omdat in de huidige situatie reeds periodiek wordt gebaggerd om de verontreinigde baggerspecie te verwijderen.
Grondwater
Voor dit aspect is met name de doorlaatbaarheid van de havenbodem van belang. Een beter doorlaatbare havenbodem zorgt er namelijk voor dat er makkelijk grondwater uit de omgeving draineert richting de rivier. De haven wordt circa 2,5 meter verdiept ten opzichte van de huidige streefdiepte, en plaatselijk moet er meer ontgraven worden. Bij deze verdieping worden in beperkte mate weerstandbiedende lagen verwijderd, waardoor de bodem in beperkte mate beter doorlaatbaar wordt. Dit zorgt voor een beperkte verlaging van de grondwaterstand tot op een afstand van 500 meter vanaf de haven. Dit effect is naar verwachting tijdelijk, omdat de verdiepte haven versneld zal dichtslibben en daarmee de bovenste bodemlaag minder doorlatend wordt. Doordat dit effect slechts tijdelijk is en in beperkte mate optreedt, worden geen effecten verwacht die zijn gerelateerd aan het aspect grondwater.
Effectbeschrijving Rivierkunde
Voor de rivierkundige aspecten is het ontwerp aan de criteria getoetst die genoemd worden in het Rivierkundig beoordelingskader (RBK, 2014). Er is rivierkundig onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de ingrepen op de waterstand (op de rivieras en lokaal), afvoerverdeling bij MHW, de dwarsstroming en de morfologie van de rivier (sedimentatie en erosie). De effecten in de variantenstudie zijn berekend met WAQUA (versie 2013). Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies weergegeven.
Waterstand
Op basis van het RBK leidt het referentieontwerp voor Tuindorp tot een opstuwing op de as van de rivier van 0,8 mm. Lokaal loopt het effect op tot maximaal 2 cm en bij de waterkering treedt een waterstandsverhoging op van maximaal 3 mm. De opstuwing op de rivieras is kleiner dan 1 mm en voldoet daarmee aan het Rivierkundig Beoordelingskader.
Afvoerverdeling bij MHW
Voor de VKV geldt dat de aanpassingen aan de haven dermate klein zijn en geen aanpassingen aan kades rondom de haven betreffen. Naar verwachting treedt geen wijziging op in de afvoer tussen de Bijlandse Waard en het zomerbed. Er worden daarom geen effecten op de afvoerverdeling bij de Pannerdensche Kop verwacht.
Dwarsstroming
De dwarsstroming voldoet bij een Boven-Rijnafvoer van 6.000 m3/s aan de eisen uit het RBK omtrent de maximale dwarsstroming. Bij een afvoer van 4.000, 8.000 en 10.000 m3/s wordt hieraan niet voldaan maar zal het effect op de scheepvaartveiligheid niet noemenswaardig in het geding komen.
Morfologische effecten
Uit de stroomsnelheidsverschillen blijkt dat de morfologische effecten in het zomerbed beperkt zijn tot het gedeelte langs de rechteroever benedenstrooms van de haven (maximaal enkele cm's). Aangezien dit buiten de vaargeul plaatsvindt zal dit niet leiden tot een afname van de vaargeulafmetingen.
De aanzanding van de havenmond ten opzichte van de referentie zal afnemen terwijl de aanslibbing van de havenkom juist zal toenemen. Dit wordt met name veroorzaakt door het vergroten van het contactoppervlak tussen de havenmond- en kom.
Conclusie rivierkundige effecten
Het referentieontwerp voldoet voor wat betreft de waterstandsverandering op de rivieras, afvoerverdeling en morfologie aan het Rivierkundig Beoordelingskader. Voor het aspect dwarsstroming wordt bij een afvoer van 6.000 m3/s voldaan aan het RBK maar wordt hieraan niet voldaan bij een afvoer van 4.000, 8.000 en 10.000 m3/s.
Effectbeschrijving waterveiligheid
Dijkstabiliteit
De verdieping van de haven heeft alleen invloed op de westelijke dijk langs Tuindorp. Dit betreft een regionale kering. Het opstuwingseffect op de regionale kering bedraagt 3 mm. Deze verhoging heeft geen effect op de dijkstabiliteit. De steigers worden op een later moment zo ingepast dat een eventueel negatief effect op de stabiliteit van de dijk gemitigeerd of gecompenseerd wordt.
De primaire kering bevindt zich op relatief grote afstand van de haven Tuindorp. De modernisering van de vluchthaven zal dan ook geen effect hebben op de primaire kering.
Uit de rivierkundige effectstudie blijkt dat deze variant een zeer beperkte verhoging van de waterstand tot gevolg heeft.
Uitbreidbaarheid
De ontwikkeling heeft geen effect op het thema uitbreidbaarheid. Aan de buitenzijde van de dijk worden weliswaar nieuwe steigers aangelegd, maar omdat er in de huidige situatie ook al steigers liggen en omdat de binnenzijde van de dijk onaangetast blijft, heeft dit geen effect op de uitbreidbaarheid van de dijk binnen de legger.
Toekomstvastheid
De waterkering bij Tuindorp is een regionale kering. Voor de regionale kering is geen normwijziging voorzien. Dit aspect is daardoor niet van toepassing in de effectbeoordeling van de waterkering.
Spijk
Referentie situatie
Waterkwaliteit
Ook voor de Bovenrijn, Waal ter hoogte van de beoogde nieuwe haven geldt dat de huidige toestand van de ecologische en chemische waterkwaliteit achter blijft. Dit is gelijk aan de reeds beschreven situatie bij Tuindorp.
Bodemopbouw
Het maaiveld in de uiterwaard ligt op circa NAP +12,5 - +17,5 meter. In de uiterwaard bestaat de deklaag uit de Formatie van Echteld met afwisselend klei, zandige klei of kleiig zand en fijn – grof zand en is circa 3 meter dik.
Onder de deklaag is het eerste watervoerend pakket aanwezig met een totale dikte van circa 40-45 meter. Het totale doorlaatvermogen wordt geschat op circa 1.000-2.500 m²/dag. Het eerste watervoerende pakket wordt gescheiden van het tweede watervoerende pakket door een slecht doorlatende kleilaag van circa 5-10 meter dik op een diepte van circa 25 meter. De geohydrologische basis ligt op circa NAP -75 meter en wordt gevormd door de slecht doorlatende lagen van de Formatie van Breda.
Grondwaterstroming
De richting van de grondwaterstroming wordt voornamelijk bepaald door het rivierpeil. Dit rivierpeil varieert van circa NAP +7,50 (OLR) tot NAP +16,80 meter (T=100), met een gemiddelde waterstand van NAP +9,8 meter. De binnendijkse grondwaterstanden variëren van circa NAP +9 - NAP +13 meter. De grondwaterstanden zijn doorgaans hoger dan het rivierpeil). Dat wil zeggen dat de rivier draineert en het grondwater richting de rivier stroomt. Bij hoogwater is de stromingsrichting tijdelijk omgekeerd en stroomt het rivierwater richting het binnendijkse gebied. Dit is echter alleen het geval in de tijdelijke situatie waarin het rivierwaterpeil hoger is dan het binnendijkse streefpeil. Het landbouwgebied achter de dijk is relatief diep ontwaterd. In de omgeving van het riviertje De Wild (op de grens van Nederland en Duitsland) is er sprake van nattere omstandigheden. De ontwateringsdiepte ter plaatse van de bedrijfspanden en woningen langs de Tengnagelwaard, de woningen langs de Ameidsedam en het dorp Spijk is minimaal 1,2 meter. De ontwatering van de woningen is hiermee ruim voldoende (> 0,7 meter).
Onder de scheidende laag liggen de stijghoogten gemiddeld 1 meter hoger dan de grondwaterstanden, behalve bij hoogwater in de rivier. Bij gemiddelde rivierwaterstanden is er dus sprake van stroming vanaf de stuwwal naar de rivier. Bij hoogwater is er sprake van stroming vanuit de rivier naar de diepere pakketten en naar het binnendijkse gebied. Door de aanwezigheid van een grindfilter direct achter de dijk wordt een groot deel van de kwel afgevangen en afgevoerd. Hierdoor is er wel een toename van het kwelbezwaar maar het effect is niet significant.
Afgeleide aspecten
In het binnendijkse gebied zijn diverse woningen gelegen. Ter plaatse van deze woningen varieert de deklaag van klei in dikte van circa 0-1,5 meter. Klei kan gevoelig zijn voor zetting als gevolg van grondwaterstandsveranderingen. Hierbij kan schade aan woningen of infrastructuur ontstaan. De grondwaterstand staat echter een groot deel van het jaar al onder de deklaag. Daardoor wordt dit gebied niet als zettingsgevoelig beschouwd.
In het binnendijkse gebied is vanwege de doorgaans lage grondwaterstanden en goed doorlatende ondergrond nauwelijks sprake van natschade voor de landbouw. Wel is er sprake van aanzienlijke droogteschade. Deze droogteschade is in het binnendijkse gebied berekend op circa 20-50% van de potentiële productie.
In de uiterwaard zijn binnen het verwachte invloedsgebied van circa 2 kilometer geen drinkwateronttrekkingen aanwezig.
Dijkstabiliteit
Figuur 3.10 laat de ligging van de huidige primaire kering zien. Deze primaire waterkering ten noorden van de Beijenwaard voldeed in de laatste toetsronde (Arcadis, 2010) die door het waterschap is uitgevoerd in het kader van de wettelijke toetsing op veiligheid. De dijk kreeg een score 'goed' voor het spoor hoogte en een score 'voldoende' voor stabiliteit voorland en een score goed voor macrostabiliteit, piping en bekleding.
Ten aanzien van het faalmechanisme piping is weliswaar een tekort aan kwelweglengte geconstateerd, maar door de aanwezigheid van een grindkoffer wordt de dijk hier niet op afgekeurd. De werking van de grindkoffer is onderzocht, deze werkt naar behoren. Dit betekent dat er vanuit de reguliere veilgheidstoetsing geen versterkingsopgave opgenomen is in het hoogwaterbeschermingsprogramma.
Figuur 3.10 Locatie primaire waterkering (blauwe lijn)
Effectbeschrijving
Effectbeschrijving Water
Waterkwaliteit
De haven bij Spijk ligt net als die bij Tuindorp in het waterlichaam 'Bovenrijn, Waal'. Tussen de kribben bevinden zich leefgebieden, en ook in de plas (vuilstort) in het westelijke deel van de Beijenwaard. In deze leefgebieden is relevant areaal aanwezig voor vissen, waterplanten en macrofauna. De beoogde ontwikkeling leidt tot kleine toename van het KRW relevant areaal voor vissen en een afname tussen 0,1 en 1% van het KRW relevant areaal voor waterplanten en macrofauna. Het effect is dus niet groter dan 1%, waarmee de beoogde ontwikkeling geen significant negatief effect heeft op de waterkwaliteit. Volgens het toetsingskader is er dan geen compensatie nodig, mits er geen problemen ontstaan door cumulatieve effecten. Dit lijkt echter wel het geval te zijn (zie voor een nadere onderbouwing het effectrapport water). Daarom is voor het project Overnachtingshaven Lobith gezocht naar compensatiemogelijkheden. Deze zijn beschreven in het effectrapport water van het MER. Samengevat zijn dit de volgende mogelijke opties:
De volledige KRW-compensatie van dit project vormt onderdeel van het provinciale project Beuningse Uiterwaard (circa 4 hectare). Deze KRW-compensatie vindt plaats door realisatie van een combinatie van een plas en een geul. De financiering voor deze maatregel is verzekerd en de vergunningen die nodig zijn voor de uitvoering zijn aangevraagd. Deze maatregel is mogelijke binnen de vigerende bestemming.
De aanleg van de haven zorgt voor meer aanbod van rustplaatsen en vermindert het aantal schepen dat buiten de haven voor anker liggen. Hiermee neemt in potentie het gevaar op calamiteiten met bijbehorende kans op lekkage van gevaarlijke stoffen af.
Grondwater
Het waterpeil in de rivier staat doorgaans lager dan het grondwater in het plangebied. Hierdoor heeft de rivier een drainerende werking. Dat wil zeggen dat gedurende het grootste gedeelte van het jaar het grondwater naar de rivier stroomt. De bodem in de uiterwaard de Beijenwaard bevat een deklaag met weerstandbiedende kleilagen, die de uitwisseling tussen rivierwater en grondwater belemmert. Bij de aanleg van de haven, worden deze lagen ontgraven, waardoor er meer uitwisseling mogelijk is tussen de rivier en het onderliggende watervoerende pakket. Dit betekent dat bij laagwater de drainerende werking van de rivier wordt versterkt en bij hoogwater het rivierwater makkelijker infiltreert in de bodem. De versterkte drainerende werking leidt bij een worst-case benadering tot een daling van de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) van 80 cm direct achter de dijk tot 5 cm op circa 2 kilometer afstand. De verwachting is echter dat dit tijdelijk is en hooguit enkele maanden tot jaren duurt, omdat door de aanwas van slib de havenbodem in de loop van de tijd steeds slechter doorlatend wordt.
Door de lage grondwaterstand in het gebied is er in de huidige situatie al sprake van een droogteschade van 20-50% op percelen rondom het plangebied. De hierboven genoemde daling van de GLG zorgt voor een tijdelijke toename van droogteschade in het gebied, variërend van 1-5% op grote afstand tot 5-10% direct achter de dijk. Doordat de verlaging van de GLG tijdelijk is, zullen ook de effecten op landbouwschade tijdelijk zijn.
Voor ontwatering wordt een norm van 70 cm beneden maaiveld gehanteerd. Het grondwater in het gebied staat erg laag, waardoor de ontwateringsdiepte in de huidige situatie ruim aan deze norm voldoet. Door de aanleg van de haven vindt tijdelijk meer uitwisseling plaats tussen rivierwater en grondwater. Bij hoge rivierwaterstanden leidt dit tot een hogere grondwaterstand dan in de referentiesituatie. Voor de ontwatering van het bewoonde gebied levert dit echter geen problemen op, omdat het grondwaterpeil in het gebied dermate laag is dat de ontwatering de verhoging goed kan opvangen.
Zettingen kunnen optreden als de grondwaterstand in kleigrond verandert. Hierdoor wordt de grond samengedrukt, waardoor schade aan woningen en infrastructuur kan ontstaan. In het gebied is een deklaag aanwezig, ook bij Spijk en de woningen langs de Ameidsedam. De dikte van deze deklaag van klei varieert van 0 - 1,5 meter. De grondwaterstand staat echter een groot deel van het jaar al onder de deklaag, waardoor de verlaging niet leidt tot extra zetting van de deklaag. Zoals hierboven benoemd blijft de ontwatering van woningen voldoende. Hierdoor wordt er geen wezenlijke verandering van grondwaterstand in de bovenste kleilaag verwacht.
Effectbeschrijving Rivierkunde
Voor de rivierkundige aspecten is het ontwerp aan de criteria getoetst die genoemd worden in het Rivierkundig Beoordelingskader (RBK). Volgens het RBK moeten rivierkundige ingrepen in winter- en/of zomerbed worden getoetst aan hydraulische en morfologische effecten. Hiervoor is rivierkundig modelonderzoek uitgevoerd naar de effecten van de ingrepen op de waterstand (op de rivier-as en lokaal), de dwarsstroming en de morfologie van de rivier (sedimentatie en erosie). Onderstaand worden de belangrijkste conclusies weergegeven.
Waterstand
Het referentieontwerp veroorzaakt een maximale opstuwing op de rivieras van 6 mm op rkm 860 en een verlaging van maximaal 27 mm (rkm 859,3). Bij rkm 854 bedraagt de waterstanddaling nog ongeveer 2 mm. De opstuwing op de rivieras voldoet niet aan de eis omtrent maximale opstuwing op de rivieras uit het RBK. Daarom zijn er compenserende maatregelen onderzocht die de opstuwing op de rivieras volledig wegnemen. De minister van IenM heeft Rijkswaterstaat de opdracht gegeven de opstuwing op de as van de rivier te compenseren.
Langs de primaire waterkering vindt een verhoging van de MHW plaats van maximaal 24 mm. Bovenstrooms hiervan vindt er een waterstanddaling plaats van maximaal 5 mm. De MHW verhoging (opstuwing) is met het Waterschap overlegd. Het Waterschap gaat akkoord met deze opstuwing omdat op andere locaties langs de waterkering een waterstandsdaling plaatsvindt. Compensatie van de opstuwing aan de waterkering is daarom niet aan de orde.
Dwarsstroming
Uit de analyse van de dwarsstroming en -debiet blijkt dat de dwarsstroming het grootst is bij de bovenstroomse- en benedenstroomse dwarsdam. Hier stroomt water vanuit het kribvak en vanuit de haven het zomerbed in. Uit analyse van het dwarsstroom debiet blijkt dat zowel bij de boven- als de benedenstroomse dwarsdam het strenge criterium geldt (0,15 m/s bij een dwarsdebiet > 50 m3/s). Gebleken is dat bij:
Morfologische effecten
De morfologische effecten van het referentieontwerp in het zomerbed zijn in kaart gebracht en geanalyseerd. De morfologische effecten treden met name op in het alluviale gedeelte van de rivierbodem buiten de vaste laag;
Effecten op de scheepvaart voor de riviersectie langs de haven zijn beperkt omdat het effect op Overeengekomen Lage Rivierwaterstand (OLR) beperkt tot ongeveer 1 cm. Daarnaast zal de aanzanding ter plaatse van de haveningang niet of slechts gedeeltelijk optreden
Effecten mediane en lage waterstand
Ook voor een gemiddelde afvoer en de Overeengekomen Lage Rivierafvoer zijn hydraulische en morfologische effecten onderzocht. Deze verschillen niet wezenlijk van de al uitgevoerde berekeningen. Alleen voor de dwarsstroming geldt dat uit de berekeningen volgt dat er bij lage waterstanden een hogere dwarsstroming optreedt. Het effect hiervan is echter beperkt, omdat het dwarsdebiet bij lage waterstanden laag is.
Effectbeschrijving Dijkstabiliteit
Waterveiligheid
Door de aanleg van de haven ontstaat een lokale opstuwing van maximaal 3 cm. Dit leidt echter niet tot een toename van het overslagdebiet, het golfremmend effect van de ontsluitingweg compenseert dit. Er is daarmee geen effect op waterveiligheid. Evenmin treedt geen effect op de buitenwaartse stabiliteit.
Ook op het faalmechanisme piping treedt geen effect op door de beoogde ontwikkeling, omdat de grindkoffer aan de binnenzijde van de dijk dit voorkomt.
Uitbreidbaarheid
Het profiel van vrije ruimte voor de waterkering voorziet in een kruinverhoging van 1 meter en een bijbehorende versterking binnenwaarts. De beoogde ontwikkeling staat deze uitbreiding niet in de weg.
Toekomstvastheid
In de effectstudie is onderzocht dat de nieuwe normering zal leiden tot een dijkverzwaring. Voor deze dijkverzwaring is in de huidige situatie een versterking in de uiterwaard mogelijk. Ook een versterking binnenwaarts is mogelijk. Door de aanleg van de overnachtingshaven is in de toekomst alleen een versterking aan de binnenzijde van de dijk mogelijk. Hierdoor heeft de aanleg van de overnachtingshaven een negatief effect op dit aspect.
Fietspad
Voor de aanleg van het fietspad wordt de kruin van de waterkering buitenwaarts verbreed. En wordt op de kruin een fietspad aangelegd. Deze activiteiten vallen binnen de kernzone van de waterkering.
Het talud aan de buitenzijde wordt steiler voor de tracédelen ten westen en ten oosten van de overnachtingshaven, maar voldoet nog altijd aan de norm. De veiligheid tegen macrostabiliteit buitenwaarts neemt af.
De golfoploop en -overslag op de tracédelen buiten de overnachtingshaven neemt toe door het lokaal steiler maken van het talud. De kruin moet 0,2 tot 0,5 meter hoger zijn om dezelfde veiligheid te hebben tegen overslag als de in de huidige situatie. De veiligheid tegen bezwijken op de overige faalmechanismen wordt niet beïnvloed door de aanleg van het fietspad. Door de toename in golfoploop en golfoverslag op het gedeelte buiten de haven zorgt het fietspad voor een negatief effect op waterveiligheid.
Op de dijkvakken waar alleen het fietspad wordt aangelegd, is niet nader gekeken naar de effecten op uitbreidbaarheid en toekomstvastheid, omdat het een tijdelijke oplossing betreft.
Het overslagdebiet neemt op de trajecten ten westen en ten oosten van de overnachtingshaven toe als gevolg van de aanleg van het fietspad. Het buitentalud wordt steiler aangelegd om de verbreding van de kruin mogelijk te maken. Dit steiler talud zorgt voor een grotere golfoploop. Ter compensatie voor het effect van de hogere overslag dient de kruin op deze trajecten met 20 tot 50 cm te worden verhoogd.
In het kader van de overnachtingshaven zal echter enkel het deel van het tracé langs de overnachtingshaven worden aangelegd. De realisatie van de overige tracédelen wordt waarschijnlijk gekoppeld aan de versterking van de primaire waterkering die op termijn plaatsvindt. Hiermee zijn in het kader van het project 'Overnachtingshaven Lobith' geen compenserende maatregelen nodig.
De modernisering van de haven bij Tuindorp en de aanleg van een nieuwe haven bij Spijk hebben geen significant negatieve effecten op de waterkwaliteit. Wel zorgen de ontwikkelingen voor een tijdelijke verlaging van de grondwaterstand. Doordat dit effect slechts tijdelijk is en in beperkte mate optreedt, zullen ook de effecten op de landbouwschade tijdelijk zijn. De buitenwaartse stabiliteit van de dijk wordt daarnaast niet aangetast.
Met betrekking tot rivierkunde (hydraulica en morfologie) geeft het onderzoek aan dat de opstuwings- en morfologische effecten van het referentieontwerp voor de te moderniseren haven Tuindorp voldoen aan de normen uit het RBK. Het referentieontwerp voldoet bij een afvoer van 8.000 en 10.000 m3/s niet aan de normen voor dwarsstroming. Echter omdat de effecten zo klein zijn, en geen gevolgen worden verwacht voor de scheepvaartveiligheid zijn geen mitigerende maatregelen ontworpen.
Voor de nieuwe haven bij Spijk geldt dat het referentieontwerp niet voldoende geoptimaliseerd kan worden om de opstuwing en dwarsstroming zodanig te verminderen dat voldaan kan worden aan het RBK. De resterende opstuwing van 6 mm op de rivieras zal worden gecompenseerd door middel van maatregelen die benedenstrooms van het projectgebied genomen worden. De maatregelen die momenteel onderzocht worden variëren van kribverlaging en/of verflauwen van benedenstroomse taluds van kribben, aanleggen van een langsdam in combinatie met een oevergeul, inkorten van kribben, gedeeltelijk meestromen van het terrein Wezendonk of een combinatie van compenserende maatregelen. Op basis van de voorlopige resultaten van het aanvullend onderzoek naar compenserende maatregelen voor de berekende opstuwing, lijkt het stroomlijnen van de kribben benedenstrooms de meest effectieve maatregel om de opstuwing te verminderen. De maatregel omvat het verflauwen van het benedenstroomse talud (van 1:3 naar 1:7) van een vijftal kribben langs de rechteroever benedenstrooms van de haven. De minister van Infrastructuur en Milieu heeft Rijkswaterstaat opdracht gegeven om de opstuwing te compenseren. De compenserende maatregelen worden getroffen in het bestaande rivierbed, waarmee deze maatregelen planologisch mogelijk zijn. Voor de dwarsstroming geldt dat deze door middel van een geleidende oever sterk gereduceerd is ten opzichte van de inrichtingsvarianten. De hogere dwarsstroming bij afvoeren groter dan 6.000 m³/s hoeft vanwege de lage frequentie van voorkomen niet gecompenseerd te worden.
Voor het aspect scheepvaart is een aantal wetten relevant te weten:
De beleidsuitgangspunten voor beheer, beschikbaarheid en de toegelaten afmetingen met betrekking tot de vaarwegen wordt in zowel nationale als Europese beleidsstukken beschreven.
Door de CEMT (Conférence Européenne des Ministres des Transport) is een Europese classificatie opgesteld die gebaseerd is op de afmetingen van een aantal standaard scheepstypen. De classificatie is vastgesteld door de Europese transportministers en wordt regelmatig bijgesteld.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn de Rijksvaarwegen genoemd die tot de hoofdvaarwegen behoren. Een deel van deze hoofdvaarwegen waaronder de Waal en de Boven-Rijn, vormen de verbinding van de grote zeehavens Amsterdam, Rotterdam en Antwerpen met hun achterland en zijn daarom van internationaal belang. Deze vaarwegen zijn tenminste geschikt voor duwvaart met vier bakken (tussen Rotterdam en Duitsland onder voorwaarden ook met zes bakken) en worden hoofdtransportassen (HTA's) genoemd.
In het Beheerplan voor de Rijkswateren (BPRW) is aangegeven dat de 1.800 kilometer vaarweg in beheer bij Rijkswaterstaat geen knelpunten voor hoogte- en dieptematen kent. Wel is verbetering van de kwaliteit mogelijk, bijvoorbeeld door het maken van aanlegplaatsen.
Het Ligplaatsenbeleidsplan RWS Oost-Nederland; RPR-gebied; Boven-Rijn, Bijlandsch Kanaal en Waal reguleert het ligplaatsnemen in het beheergebied van Rijkswaterstaat Oost Nederland.
Het beoordelingskader voor het aspect scheepvaart bestaat uit de volgende punten:
Ad. 1 Veiligheid: dit aspect wordt vooral beoordeeld op basis van de minimum afstand tussen schip en
oever (c.q. havenhoofd) tijdens het in- en uitvaren. Bij de beoordeling van de vlotheid van de in- en uitvaarmanoeuvre kan onderscheid worden gemaakt tussen vlotheid van de manoeuvre in de vaargeul en vlotheid in de haven. Deze aspecten komen terug in de beoordeling van de ligging en oriëntatie
van de ligplaatsen (inclusief autosteiger, kegelschepen en koppelverbanden).
Ad 2. Manoeuvreerruimte: wordt beoordeeld op de ruimte om het binnenvarende schip af te stoppen en snelheid te reduceren tot een snelheid waarbij het schip goed gecontroleerd haar ligplaats kan bereiken.
Ad 3. Afmeersituatie: deze wordt beoordeeld op basis van de oriëntatie van de ligplaatsen
ten opzichte van het centrale manoeuvreergebied in de haven en de haveninvaart. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar de verschillende soorten ligplaatsen; zo wordt bijvoorbeeld een autoafzetsteiger per dag door veel meer schepen gebruikt dan de overige ligplaatsen.
De effecten op scheepvaartveiligheid zijn bepaald met behulp van real-time manoeuvreersimulaties
met visualisatie van het 3D buitenbeeld, waarin rekening is gehouden met effecten
van stroom, wind en golven op het vaargedrag van schepen. Er zijn simulaties uitgevoerd:
Tuindorp
In het rapport effectstudie scheepvaartveiligheid is een uitvoerige beschouwing opgenomen van de bouwstenen in de inrichtingsvarianten die voor de vlotheid en de veiligheid van de scheepvaart van belang zijn. Dit resulteert in de volgende maatregelen die betrokken zijn bij het referentieontwerp voor de locatie Tuindorp:
Spijk
In- en uitvaren door de 135 meter brede haveninvaart kan met klasse Va schepen onder alle omstandigheden vlot en veilig. De hoge verticale paal als markering en beëindiging van de bovenstroomse havendam draagt hieraan bij. Het verticale scherm tussen deze paal en de havendam creëert ruimte direct binnen de havenmond, wat de in- en uitvaart van koppelverbanden vergemakkelijkt.
De afstoplengte voldoet in alle richtingen, behalve in de richting van de twee-kegelschepen. Daarbij geldt echter wel dat deze direct tegen de havendam liggen en daardoor relatief beschut voor binnenvarende schepen, waardoor ze niet vanuit de rivier in rechte lijn aangevaren kunnen worden. Hierdoor is de aanwezige afstoplengte voldoende.
De afmeersituatie voor de reguliere steigers en de autoafzetsteiger is zeer positief, omdat de schepen grotendeels met het achterschip gericht liggen op het manoeuvreergebied en de havenmond en omdat de autoafzetsteiger recht tegenover de havenmond ligt. De afmeersituatie voor kegelschepen en koppelverbanden is iets minder gunstig (verder van de havenmond en/of minder gericht op de havenmond), maar wel ruim voldoende en scoort daarom neutraal.
Fietspad
Het beoogde fietspad heeft geen raakvlakken met het aspect scheepvaart.
De ontwikkeling van de overnachtingshaven heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect scheepvaart. De ontwikkeling voorziet in een overnachtingshaven ten behoeve van de scheepvaartveiligheid. In het referentieontwerp is rekening gehouden met de effecten voor de doorgaande scheepvaart.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Voor dit provinciaal inpassingsplan is een MER opgesteld. Deze paragraaf bevat een uitgebreide samenvatting van het deelrapport Natuur van het MER.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. In de Omgevingsvisie Gelderland, vastgesteld in juli 2014, worden geïntroduceerd het Gelders Natuurwerk (GNN) (voorheen (P)EHS), Groene Ontwikkelingszone (GO) en, als onderdeel van GNN en GO, weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden. Regels voor bescherming zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. Het plangebied maakt deel uit van het GNN en GO. Toetsing van effecten moet plaatsvinden conform regels uit de Omgevingsverordening. Alleen wanneer een bestemmingsplan betrekking heeft op gronden binnen GNN of GO is het beschermingsregime GNN en GO van toepassing. Dit betekent dat externe werking niet geldt.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:
Ten aanzien van Natura 2000-gebieden waar een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort voorkomt, kan bij ontstentenis van alternatieve oplossingen een vergunning worden verleend:
ADC-toets
De ADC-toets is een instrument in de regelgeving ten aanzien van natuurbescherming. De toetsing is verplicht indien significante negatieve effecten op beschermende natuurwaarden niet kunnen worden voorkomen. De ADC-toetsing gaat volgens 3 achtereenvolgende stappen. Op basis van deze stappen kan worden geconcludeerd dat de regelgeving ten aanzien van natuurbescherming de realisatie van het project niet in de weg staat en dat de noodzakelijke vergunningen en toestemmingen kunnen worden verkregen. De ADC-toets gaat uit van de volgende stappen: Er zijn geen alternatieven (A), er is sprake van dwingende (D) redenen van groot openbaar belang en de schade aan natuurwaarden wordt gecompenseerd (C). Aan alle drie de voorwaarden moet worden voldaan.
Tuindorp
Natura 2000
Uit figuur 3.11 blijkt dat van de overnachtingshaven Tuindorp alleen de havendam aan de westelijke zijde van de havenmond binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Rijntakken ligt. Aan de west- en noordzijde grenst de haven aan het Natura 2000-gebied. Daar is sprake van externe werking. De aanwezigheid van soorten in het plangebied is in 2013 door middel van veldonderzoek onderzocht. Daarnaast is de meest recente habitattypenkaart van de provincie Gelderland geraadpleegd (versie december 2014). Uit deze bronnen blijkt het volgende:
Figuur 3.11 Ligging overnachtingshaven t.o.v. het Natura 2000-gebied Rijntakken
Uit de effectbeoordeling blijkt dat er geen effecten optreden wat betreft oppervlakteverlies Natura 2000-gebied, permanent verlies van leefgebied, lichtverstoring, optische en mechanische verstoring.
Tijdens de aanlegfase kan sprake zijn van niet significant negatieve effecten door een tijdelijke toename van stikstofdepositie, verstoring en hydrologische effecten:
In de gebruiksfase is sprake van een daling van stikstofdepositie op daarvoor gevoelige habitattypen en een daling van de belasting door geluid. Dit komt door afname van het aantal ligplaatsen (circa 20 in plaats van 25) en de aanwezigheid van walstroom na modernisering. Hierdoor zijn de langetermijneffecten als gunstig beoordeeld. Omdat de effecten op de grondwaterstand tijdelijk zijn, doordat de rivierbodem zich door dichtslibben weer herstelt, treden er geen permanent negatieve effecten op door veranderingen in de hydrologie.
De Natuurbeschermingswet 1998 staat de modernisering van overnachtingshaven Tuindorp dan ook niet in de weg.
Gelders Natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone
De huidige overnachtingshaven Tuindorp ligt volledig binnen het GNN en GO (zie figuur 3.12). De waterpartij in de haven, de rivier en de taluds aan de oostzijde vallen onder het GO. Het talud van de dijk aan de westzijde van de haven valt onder het GNN (zie figuur 3.12).
Voor 184 deelgebieden binnen Gelderland zijn gebiedsspecifieke kernkwaliteiten geformuleerd. Deze zijn opgenomen in bijlage 6 en 7 bij de Omgevingsverordening. De overnachtingshaven Tuindorp ligt binnen het gebied Rijnwaardense Uiterwaarden. In tabel 3.3 zijn de kernkwaliteiten en de effecten op deze kernkwaliteiten weergegeven.
Tabel 3.3 Kernkwaliteiten en effecten
Kernkwaliteit | Effect |
dynamische rivier met geologische en geomorfologische dynamiek, water-, sediment- en diasporentransport; ecologisch kerngebied (Natura 2000-gebied) én verbinding tussen Midden-Europa en de Noordzeekust | de modernisering heeft geen effect op genoemde processen. Zie voor Natura 2000 voorgaande paragraaf. |
onderdeel van Nationaal Landschap Gelderse Poort | de modernisering heeft geen efffect op deze kernkwaliteit |
uiterwaarden Boven-Rijn met vooral industrieel/recreatief landschap: klei- en zandwinningen, recreatiegebied | de modernisering heeft geen effect op (het landschap van) de uiterwaarden |
natuurcomplexen Oude Waal - Byland, Lobberdensche Waard | geen effect, het plangebied maakt geen onderdeel uit van deze natuurcomplexen |
Parel Bijlanddijk, Helicopterveld: zeer rijk stroomdalgrasland met veel zeldzame soorten en plantengemeenschappen | plangebied grenst aan Bijlanddijk en Helicopterveld, graslanden op talud overnachtingshaven en westelijke dam havenmond bevatten zeldzame soorten horende bij genoemde vegetaties. Tijdelijke effecten door werkzaamheden aan talud. |
waarden voor weidevogels, water- en moerasvogels, vleermuizen, amfibieën, vissen en bevers | zie toetsing Flora- en faunawet |
leefgebied steenuil | plangebied behoort niet tot het leefgebied van de steenuil |
leefgebied kamsalamander | plangebied behoort niet tot het leefgebied van de kamsalamander |
plaatselijk kleinschalige landschappen met strangen, hagen en singels, knotwilgen en kleine ooibosjes | er worden geen strangen, hagen, singels, knotwilgen of ooibosjes verwijderd ten behoeve van de modernisering |
cultuurhistorische waarden van de uiterwaarden, oude kavelpatronen, doorbraakkolken, waterstaatswerken (kades en sluisjes), kleiwinningen | er worden geen cultuurhistorische waarden verwijderd ten behoeve van de modernisering |
onbebouwdheid van de uiterwaarden (enkele boerderijen en steenfabrieken) | haven is reeds aanwezig |
rust, ruimte en donkerte | haven is reeds in gebruik, gebruik verandert in essentie niet, geluidsbelasting neemt in de gebruiksfase af, wel mogelijk tijdelijke verstoring in de aanlegfase |
abiotiek: aardkundige waarden (o.m. reliëf van oeverwallen, strangen en andere stromingspatronen), kwel, bodem | haven is reeds aanwezig, geen effect op aardkundige waarden. Wel (tijdelijk) effect op kwel en bodem door op diepte brengen haven |
ecosysteemdiensten: recreatie, wateropvang en -afvoer | geen effecten, (grond)gebruik wijzigt niet |
Figuur 3.12 Ligging plangebied t.o.v. GNN en GO
Als gevolg van de modernisering van overnachtingshaven Tuindorp wordt de westelijke dam van de havenmond ingekort. Hierdoor is er sprake van het omzetten van 0,01 hectare dam naar water. Deze 0,01 hectare maakt onderdeel uit van het GNN, met ter plaatse het natuurbeheertype Droog Schraalland (N11.01) (zie figuur 3.13). Verder valt een klein deel van het talud rondom de overnachtingshaven onder het GNN. Voor het overige deel valt de haven binnen de GO. Er is geen sprake van extra ruimtebeslag in het GNN en GO buiten de huidige begrenzing van de overnachtingshaven, met uitzondering van het inkorten van de westelijke dam bij de havenmond. Hierdoor is er verder geen sprake van vermindering van het areaal of de samenhang van natuurgebieden buiten het huidige ruimtegebruik van de overnachtingshaven.
Op basis van bovenstaande tabel is vastgesteld dat in het plangebied van Tuindorp mogelijk 'waarden voor weidevogels, water- en moerasvogels, vleermuizen, amfibieën, vissen en bevers' in en rond de overnachtingshaven aanwezig zijn. Voor een nadere beoordeling van de effecten op de kernkwaliteit 'waarden voor weidevogels, water- en moerasvogels, vleermuizen, amfibieën, vissen en bevers' wordt verwezen naar de Flora- en faunawet. De haven zelf bevat waarden voor vissen. Vleermuizen foerageren direct rondom de haven. Op iets grotere afstand zijn ook waarden voor vogels en bever aanwezig. Op basis van de beoordeling in het kader van de Flora- en faunawet blijkt dat er als gevolg van de modernisering tijdelijk verstoring van individuen en het leefgebied van soorten op kan treden tijdens de aanlegfase. Er is daarom sprake van een negatieve beoordeling voor deze kernkwaliteit. Deze effecten worden echter zoveel mogelijk gemitigeerd. In de gebruiksfase is echter geen sprake van een wezenlijk ander gebruik van de overnachtingshaven er zijn er minder ligplaatsen ten opzichte van de huidige situatie, waardoor ook verstoring op soorten in de omgeving afneemt. Dit effect op de kernkwaliteit wordt positief beoordeeld.
Figuur 3.13 Natuurbeheertypen GNN en GO
Tevens grenst de 'Parel Bijlanddijk, Helicopterveld: zeer rijk stroomdalgrasland met veel zeldzame soorten en plantengemeenschappen' direct aan de overnachtingshaven. Strikt gezien maakt deze kernkwaliteit geen onderdeel uit van de overnachtingshaven, maar op het talud van de haven en de westelijke havendam komen wel zeldzame soorten voor die horen bij deze vegetaties. De westelijke havendam en een gedeelte van het talud aan de westzijde van de haven vallen ook onder het GNN. Bij herstelwerkzaamheden aan het talud van de overnachtingshaven wordt de vegetatie hier mogelijk aangetast en kunnen deze soorten vernietigd worden. Het talud wordt echter na afloop van de werkzaamheden weer gelijkend aan de huidige omstandigheden hersteld. Er is daarom alleen tijdens de aanlegfase sprake van een aantasting van de kernkwaliteiten in dit gedeelte van het GNN. Er is alleen sprake van een permanente vernietiging van het GNN op de westelijke havendam. Deze vernietiging moet gelijkwaardig gecompenseerd worden.
Tenslotte zijn er mogelijk ook effecten op het GNN en GO buiten de overnachtingshaven zelf. Tijdens de aanlegfase kan als gevolg van het heien of trillen ten behoeve van damwanden en steigers tijdelijke een toename van de geluidsbelasting op de omgeving optreden. Kernkwaliteiten van het gebied rondom de overnachtingshaven die door geluidsverstoring aangetast kunnen worden zijn, onder andere, waarden voor vogels, vleermuizen en bevers (beoordeeld in het kader van de Ffw) en rust. Deze aantasting is tijdelijk en wordt negatief beoordeeld, maar blijft wel beperkt tot de directe omgeving van de overnachtingshaven. Het op diepte brengen van de haven bij modernisering van Tuindorp heeft een klein effect op de grondwaterstanden in de omgeving, omdat de relatief slecht doorlatende rivierbodem wordt doorbroken als gevolg van de verdieping van de haven. Dit kan tot verdroging leiden in hier nabij liggende gebieden. De geringe hydrologische effecten kunnen echter plaatsvinden binnen de natuurlijke fluctuatie en variatie die van nature binnen deze natuurbeheertypen aanwezig zijn en leidt slechts tijdelijk tot negatieve effecten. Tevens is er tijdens de aanlegfase sprake van een verhoogde stikstofdepositie op natuurwaarden. De toename is echter tijdelijk, omdat in de gebruiksfase het aantal schepen dat van de haven gebruik maakt af neemt en walstroom wordt gerealiseerd.
De effecten op het GNN en GO bij aanleg zijn grotendeels tijdelijk (mogelijk oppervlakteverlies kruiden- en faunarijk grasland bij herstelwerkzaamheden aan het talud) en kunnen gedeeltelijk worden gemitigeerd (toename geluidsbelasting). Het oppervlakteverlies van GNN door het inkorten van de westelijke havendam is echter permanent en dient gecompenseerd te worden. Van dit habitattype wordt voldoende gecompenseerd. In de gebruiksfase zijn de effecten als positief beoordeeld, omdat sprake is van een daling van stikstofdepositie op daarvoor gevoelige natuurbeheertypen en een daling van de belasting door geluid, dat een positief effect heeft op de kernkwaliteit rust. Het beleid van de provincie staat de modernisering van de overnachtingshaven Tuindorp dan ook niet in de weg.
Flora- en faunawet
In het plangebied is op basis van veldonderzoek vastgesteld welke beschermde soorten aanwezig zijn. In het MER, deelrapport natuur, is een uitgebreide beschrijving opgenomen van de aanwezige soorten. In tabel 3.4 is aangegeven welke beschermde soorten het voor Tuindorp betreft, onder welk beschermingsregime deze vallen en of ontheffing noodzakelijk is.
Tabel 3.4 Beschermde soorten binnen het plangebied van Tuindorp
soortgroep | soorten | beoordeling Flora- en faunawet | |||||||
beschermings-categorie | kans op overtreding verboden Ffw? | overtreding te voorkomen door mitigatie? | ontheffing aanvragen? | ||||||
vaatplanten | aardakker | tabel 1 | vrijstelling | - | nee | ||||
veldsalie | tabel 2 | ja | nee | ja, artikel 8 | |||||
grondgebonden zoogdieren | egel | tabel 1 | nee | - | nee | ||||
vos | tabel 1 | nee | - | nee | |||||
steenmarter | tabel 2 | nee | - | nee | |||||
bever | tabel 3, bijlage IV HR |
ja | ja | nee | |||||
vleermuizen | gewone dwergvleermuis | tabel 3, bijlage IV HR | ja | ja | nee | ||||
ruige dwergvleermuis | tabel 3, bijlage IV HR | ja | ja | nee | |||||
rosse vleermuis | tabel 3, bijlage IV HR | ja | ja | nee | |||||
laatvlieger | tabel 3, bijlage IV HR | ja | ja | nee | |||||
jaarrond beschermde vogels | huismus | vogelrichtlijn | ja | ja | nee | ||||
buizerd | vogelrichtlijn | ja | ja | nee | |||||
gierzwaluw | vogelrichtlijn | nee | - | nee | |||||
broedvogels (vogels met tijdelijke nesten) | diverse | vogelrichtlijn | ja | ja | nee | ||||
Vissen | kleine modderkruiper | tabel 2 | ja | nee | ja, artikel 9, 11 en 12 | ||||
rivierdonderpad | tabel 2 | ja | nee | ja, artikel 9, 11 en 12 | |||||
bittervoorn | tabel 3 | ja | nee | ja, artikel 9, 11 en 12 |
Vaatplanten
Op de taluds van de overnachtingshaven zijn groeiplaatsen van aardaker (tabel 1-soort) en veldsalie (tabel 2-soort) aanwezig. Doordat de haven verdiept wordt, wordt het talud langer. Het onderste deel van het talud moet ook beschermd worden. Het bestaande onderste deel stortsteen wordt daarom verlengd. Hierbij is geen sprake van negatieve effecten op de beschermde vaatplantensoorten. Daarnaast worden er echter beschadigingen op het bovenste gedeelte van het talud hersteld en de bestaande steigers met hun fundaties worden verwijderd, waarbij de daardoor ontstane gaten in het talud aangeheeld moeten worden.
Bij deze werkzaamheden gaan mogelijk de standplaatsen en exemplaren van aardaker en veldsalie verloren. Het verwijderen van deze planten van deze groeiplaats betreft een overtreding van artikel 8 van de Ffw. Voor een algemene soort (tabel 1-soort) als aardaker geldt een vrijstelling voor de algemene verbodsbepalingen uit artikel 8 tot en met 13 van de Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld, behalve de zorgplicht uit artikel 2 van de Ffw. Overtreding van de Ffw kan niet geheel worden voorkomen. Er worden echter mitigerende maatregelen toegepast, zoals het uitgraven van planten en zo snel mogelijk opnieuw uitplanten onder begeleiding van een deskundige. Op deze manier wordt de gunstige staat van instandhouding van deze soort gewaarborgd en is het verkrijgen van een ontheffing voor veldsalie mogelijk.
Grondgebonden zoogdieren
In de nabijheid van overnachtingshaven Tuindorp zijn egel, vos (tabel 1-soorten) en steenmarter aangetroffen (tabel 2-soorten). Er zijn echter geen vaste rust- en verblijfplaatsen aangetroffen van deze soorten binnen het plangebied en het buitendijks talud rondom de overnachtinghaven biedt weinig tot geen foerageergelegenheid ten opzichte van de rest van de omgeving (geen bomen en struwelen). Er is daarom geen sprake van aantasting van de vaste rust- en verblijfplaats en het leefgebied van deze soorten. Voor algemene soorten (tabel 1-soorten) geldt bovendien een vrijstelling voor de algemene verbodsbepalingen uit artikel 8 tot en met 13 van de Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld, behalve de zorgplicht uit artikel 2 van de Ffw. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
Langs de zuidelijke oevers van de Bijland is foerageergebied van bevers vastgesteld. Ook dit gebied ligt buiten de grenzen van de aanpassingen aan de overnachtingshaven. Er is daarom geen sprake van vernietiging van leefgebied van de bevers. Wel kan er, ter plaatse van het leefgebied, sprake zijn van verstoring van de bevers door een toename van de geluidsbelasting bij aanlegwerkzaamheden. Er is dan sprake van overtreding van artikel 11 van de Ffw. Geluidsverstoring als gevolg van de aanlegwerkzaamheden kan voorkomen worden door het treffen van mitigerende maatregelen met betrekking tot de uitvoer van werkzaamheden. Door de uitvoeringswijze aan te passen (bijvoorbeeld heien met een geluiddemper) en geen heiwerkzaamheden tussen zonsondergang en zonsopgang uit te voeren (de periode waarin de bever voornamelijk actief is) is er geen sprake van aantasting van de vaste rust- en verblijfplaats. De functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaats van de individuen die deze oevers gebruiken als foerageergebied wordt dan niet aangetast. Hierdoor blijft tevens de gunstige staat van instandhouding van bever gewaarborgd. Een ontheffingsaanvraag in het kader van de Ffw is in dat geval niet nodig.
Vleermuizen
Het schiereiland rondom de overnachtingshaven Tuindorp wordt door vier vleermuissoorten als foerageergebied gebruikt. Tevens worden de bosschages langs de zuidelijke oever van de Bijland gebruikt als vliegroute door gewone dwergvleermuis. De modernisering van de overnachtingshaven Tuindorp heeft geen invloed op de omvang en kwaliteit van het foerageergebied en de vliegroutes van de vleermuizen. Er verdwijnen enkele bomen aan de oever van de Rijn in verband met de plaatsing van de radarpost, maar op deze plekken wordt relatief weinig gefoerageerd en deze bomen zijn niet van wezenlijk belang voor het functioneren van de omgeving als foerageergebied. Met name gewone dwergvleermuis is ook rondom de overnachtingshaven (vooral aan de oostzijde) foeragerend aangetroffen. Ten behoeve van de aanleg van nieuwe steigers zal hier worden geheid, waardoor er mogelijk wel geluidsverstoring van gewone dwergvleermuizen optreedt, indien dit in de actieve periode van vleermuizen gebeurt. Ook kan verstoring door licht optreden indien met bouwlampen wordt gewerkt waarvan het licht direct op de vliegroute of het foerageergebied schijnt. Dergelijke verstoring is echter makkelijk te mitigeren door te zorgen dat de geluidsbelasting in de actieve periode van vleermuizen niet boven de 80 dB uitkomt, dat wil zeggen door niet na zonsondergang en voor zonsopgang te heien. Door een aangepast lichtbeheer (het gebruik van aangepaste armaturen, licht niet onnodig aan laten staan en alleen gericht te belichten waar nodig) wordt tevens verstoring door verlichting voorkomen. Hierdoor wordt overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet voorkomen en blijft bovendien de gunstige staat van instandhouding van deze soorten lokaal gewaarborgd.
Vogels
De modernisering van de overnachtingshaven leidt niet tot vernietiging van jaarrond beschermde nesten. De nesten van buizerd en de nestgelegenheid van huismus liggen buiten de grenzen van het plangebied en zullen niet vernietigd worden door de werkzaamheden. Wel kan er verstoring van de nestlocaties door geluid optreden als gevolg van de heiwerkzaamheden. De effecten van verstoring door geluid kunnen worden gemitigeerd door de heiwerkzaamheden zodanig aan te passen dat de geluidsbelasting op de omgeving beperkt wordt. Hierdoor worden de jaarrond beschermde nesten niet aangetast en blijft tevens de gunstige staat van instandhouding van buizerd en huismus gewaarborgd. Een ontheffingsaanvraag in het kader van de Ffw is in dat geval niet nodig.
In de omgeving van de overnachtingshaven zijn veel territoria van broedvogels aangetroffen. Broedvogels kunnen mogelijk verstoord worden tijdens de aanlegfase door werkzaamheden met een hoge geluidsbelasting. Vogels zijn op soortgelijke wijze beschermd als tabel 3-soorten. Overtreding van de verbodsbepalingen kan worden voorkomen door:
Met het opnemen van deze mitigerende maatregelen zijn vervolgstappen in het kader van de Ffw niet nodig.
In de gebruiksfase zal de geluidsbelasting op de omgeving afnemen, vanwege een afname van het aantal schepen dat gebruik zal maken van de haven. De dichtheid van broedvogels kan toenemen bij een lagere geluidsbelasting.
Vissen
Het voorkomen van kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn is in de omgeving van het plangebied niet geheel uit te sluiten. De overnachtingshaven zelf biedt suboptimaal leefgebied voor kleine modderkruiper en bittervoorn, maar de soorten kunnen bij hoog water wel (vanuit poelen, doorbraakkolken, sloten en oude strangen) in de rivier terecht komen. Omdat de overnachtingshaven in open verbinding staat met de rivier kan het incidenteel of in lage dichtheden voorkomen van deze vissoorten hier dus ook niet uitgesloten worden. Rivierdonderpad is wel een soort die geschikt leefgebied vindt in (snelstromende) rivieren. Recente opmars van een aantal uitheemse grondelsoorten, heeft er waarschijnlijk echter toe geleid dat de rivierdonderpad in aantal is afgenomen. Vanwege de aanwezigheid van geschikt leefgebied en het oorspronkelijke voorkomen van de soort in de rivier, wordt er bij de beoordeling echter vanuit gegaan dat deze soort nog altijd, hoewel waarschijnlijk in lagere dichtheden dan voorheen, aanwezig is. Door het aanpassen van de oeverbekleding en het uitbaggeren van de haven is sprake van een tijdelijke vernietiging van het bestaande leefgebied. Tevens is sprake van tijdelijke verstoring door geluid en trilling als gevolg van de heiwerkzaamheden. Omdat de overnachtingshaven tot leefgebied van kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn gerekend wordt, geldt zowel voor de verstoring als de vernietiging dat sprake is van een tijdelijke aantasting van de vaste rust- en verblijfplaats. Dit betekent een overtreding van artikel 11 van de Ffwet. Daarbij kunnen individuen of eiklompen worden gedood of beschadigd, wat een overtreding van respectievelijk artikel 9 en 12 van de Ffwet betekent.
Om effecten op de beschermde vissoorten tijdens de werkzaamheden wel zoveel mogelijk te voorkomen, worden de werkzaamheden zodanig uitgevoerd dat er te allen tijde voldoende ontsnappingsmogelijkheden voor de vissoorten aanwezig zijn. Idealiter dient ook buiten de kwetsbare periode van voortplanting gewerkt te worden. De periode van voortplanting loopt voor de drie vissoorten globaal van maart tot en met augustus. Er gelden echter ook restricties voor de periode van uitvoering vanuit de Waterwet voor werken aan en in de nabijheid van waterkeringen, waardoor het werken buiten de kwetsbare periode van voortplanting gezien de planning niet mogelijk is. Echter, doordat de soorten mogelijk niet, of slechts incidenteel of in lage dichtheden, in het plangebied voorkomen, is het effect op de populatie zeer gering. De gunstige staat van instandhouding van de soorten zal daarom als gevolg van het doorwerken tijdens de voortplantingsperiode niet in het geding komen. Bovendien zijn de effecten tijdelijk (één voortplantingsseizoen).
Spijk
Natura 2000
De begrenzing van het Natura 2000-gebied Rijntakken in de omgeving van overnachtingshaven Spijk is weergegeven in figuur 3.14. Uit de figuur blijkt dat de locatie voor overnachtingshaven bijna volledig binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied is gelegen.
De aanwezigheid van soorten in het plangebied is in 2013 door middel van veldonderzoek onderzocht. Daarnaast is de meest recente habitattypenkaart van de provincie Gelderland geraadpleegd (versie december 2014).
In het plangebied Spijk zijn drie habitattypen met een instandhoudingsdoel aanwezig (zie figuur 3.14); H3270 'slikkige rivieroevers', H91E0A 'vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen)' en H6120 'stroomdalgraslanden'.
Figuur 3.14 Habitattypen Natura 2000 (december 2014)
Het plangebied voor Spijk maakt geen essentieel onderdeel uit van het leefgebied van de trekvissen zeeprik, rivierprik, elft en zalm wegens het grotendeels ontbreken van primair leefgebied. De aanwezigheid van larven van de rivierprik in stromingsluwe en slib- of detritusrijke kribvakken kan niet geheel worden uitgesloten. De paaigronden van rivierprik bevinden zich veelal in zijbeken van de grotere rivieren (onder andere in het Maas-stroomgebied, het Drentsche Aa-gebied en buiten de landsgrenzen) waar op grindbeddingen bij de aanwezigheid van stroming gepaaid wordt. De larven laten zich na enkele weken meevoeren door de stroming en vestigen zich in de bodem, onder andere in de grote rivieren om verder op te groeien alvorens naar zee te migreren.
Voor grote modderkruiper is alleen geschikt leefgebied aanwezige in de vorm van de poel in het westen van het plangebied. Er heeft hier echter inventarisatie plaatsgevonden waarbij de grote modderkruiper niet is aangetroffen en de kans op mogelijke kolonisatie in de Beijenwaard is in de praktijk zeer klein. Bovendien is de uitbreiding van leefgebied met name gericht op gebieden met jonge verlandingsstadia in laagdynamische situaties, waarvoor in de Gelderse Poort met name binnendijks kansen liggen. Vanwege het ontbreken van de soort in het plangebied en het feit dat de Beijenwaard, vanwege de beperkte dispersiemogelijkheden, ook geen geschikte uitbreidingslocatie vormt zijn negatieve effecten op grote modderkruiper uitgesloten.
Bittervoorn is tijdens de inventarisaties aangetroffen in de aanwezige plas. Incidentele aanwezigheid van rivierdonderpad, kleine modderkruiper en bittervoorn in de oeverzones van de Rijn, hoewel in lage dichtheden, is ook niet geheel uit te sluiten. Bij de realisatie van de overnachtingshaven in de Beijenwaard, is er sprake van een aantasting van het leefgebied van kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn. De aantasting is echter beperkt qua omvang in relatie tot het totale areaal aan leefgebied binnen de gehele Rijntakken. Gezien de aanwezigheid van een ruime hoeveelheid alternatief leefgebied voor deze soorten in het hele gebied, staat deze aantasting de behoudsdoelstelling niet in de weg. Er is daarmee geen sprake van een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelen voor kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn.
Geschikt leefgebied voor de kamsalamander is aanwezig in de Beijenwaard. Tijdens de inventarisaties is kamsalamander echter niet aangetroffen. De kans op kolonisatie vanuit één van de bronpopulaties wordt gezien de geringe dispersie-mogelijkheden ook minimaal geacht. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen zijn dan ook uit te sluiten.
Tijdens de inventarisatie in het kader van de Ffw zijn geen meervleermuizen waargenomen in het plangebied bij Spijk. De potentie voor foerageergebied is echter onverminderd aanwezig en is van belang voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Een significant negatief effect is echter uit te sluiten gezien de ruime hoeveelheid alternatief foerageergebied die aanwezig is binnen het gehele gebied. Zowel de rivieren (inclusief de uiterwaarden) als ook oude rivierlopen en plassen die hiermee in verbinding staan (onder andere de oude Rijnstrangen, de Oude Rijn, de Oude Waal) vormen door het gehele Natura 2000-gebied Rijntakken geschikt leefgebied.
De realisatie van de overnachtingshaven Spijk betekent een vernietiging van drie beverburchten in de plas aan de westelijke zijde van de locatie Beijenwaard. Daarnaast verdwijnen territoria en foerageergebied. Een significant negatief effect is echter uit te sluiten gezien de groei die de populatie heeft ondergaan sinds het moment van herintroductie en het aantal resterende burchten en families binnen de Rijntakken. Ook met de afname van het leefgebied als gevolg van de realisatie van de haven, verkeert de populatie nog steeds in een staat van uitbreiding.
Met betrekking tot broedvogels kan dodaars geschikt leef- en broedgebied vinden in de beschutte plas in het plangebied. Tijdens de inventarisatie zijn geen broedparen aangetroffen. Aalscholvers kunnen geschikt leefgebied vinden in de bosgebieden op de locaties die aan het water grenzen. Tijdens het veldonderzoek zijn geen broedende aalscholvers waargenomen. Broedparen van roerdomp, woudaapje, grote karekiet, porseleinhoen, zwarte stern, ijsvogel en blauwborst zijn niet aangetroffen. Het plangebied is slechts matig tot niet geschikt voor het creëren van geschikt leefgebied voor deze soorten. Broedparen van de kwartelkoning zijn niet aangetroffen. In het plangebied zijn in potentie geschikte graslanden aanwezig. Broedparen van de oeverzwaluw zijn niet aangetroffen, maar potentieel broedhabitat kan door de rivierdynamiek wel ontstaan in het plangebied. Watersnip komt in het plangebied als broedvogel niet voor.
Met betrekking tot niet-broedvogels is geschikt biotoop aanwezig voor de viseters fuut, aalscholver en nonnetje. Voor tafeleend is geen geschikt biotoop aanwezig. Voor de grondeleenden wintertaling, pijlstaart, slobeend, bergeend , krakeend en wilde eend is geschikt rust- en foerageergebied aanwezig binnen het plangebied. Ook voor meerkoet, kleine zwaan en wilde zwaan is geschikt biotoop aanwezig. Voor kolgans, grauwe gans, toendrarietgans, brandgans en smient is geschikt foerageerhabitat aanwezig. Er bevinden zich geen slaapplaatsen in het plangebied. Voor kievit, goudplevier, grutto, scholekster, wulp, kemphaan en tureluur is foerageer-, rust- en slaapgebied aanwezig in de vorm van slikkige rivieroevers.
Tijdens de aanlegfase kan sprake zijn van niet significant negatieve effecten door verstoring en hydrologische effecten:
In de gebruiksfase treden significant negatieve effecten op door oppervlakteverlies van habitattypen en het leefgebied van soorten. Er wordt 0,61 hectare van het habitattype slikkige rivieroevers (H3270) en 0,01 hectare van het habitattype H6120 stroomdalgraslanden vernietigd. Van het zachthoutooibos (H91E0A) wordt 0,33 hectare vernietigd. Dit effect is mogelijk significant, omdat de totaaloppervlakte ligt rondom de behoudsdoelstelling. Zachthoutooibossen zijn ook gevoelig voor verdroging. Het water waarlangs dit bos groeit, wordt wel afgesloten van de open verbinding met de rivier. Ook is er sprake van tijdelijke effecten op de grondwaterstand. Hierdoor kunnen de abiotische condities ter plaatse van dit ooibos zodanig veranderen, dat permanente effecten op de vegetatie niet uitgesloten kunnen worden. Daarnaast wordt areaal agrarisch grasland vernietigd (26,90 hectare), waardoor er foerageergebied voor grasetende vogelsoorten met een instandhoudingsdoel verdwijnt.
Ten slotte is sprake van een toename van stikstofdepositie op daarvoor gevoelige habitattypen waarvan de achtergronddepositie zich boven de KDW bevindt. Voor deze depositietoename is ruimte gereserveerd binnen de Programmatische Aanpak Stikstof, die per 1 juli 2015 in werking is getreden; de Overnachtingshaven Lobith is als prioritair project in de PAS opgenomen.
Omdat significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten is in de ADC-notitie (bijlage 40) onderbouwd dat er geen alternatieve (A) oplossingen zijn, dat er dwingende redenen van groot openbaar belang zijn (D) en welke compenserende maatregelen (C) worden getroffen om de bijdrage aan de algehele samenhang van het Natura2000netwerk op lange termijn te garanderen.
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Het plangebied Spijk is in de huidige situatie grotendeels gelegen binnen de GO en tevens deels binnen de begrenzing van het GNN (zie figuur 3.11).
Voor 184 deelgebieden binnen Gelderland zijn gebiedsspecifieke kernkwaliteiten geformuleerd. Deze zijn opgenomen in bijlage 6 en 7 bij de Omgevingsverordening. Het plangebied Spijk ligt binnen het gebied Rijnstrangen en Gelders Eiland. In tabel 3.5 zijn de kernkwaliteiten en de effecten op deze kernkwaliteiten weergegeven.
Tabel 3.5 Kernkwaliteiten en effecten
Kernkwaliteit | Effect |
Laagdynamische riviernatuur; ecologisch kerngebied (Natura 2000-gebied) voor vooral moeras en moerasvogels en amfibieën | zie beoordeling Natura 2000 |
onderdeel van Nationaal Landschap Gelderse Poort | zie beoordeling deelrapportage LCA |
variabel, grotendeels agrarisch cultuurlandschap en natuurcomplexen: Erfkamerlingschap, Geldersche Waard, Eendenpoelse Buitenpolder, Grote Geldersche Waard en Pannerdensche Waard; Driedorpenpolder binnendijks land | het agrarisch landschap in het plangebied verdwijnt, maar maakt geen onderdeel uit van de hier met name genoemde gebieden |
Parel Rijnstrangen: moeras, nat grasland, stroomdalgrasland, moerasvogels en amfibieën, w.o. roerdomp, porseleinhoen, zwarte stern, baardmannetje, buidelmees en grote karekiet, grote populaties rugstreeppad en kamsalamander; geringe wisseling in waterstanden | het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Rijnstrangen |
de Wild/Grenskanaal verbindt de Rijnstrangen met het Duitse N2000-gebied Hetter en voert schoon water aan | het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Wild/Grenskanaal |
waarden voor weidevogels, water- en moerasvogels, vleermuizen, amfibieën, vissen en bever | zie toetsing Flora- en faunawet |
leefgebied steenuil | plangebied behoort niet tot het leefgebied van de steenuil |
leefgebied kamsalamander | plangebied behoort niet tot het leefgebied van de kamsalamander |
plaatselijk kleinschalige landschappen met strangen, hagen en singels, knotwilgen en ooibos | er worden geen strangen, hagen, singels en knotwilgen verwijderd ten behoeve van de aanleg. Wel verdwijnt er zachthoutooibos. |
cultuurhistorische waarden van de uiterwaarden, oude kavelpatronen, doorbraakkolken, waterstaatswerken (kades en sluisjes), kleiwinningen | zie beoordeling paragraaf 3.3.10 Landschap, archeologie en cultuurhistorie |
onbebouwdheid van het strangengebied | plangebied maakt geen onderdeel uit van het strangengebied |
rust, ruimte en donkerte m.u.v. de omgeving van stedelijke gebieden | het gebruik, en de daarmee samenhangende rust, ruimte en donkerte verandert van landbouwkundig gebruik naar gebruik als haven. |
abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem | het plangebied wordt vrijwel volledig vergraven, wat mogelijk ook een effect heeft op de hydrologische omstandigheden van het gebied rondom de haven |
ecosysteemdiensten: recreatie, wateropvang en -afvoer | zie beoordeling recreatie in paragraaf 3.2.4 en beoordeling water rivierkunde in 3.3.2 Water, rivierkunde en dijkstabiliteit |
Bij realisatie van de overnachtingshaven is er sprake van ruimtebeslag ter plaatse van 4,2 hectare GNN met kruiden- en faunarijk grasland (N12.02) en 49,3 hectare GO waarvan 14,6 hectare aangewezen als het natuurbeheertype rivier (N02.01) (zie figuur 3.15). Op basis van bovenstaande tabel is vastgesteld dat in de Beijenwaard meerdere kernkwaliteiten uit het GNN en GO voorkomen. Dit betreft de 'laagdynamisch riviernatuur', 'waarden voor weidevogels, water- en moerasvogels, vleermuizen, amfibieën, vissen en bever' en de 'plaatselijk kleinschalige landschappen', waarvan ooibos aanwezig is in de Beijenwaard.
Figuur 3.15 Natuurbeheertypen GNN en GO
Door de realisatie van de haven worden bovengenoemde kernkwaliteiten aangetast. De omgevingscondities veranderen wezenlijk, doordat agrarisch grasland grotendeels wordt omgezet in open water, waar straks bedrijvigheid gaat plaatsvinden door de functie als overnachtingshaven. Hierdoor is er sprake van een negatief effect op de kernkwaliteit 'rust, ruimte en donkerte' en de 'abiotiek' in de Beijenwaard verandert wezenlijk als gevolg van het gewijzigde ruimtegebruik.
Ter plaatse van de toekomstige overnachtingshaven nemen rust en donkerte af door de aanwezigheid van verlichting en geluid door werkzaamheden tijdens de aanlegfase en als gevolg van het gebruik van de haven in de gebruiksfase. De aantasting van deze kernkwaliteit is echter alleen van belang voor zover de hier aanwezige natuurwaarden en soorten afhankelijk zijn van rust en donkerte en door de aantasting hinder kunnen ondervinden. Er is hierdoor sprake van samenhang met de kernkwaliteit 'waarden voor weidevogels, water- en moerasvogels, vleermuizen, amfibieën, vissen en bever'. Wanneer deze waarden als gevolg van de aanleg verdwijnen, is aantasting van rust en donkerte in de gebruiksfase niet meer relevant. Op basis van de beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet is vastgesteld dat voor watervogels, amfibieën en de bever leefgebied in de Beijenwaard aanwezig is in de vorm van de poel aan de westzijde met omringend bomen en in de vorm van de habitattypen Stroomdalgrasland, Slikkige rivieroever en Zachthoutooibos. Deze habitattypen vormen tevens de voor de Beijenwaard relevante aspecten vanuit de kernkwaliteiten 'plaatselijk kleinschalige landschappen' en 'laagdynamisch riviernatuur'. Voor vleermuizen is er tevens sprake van waarden in de vorm van de woning aan de Beijenwaard 1, waar zich de paarverblijfplaats van een gewone dwergvleermuis bevindt. De habitattypen, de poel en woning zijn daarmee allen onderdeel van kernkwaliteiten binnen het GNN/GO welke verdwijnen bij de realisatie van de overnachtingshaven.
De GO in de Beijenwaard zal echter niet geheel ongeschikt worden voor natuurwaarden. De inrichting biedt ruimte voor de ontwikkeling van andere natuurwaarden dan in de huidige situatie. Agrarisch grasland wordt grotendeels open water, dat ruimte biedt aan vissen en daarmee mogelijk ook aan visetende vogelsoorten. Wel zal de bedrijvigheid en daarmee samenhangende verstoring toenemen waardoor de nieuwe waarden mogelijk niet optimaal tot ontwikkeling komen.
De verandering in abiotiek en de aantasting van rust en donkerte als gevolg van verstoring, beperkt zich voornamelijk tot de Beijenwaard zelf. Door de ligging van de dijk rondom de Beijenwaard vindt grotendeels afscherming van de toename aan geluidsbelasting en verlichting op de omgeving plaats. Met betrekking tot abiotische effecten is in de deelrapportage water vastgesteld dat de ontwikkeling een daling van de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) veroorzaakt. Een verlaging is berekend die varieert van 5 cm op circa 1,5 - 2 kilometer afstand tot circa 80 cm direct achter de dijk. Hierdoor verandert tevens de kwelsituatie (zie deelrapportage water van het MER). De verwachting is dat de weerstand van de havenbodem zich na enkele hoogwaters zal herstellen. Het berekende effect op de GLG zal daarom naar verwachting van tijdelijke aard zijn. Er is daarmee echter wel sprake van een tijdelijke aantasting van de kernkwaliteiten van het omliggende GNN en GO in de aanlegfase en tijdelijk in de gebruiksfase als gevolg van hydrologische effecten.
Doordat met de realisatie van de overnachtingshaven de natuurwaarden binnen het plangebied verdwijnen zijn effecten van stikstofdepositie ter plaatse van het plangebied niet relevant. Stikstofdepositie kan echter ook een effect hebben op vegetatietypen die buiten het plangebied liggen en op de soorten die hier gebruik van maken. Zowel tijdens de aanlegfase als tijdens de gebruiksfase kunnen effecten van stikstofdepositie optreden. De effecten tijdens de aanlegfase zijn tijdelijk, de toename van stikstofdepositie als gevolg van het gebruik van de overnachtingshaven is permanent. In de nabijheid van het plangebied, langs de Rijn en in de Tengnagelwaard, zijn de natuurbeheertypen Zoete plas (N04.02) Kruiden en faunarijk grasland (N12.02) en Rivier- en beekbegeleidend bos (N14.01) aanwezig. Voor het natuurbeheertype zoete plas is een kritische depositiewaarde vastgesteld van 30 kg N/ha/jaar. Dit komt overeen met ongeveer 2100 mol N/ha/jaar. In de huidige situatie ligt de stikstofdepositie ter plaatse van dit natuurbeheertype ongeveer tussen de 1500 en 2000 mol N/ha/jaar. De projectbijdrage als gevolg van de aanleg van de overnachtingshaven bij Spijk zal hier niet meer dan 10 mol N/ha/jaar bedragen. Daarmee wordt de kritische depositiewaarde niet overschreden en zal er dus geen sprake zijn van negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het GNN als gevolg van stikstofdepositie. De andere twee natuurbeheertypen zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie.
Aantasting van de kernkwaliteiten in de vorm van de poel, stroomdalgrasland, zachthoutooibos, slikkige rivieroever en de verblijfplaats voor gewone dwergvleermuis aan de Beijenwaard moet beoordeeld worden als een significante aantasting van de kernkwaliteiten en zal, zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening, gelijkwaardige gecompenseerd moeten worden. Dit betreft tevens waarden die van belang zijn in het kader van de bescherming van Flora- en faunawetsoorten en Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen en ook in het kader van deze beschermingsregimes gecompenseerd worden. Tevens dient het resterende oppervlakte GNN gelijkwaardig gecompenseerd te worden: buiten de aanwezige habitattypen (zoals hierboven beschreven, is hier sprake van Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02)). De totale compensatieopgave is, inclusief eventuele compensatietoeslag, weergeven in tabel 3.6. De aantasting van rust en donkerte en verandering van de abiotiek blijft verder beperkt tot de overnachtingshaven zelf, vanwege de afscherming door de dijk (zoals ook blijkt uit de geluidsberekeningen) en het relatief snelle herstel van havenbodem (zoals blijkt uit grondwatermodellering). Daarbuiten is dus geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit.
Verder verandert het ruimtegebruik van het GO ter plaatse van de overnachtingshaven wezenlijk ten opzichte van de huidige situatie. Behalve de hierboven beschreven effecten is er geen sprake van aantasting van de kernkwaliteiten in het GO. De GO in de Beijenwaard zal echter niet geheel ongeschikt worden voor natuurwaarden. De inrichting biedt ruimte voor de ontwikkeling van andere natuurwaarden dan in de huidige situatie. Wel zal de bedrijvigheid en daarmee samenhangende verstoring toenemen waardoor de nieuwe waarden mogelijk niet optimaal tot ontwikkeling komen. De havenkom blijft ruimte bieden aan kernkwaliteiten uit het GO en hoeft daarmee niet in oppervlakte gecompenseerd te worden.
Naast vernietiging van kernkwaliteiten is tevens sprake van een aantasting van de samenhang van het GNN/GO. De Beijenwaard ligt binnen de begrenzing van het GNN/GO op een plek waar de 'landnatuur' via de uiterwaard in verbinding staat met de rivier. Hierdoor zijn er mogelijkheden voor dispersie voor soorten, wat in dit gebied met name relevant is voor een soort als bever. Deze mogelijkheden wordt ingeperkt door de ontwikkeling van de overnachtingshaven. De effecten op de samenhang worden echter beperkt door inrichting van het uitloopgebied aan de oostzijde van de het plangebied, waar het habitattype stroomdalgrasland gerealiseerd wordt. Met het uitloopgebied en eveneens het behoudt van een open strook tussen Wezendonk en de haven wordt de verbinding van de landnatuur met de rivier behouden. Tevens wordt door compensatie bij de locatie Nootenboom het GNN op een andere plaats versterkt.
Voor het GNN/GO vindt compensatie plaats van de aantasting van de kernkwaliteiten en oppervlakteverlies van het GNN. Hiervoor wordt op de locaties 'de Nootenboom' kruiden- en faunarijk grasland, de poel en zachthoutooibos gecompenseerd. In het uitloopgebied aan de oostzijde van het plangebied wordt stroomdalgrasland ontwikkeld en langs de Stadswaard in de Ooijpolder bij Nijmegen wordt het habitattype Slikkige oever gecompenseerd. Hierbij geldt steeds dat de verloren natuurwaarden gelijkwaardig gecompenseerd worden (bijvoorbeeld stroomdalgrasland in plaats van kruiden- en faunarijkgrasland). De waarden die in het kader van het GNN en GO gecompenseerd worden, overlappen voor het grootste deel met de waarden die gecompenseerd worden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (habitattypen) en de Flora- en faunawet (de poel).
Tabel 3.6 Compensatieopgave
Te compenseren GNN/GO (kernkwaliteiten) | VKV |
Slikkige rivieroevers | 0,61 |
Stroomdalgraslanden | 0,01 |
Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen) | 0,55 |
Poel | 1,1 |
Droog schralland | 0,01 |
Overig GNN (Kruiden- en faunarijk grasland) | 4,58 |
Totaal | 6,86 |
Met in achtneming van de voorgestelde maatregelen en de te realiseren compensatie staat het beleid van de provincie de aanleg van de overnachtingshaven Spijk niet in de weg.
Flora- en faunawet
In het plangebied is op basis van veldonderzoek vastgesteld welke beschermde soorten aanwezig zijn.
In tabel 3.7 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn, onder welk beschermingsregime deze vallen en of ontheffing noodzakelijk is.
Tabel 3.7 Beschermde soorten binnen het plangebied van Spijk en het beschermingsregime
soortgroep | soorten | beoordeling Flora- en faunawet | |||||||
beschermingscategorie | kans op overtreding verboden Ffw? |
overtreding te voorkomen door mitigatie? |
ontheffing aanvragen? | ||||||
vaatplanten | zwanenbloem | tabel 1 | vrijstelling | - | nee | ||||
veldsalie (langs fietspad) | tabel 2 | ja | nee | ja | |||||
grondgebonden zoogdieren | haas | tabel 1 | vrijstelling | - | nee | ||||
vos | tabel 1 | vrijstelling | - | nee | |||||
bosmuis | tabel 1 | vrijstelling | - | nee | |||||
bosspitsmuis | tabel 1 | vrijstelling | - | nee | |||||
rosse woelmuis | tabel 1 | vrijstelling | - | nee | |||||
steenmarter | tabel 2 | nee | - | nee | |||||
bever | tabel 3, bijlage IV HR | ja | nee | ja, artikel 11 | |||||
vleermuizen | gewone dwergvleermuis | tabel 3, bijlage IV HR | ja | nee | ja, artikel 11 | ||||
ruige dwergvleermuis | tabel 3, bijlage IV HR | ja | ja | nee | |||||
rosse vleermuis | tabel 3, bijlage IV HR | nee | - | nee | |||||
jaarrond beschermde vogels | huismus | vogelrichtlijn | ja | ja | nee | ||||
buizerd | vogelrichtlijn | nee | - | nee | |||||
gierzwaluw | vogelrichtlijn | nee | - | nee | |||||
broedvogels (vogels met tijdelijke nesten) | diverse | vogelrichtlijn | ja | ja | nee | ||||
amfibieën | poelkikker | tabel 3, bijlage IV HR | ja | nee | ja, artikel 11 | ||||
rugstreeppad | tabel 3, bijlage IV HR | ja | ja | nee | |||||
vissen | kleine modderkruiper | tabel 2 | ja | nee | ja, artikel 9, 11 en 12 | ||||
rivierdonderpad | tabel 2 | ja | nee | ja, artikel 9, 11 en 12 | |||||
bittervoorn | tabel 3 | ja | nee | ja, artikel 9, 11 en 12 |
Vaatplanten
Bij uitvoering wordt de standplaats van zwanenbloem rondom de plas vernietigd. De standplaats van zwanenbloem achter het schiereiland valt echter deels buiten het ruimtebeslag, waardoor de standplaats op deze locatie mogelijk deels behouden kan blijven. Voor een algemene soort (tabel 1-soorten) als de zwanenbloem geldt echter een vrijstelling voor de algemene verbodsbepalingen uit artikel 8 tot en met 13 van de Ffw. Op de Spijksedijk ter plaatse van het tracé van het fietspad is zeer waarschijnlijk veldsalie (tabel 2-soort) aanwezig. Als gevolg van de aan te brengen verharding voor het fietspad is er sprake van ruimtebeslag ter plaatse van biotoop van veldsalie en kunnen exemplaren vernietigd worden. Er is dan sprake van een overtreding van artikel 8 van de Ffw. Effecten op vaatplanten kunnen worden gemitigeerd door ze uit te steken en te verplaatsen.
Grondgebonden zoogdieren
Een deel van het foerageergebied van haas en vos gaat verloren en er wordt leefgebied van bosmuis, bosspitsmuis en rosse woelmuis vernietigd. Voor deze algemene soorten (tabel 1-soorten) geldt echter een vrijstelling voor de algemene verbodsbepalingen uit artikel 8 tot en met 13 van de Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld, behalve de zorgplicht uit artikel 2 van de Ffw. Voor deze soort hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
Ook gaat een deel van het foerageergebied van steenmarter verloren, doordat bomenrijen en struwelen verdwijnen. Gezien de ruime hoeveelheid alternatief foerageergebied die buiten het plangebied aanwezig is in de directe omgeving, zal het aanleggen van de overnachtingshaven in de Beijenwaard de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen van de individuen die dit gebied gebruiken als foerageergebied, niet aantasten. Hierdoor blijft tevens de gunstige staat van instandhouding van steenmarter gewaarborgd. Een ontheffingsaanvraag in het kader van de Ffw is niet nodig.
Ook worden alle drie de beverburchten rond de plas aan de westzijde, inclusief het foerageergebied in de Beijenwaard, vernietigd. Hierdoor is sprake van een overtreding van artikel 11 (aantasting van de vaste rust- en verblijfplaats). Er dienen mitigerende en compenserende maatregelen te worden getroffen.
Compensatie van de vaste rust- en verblijfplaats kan door een vergelijkbaar water te realiseren waar vervangende burchten kunnen worden gebouwd. Zo mogelijk dient de compensatie van vergelijkbare vorm te zijn als hetgeen verloren gaat, bijvoorbeeld een poel door een poel vervangen. Het vervangende water mag niet te klein zijn in verband met het risico van een te snelle verlanding. Aangrenzend aan het water dient voldoende geschikt habitat aanwezig te zijn in de vorm van voldoende jonge bomen en struiken. Ook dient foerageergebied te worden gecompenseerd, vergelijkbaar aan het foerageergebied op het schiereiland. Het verkrijgen van een ontheffing in het kader van de Ffw is noodzakelijk.
Vleermuizen
De paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis aan de Beijenwaard 1 wordt vernietigd. De verblijfplaatsen aan de Ameidsedam blijven alle behouden. Tevens gaat er bij de aanleg van de overnachtingshaven foerageergebied van gewone en ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis verloren, als gevolg van het verdwijnen van open water, bomenrijen, struwelen en oeverzones. Dit betekent echter niet dat er permanent foerageergebied verdwijnt. Zo foerageert rosse vleermuis voornamelijk in open, waterrijke gebieden, maar ook boven open waterpartijen. Ook voor ruige dwergvleermuis vormen waterpartijen en beschutte oevers een belangrijk onderdeel van het foerageerbiotoop. Deze vleermuissoorten zullen daarom ook van de toekomstige overnachtingshaven als foerageergebied gebruik kunnen maken.
Gewone dwergvleermuis foerageert over het algemeen meer in de beschutting van hoogopgaande begroeiing en zal daarom minder geschikt foerageergebied in de overnachtinghaven vinden, ten opzichte van de huidige situatie. De oeverzones kunnen echter, zodra hier enigszins sprake is van beschutting, zeer geschikt zijn om te foerageren. Tevens zijn er aansluitend aan de Ameidsedam en de bebouwing van Spijk groenstructuren aanwezig waardoor de individuen die in de Beijenwaard foerageren de mogelijkheid hebben om uit te wijken naar alternatief foerageergebied. Hierdoor zal het realiseren van de overnachtingshaven in Beijenwaard niet de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen van de individuen die dit gebied gebruiken als foerageergebied aantasten.
Voor het vernietigen van de paarverblijfplaats is een ontheffing in het kader van de Ffw nodig, indien mitigerende maatregelen voorafgaand aan de ingreep de functionaliteit van de verblijfplaatsen niet kunnen behouden. Om de paarverblijfplaats te compenseren wordt er eerst een tijdelijke maatregel getroffen door het plaatsen van vier vleermuiskasten in de nabijheid van het plangebied. De exacte locatie voor de plaatsing van deze kasten dient nader te worden bepaald in afstemming met een deskundige. In het compensatieplan bij de ontheffingsaanvraag (onderdeel van de ADC-notitie, bijlage 40) zijn drie zoekgebieden voor de tijdelijke compensatie aangegeven. Na realisatie van de overnachtingshaven wordt een permanente, vervangende verblijfplaats gerealiseerd in of aan ten minste één bouwwerk in de toekomstige haven. De criteria waar deze compenserende maatregel aan moet voldoen zijn eveneens nader uitgewerkt in een compensatieplan ten behoeve van deze ingreep. De paarverblijfplaats aan de Beijenwaard 1 moet buiten de periode dat de paarverblijfplaats wordt gebruikt en voorafgaand aan de activiteiten ongeschikt gemaakt worden om te voorkomen dat de verblijfplaats bewoond is tijdens de uitvoering van de activiteiten. Door deze maatregelen komtdat de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie niet in gevaar.
Vogels
De nesten van huismus en buizerd worden niet vernietigd, maar door de geluidsbelasting als gevolg van heiwerkzaamheden kan wel sprake zijn van verstoring door geluid. Eveneens kunnen broedvogels mogelijk verstoord worden tijdens de aanlegwerkzaamheden. Indien voldoende mitigerende maatregelen worden getroffen (werken buiten broedseizoen, of starten buiten het broedseizoen, heiwerkzaamheden aanpassen), zijn er geen effecten te verwachten.
Amfibieën
Het leefgebied van alle amfibieën van tabel 1 wordt in het gebied vernietigd. Tevens wordt de plas in het westen van het plangebied vernietigd. Dit is een geschikte voortplantingsplaats van de poelkikker. Vanwege de aantallen poelkikkers op de locatie heeft het vernietigen van de plas een grote impact op het leefgebied en de lokale populatie. Om te waarborgen dat er voor poelkikker een zelfde hoeveelheid leefgebied beschikbaar blijft na vernietiging van de poel, wordt voor de te verwijderen poel een nieuwe poel aangelegd ter compensatie. Deze compensatie vindt plaats door aanpassing van de doorbraakkolk 'het Nieuwe Gat' op de locatie 'de Nootenboom' in het Rijnstrangengebied (zie voor verdere uitwerking het Inrichtings- en Beheerplan voor locatie de Nootenboom als bijlage bij de ADC Overnachtingshaven Lobith). Deze wordt ingericht als geschikt leefgebied voor poelkikker.
De aanleg van de overnachtingshaven in de Beijenwaard heeft geen negatieve effecten op het leefgebied van rugstreeppad. Vestiging van de rugstreeppad in het plangebied ten tijde van de uitvoer dient echter te worden voorkomen.
Vissen
Hoewel kleine modderkruiper en rivierdonderpad (tabel 2-soorten) niet in het plangebied zijn aangetroffen kan, op basis van de bekende verspreiding en waarnemingen uit de directe omgeving, de aanwezigheid van deze soorten niet geheel worden uitgesloten.
De bittervoorn (tabel 3) is aangetroffen in de plas in het westen van de Beijenwaard. Deze plas heeft tevens een functie als voortplantingsplaats. Als gevolg van het afgraven van de Beijenwaard verdwijnt deze plas, waardoor sprake is van vernietiging van de vaste rust- en verblijfplaats en voortplantingsplaats van bittervoorn. Hierdoor is sprake van een overtreding van artikel 11 van de Ffw. Indien niet zorgvuldig met de dieren om wordt gegaan tijdens de werkzaamheden kan tevens sprake zijn van een overtreding van artikel 9 en 12 als individuen of eiklompen worden verwond, gedood of beschadigd.
Door vernietiging van de oeverzones langs de Rijn gaat leefgebied van kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn verloren. Dit betekent een overtreding van artikel 11 van de Ffw en mogelijk artikel 9 en 12 indien niet zorgvuldig met de dieren wordt omgegaan en individuen of eiklompen worden verwond, gedood of beschadigd.
De aanwezige bittervoorns en grote zoetwatermosselsoorten in de poel in de Beijenwaard moeten voorafgaand aan de werkzaamheden worden weggevangen door het achtereenvolgens nemen van de volgende maatregelen:
Zowel het afvangen van bittervoorn als het ongeschikt maken van de poel als leefgebied wordt buiten de kwetsbare periode van voortplanting gedaan. Idealiter vindt ook het verwijderen van de kribben en het afgraven van de oeverzone langs de Rijn buiten de voortplantingsperiode plaats, vanwege de eventuele aanwezigheid van bittervoorn, rivierdonderpad en kleine modderkruiper. De periode van voortplanting loopt voor de drie vissoorten globaal van maart tot en met augustus. Deze maatregel heeft mogelijk grote consequenties voor de doorlooptijd tijdens de uitvoer. Om deze reden is gezien de planning, onderzocht of de uitvoering van deze werkzaamheden niet uitsluitend buiten de voortplantingsperiode van de vissoorten kan plaatsvinden.
Het belang van de oeverzone langs de Beijenwaard is relatief beperkt voor de beschermde vissoorten. Het is mogelijk dat de vissoorten hier niet of nauwelijks voorkomen. Indien dit wel het geval is zal het slecht om lage dichtheden of het incidenteel voorkomen van exemplaren gaan. Daarbij zijn de mogelijk negatieve effecten op de vissoorten slechts eenmalig. Wanneer de oeverzone is afgegraven kunnen de verdere werkzaamheden zonder consequenties wel jaarrond plaatsvinden. Het gebied is hierna namelijk, tijdens de werkzaamheden, niet meer geschikt als voortplantingsplaats voor de betreffende vissoorten. Door de graafwerkzaamheden wordt de bodem omgewoeld en er zijn tijdens de aanlegfase geen geschikte oeverzones aanwezig voor eiafzet en het opgroeien van juveniele vissen. Er hoeft daarom na het verwijderen van de kribben en de huidige oeverzones verder geen rekening meer gehouden te worden met de voortplantingsperiode. De werkzaamheden dienen zodanig plaats te vinden dat er te allen tijde voldoende ontsnappingsmogelijkheden voor de vissoorten aanwezig zijn. De maatregelen moeten in een ecologisch werkprotocol worden opgenomen en de werkzaamheden moeten conform dit protocol en onder begeleiding van een ter zake kundige. worden uitgevoerd.
Met inachtneming van de voorgestelde maatregelen staat de Ffw de uitvoering van het plan niet in de weg. Voor de werkzaamheden dient wel een ontheffing van de Ffw te worden aangevraagd.
Actualisatie onderzoek
Er is een habitatscan uitgevoerd om te onderzoeken of, betreffende habitat en potentiële aanwezigheid van beschermde soorten, veranderingen hebben plaatsgevonden in het projectgebied ten opzichte van het onderzoek uit 2013. De resultaten hiervan zijn weergegeven in bijlage V vanBijlage 36 Actualisatie milieu-informatie planuitwerkingsfase.
Uit het onderzoek blijkt dat voor alle soorten de gegevens nog actueel zijn. Er zijn voor twee nieuwe soorten (wilde marjolein en otter) mogelijk aanvullende maatregelen nodig. Dit wordt voor de uitvoering van het project onderzocht. De mogelijke maatregelen voor deze soorten staan de haalbaarheid van het Inpassingsplan niet in de weg.
Fietspad
Het beoogde fietspad bestaat in de huidige situatie hoofdzakelijk uit gras. Hier komen geen beschermde dier- of plantensoorten voor. Ook worden er geen bomen gekapt of sloten gedempt, die respectievelijk vogelnesten of beschermde vissoorten kunnen bevatten. Er zijn geen geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig. Verder geldt het volgende:
De voorgenomen ontwikkeling leidt tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten. Voor het verkrijgen van de benodigde vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet en ontheffing van de Flora- en faunawet worden mitigerende en compenserende maatregelen getroffen.
Het gegeven, dat de nieuwe overnachtingshaven bij Spijk leidt tot significante effecten maakt dat voor de Natuurbeschermingswet 1998 de ADC-procedurestappen doorlopen moeten worden. De alternatieven (A) en de dwingende redenen van groot openbaar belang (D) zijn in de MIRT-2 fase beschreven en vastgelegd in de voorkeursbeslissing. Uit de uitgevoerde natuuronderzoeken blijkt dat significant negatieve effecten niet zijn te voorkomen op:
De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vereisen in het geval van significant negatieve effecten op (Europees) beschermde natuurwaarden een soortgelijke onderbouwing. De initiatiefnemer dient te beschrijven of er Alternatieven zijn, wat de Dwingende reden van groot openbaar belang is en hoe het verlies aan natuurwaarden gecompenseerd wordt, kortweg ADC. Ook de provinciale omgevingsverordening vraagt bij significante aantasting van de kernkwaliteiten van het Gelders natuurnetwerk (GNN) en Groene ontwikkelzone (GO) een soortgelijke beschrijving. Het GNN/GO gaat echter uit van redenen van groot openbaar belang, die niet noodzakelijk dwingend hoeven te zijn. In de MIRT-2 fase zijn de alternatieven en dwingende reden van groot openbaar belang al een keer vastgelegd.
In Bijlage 40 is de notitie opgenomen die inzicht geeft in de manier waarop invulling wordt gegeven aan de ADC-stappen ten behoeve van de aanvraag voor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, de ontheffingsaanvraag op grond van de Flora-en faunawet en ter onderbouwing van het inpassingsplan.
Voor de vaststelling van het inpassingsplan is onderzoek gedaan naar de actualiteit van de onderzoeksgegevens in het kader van de Flora- en Faunawet. Dit onderzoek is verwerkt in de Actualisatie en aanvulling milieu-informatie planuitwerkingsfase en ingevoegd in de actualisatie van het MER (bijlage 36). Uit het onderzoek blijkt dat voor alle soorten de gegevens nog actueel zijn. Er zijn voor twee nieuwe soorten mogelijk aanvullende maatregelen nodig. Dit wordt voor de uitvoering van het project onderzocht. De mogelijke maatregelen voor deze soorten staan de haalbaarheid van het inpassingsplan niet in de weg.
Ook voor GNN/GO worden maatregelen getroffen. Het aspect ecologie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Voor voorliggend plan zijn specifiek de risico's die van kegelschepen uitgaan van belang. Kegelschepen zijn schepen met een gevaarlijke lading. Voor kegelligplaatsen geldt een te hanteren afstand ten opzichte van andere schepen, woongebieden en recreatiegebieden. Er is daarbij onderscheid tussen 1-kegelschepen, 2-kegelschepen en 3-kegelschepen. 2-kegelschepen vervoeren gevaarlijker stoffen dan 1-kegelschepen, waardoor voor 2-kegelschepen grotere afstanden gelden. Voor 1-kegelschepen geldt een afstand van 10 meter tot een ander schip en 100 meter tot aaneengesloten woongebieden. Voor 2-kegelschepen geldt een afstand van 50 meter van een ander schip en 300 meter van aaneengesloten woongebieden. 3-kegelschepen zijn niet toegestaan in de haven.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Bij het in beeld brengen van de externe veiligheid is onderstaand beoordelingskader gehanteerd.
Tabel 3.8 Beoordelingskader externe veiligheid
aspect | criterium |
externe veiligheid | afstand kegelligplaatsen |
beoordeling plaatsgebonden risico | |
beoordeling groepsrisico |
Tuindorp
Referentie situatie
In de omgeving van Tuindorp zijn volgens de provinciale risicokaart enkele risicobronnen met betrekking tot externe veiligheid gelegen, te weten:
Tevens zijn in de haven twee ligplaatsen voor 1-kegelschepen aanwezig.
Figuur 3.16 Risicobronnen omgeving Tuindorp
Effectbeschrijving
De effecten van de beoogde ontwikkeling op het aspect externe veiligheid zijn onderzocht in het MER deelrapportage Externe veiligheid. De belangrijkste conclusies worden hieronder weergegeven.
Kegelligplaatsen
Onderdeel van de beoogde ontwikkeling is dat de aanwezige kegelligplaatsen worden verplaatst naar de haven bij Spijk. Dit heeft een positief effect op de externe veiligheidssituatie in de overnachtingshaven bij Tuindorp en de omgeving.
Plaatsgebonden risico
Bij het vaststellen van het plaatsgebonden risico is getoetst of er in de omgeving PR 10-6-risicocontouren overlappen met het plangebied van de te optimaliseren haven Tuindorp. Uit deze toetsing blijkt geen overlap van PR-risico contouren met de haven Tuindorp.
Evenmin is sprake van een mogelijke overschrijding van de voor de vaarweg 'Boven-Rijn' geldende risicoplafonds uit het Basisnet. Voor de binnenvaarweg Boven-Rijn zijn deze risicoplafonds vastgesteld op 0 m. Dit risicoplafond is gelegen op de referentiepunten van de vaarweg welke op hun beurt zijn gelegen op de begrenzingslijnen van de vaarweg. Een toetsing zou dan ook niet leiden tot een overschrijding hiervan nu de aanpassingen niet in de vaarweg zelf en buiten de referentiepunten plaatsvinden.
Groepsrisico
Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (artikel 8) moeten voor een ruimtelijk plan, zoals een provinciaal inpassingsplan, dat geheel of gedeeltelijk binnen 200 meter van een transportroute is gelegen, de effecten op het groepsrisico worden beschouwd. De effecten zijn onder andere aanvaardbaar indien het groepsrisico, gelet op de dichtheid van personen niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Na realisatie van het referentieontwerp zijn minder personen aanwezig in vergelijking met de referentiesituatie, het aantal overnachtingsplaatsen neemt immers af. Het groepsrisico neemt als gevolg van het referentieontwerp af, of in ieder geval niet met meer dan 10% procent toe, Verder blijkt op basis van de Handleiding risicoanalyse transport dat gelet op het aantal vervoersbewegingen over de vaarweg en de dichtheid van personen dat het groepsrisico zich onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde bevindt2. Omdat de personendichtheid bij de ontwikkeling van het referentieontwerp lager is dan in de referentiesituatie en de kegelschepen niet meer aanwezig zijn, geeft dit een positief effect.
Spijk
Referentie situatie
In de omgeving van Spijk zijn volgens de provinciale risicokaart enkele risicobronnen met betrekking tot externe veiligheid gelegen, waaronder:
Figuur 3.17 Risicobronnen omgeving Spijk
Effectbeschrijving
Kegelligplaatsen
In de nieuwe overnachtingshaven bij Spijk wordt ruimte geboden aan ligplaatsen voor kegelschepen. Het gaat hierbij om 9 ligplaatsen met 1 kegel en 1 ligplaats voor schepen met 2 kegels. De ligplaatsen voor kegelschepen worden aan de westzijde van de haven geplaatst. Op figuur 3.18 zijn deze plaatsen en de risicoafstanden weergegeven.
Figuur 3.18 Risicocontour ligplaatsen kegelschepen
Op basis van de inventarisatie van de omgeving blijkt dat de risicocontouren van de kegelschepen voldoen aan de wettelijke eisen. Zoals uit figuur 3.18 blijkt overlappen de risicocontouren niet met nabijgelegen woningen. Er is wel sprake van overlap met een bedrijfshal (beperkt kwetsbaar object), maar dit is toegestaan op grond van het ADN(R) en het Binnenvaartpolitiereglement.
Plaatsgebonden risico
In de omgeving van de nieuw aan te leggen haven Spijk zijn geen risicobronnen aanwezig, waarvan de risicocontour overlapt met de haven, welke wordt aangemerkt als beperkt kwetsbaar object. Van een overschrijding van het plaatsgebonden risico is derhalve geen sprake.
Verder leidt de aanleg van de haven bij Spijk niet tot een versmalling van de vaarweg 'Boven-Rijn' of tot enige toename van vaarverkeer op de vaarweg. Hiermee is er geen sprake van een verandering van de parameters waarvan het PR-risicoplafond afhankelijk is. Er bestaat zodoende geen kans op een mogelijke overschrijding van de PR-plafonds uit het Basisnet ten aanzien van de vaarweg Boven-Rijn.
Groepsrisico
Het GR blijft ruimschoots onder de oriëntatiewaarde. (< 0,1 maal de oriëntatiewaarde). De aanleg van de overnachtingshaven Spijk leidt niet tot een rekenkundige zichtbare verhoging van het groepsrisico.
Fietspad
Met de ontwikkeling van het fietspad wordt geen verblijfsfunctie voor personen mogelijk gemaakt, het gaat hier enkel om passanten. Nader onderzoek en/of een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
Vanwege het uitplaatsen van de kegelligplaatsen uit de haven Tuindorp ontstaat er een gunstigere externe veiligheidssituatie ten opzichte van de referentiesituatie.
Voor de beoogde haven bij Spijk wordt voldaan aan de wettelijk voorschreven afstanden ten opzichte van omliggende objecten. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het inpassingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Voor de reeds aanwezige en beoogde overnachtingshaven is het aspect geluid maatgevend. De beoordelingskaders worden in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 3.9 Beoordelingskader geluid
aspect | criterium |
geluidsbelaste bestemmingen en recreatiewoningen | aantal geluidgevoelige bestemmingen > 50 dB(A) in klassen van 5 dB |
geluidsbelast oppervlak (op 5 m hoogte) | hectares > 50 dB(A) in klassen van 5 dB |
trillingen | aantal geluidsgevoelige bestemmingen in omgeving (50 m van plan) |
goede Ruimtelijke Ordening (GRO) | waarden uit het gemeentelijk geluidsbeleid |
piekniveaus | LA,max |
Referentie situatie
In de huidige situatie en de autonome ontwikkeling treedt tijdens het stilliggen aan de ankerplaatsen en het stilliggen in de overnachtingshaven Tuindorp een geluidemissie op die wordt veroorzaakt door generatoren ten behoeve van de stroomvoorziening aan boord van de schepen. In de huidige situatie wordt op twee geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van het plangebied de ambitiewaarde overschreden en bij vijf geluidgevoelige bestemmingen de plafondwaarde. Deze geluidgevoelige bestemmingen liggen allemaal rond de haven bij Tuindorp.
Effectbeschrijving
Voor het in beeld brengen van de geluidseffecten van de optimalisering van de haven en de aanleg van de nieuwe haven zijn modelberekeningen uitgevoerd naar de geluidbelasting van het gebruik van de havens op omliggende woningen. De belangrijkste conclusies uit de deelrapportage worden hieronder weergegeven. Vanwege de cumulerende werking zijn in het geluidsmodel de twee locaties (Tuindorp en Spijk) in één studiegebied opgenomen en gezamenlijk beschouwd.
Geluidsbelaste bestemmingen en geluidsbelast oppervlak
Onderstaande tabel geeft het aantal geluidsbelaste bestemmingen en het geluidsbelast oppervlak weer voor de huidige situatie en de plansituatie. Hierin is het effect van cumulatie meegenomen. Dat wil zeggen dat de bronnen van de overnachtingshaven zijn gecombineerd met de bronnen voor wegverkeer en doorgaande scheepvaart.
Tabel 3.10 Resultaten cumulatie voor de huidige situatie en de plansituatie
situatie | aantal geluidsbelaste bestemmingen | geluidsbelast oppervlak (ha) | |
Autonoom 2020 | 324 | 294.1 | |
Plansituatie 2020 | 237 | 329.5 | |
Autonoom 2030 | 525 | 330.3 | |
Plansituatie 2030 | 479 | 354.9 |
Uit de tabel blijkt dat het aantal geluidsbelaste bestemmingen afneemt ten opzichte van de huidige situatie. De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat in Tuindorp walstroom wordt gerealiseerd, waardoor de schepen geen gebruik meer hoeven te maken van generatoren. De realisatie van de haven in Spijk leidt weliswaar tot een toename in geluidsbelasting, maar deze toename zorgt er niet voor dat op de bestemmingen de ambitiewaarde wordt overschreden. Hierdoor komen er geen geluidsbelaste bestemmingen bij.
Het totaal geluidsbelaste oppervlak neemt wel toe. Dit komt doordat bij Spijk een haven wordt gecreëerd op een plek waar nu geen haven aanwezig is. Bij Tuindorp neemt het geluidsbelast oppervlakte af. Ook hiervoor geldt de realisatie van walstroom als belangrijkste reden.
Door de beoogde ontwikkelingen worden de huidige overschrijdingen teruggebracht en wordt zowel de ambitie- als de plafondwaarde niet meer overschreden. De belangrijkste reden hiervoor is het creëren van walstroom, waardoor het gebruik van generatoren komt te vervallen. Door realisatie van de haven bij Spijk neemt daar de geluidsbelasting op een aantal geluidgevoelige bestemmingen toe, maar dit blijft beneden de ambitiewaarde.
Fietspad
Het aan te leggen fietspad heeft geen gevolgen voor het aspect geluid.
Laagfrequent geluid
Naar aanleiding van het concept toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. heeft aanvullend onderzoek plaatsgevonden naar de effecten van laagfrequent geluid. De resultaten daarvan zijn weergegeven in 36. Uit dat onderzoek blijkt dat er geen hinder is te verwachten als gevolg van laagfrequent geluid.
Omdat na realisatie van de beoogde ontwikkelingen zowel rondom de haven bij Tuindorp als bij Spijk wordt voldaan aan de ambitiewaarde voor geluid, zal ter plaatse van de omliggende woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geluid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 3.11 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | ||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg /m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hieronder valt de situatie waarbij het projecteffect kleiner is dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³).
De effecten op luchtkwaliteit zijn berekend met het verspreidingsmodel Stacks (Geomilieu versie 3.0) . Daarbij is getoetst op plaatsen in de directe omgeving van de haven waar sprake is van langdurig blootstelling, zoals nabijgelegen woningen en op locaties langs de haven. De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgenomen.
Referentie situatie
Tuindorp
In de huidige situatie (rekenjaar 2014) liggen de concentratieniveaus van luchtverontreinigende stoffen in de nabije omgeving van de bestaande overnachtingshaven Tuindorp beneden de grenswaarden. De maximale concentratieniveaus ter hoogte van de rekenpunten zijn weergegeven in tabel 3.12.
Tabel 3.12 Rekenresultaten huidige situatie locatie Tuindorp (µg/m³)
haven | woningen | ||
NO2 | 19,1 | 19,6 | |
PM10 | 21,3 | 21,4 | |
PM2,5 | 14,3 | 14,4 |
In de autonome ontwikkeling in 2020 liggen de concentratieniveaus van luchtverontreinigende stoffen in de nabije omgeving van de overnachtingshaven Tuindorp ook beneden de grenswaarden. De maximale concentratieniveaus ter hoogte van de rekenpunten zijn weergegeven in tabel 3.13 In deze tabel zijn eveneens de concentratiebijdragen van de bestaande haven weergegeven.
Tabel 3.13 Rekenresultaten autonome ontwikkeling locatie Tuindorp 2020 (µg/m³)
maximale totale concentratie |
maximale concentratiebijdrage bestaande haven |
||||||
haven | woningen | haven | woningen | ||||
NO2 | 15,6 | 16,3 | 1,2 | 1,2 | |||
PM10 | 20,1 | 20,2 | 0,0 | 0,0 | |||
PM2,5 | 12,5 | 12,7 | 0,0 | 0,0 |
Gezien de dalende trend in de achtergrondconcentraties, door het toepassen van schonere technieken in voertuigen en in de industrie, zijn naar verwachting de achtergrondconcentraties in het jaar 2030 lager dan in het jaar 2020. Op basis van de berekende concentraties in 2020 is het daarom aannemelijk dat ook in 2030 geen sprake is van overschrijdingen van de grenswaarden.
Spijk
In de huidige situatie liggen de concentratieniveaus in de nabije omgeving van de planlocatie voor overnachtingshaven Spijk beneden de grenswaarden. De maximale concentratieniveaus zijn weergegeven in tabel 3.14.
Tabel 3.14 Rekenresultaten huidige situatie (µg/m³)
haven | woningen | ||
NO2 | 17,7 | 17,7 | |
PM10 | 21,7 | 21,7 | |
PM2,5 | 14,6 | 14,6 |
In de autonome ontwikkeling in 2020 liggen de concentratieniveaus in de nabije omgeving van de planlocatie voor overnachtingshaven Spijk ook beneden de grenswaarden. De maximale concentratieniveaus ter hoogte van de rekenpunten zijn weergegeven in tabel 3.15. De concentratiebijdragen van de bestaande haven Tuindorp is ter hoogte van toetsingslocaties in Spijk gelijk aan 0,0 µg/m³ voor zowel NO2, PM10 als PM2,5.
Tabel 3.15 Rekenresultaten autonome ontwikkeling 2020 (µg/m³)
maximale totale concentratie |
maximale concentratiebijdrage bestaande haven |
||||||
haven | woningen | haven | woningen | ||||
NO2 | 14,1 | 14,1 | 0,0 | 0,0 | |||
PM10 | 20,3 | 20,3 | 0,0 | 0,0 | |||
PM2,5 | 12,7 | 12,7 | 0,0 | 0,0 |
Gezien de dalende trend in de achtergrondconcentraties, door het toepassen van schonere technieken in voertuigen en in de industrie, zijn naar verwachting de achtergrondconcentraties in het jaar 2030 lager dan in het jaar 2020. Op basis van de berekende concentraties in 2020 wordt daarom verondersteld dat ook in 2030 geen sprake is van overschrijdingen van de grenswaarden.
Plansituatie
Tuindorp
De berekende maximale concentratiebijdragen langs de haven en ter hoogte van de nabijgelegen woningen van de overnachtinghaven Tuindorp na uitvoering van de beoogde optimalisatie zijn weergegeven in tabel 3.16.
Tabel 3.16 Maximale concentratiebijdragen overnachtingshaven Tuindorp (µg/m³), 2020
locatie | tijd | concentratiebijdrage NO2 | concentratiebijdrage PM10 | concentratiebijdrage PM2,5 | |||||||||
woningen | haven | woningen | haven | woningen | haven | ||||||||
Tuindorp | autonoom | 1,2 | 1,2 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | ||||||
optimalisering | 0,6 | 0,6 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Ter hoogte van de toetsingslocaties bij Tuindorp is sprake van een concentratie-afname van 0,6 µg/m³ voor NO2 ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Dit wordt veroorzaakt door het gebruik van walstroom in plaats van generatoren. Voor de optimalisatie van de haven geldt dat er geen sprake is van een toe- of afname in de concentratie PM10 en PM2,5. De beoogde ontwikkeling draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen.
Spijk
De berekende maximale concentratiebijdragen langs de haven en ter hoogte van de nabijgelegen woningen van de overnachtingshavens Spijk zijn weergegeven in tabel 3.17.
Tabel 3.17 Maximale concentratiebijdragen overnachtingshaven Spijk (µg/m³), 2020
locatie | tijd | concentratiebijdrage NO2 | concentratiebijdrage PM10 | concentratiebijdrage PM2,5 | |||||||||
woningen | haven | woningen | haven | woningen | haven | ||||||||
Spijk | autonoom | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | ||||||
haven | 1,0 | 1,1 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Ter hoogte van de toetsingslocaties bij Spijk is door de realisatie van een overnachtingshaven in Spijk sprake van een maximale concentratie toename van 1,1 µg/m³ voor NO2 ten opzichte van de autonome ontwikkeling. De toename in concentratie NO2 ten opzichte van de autonome ontwikkeling is kleiner dan 1,2 µg/m³. Er is daarnaast geen sprake van een toe- of afname in concentratie PM10 en PM2,5. De beoogde ontwikkeling zorgt dan ook niet voor een in betekenende mate toename in de concentraties luchtverontreinigende stoffen.
Fietspad
Het aan te leggen fietspad heeft geen gevolgen voor de luchtkwaliteit.
Het effect van zowel de optimalisatie van de reeds aanwezige haven als de realisatie van de nieuwe haven op de concentraties luchtverontreinigende stoffen is niet in betekenende mate. Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu in de omgeving van de reeds aanwezige en beoogde haven.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied.
Met de inwerkingtreding van de Waterwet vallen waterbodems niet langer onder de Wet bodembescherming. Het omgaan met waterbodemverontreinigingen is een onderdeel van de Waterwet. De Waterwet beschouwt de waterbodem als een integraal onderdeel van het watersysteem en is van toepassing op het beheer van de bodem en oevers van oppervlaktewaterlichamen (de waterbodem). Het begrip 'saneren' uit de Wet bodembescherming komt in de Waterwet als zodanig te vervallen, ook voor die gevallen waarbij wel sprake is van de milieuhygiënische reden (risico's, ernst en spoedeisend) om de waterbodem te ontgraven of te baggeren. In deze gevallen wordt in de Waterwet gesproken over kwaliteitsbaggeren.
De bescherming van de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem staat niet langer centraal bij ingrepen in de waterbodem, maar is één van de doelstellingen van waterbeheer. Dit brengt veranderingen voor de aanpak van verontreinigde waterbodems met zich mee. Een verontreinigde waterbodem wordt niet langer beoordeeld en aangepakt via een gevalsdefinitie en een beoordeling van ernst en spoedeisendheid, maar in het bredere kader van verbeteren van de functie en de gebiedskwaliteit. De beoogde functie en het gebruik van het waterlichaam zijn van belang bij de beoordeling van de waterkwaliteit.
Tuindorp
Referentie situatie
De kwaliteit van de waterbodem in de overnachtingshaven Tuindorp varieert van klasse B tot nooit toepasbaar. De dikte van deze laag is circa 2 meter. Hieronder varieert de kwaliteit van A tot B. Bij het meest recente bodemonderzoek in 2009 is het zuidelijke deel van de overnachtingshaven onderzocht. Op basis van expert judgement wordt aangenomen dat de kwaliteit voor het noordelijke deel vergelijkbaar is, waarbij in dit deel meer nooit toepasbare specie is te verwachten. Dit wordt veroorzaakt door de ophoping van specie langs de randen.
Tabel 3.18 Waterbodemkwaliteit Tuindorp
Traject (in m NAP) | Bodemopbouw | Kwaliteit waterbodem | |
+7 - +2 | klei/zand | niet toepasbaar/klasse B | |
<+2 | zand | klasse A/B |
Effectbeschrijving
Ter plaatse van de locatie Tuindorp is reeds sprake van de functie overnachtingshaven. Met voorliggend plan wordt de haven geoptimaliseerd. De aanwezige functie verandert hierdoor niet. Er vindt dus geen feitelijke functieverandering plaats waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse.
In het kader van de modernisering van de overnachtingshaven is wel het effect van de beoogde optimalisering van de haven beoordeeld. De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgenomen.
Voor het optimaliseren van de haven wordt de haven uitgediept. De haven wordt op een diepte gebracht die geschikt is voor een levensduur van 50 jaar . De ingrepen die hiermee gemoeid zijn, zijn van invloed op het aspect bodem. Als gevolg van het uitdiepen van de haven wordt de niet toepasbare specie (grotendeels) verwijderd en afgevoerd. De onderliggende waterbodem is van betere kwaliteit (klasse A en B). Hierdoor zal als gevolg van het onderhoudsbaggeren de kwaliteit van de waterbodem verbeteren.
Spijk
Referentie situatie
Op basis van het vooronderzoek en de grondstromenvisie van CSO en het grondstromenplan van DIBEC is de huidige situatie van de waterbodemkwaliteit ter plaatse van de beoogde haven bij Spijk geschetst (zie tabel 3.19). De indeling in de deelgebieden is opgenomen in figuur 3.19. Voor het aspect bodemkwaliteit zijn met name de waterplas/stort en de strang van belang, omdat daar verontreinigde waterbodem aanwezig is.
Uiterwaard
De uiterwaard overstroomt regelmatig wat zijn weerslag heeft op de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in gebied. De bovenste meter is overwegend klasse B. Daaronder is reeds een kwaliteitsverbetering te zien resulterend in klasse A of vrij toepasbaar.
Het centrum van de uiterwaard, het gebied tussen de zomerkade en de toegangsweg naar de Beijenwaard 2 is in de twintigste eeuw ingedijkt. Daarna is het waarschijnlijk niet meer overstroomd. Het feit dat het gebied vanaf het moment van indijken niet meer is overstroomd is goed terug te zien in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. De bovenste 3 meter minus maaiveld (maaiveld= gemiddeld NAP +14 meter) bestaat overwegend uit schone grond en ook in de ondergrond vanaf NAP +9 meter wordt alleen nog schone grond aangetroffen.
Waterplas (voormalige stortlocatie)
Dit deel bestaat uit de omgeving van de waterplas (de voormalige stortlocatie), de voormalige inham en een voormalige tichelput in het noordwestelijk deel van het onderzoeksgebied.
De contouren van de voormalige stortlocatie komen globaal overeen met de contouren van de waterplas in zijn voormalige omvang na de tweede wereldoorlog. De vooraf verwachte maximale diepte van het stortmateriaal tot NAP +2 meter is, in de onderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd in de plas, bevestigd. Buiten de plas is puinhoudende grond aangetroffen vanaf maaiveld tot NAP +7 meter. In de plas is met name vanaf NAP +4,5 tot +2 meter bodemvreemd materiaal aangetroffen. Het stortmateriaal en de sliblaag in de plas zijn niet toepasbaar. Buiten de plas wordt onder het stortlichaam vrij toepasbaar materiaal aangetroffen tot de maximaal onderzochte diepte van NAP +3,5 meter. In de plas is de aangetroffen veenlaag op een diepte van circa NAP +2 meter als schoon materiaal geclassificeerd en kan als onderkant van het stort gezien worden.
Beijenwaard 2
In dit deelgebied is vanaf circa 1900 bebouwing aanwezig geweest. De verschillende sloop- en opbouw werkzaamheden hebben de nodige sporen achtergelaten. De bodem ter plaatse van dit deel bestaat overwegend uit een uiterst tot sterk baksteenhoudend zand. Het materiaal is handmatig niet te doorboren en is ook machinaal moeizaam te doorboren. De verwachting is dat dit deel grotendeels is opgehoogd met grof gebroken baksteenpuin, vermoedelijk de restanten van de ter plaatse gesitueerde steenfabrieken. Vanaf de diepte van NAP +14 tot +13 meter (ter hoogte van het omliggend maaiveld) wordt schone grond aangetroffen.
Strang
De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in de strang bestaat in de eerste 1 à 2 meter uit niet toepasbare materiaal waarop een dunne laag vrij toepasbaar materiaal is afgezet. Onder de niet toepasbare laag wordt klasse A materiaal aangetroffen en vanaf NAP +7 meter wordt schoon zand aangetroffen.
Kribvakken
De kribvakken bestaan uit de natte waterbodem in de rivier en de hoger gelegen droge bodem welke de verbinding vormt met het de achterliggende uiterwaard. De bodemopbouw en de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem is sterk heterogeen en varieert van klasse A tot B.
Tabel 3.19 Waterbodemkwaliteit Spijk
traject (in meter NAP) | bodemopbouw | kwaliteit waterbodem | ||||||
Uiterwaard Beijenwaard (28 ha) | ||||||||
+13,1 - +12,1 | roofgrond / klei | klasse B | ||||||
+12,1 - +9,6 | klei / zand | klasse A | ||||||
< +9,6 | zand | vrij toepasbaar | ||||||
Waterplas / stort (2 ha) | ||||||||
buiten de plas +13,1 - +7 |
klei / zand |
niet toepasbaar - puinhoudend |
||||||
< +7 | zand | vrij toepasbaar | ||||||
binnen de plas +6,5 - +4,5 |
slib |
niet toepasbaar |
||||||
+4,5 - +2 | klei / zand | niet toepasbaar - puinhoudend | ||||||
Beijenwaard 2 (1,4 ha) | ||||||||
+17 - +14 | ophooglaag (baksteenhoudend) | puin | ||||||
+14,1 - +12,1 | klei / zand | klasse B | ||||||
+12,1 - +9,6 | klei / zand | klasse A | ||||||
< +9,6 | zand | vrij toepasbaar | ||||||
Strang (3,5 ha) | ||||||||
+10 - +9,8 | zand | vrij toepasbaar | ||||||
+9,8 - +8,8 | slib | niet toepasbaar | ||||||
+8,8 - +7,8 | zand | klasse A | ||||||
< +7,8 | zand | vrij toepasbaar | ||||||
Kribvakken (7 ha droog en 4 ha nat) | ||||||||
+5 - +3 | zand/slib | klasse B |
Figuur 3.19 Plangebied Spijk
Effectbeschrijving
In het kader van de aanleg van de overnachtingshaven is het effect van de beoogde haven op de aanwezige bodemkwaliteit beoordeeld. De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgenomen.
Door aanleg van de haven wordt een groot deel van de aanwezige grond ontgraven. Ook de aanwezige vuilstort en de strang worden ontgraven. Door deze ontgraving neemt het volume verontreinigingen boven de interventiewaarde in het plangebied aanzienlijk af. Door de afname van de verontreinigde grond is het effect van de beoogde ontwikkeling op de bodemkwaliteit positief.
Fietspad
Het fietspad leidt niet tot grondgebruik dat gevoelig is voor de bodemgesteldheid. Tevens geldt dat de nieuwe functie niet van invloed is op de bodemgesteldheid. Naar aanleiding hiervan is nader bodemonderzoek voor het fietspad niet nodig en bestaan er op dit punt geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.
De bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied is voldoende voor de beoogde ontwikkeling. Het uitdiepen van de haven bij Tuindorp is niet van invloed op de bodemkwaliteit ter plaatsen. Het ontgraven van de haven bij Spijk heeft een positief effect op de bodemkwaliteit ter plaatse omdat de aanwezige vuilstort wordt verwijderd. Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Monumentenwet 1988 (1988/ herzien 2007) (inclusief Wet op de archeologische monumentenzorg)
In de Monumentenwet 1988 is de bescherming van beschermde monumenten, kerkelijke monumenten, stad- en dorpsgezichten en archeologische monumenten geregeld. Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet is gericht op de implementatie in de Monumentenwet 1988 van het Europese verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, tot stand gekomen op 16 januari 1992 te Valletta, Malta. De wet en het besluit op de ruimtelijke ordening bevatten de opdracht om in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de besluitvorming over de ruimtelijke inrichting rekening te houden met (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening (2012)
Hierin is opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische (incl. archeologische) waarden. Deze verplichting geldt naar analogie ook voor provincies bij het vaststellen van inpassingsplannen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Rijk, 2012)
Een aantal van de nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zoals de bescherming van het Nederlandse Werelderfgoed.
De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. Tuindorp maakt deel uit van de Limes.
Uitwerking van deze wet- en regelgeving in beleid vindt plaats op provinciaal en gemeentelijk niveau.
In tabel 3.20 is het beoordelingskader voor landschap, cultuurhistorie en archeologie
weergegeven.
Tabel 3.20 Beoordelingskader landschap, cultuurhistorie en archeologie
thema | aspect | criterium | |||
landschap, cultuurhistorie en archeologie | landschap |
invloed op waardevolle landschappelijke elementen, lijnen of gebieden | |||
invloed op ruimtelijk-visuele kenmerken | |||||
invloed op aardkundige waarden | |||||
cultuurhistorie |
invloed op waardevolle historisch geografische elementen, lijnen of gebieden | ||||
invloed op waardevolle historisch-bouwkundige elementen | |||||
archeologie | invloed op archeologische (verwachtings)waarden |
Tuindorp
Referentie situatie
De locatie Tuindorp maakt deel uit van een gebied dat een hoge landschappelijke waarde heeft, het nationaal landschap Gelderse poort. De aanwezigheid van de vluchthaven is een direct gevolg van de grindafgraving die hier heeft plaatsgevonden, welke kenmerkend is voor het rivierengebied. De grootschalige afgravingen zijn echter geen onderdeel van de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.
Het plangebied behoort tot de Limes, welke op de voorlopige lijst werelderfgoed is opgenomen. Het heeft een hoge statuswaarde. In en om het plangebied zijn er echter geen kernkwaliteiten van de Limes aanwezig.
De Bijlandseweg omringt een deel van het plangebied, en is als zodanig een landschappelijke structuur, hetzelfde geldt voor de Bovenrijn. Binnen het plangebied Tuindorp zijn geen belangrijke landschappelijke elementen, lijnen of gebieden aanwezig.
Bij Tuindorp is er een groot contrast vanwege de grote schaal van de overnachtingshaven en het kleinschalige dorp achter de dijk. Het plangebied oogt, ondanks de aanwezige kranen, steigers en grote schepen, relatief natuurlijk vanwege de grote waterpartij en het gras op de dijktaluds. Er is een goede beleving van de bedrijvigheid in de haven en in de rivier mogelijk via de zichtlijnen vanaf de hogere weg. Met name vanwege deze zichtlijnen en de groene uitstraling is de belevingswaarde middelhoog. Voor het overige gelden geen noemenswaardige kwaliteiten (fysiek of inhoudelijk).
Binnen het plangebied zijn geen aardkundige waarden meer aanwezig. Deze zijn verdwenen met de grootschalige klei- en grindwinning in de 20e-eeuw.
Effectbeschrijving
De radarpost kan het zicht op de rivier kan beperken. Dit effect is naar verwachting zeer lokaal. De parkeerplaatsen kunnen zorgen voor meer verhard oppervlak en dus voor een minder groene uitstraling, maar deze oppervlakte is zeer gering. De effecten zijn naar verwachting lokaal en beperkt.
Op de overige criteria binnen het aspect landschap hebben heeft het referentieontwerp voor Tuindorp geen effect, omdat ter plaatse van het plangebied geen waardevolle landschappelijke elementen, lijnen of gebieden aanwezig zijn. Ook is in het gebied geen sprake van bijzondere aardkundige waarden.
Spijk
Referentie situatie
Het plangebied maakt deel uit van het Nationaal landschap Gelderse poort, welk gebied een hoge landschappelijke waarde heeft. In het landschap zijn de verschillende landschappelijke elementen als oeverwallen, strangen, kribben, kaden en dijken goed waarneembaar. Het is herkenbaar als een typisch Nederlands uiterwaardenlandschap. Het heeft daarmee een hoge belevingswaarde. Daarnaast heeft het met name een hoge inhoudelijke kwaliteit: samenhang tussen de verschillende elementen, kenmerkend voor een uiterwaard, de ontstaansgeschiedenis is nog afleesbaar aan de verschillende elementen in het landschap, bovendien is het gebied zeldzaam omdat dit een relatief laat buitengedijkt gebied betreft. De gaafheid van het gebied (fysieke kwaliteit) is middelhoog.
De ruimtelijk-visuele kenmerken hebben een hoge belevingswaarde, vanwege de afwisselendheid, de waarneembaarheid en de herkenbaarheid van de aanwezige elementen. Met name hier bij het plangebied is er een goed uitzicht over de noord- en zuidzijde van de rivier en is er een groene uitstraling van het geheel. De inhoudelijke kwaliteit is middelhoog, ondermeer vanwege de zichtlijn met de kerk op de Eltense berg (oriëntatie). De fysische kwaliteit is middelhoog, aangezien bij de afgravingen voor de kleiwinning in het plangebied ruimtelijk-visuele kenmerken verloren zijn gegaan, zoals kaden en hagen. Voor wat betreft de ruimtelijk-visuele kenmerken heeft het plangebied een middelhoge waarde.
Het plangebied ligt op prehistorische beddingafzettingen van de Herwense stroomgordel, deze afzettingen bevinden zich onder de huidige rivierkleiafzettingen. In het plangebied ligt ten zuiden van de strang een oeverwal. Ook de huidige bebouwing ligt op een vroegere oeverwal die later opgehoogd is. De oeverwal en strang hebben een hoge belevingswaarde. De fysieke kwaliteit is middelhoog, omdat de strang aan het verlanden is. De oeverwallen zijn niet zeldzaam in het rivierengebied, maar zijn goed zichtbare vormen van aardkundige processen en daarom wel waardevol, net zoals de strang. De inhoudelijke kwaliteit is daarmee middelhoog. De strang en oeverwal hebben een middelhoge aardkundige waarde en maken onderdeel uit van de kernkwaliteit 'gave gradiënten van kom-oever-uiterwaard-rivier en dynamiek van de rivieren'.
Effectbeschrijving
Verschillende kernkwaliteiten van het nationaal landschap de Gelderse Poort worden aangetast. De kenmerkende zomerdam, de kaden, kribben, de strang en oeverwallen vallen binnen het ruimtebeslag van de overnachtingshaven en zullen verdwijnen. De kenmerkende samenhang en de herinneringen aan de ontstaansgeschiedenis van de uiterwaard zullen verdwijnen, evenals de hoge belevingswaarde. Door realisatie van de overnachtingshaven op de locatie Spijk blijft het plangebied open en goed te overzien. Het plangebied wordt grootschaliger door het verdwijnen van de kaden en beplanting in het landschap. Daarnaast zal het agrarisch landschap verdwijnen door het graven van de haven. Er wordt gestreefd om de groenheid van het gebied te behouden door de taluds (deels) een groene uitstraling te geven. Het waardevolle en kenmerkende zicht op de rivier zal deels verdwijnen, aangezien de oostelijke dwarsdam NAP +16 m hoog wordt en andere dammen NAP 13-16 m hoog. Dit is circa 1-4 m hoger dan het huidige maaiveld.
Ook zal door het verdwijnen van de strang en de oeverwal de aardkundige waarde van de uiterwaard en een van de kernkwaliteiten van de Gelderse Poort worden aangetast.
De hierboven omschreven en onderbouwde aantasting van landschappelijke waarden is aanvaardbaar te achten, gelet op de grote maatschappelijke belangen voor het optimaal en veilig gebruik van de hoofdvaarwegen, verbonden met de aanleg van de overnachtingshaven. De locatiekeuze heeft plaatsgevonden op basis van een zorgvuldige afweging van alternatieven (procedure MIRT 3, Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport), waarbij met de keuze voor modernisering van de bestaande vluchthaven (locatie Tolkamer) in combinatie met een nieuwe haven op locatie Spijk (buitendijks) de aantasting van het landschap zoveel mogelijk wordt beperkt.
Fietspad
Het beoogde fietspad heeft een minimaal effect op landschap. De kruin van de dijk wordt plaatselijk iets verbreed, maar dat doet geen afbreuk aan de dijk als element in het landschap.
Tuindorp
Referentie situatie
Op de locatie Tuindorp zijn geen historisch-geografische waarden meer aanwezig. Ook grenzen deze niet aan het plangebied. Tevens zijn geen historisch-bouwkundige waarden meer aanwezig. Direct naast het plangebied ligt het gemeentelijk beschermde dorpsgezicht Tuindorp, het arbeidersdorp voor de nabije scheepsbouwer, dat in de jaren 1920 is gebouwd. In toelichting op de aanwijzing wordt aangegeven dat de oorspronkelijke ligging van Tuindorp goed bewaard is gebleven en niet weggedrukt is door recentere woningbouw. De besloten uitstraling en sfeer van de wijk is typerend voor tuindorpen. De huidige ruimtelijke karakteristiek, samenhang in de stedenbouwkundige structuur en de architectuur van de woningen zijn beschermingswaardig. Tuindorp Tolkamer is in dat opzicht bijzonder voor de gemeente en een illustratief voorbeeld van de industriële initiatieven op gebied van de sociale woningbouw gedurende het eerste kwart van de 20ste eeuw. Het heeft daarom een hoge belevingswaarde en inhoudelijke kwaliteit.
Effectbeschrijving
De modernisering van haven Tuindorp is niet van invloed op het aspect cultuurhistorie. Waardevolle historisch geografische elementen, lijnen of gebieden ontbreken ter plaatse van het plangebied. Evenmin zijn de ingrepen van invloed op waardevolle historisch-bouwkundige elementen of het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht.
Spijk
Referentie situatie
Het oudste nog aanwezige (bovengrondse) cultuurhistorische element in het plangebied is de Ameidsedam, de huidige toegangsweg tot de bebouwing. Deze voormalige zomerdam loopt naar het noorden door tot ver voorbij de Spijksedijk en dateert van 1741. Mogelijk is de huidige vorm nog authentiek. De dam heeft een hoge belevingswaarde, vermoedelijk een hoge gaafheid (fysieke kwaliteit) en een hoge inhoudelijke kwaliteit vanwege de samenhang met het noordelijke deel van de Ameidsedam, de samenhang met de bandijk en de representativiteit voor de strijd tegen het water. Het heeft een hoge historisch-geografische waarde.
Aansluitend op het plangebied ligt de Spijksedijk met de Spijkse overlaat. De ligging van de dijk is nog authentiek, de dijk is wel versterkt en de overlaat is opgehoogd. De Spijksedijk diende tevens als inundatiedijk voor de IJssellinie. Het inundatieveld lag ten noorden van de dijk. Evenals de dam heeft de dijk een hoge historisch-geografische waarde, ondanks de lagere fysieke kwaliteit.
De bebouwing in het plangebied ligt op het overgebleven steenfabriekterrein. Het fabrieksterrein is midden vorige eeuw geschikt gemaakt voor agrarisch gebruik. Een steenfabriekswoning is blijven staan, maar deze heeft geen bijzondere (status)waarde. Het terrein is van lage historisch-bouwkundige waarde.
Effectbeschrijving
Door de realisatie van de overnachtingshaven bij Spijk verdwijnt de historische Ameidsedam
Er zijn geen waardevolle historisch-bouwkundige elementen binnen het plangebied. Ook buiten het plangebied worden geen monumenten of dorpsgezichten aangetast door het plan.
Het verlies van de cultuurhistorische waarde zoals hiervoor is beschreven en onderbouwd, is aanvaardbaar te achten gelet op de maatschappelijke belangen verbonden met de aanleg van de overnachtingshaven.
Fietspad
Door de aanleg van het fietspad verdwijnen geen waardevolle historisch-bouwkundige elementen.
Tuindorp
Referentie situatie
De locatie Tuindorp is tot een grote diepte beneden het oorspronkelijke maaiveld verstoord door de klei- en grindwinning. Binnen het plangebied kunnen in de waterbodem verspoelde of vergraven archeologische resten aanwezig zijn, met name resten uit de Romeinse tijd die te relateren zijn aan de Limes in het algemeen en aan het nabijgelegen verspoelde castellum in de Bijland in het bijzonder.
Effectbeschrijving
Door het baggeren kunnen mogelijk nog verspoelde of verplaatste archeologische resten in de waterbodem omhoog gehaald worden. Daarom zullen baggerwerkzaamheden archeologisch begeleid worden.
Spijk
Referentie situatie
In het kader van het MER is een verkennend archeologisch booronderzoek en aanvullende inventarisatie van historisch kaartmateriaal uitgevoerd. Deze onderzoeken hebben geleid tot een goed inzicht in de bodemopbouw, de aanwezige verstoringen en potentie voor archeologische resten. In een deel van het plangebied is door natuurlijke processen (dijkdoorbraken) en menselijk handelen (voornamelijk baksteenindustrie) de ondergrond verstoord tot onder het archeologisch relevante niveau (gebieden 17 en 18 in figuur 3.20).
Figuur 3.20 Omschrijvingenkaart verkennend booronderzoek
In andere delen lijkt de natuurlijke ondergrond (grotendeels) intact en afgedekt met een pakket overslag- en uiterwaarddek. De aanwezigheid van deze dekken hebben de dieper gelegen archeologisch relevante lagen beschermd tegen bioturbatie en menselijk handelen als ploegen. De ligging van de archeologisch relevante niveaus boven de (gemiddelde) grondwaterspiegel betekent dat organische resten niet of slecht geconserveerd zijn.
In het gebied westelijk en oostelijk van de Ameidsedam (gebieden 1-5) is de kans het grootst op het aantreffen van resten uit de late middeleeuwen en/of nieuwe tijd. Hierbij dient specifiek te worden gedacht aan resten van de circumvallatielinie voor de herovering van de Schenkenschans (1635/1636), maar ook resten uit de Tweede Wereldoorlog (gebieden 1-16). Hoewel het booronderzoek geen aanwijzingen heeft opgeleverd, is de kans op het aantreffen van vindplaatsen in de vorm van nederzettingsterreinen uit de middeleeuwen en/of nieuwe tijd (tot circa 1740 en WOII) niet uit te sluiten.
Effectbeschrijving
Door het ruimtebeslag van het referentieontwerp worden vrijwel alle gebieden met een archeologische verwachting geraakt. Het is daarom nodig om nader onderzoek uit te voeren:
De archeologische verwachtingswaarden zijn in dit inpassingsplan beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Dit betreft het hele plangebied, met uitzondering van gebieden 17 en 18. Op deze wijze wordt het doorlopen van het proces van archeologische monumentenzorg geborgd en kunnen eventuele archeologische resten en sporen gedocumenteerd worden en eventueel ex situ behouden.
Fietspad
Ook voor het fietspad geldt dat een archeologische dubbelbestemming wordt opgenomen. Hiermee is geborgd dat onderzoek noodzakelijk is, indien de werkzaamheden kunnen leiden tot verstoring van archeologische waarden.
De gevolgen van het project op landschap, cultuurhistorie en archeologie zijn onderzocht en omschreven. Voor de locatie Tuindorp geldt dat deze effecten nauwelijks aanwezig zijn. Voor de locatie Spijk geldt dat door de aanleg van de overnachtingshaven sprake zal zijn van verlies aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De maatschappelijke belangen verbonden aan de aanleg van de overnachtingshaven maken dit echter aanvaardbaar. Hierbij is van belang dat de locatiekeuze en inrichting volgens een zorgvuldig proces tot stand is gekomen, waarbij de landschappelijke en cultuurhistorische belangen zijn onderzocht en afgewogen. Voor archeologie zal het proces van archeologische monumentenzorg geborgd worden door middel van de dubbelbestemming.
Tijdelijke effecten zijn niet bij alle omgevingsaspecten aan de orde. Deze paragraaf geeft alleen de aspecten weer waarbij tijdelijke effecten wel optreden.
Geluid
Uit geluidberekeningen van de aanlegfase blijkt dat met name hei- en graafwerkzaamheden voor een tijdelijke toename in geluidsbelasting zorgen. Voor Spijk bedraagt de hoogste berekende geluidsbelasting 49dB(A), voor Tuindorp is dit 56 dB(A). Conform het Bouwbesluit 2012 gelden bij deze waarden geen beperkingen voor het aantal blootstellingsdagen.
Luchtkwaliteit
Tijdens de aanlegfase van de havens vinden (tijdelijk) emissies van NOx, PM10 en PM2,5 plaats door het in te zetten bouwmaterieel. Uit berekeningen blijkt dat er daarbij geen grenswaarden worden overschreden. De jaargemiddelde NO2 concentratie neemt echter ten opzichte van de autonome ontwikkeling wel toe met meer dan 1,2 µg/m³.
Water
Tijdens de realisatie wordt de schade aan de oevers hersteld. Dit zorgt voor een tijdelijk effect op de aanwezige ecologie. Dit zal zich snel herstellen door hergroei van oeverplanten en herkolonisatie door waterdieren.
Ook kan er tijdelijk een effect optreden op grondwater, doordat weerstandbiedende (slib)lagen worden verwijderd. Door de aanwas van slib op de havenbodem zal dit effect na hooguit enkele jaren niet meer merkbaar zijn.
Natuur
Natura 2000
In de aanlegfase treden negatieve effecten op als gevolg van een tijdelijke toename van stikstof, geluid en hydrologische effecten. Deze effecten hebben allen echter een beperkte reikwijdte en zijn van tijdelijke aard, waardoor ze als negatief beoordeeld worden, maar niet als significant negatief omdat deze tijdelijke effecten het realiseren van de instandhoudingsdoelen niet in de weg staat.
GNN en GO
De meeste effecten op het GNN en GO zijn van tijdelijke aard. Mogelijk treedt er oppervlakteverlies op van een klein deel kruiden- en faunarijk grasland, maar deze aantasting kan na de werkzaamheden weer hersteld worden. Tevens is er sprake van een tijdelijke verstoring van de kernkwaliteit rust door een toename van geluid, maar deze toename van geluidsbelasting is eveneens tijdelijk.
Flora- en faunawet
De effecten op flora en fauna als gevolg van de modernisering van Tuindorp zijn gering. Alleen in het geval van beschermde vissoorten vindt een tijdelijke aantasting van de vaste rust- en verblijfplaats plaats als gevolg van het baggeren van de haven en het aanpassen van de oevers. De situatie herstelt zich na verloop van tijd echter weer.
De aanleg van de haven bij Spijk zorgt voor vernietiging van leefgebied. Dit is beschreven in paragraaf 3.3.4 Ecologie. Tijdens de aanlegfase vinden tijdelijke effecten plaats in de vorm van verstoring.
Rode lijst-soorten
In de aanlegfase is sprake van een negatieve beoordeling door mogelijke vernietiging van vaatplanten van de rode lijst.
Mitigatie en compensatie
Mitigerende en compenserende maatregelen voor de tijdelijke negatieve effecten zijn beschreven in het effectrapport natuur. Dit betreffen vooral maatregelen die tijdens de aanlegfase genomen kunnen worden.
Verkeer
De bereikbaarheid van woningen, (steen)fabrieken en overige bedrijven zal zoveel mogelijk worden gehandhaafd. Echter het is onontkoombaar dat tijdens de uitvoering van het project de Spijksedijk in ieder geval gedeeltelijk zal worden afgesloten. Afsluiting van de Spijksedijk leidt tot een herroutering van verkeer en daarmee tot tijdelijke effecten op de bereikbaarheid. De uitvoeringshinder wordt in overleg met de gemeente Rijnwaarden en met bewoners en gebruikers zoveel mogelijk beperkt. Ook zal overleg met de Duitse buurgemeente nodig zijn, vanwege de benodigde omleidingen over Duits grondgebied.
Grensoverschrijdende effecten treden met name op voor de thema's rivierkunde en natuur.
Rivierkunde
De landsgrens ligt ongeveer op het as van de rivier. Dit betekent dat de opstuwing die plaatsvindt op de as van de rivier, zowel in Nederland als in Duitsland plaatsvindt. Deze opstuwing bedraagt maximaal 6 mm. Daarnaast treedt ook erosie en sedimentatie op. Deze effecten gedetailleerd zijn beschreven in paragraaf 7.2.3 van het effectrapport rivierkunde.
Natuur
Aan de Duitse kant van de Rijn ligt het Natura 2000-gebied Unterer Niederrhein. Voor dat gebied treden effecten op als gevolg van stikstofdepositie.
Wanneer een project of een handeling op Nederlands grondgebied op een Duits Natura 2000-gebied meer dan 7,14 mol per hectare per jaar aan stikstofdepositie veroorzaakt, maar minder dan 3 % van de kritische depositiewaarde (KDW) van een voor stikstof gevoelig habitattype of leefgebied waar de totale deposities hoger zijn dan de kritische depositiewaarde, verzoekt het Nederlandse bevoegd gezag aan het desbetreffende Duitse bevoegd gezag om vast te stellen of in cumulatie sprake kan zijn van significante gevolgen.
Uit de effectbepaling blijkt dat er zowel de depositie in zowel de aanlegfase als voor de gebruiksfase de grenswaarde van 7,14 mol/ha/jaar wordt overschreden. De depositie neemt in de gebruiksfase wel langzaam af. De depositiegrens van 3 % van de kritische depositiewaarde (KDW) wordt echter in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase niet overschreden.
Op basis van de berekende stikstofdepositie, dient het Duitse bevoegd gezag vast te stellen of in cumulatie sprake kan zijn van significante gevolgen. Tussen het ministerie van EZ en het Duits bevoegd gezag dient afstemming plaats te vinden over de vergunningverlening.
Financiële uitvoerbaarheid
Het project Overnachtingshaven Lobith is opgenomen in het MIRT. Op grond hiervan is een taakstellend budget beschikbaar van € 119,4 miljoen euro. Voor de locatie Tuindorp heeft besluitvorming over voorfinanciering door de provincie plaatsgevonden, zodat deze haven vervroegd kan worden gemoderniseerd. De provincie zorgt gedeeltelijk voor deze voorfinanciering. Het budget is toereikend voor de uitvoerbaarheid van het project, uitgaande van start uitvoering in 2018 en oplevering in het 3e kwartaal van 2019. De aanleg van de natuurcompensatie en het fietspad ter hoogte van de locatie Spijk zijn onderdeel van dit budget. In het taakstellend budget zijn tevens middelen gereserveerd voor eventuele planschadeclaims.
Het plan is hiermee financieel uitvoerbaar.
Grondexploitatie
Het inpassingsplan bevat geen aangewezen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. De vaststelling van een exploitatieplan is derhalve niet aan de orde.
Grondverwerving en onteigening
Een groot deel van de gronden op de locatie Spijk zijn nog niet in eigendom van de samenwerkende overheden. Deze gronden worden dus nog verworven. Zoals gebruikelijk is hierbij zogenoemde 'minnelijke verwerving', aankoop in goed overleg, het uitgangspunt. Indien de gronden niet in overleg kunnen worden verworven, zal het instrument van onteigening worden ingezet.
Voor onteigening is van belang dat sprake is van een ruimtelijk ontwikkelingsbelang en een publiek belang. Uit deze plantoelichting volgt dat de overnachtingshaven een belangrijke functie gaat vervullen in de openbare infrastructuur ten behoeve van de binnenscheepvaart. Deze belangen zijn derhalve aan de orde. Onteigening zal noodzakelijk zijn (noodzaak-criterium) indien minnelijke verwerving niet leidt tot het gewenste resultaat. Het ligt immers niet in de rede dat de eigenaren zelf de bestemming zullen realiseren, aangezien het openbare infrastructuur betreft. De realisatie van de haven is beoogd in 2018-2019, zodat ook aan het urgentie-criterium (realisatie binnen 5 jaar na eventuele onteigening) kan worden voldaan.
Handhaving van de regels in dit inpassingsplan zal met name bestuursrechtelijk plaatsvinden. Het wettelijk kader hierbij wordt gevormd door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In de meeste gevallen zijn Burgemeester en wethouders het bevoegd gezag om op te treden tegen overtredingen van de gebruiks- en bouwregels van dit inpassingsplan. Het dagelijks beheer van de overnachtingshaven is een taak van Rijkswaterstaat. Voor het beheer wordt een onderhoudsplan opgesteld voor het gehele plangebied. Hierin wordt vastgelegd welke objecten, op welke manier beheerd gaan worden en door wie.
Het is van belang dat de overnachtingshaven ook daadwerkelijk beschikbaar is voor de functie als rustplaats. Tegen ander gebruik, zoals gebruik door pleziervaart, bedrijfsactiviteiten en overslag van goederen zal, anders dan ter plaatse in de huidige situatie is toegestaan, worden opgetreden.
Type planvorm
Het inpassingsplan Overnachtingshaven Lobith betreft een ontwikkelingsgericht inpassingsplan.
Er is gekozen voor een directe, globale en flexibele regeling.
Verdeling bevoegdheden gemeente en provincie
Dit inpassingsplan is een bestemmingsplan op provinciaal niveau. Artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening bevat de wettelijke grondslag voor een provinciaal inpassingsplan. In het kader van dit inpassingsplan zijn een aantal besluiten nodig over de gemeentelijke bevoegdheden in het kader van de Wro en de Wabo binnen het plangebied van dit inpassingsplan. Dit is als volgt uitgewerkt:
Werking bestemmingsplannen
Dit inpassingsplan is een integrale planologische regeling. De geldende gemeentelijke bestemmingsplannen komen derhalve te vervallen gedurende de werking van dit inpassingsplan. Dit is in artikel 18 van de planregels geregeld.
Gemeentelijke bestemmingsplanbevoegdheid
Wettelijk is bepaald dat de gemeentelijke bevoegdheid om voor het plangebied van het inpassingsplan bestemmingsplannen vast te stellen, komt te vervallen op het moment dat dit inpassingsplan als ontwerp ter inzage wordt gelegd. De gemeenteraad wordt weer bevoegd na de planperiode van ten hoogste 10 jaar dan wel eerder, indien het inpassingsplan dat bepaalt. In dit inpassingsplan is per deelgebied geregeld wanneer de bestemmingsplanbevoegdheid van de gemeenteraad herleeft. Dit verschil is gemaakt omdat niet eerder deelproject dezelfde doorlooptijd heeft. Zodoende is voor de locatie Nootenboom een periode voor 2 jaar aangehouden. Voor Tuindorp herleeft de bestemmingsplanplanbevoegdheid na 3 jaar en na 6 jaar voor Spijk.
Gemeentelijke bevoegdheden omgevingsvergunningen en wijzigingsbevoegdheden
Provinciale Staten heeft de coördinatieregeling (artikel 3.33 Wro) op dit project van toepassing verklaard (coördinatiebesluit Overnachtingshaven Lobith d.d. 9 juli 2014 - PS-nummer PS2014-431). Dit maakt een gecoördineerde voorbereidings- en beroepsprocedure van het planologische besluit (dit inpassingsplan) en de belangrijkste vergunningen (vergunning Natuurbeschermingswet 1998, ontheffing Flora- en faunawet, watervergunning, ontgrondingvergunning) mogelijk. Om deze reden is het niet noodzakelijk om de gemeentelijke bevoegdheden ten aanzien van omgevingsvergunningen en afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden (artikel 3.6 Wro) naar het provinciaal niveau te tillen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder provinciale inpassingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Crisis- en Herstelwet en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is van belang voor bestemmingsplannen en daarmee ook voor dit inpassingsplan.
Tot slot is het wettelijk kader van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) relevant. Het Barro bevat inhoudelijke regels van de Rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Voor dit inpassingsplan zijn de onderwerpen 'Rijksvaarwegen', 'Grote Rivieren', 'Ecologische hoofdstructuur' en 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde' van belang. Hoe in dit inpassingsplan met dit wettelijk kader is omgegaan is beschreven in paragraaf 3.3.1.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Verbeelding
Eisen aan de verbeelding
Belangrijke eis is dat het inpassingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Verantwoording plangrens
De plangrens voor Tuindorp is uitsluitend beperkt tot het havenbekken, de radar en de parkeervoorzieningen. De plangrens voor de locatie Spijk sluit verder aan op de geldende recente bestemmingsplannen van de gemeente Rijnwaarden. Op deze wijze worden niet meer dan noodzakelijke gronden opgenomen in het inpassingsplan. Aan de oostzijde is aangesloten op het nog vast te stellen bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Spijksedijk'.
De gehanteerde bestemmingen
De keuze voor de gehanteerde bestemmingen is gebaseerd op de referentieontwerpen voor de overnachtingshavens. Dit betekent concreet het volgende. De locatie Tuindorp is bestemd als 'Water - Overnachtingshaven'. Deze bestemming geldt tevens voor de locatie Spijk. Ter plaatse van de locatie Spijk is daarnaast de bestemming 'Groen' opgenomen voor de zone tussen de overnachtingshaven en het bedrijventerrein Spijksedijk. De gronden tussen het dorp Spijk en de overnachtingshaven krijgen de bestemming 'Natuur'. Dit bestemming 'Natuur' is tevens opgenomen voor de gronden bij de Nootenboom, waar natuurcompensatie plaatsvindt. De bestaande waterplas ter plaatse van de locatie Nootenboom (Nieuwe Gat) is voor 'Water' bestemd. De Rijn is specifiek bestemd voor 'Water - Rivier'.
De Spijksedijk, inclusief het toekomstige fietspad heeft een passende bestemming 'Verkeer' gekregen. Voor wat betreft het fietspad is van belang dat dit fietspad grotendeels al mogelijk is om basis van de vigerende bestemmingen in de diverse geldende bestemmingsplannen. Doordat dit nog analoog vastgestelde bestemmingsplannen betreft en hierbij vaak een grote schaal is gebruikt, is de hudiige regeling versnipperd en niet altijd duidelijk. Om deze reden is gekozen om het fietspad integraal op te nemen in dit inpassingsplan. Hiermee wordt voorkomen dat bij de realisatie teruggevallen moet worden op de diverse bestemmingsplannen met op onderdelen afwijkende regelingen.
Tot slot zijn ook dubbelbestemmingen opgenomen. Voor de kern- en beschermingszone van de dijk geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en voor de waterstaatswerken 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. Voor de gebieden met een archeologische verwachting geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (zie voor een toelichting paragraaf 3.3.10.4 Onderzoek en toetsing archeologie).
Regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.
Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor andere bestemmingsplannen in de gemeente Rijnwaarden zijn gehanteerd.
Groen (Artikel 3)
Deze gronden zijn primair bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting. Ook paden en wegen zijn toegestaan. Voorzieningen ten behoeve van de op de naastgelegen gronden gelegen overnachtingshaven zijn daarnaast eveneens mogelijk. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Natuur (Artikel 4)
De locatie Nootenboom, waar natuurcompensatie plaatsvindt, is in het inpassingsplan bestemd voor 'Natuur'. Ook de gronden ten oosten van de overnachtingshaven Spijk, waar Stroomdalgrasland wordt gerealiseerd, zijn voorzien van deze bestemming. Op de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Tevens is een omgevingsvergunning verplicht voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden. Binnen de bestemming zijn in principe geen wegen toegestaan, met uitzondering van onsluitingswegen die noodzakelijk zijn om agrarische gronden te kunnen bereiken.
Verkeer (Artikel 5)
De Spijksedijk, waar ook het nieuwe vrijliggende fietspad is gepland, heeft de bestemming 'Verkeer'. De beoogde camperplaatsen zijn aangeduid met een specifieke functieaanduiding.
Water (Artikel 6)
De waterplas 'Nieuwe Gat' bij de locatie Nootenboom is als zodanig bestemd.
Water - Overnachtingshaven (Artikel 7)
Binnen deze bestemming is een overnachtingshaven toegestaan. Deze bestemming geldt zowel voor het havenbassin als de kades en bijbehorende voorzieningen. In artikel 1 is het begrip 'overnachtingshaven' nader verklaard. De ligplaatsen voor 1- en 2- kegelschepen zijn door middel van functieaanduidingen vastgelegd op de verbeelding. Het aantal ligplaatsen voor 1- en 2-kegelschepen is tevens opgenomen in de regels. In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat deze schepen uitsluitend een ligplaats mogen innemen ter plaatse van deze aanduidingen. Het gebruik van de haven als ligplaats voor de recreatievaart is expliciet uitgesloten.
Voorts is in de specifieke gebruiksregels een verplichting opgenomen om gebruik te maken van de walstroomvoorzieningen indien schepen aangemeerd zijn. Dit is geregeld door een verbod op te nemen om de generator te gebruiken, tenzij de walstroomvoorzieningen (bijvoorbeeld vanwege een storing) niet beschikbaar zijn.
Verder zijn een tweetal functieaanduidingen opgenomen om ander gebruik dan een overnachtingshaven toe te staan. Het betreft de functieaanduiding 'laad- en losplaats' en 'specifieke vorm van bedrijf - reparatiebedrijf voor binnenscheepvaart'. Beide locaties liggen in de overnachtingshaven bij Tuindorp.
Water - Rivier (Artikel 8)
Om het belang van de Rijn als afvoer van water, ijs en sediment te duiden is en specifieke bestemming 'Water - Rivier' opgenomen.
Waarde - Archeologie (Artikel 9)
In het plangebied zijn gebieden aanwezig waar op grond van het MER een archeologische verwachting geldt. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
Bouw- en grondwerkzaamheden zijn uitsluitend toegestaan wanneer (verkennend) archeologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad.
Er is een beperkt aantal uitzonderingen op deze regeling, onder andere voor werkzaamheden die niet dieper reiken dan of niet groter zijn dan een bepaalde maat. Werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als regulier beheer en onderhoud zijn in ieder geval van deze verplichting gevrijwaard.
Waterstaat - Waterkering (Artikel 10)
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het oprichten van bouwwerken binnen deze bestemmingen is in principe niet toegestaan. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het inpassingsplan verlenen van deze bepaling. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder. Daarnaast moet er ontheffing op basis van de Keur aangevraagd worden bij de waterbeheerder.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie (Artikel 11)
Dit artikel is opgenomen in verband met de waterstaatswerken van Rijkswaterstaat.
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.
Anti-dubbeltelregel (Artikel 12)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het inpassingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels (Artikel 13)
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen voor de realisatie van een pompgebouw ten behoeve van de brandweer. Dit pompgebouw mag uitsluitend worden gebouwd bij de overnachtingshaven locatie Spijk.
Algemene gebruiksregels (Artikel 14)
In dit artikel is een aantal vormen van gebruik opgesomd die strijdig zijn met dit inpassingsplan.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 15)
Over de locatie Tuindorp ligt gedeeltelijk een geluidzone industrielawaai van het naastgelegen bedrijf langs de Spijksedijk. Hiervoor is de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 16)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 17)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro, het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.
Overige regels (Artikel 18)
Voorwaardelijke verplichtingen
Lid 18.1 geeft uitvoering aan de in de ADC toets aangegeven noodzakelijke voorwaardelijke verplichtingen in verband met natuurcompensatie. De regeling houdt in dat:
Regels ex artikel 3.26 Wet ruimtelijke ordening
In lid 18.2 wordt geregeld dat de bestemmingsplannen in het plangebied van dit inpassingsplan buiten werking worden gesteld. Dit inpassingsplan is immers bedoeld als integrale planologische regeling. Voorts is hier geregeld dat de bevoegdheid van de gemeenteraad van Rijnwaarden om bestemmingsplannen vast te stellen voor het plangebied van dit inpassingsplan weer herleeft na een bepaalde periode na inwerkingtreding van het inpassingsplan. De periode wanneer deze bevoegdheid herleeft verschilt per deelgebied. Hiervoor zijn drie gebiedsaanduidingen 'overige zone' opgenomen. Zie over de afstemming van de gemeentelijke bevoegdheden ook paragraaf 4.1.
Werking wettelijke regelingen
In lid 18.3 is het artikel "Werking wettelijke regeling" opgenomen. In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard). Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.
In artikel Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 19.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 19.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
De slotregel in artikel 20 beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.
In dit hoofdstuk zal de voorbereidings- en vaststellingsprocedure van dit inpassingsplan worden beschreven. Van belang is dat voor het project een coördinatiebesluit geldt, door Provinciale Staten vastgesteld op 9 juli 2014 (PS-nummer PS2014-431). Dit maakt een gecoördineerde terinzagelegging van het inpassingsplan met de ontwerpbesluiten van de vergunningaanvragen en een gecombineerde beroepsprocedure mogelijk.Deze gecoördineerde procedure biedt ook voordelen voor mogelijke bezwaarmakers. Zij hoeven slechts bij één loket een eventueel bezwaar in te dienen.
Voorts is van belang dat op het inpassingsplan de Crisis- en herstelwet van toepassing is. Dit levert vooral een procedurele stroomlijning op in een eventuele beroepsprocedure. Zo geldt voor de behandeling bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) de zogenoemde versnelde behandeling van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht, geldt dat er geen beroepsgronden meer mogen worden aangevoerd na de beroepstermijn en geldt dat de ABRvS binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak doet.
Nog niet alle benodigde gronden zijn in eigendom van de samenwerkende overheden, zodat de optie van onteigening wordt opengehouden indien de benodigde gronden niet minnelijk kunnen worden verworven.
Rijkswaterstaat Oost-Nederland, provincie Gelderland en gemeente Rijnwaarden werken sinds 2012 samen aan het project Overnachtingshaven Lobith. Bij de start van het project is deze samenwerking verankerd in een intentieovereenkomst tussen de drie overheden. Gezamenlijk hebben zij gezocht naar een geschikte locatie voor de uitbreiding van het aantal ligplaatsen voor de binnenvaart. Om te komen tot een goede locatie is uitgebreid milieuonderzoek nodig. Daarom hebben de samenwerkende partijen in 2013 een Notitie Reikwijdte en Detailniveau opgesteld. Iedereen kon hier toen een zienswijze tegen indienen. Ook is hier op 17 januari 2013 een informatieavond over georganiseerd.
Afweging van alle onderzoeksresultaten (natuur, milieu, scheepvaart, kosten, beheer, etc.) heeft eind 2013 geleid tot een voorlopige voorkeurslocatie. Tijdens een informatieavond op 21 januari 2014 hebben de samenwerkende partijen deze locatie en bijbehorende overwegingen gepresenteerd aan de omgeving. Op 22 en 23 mei 2014 bezochten de overheden Tuindorp en Spijk voor een toelichting op het vervolgtraject. Medio 2014 is de voorkeurslocatie definitief vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst tussen de drie overheden.
Sinds de zomer van 2014 werken Rijk, provincie en gemeente aan het referentieontwerp van de overnachtingshavens op de gekozen voorkeurslocatie. Om te kunnen komen tot een goed ontwerp is gedetailleerd onderzoek gedaan naar een groot aantal aspecten. Het ontwerpproces was verdeeld in drie rondes. Tijdens alle rondes zijn gesprekken gevoerd met onder meer omwonenden, nabij gelegen bedrijven, het waterschap en Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden. Zo konden zij op verschillende momenten gedurende het ontwerpproces vanuit hun eigen belang meedenken over het referentieontwerp van de overnachtingshavens. Tijdens deze gesprekken zijn de wensen van deze partijen geïnventariseerd. Vervolgens gingen de samenwerkende overheden na of het mogelijk was om de wensen mee te nemen in het referentieontwerp.
Gedeputeerde Staten hebben het voorontwerp-inpassingsplan eind juni vrijgegeven voor het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. Tijdens een inloopbijeenkomst op 7 juli 2015 zijn het voorontwerp-inpassingsplan en het referentieontwerp gepresenteerd aan de omgeving. De reacties die binnenkwamen tijdens het 3.1.1-overleg en de informatieavond, zijn verwerkt in de reactienota. Deze is opgenomen in Bijlage 41.
In de zomer van 2015 hebben Rijk, provincie en gemeente met verschillende partijen uit de omgeving van de overnachtingshavens gesprekken gevoerd over de optimalisatie van het referentieontwerp. Waar mogelijk zijn deze wensen verwerkt in de vergunningaanvragen en het ontwerp-inpassingsplan.
De plandragende ontwerpbesluiten (het inpassingsplan met bijbehorende Plan- en ProjectMER, de vergunning op grond van de Waterwet, de vergunning op grond van de Ontgrondingenwet, de twee vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en de ontheffing Flora- en fanuawet) hebben van 17 december 2015 tot en met 27 januari 2016 ter inzage gelegen. Op deze besluiten is de coördinatieregeling van de Wro toegepast. De terinzagelegging van de ontwerpbesluiten en het opstellen van deze nota zienswijzen is uitgevoerd door Gedeputeerde Staten van Gelderland, mede namens de andere betrokken bevoegde gezagen.
In totaal hebben 11 personen en instanties zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn beantwoord in de separate nota zienswijzen die opgenomen is in Bijlage 42. Na elke zienswijze is aangegeven of naar aanleiding hiervan aanpassingen zijn doorgevoerd in de ontwerpbesluiten.