direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bitswijk-Hobostraat, Uden
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend rapport betreft het wijzigingsplan "Bitswijk-Hobostraat, Uden" van de gemeente Uden.

1.1.1 Aanleiding

Het initiatief omvat de realisatie van 15 nieuwbouw appartementen op de percelen aan de rotonde Bitswijk/Hobostraat te Uden.

Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan, omdat het initiatief binnen de vigerende bestemmingen 'Bedrijven, klasse A met bijbehorende erven' en 'voor-of zijtuin, open erf' is opgenomen. Binnen deze bestemmingen is de realisatie van woningen niet toegestaan. Echter bevat het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid. Door middel van deze wijzigingsbevoegdheid kan voorliggend initiatief gerealiseerd worden.

1.1.2 Doel

Het doel van dit wijzigingsplan is het onderbouwen van dit initiatief op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan biedt de ruimte voor de verwachtingen in de komende tien jaar.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Uden, sectie B, nummers 4487 en 4489. De percelen B4487 en B4488 (ten zuidwesten van het plangebied) zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Perceel B4489 is momenteel in eigendom van de gemeente. Voor de ontwikkeling van deze locatie zal er een grondtransactie tussen de gemeente en de initiatiefnemer plaatsvinden waarmee alle openbare grond in eigendom van de gemeente komt. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1.560 m².

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Bitswijk Noord", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 25 oktober 2018. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

De volgende bestemming is relevant voor onderhavig plan: 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming is de realisatie van woningen niet toegestaan.

In artikel 14.3 is voor het plangebied een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders, om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' (voorliggend plangebied), de bestemmingen te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen', met dien verstande dat:

  • a. het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 15;

er worden maximaal 15 woningen gebouwd, zie paragraaf 3.2.

  • b. de woningen gestapeld dienen te worden gebouwd;

er wordt gestapeld gebouwd, zie paragraaf 3.2.

  • c. het aantal bouwlagen niet meer mag bedragen dan 4;

het initiatief zal vier bouwlagen bezitten.

  • d. voldaan wordt aan het toetsingskader uit artikel 15 lid 15.1.

Hierna zijn de voorwaarden uit dit artikel opgenomen en per voorwaarde verantwoord hoe hier aan wordt voldaan:

15.1 Algemeen toetsingskader afwijkingen en wijzigingen

Bij de toetsing van het verlenen van omgevingsvergunningen voor het afwijken en het wijzigen van het plan, worden onderstaande criteria mede als toetsingskader gebruikt:

  • a. ten aanzien van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
    • 1. de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
    • 2. de verhouding tussen de hoogte en de breedte van de gebouwen;
    • 3. de samenhang van de bouwvorm, bouwmassa, hoogte en breedte van gebouwen met de directe omgeving;
    • 4. de situering van de gebouwen op het bouwperceel.
      de stedenbouwkundige aspecten staan beschreven in paragraaf 3.2.

  • b. Ten aanzien van de milieuhygiënische uitvoerbaarheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
    • 1. de mate van hinder voor de omliggende functies;
    • 2. de gevolgen voor de externe veiligheid; hieronder wordt verstaan het overlijdensrisico als gevolg van activiteiten met gevaarlijk stoffen;
    • 3. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
    • 4. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
    • 5. de gevolgen voor de bodem- en grondwaterkwaliteit;
    • 6. de gevolgen voor het watersysteem
      de milieuhygiënische aspecten staan beschreven hoofdstuk 5.

  • c. Ten aanzien van de verkeersveiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
    • 1. de mate van toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het gebruik van de gronden;
    • 2. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
    • 3. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg c.q. fiets- en voetpaden;
    • 4. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte;
    • 5. de aanwezigheid van voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein.
      de aspecten ten aanzien van verkeersveiligheid staan beschreven in paragraaf 3.2.2.

  • d. Ten aanzien van de sociale veiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
    • 1. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
    • 2. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
      het initiatief betreft de bouw van 15 woningen op een braakliggend terrein in een woonwijk. Hierdoor gaat geen openbare ruimte verloren en wordt een ongebruikt stuk grond ingevuld.

  • e. Ten aanzien van de brandveiligheid en rampenbestrijding kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
    • 1. de aanwezigheid van vluchtwegen;
    • 2. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
    • 3. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
      bovenstaande aspecten staan beschreven in paragraaf 5.1.3.

  • f. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
    • 1. de toename van het verkeer en de parkeerbehoefte;
      zie paragraaf 3.2.2.
    • 2. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
      zie hoofdstuk 5.
    • 3. de bezonning;
    • 4. het uitzicht;
    • 5. privacy.
      de drie bovenstaande aspecten staan beschreven in paragraaf 3.2.

  • g. Ten aanzien van parkeren dient rekening te worden gehouden met de 'Nota parkeernormen':
    De nota parkeernormen is bij de regels van dit bestemmingsplan als voorwaarde opgenomen.

Conclusie

Het plan kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van de vigerende bestemmingsplannen. Voorliggend wijzigingsplan onderbouwt waarom het plan wel past binnen de wijzigingsregels.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

2.1 Directe omgeving en plangebied

Onderstaande foto's geven de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0004.jpg"

LUCHTFOTO PLANGEBIED

2.2 Bebouwing en functies

Het plangebied is momenteel onbebouwd en bestaat uit grasland en ruigte. Direct ten noorden van het plangebied is een tankstation aanwezig. Ten noorden en noordwesten daarvan is bedrijvigheid gelegen. Ten westen van het plangebied is nog een oude boerderij met bijbehorende erven aanwezig. Ten oosten zijn woningen gerealiseerd behorende bij de woonwijk in het noorden van Uden. Ten zuiden van de rotonde zijn diverse functies gelegen waaronder een Aldi supermarkt, een fietsenwinkel en een autoservicezaak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0005.jpg"

2.3 Ontsluiting

De ontsluiting van het plangebied is reeds aanwezig. Het plangebied ligt aan de rotonde Bitswijk-Hobostraat. Bitswijk sluit aan op de rondweg rond Uden naar de snelweg A50 en de Hobostraat is de ontsluiting richting het centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0006.jpg"

2.4 Beplanting

In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd en begroeid met ruigte en struiken. Binnen het plangebied zijn geen structuurbepalende bomen aanwezig, tevens is er ook geen oppervlaktewater aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0007.jpg"

Hoofdstuk 3 Plan

3.1 Mogelijkheden bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, 'wijzigingsgebied 2'. Voor dit gebied geldt een aantal regels waaraan voldaan dient te worden om deze grond te wijzigen naar een woonfunctie (zie paragraaf 1.3).

In de regels is bepaald dat het maximale aantal nieuwe woningen dat gerealiseerd mag worden vijftien is en dat deze gebouwd dienen te worden als gestapelde woningen. De gestapelde woningen dienen te voldoen aan de eis van maximaal 4 lagen. Hieraan wordt voldaan.

3.2 Initiatief

In voorgaande paragraaf is beschreven aan welke type- en maatvoeringseisen voldaan moet worden bij het ontwikkelen van een initiatief binnen het plangebied. Hierbinnen kunnen diverse ontwerpen voor het appartementengebouw worden gemaakt.

Voor de locatie is een principe-ontwerp gemaakt. In deze paragraaf wordt beschreven hoe dit initiatief past binnen de eisen van de wijzigingsbevoegdheid en in zijn omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0009.jpg"

3D IMPRESSIES PLANGEBIED

3.2.1 Bebouwing en functies

De ontwikkelingslocatie op de hoek van Bitswijk – Hobostraat is ruimtelijk een schakel binnen de noordelijke entree van centrum Uden. Enerzijds markeert de locatie de functionele overgang tussen het wonen langs de oude lintstructuur van de Bitswijk en de detailhandel zone tussen de twee rotondes (Hobostraat – Rondweg). Anderzijds is het ook ruimtelijk de overgang van de schaal en hoogte opbouw van de bebouwing langs de Bitswijk gezien vanaf de Rondweg richting Hobostraat.

De positionering aan de rotonde is dan ook bepalend qua massaopbouw, schaal en oriëntatie extra aandacht te geven voor deze plek. Daarnaast dient de bebouwing af te bouwen richting de directe woonomgeving (2 bouwlagen + kap).

De ligging binnen de ruimtelijke structuur is dan ook bepalend voor de massaopbouw van het initiatief. Maximaal 4 bouwlagen op de hoek, met een daarbij de aantekening dat de bovenste verdieping terug liggend en in een andere kleur uitgevoerd dient te worden om een goede aansluiting met de omgeving te realiseren. Richting Hobostraat gaan we het volume afbouwen naar 3 bouwlagen met extra aandacht bovenste verdieping.

Het initiatief dient een alzijdige oriëntatie te krijgen met extra aandacht voor plaatsing en uitvoering van de centrale entree. Door een strategische plaatsing is het tevens mogelijk om de twee bouwvolumes hun zelfstandigheid en positie vast te leggen. Centrale entree word tevens een schakel element en presentatie naar de boek van de Bitswijk – Hobostraat.

De vertanding op de hoek (centrale entree) geeft het complex een samenvoeging van twee bouwvolumes i.p.v. een complex. De vertanding geeft tevens zicht op de verkeerskundige situatie, waardoor er een overzichtelijke situatie ontstaat met daar bij voldoende afstand bebouwing en trottoirs.

Het in dit bestemmingsplan voorgestelde initiatief bestaat uit de bouw van 15 2/3-kamer-appartementen in het middeldure huursegment. Er worden 13 appartementen met een oppervlakte onder de 80 m² en twee appartementen met een oppervlakte boven de 80 m² gerealiseerd. Het appartementengebouw bestaat uit 2 ongelijke delen. Het deel aan de Bitswijk bestaat uit 4 bouwlagen, daar waar het deel aan de Hobostraat bestaat uit 3 bouwlagen.

Het appartementengebouw heeft een centrale entree waarin een lift en binnentrappenhuis is opgenomen. De ontsluiting van de appartementen vindt plaats via een galerij aan de achterzijde. Deze galerijen zijn in geval van nood ook bereikbaar via een buitentrap.

Richting het noorden en westen worden in beperkte mate ramen in de bebouwing opgenomen, waarmee de privacy van de buren wordt gewaarborgd. Binnen het plangebied worden naast de 15 appartementen alleen nog parkeerplaatsen aangelegd. Er zijn geen andere functies toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0010.jpg"

AANZICHT ZUID- EN WESTGEVEL

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0011.jpg"

PLATTEGROND BEGANE GROND

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0012.jpg"

PLATTEGROND 1E VERDIEPING

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0013.jpg"

PLATTEGROND 2E VERDIEPING

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0014.jpg" PLATTEGROND 3E VERDIEPING

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0015.jpg" PLATTEGROND DAK

Aansluitend aan het gebouw worden aan de noordzijde van het gebouw parkeerplaatsen aangelegd binnen de bestemming 'Wonen'. Aan de zuidzijde van het gebouw wordt rondom de privéterrassen een groene tuin aangelegd. Deze tuin is in de verbeelding en in de regels opgenomen als de bestemming 'Tuin'. Hiermee heeft de ruimte rond het gebouw een groene uitstraling.

Het gebouw sluit aan de Hobostraat aan op de aangrenzende woonhuizen. Deze woonhuizen bestaan uit twee verdiepingen en een kapconstructie. Door aan de Hobostraat het gebouw te beperken tot drie lagen sluit het gebouw qua uitstraling en hoogte aan op deze aangrenzende woonhuizen. Ter hoogte van de Bitswijk telt het gebouw vier lagen, doordat het gebouw daar direct aansluit op bedrijvigheid. Hierdoor is er geen noodzaak tot het direct laten aansluiten van het gebouw op de aangrenzende omgeving.

3.2.2 Verkeer en parkeren

Ontsluiting
Het parkeerterrein van het appartementengebouw is direct ontsloten op de Bitswijk en sluit daarmee direct aan op de hoofdontsluiting van de wijk Bitswijk.

Verkeer

Door de toename van het aantal woningen binnen het plangebied genereert het gebied ook meer verkeer. In de handreiking "Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden, vuistregels en kengetallen gemotoriseerd verkeer" (CROW, Ede, oktober 2007) zijn kengetallen opgenomen met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking van woningen binnen verschillende woonmilieutypen. Onderhavig plangebied sluit het best aan bij de kenmerken van het woonmilieutype 'centrum-dorps'. Het gemiddeld aantal motorvoertuigbewegingen per woning per werkdagetmaal bedraagt 7,0. Onderhavig plan staat 15 extra woningen toe ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Het aantal extra verkeersbewegingen per werkdagetmaal bedraagt daarmee 105.

Dit aantal verkeersbeweging zorgt niet voor een relevante verhoging van de aantal verkeersbewegingen en vormt dus geen belemmering voor de ontwikkeling.

Parkeren

Door de “haak” vormige opbouw is het mogelijk om de benodigde parkeerplaatsen achter het complex op te lossen, uit het zicht.

Voor een berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen zijn de normen uit de gemeentelijke nota "Parkeernormen Uden 2018" (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 17 januari 2018) als basis genomen. Van toepassing zijn minimaal de normen in gebied 2. In gebied 2 wordt gerekend met een minimale parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per eenpersoonswoning (tot circa 80 m²), 1,6 parkeerplaatsen per woning voor sociale woningbouw, 1,7 voor middeldure en 1,9 parkeerplaatsen voor dure woningbouw. Voor de parkeerberekening is rekening gehouden met 13 appartementen onder de 80 m² en twee appartementen boven de 80 m², die worden verhuurd in de middeldure sector.

Binnen het gehele plangebied zijn ten minste 21 (13 x 1,3 = 16,9 plus 2 x 1,7 = 3,4) parkeerplaatsen nodig. Op eigen terrein kunnen minimaal 26 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hiermee wordt aan de gestelde norm voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0016.jpg"

INRICHTING ACHTERTERREIN MET PARKEERPLAATSEN

3.3 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.3.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woningen worden 'aardgasvrij' gebouwd;
  • de oriëntatie van de appartementen is zoveel als mogelijk geoptimaliseerd voor zonne-energie (zongericht verkavelen);
  • er wordt gebruikt gemaakt van zonnepanelen;
  • parkeervoorzieningen elektrische auto's/deelauto, wanneer hier vraag naar is.
3.3.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • waterberging op eigen terrein;
  • zo min mogelijk verharding / halfverharding;
  • aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;
  • groen / bomen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress;
  • goed openbaar vervoer;
  • goede langzaam verkeersnetwerken;
  • bouwbesluit EPC-norm.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de Rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde rijksdoelen komen dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Gezien de beperkte aard en omvang van de ontwikkeling vormt de SVIR geen concreet beoordelingskader voor het plan. Wel is het rijksbeleid verder uitgewerkt in het onderliggend beleid.

4.1.2 De Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Ja, er worden 15 appartementen gebouwd

  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

Ja, er is sprake van nieuwbouw

  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Het ruimtelijke verzorgingsgebied is de gemeente Uden

  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Ja, blijkt uit het woningbouwprogramma (zie paragraaf 4.3.3)

  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Ja, het initiatief vindt plaats binnen de bebouwde kom van Uden.

In dit plan worden een nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt die een herontwikkeling binnen het stedelijk gebied betreft die al via een wijzigingsbevoegdheid in het moederplan was opgenomen en die past binnen het gemeentelijk woningbouwbeleid.

Conclusie

Het initiatief voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.1.3 Luchthavenbesluit Volkel

Al vele decennia vindt er luchtvaart plaats op de locatie Volkel. Dit betreft vliegtuigbewegingen door de militaire luchtvaart en in zeer beperkte mate niet-commerciële burgerluchtvaart. De militaire luchthaven Volkel (vliegbasis Volkel) is op de huidige locatie door de minister van Defensie aangewezen bij besluit van 1 juni 1960.

In de daarop volgende jaren zijn enkele wijzigingen doorgevoerd in de functies en taken van militaire luchtvaartterreinen. Een toonaangevende ontwikkeling is de sluiting van de militaire vliegbasis Twente in 2007 en het besluit een van de squadrons F-16 jachtvliegtuigen van Twente te verplaatsen naar vliegbasis Volkel. De jachtvliegtuigen hebben als thuisbases (Main Operating Bases, MOB) de vliegbasis Leeuwarden en Volkel.

Op Volkel vindt niet enkel militaire luchtvaart plaats. Sinds enkele jaren vindt er ook burgermedegebruik plaats. Dit bestaat uit recreatief burgerluchtverkeer en vluchten met een algemeen maatschappelijk belang.

Op 4 september 2015 is een nieuw Luchthavenbesluit genomen. In dit besluit worden het terrein van de luchthaven (het Luchthavengebied) en het gebied buiten de luchthaven vastgelegd (het Beperkingengebied). De beperkingen zijn vastgelegd in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer, internationaal vastgelegd in de NATO Standardization Agreement nr. 3759 inzake NATO Supplement to ICAO DOC 8168-OPS/611, Volume II, for the preparation of instrument approach and departure Procedures _ AATCP-1(B).

Een klein deel van het plangebied ligt in het Beperkingengebied. De beperkingen hebben betrekking op de maximale bouwhoogten. Voor deze bouwhoogten wordt verwezen naar artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens.

De bepaling heeft geen betrekking op reeds bestaande gebouwen of gebouwen waarvoor de omgevingsvergunning reeds is verleend. Bestemmingsplannen waarin mogelijkheden zijn vastgelegd voor bouwwerken met een hoogte die hoger is dan de maximaal toelaatbare hoogte, worden eveneens gerespecteerd. Nieuwe strijdigheden kunnen echter niet worden toegestaan. In dit bestemmingsplan is in Artikel 13 Algemene aanduidingsregels een regeling opgenomen op grond van het Luchthavenbesluit. Aangezien de maximale hoogten die op grond van het Luchthavenbesluit worden toegestaan (meer dan 49 m + NAP) veel groter zijn dan de hoogten die stedenbouwkundig mogelijk gemaakt worden in dit bestemmingsplan, heeft deze regeling feitelijk geen effect op de bouwmogelijkheden in het plangebied.

4.1.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) voorzien in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

In dit plangebied is geen sprake van nationale belangen die vragen om een specifieke regeling in het bestemmingsplan.

4.1.5 Overig nationaal beleid

Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan betreft de realisatie van 15 nieuwbouw appartementen. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

ad 1.   De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe appartementen binnen het plangebied zullen minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de appartementen. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod, bijvoorbeeld door het aanleggen van een eigen energievoorziening.  
ad 2.   Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt. Het ontwerp van de appartementen en de inrichting van het gebouw kan voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in het bouwplan nader uitgewerkt.  
ad 3.   Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Het plan betreft een vorm van inbreiding.  
ad 4.   Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Door een zorgvuldige inpassing van de appartementen wordt een bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee aan het vestigingsklimaat.  

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.
4.2.2.1 De toedeling van functies

Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van 15 nieuwbouw appartementen als vorm van inbreiding. Het plangebied is hierin onderdeel van het stedelijke 'Concentratiegebied' van de gemeente Uden. In het kader van deze ontwikkeling dient in beginsel aan artikel 3.42 van de Interim Omgevingsverordening (IOV) getoetst te worden. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt hieraan getoetst.

''Artikel 3.42 - duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
    Onderhavig planvoornemen heeft een geringe omvang, waardoor het niet is opgenomen binnen de regionale afspraken.
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
    Onderhavig planvoornemen zorgt voor een woningbouwontwikkeling op een geschikte locatie binnen de kern Uden. Deze ontwikkeling moet minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen voldoen. Daarnaast wordt deze woonlocatie gerealiseerd als stedelijke inbreiding, waardoor binnen de kern van de gemeente Uden de stedelijke opgaven worden verwezenlijkt. Dit sluit aan bij de omgeving.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving; Onderhavig planvoornemen voldoet aan alle uitvoeringsaspecten. Deze worden nader toegelicht in hoofdstuk 5.
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
    Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van 15 nieuwbouw appartementen, waarbij een logische afronding van de straat ontstaat. Hiermee draagt dit planvoornemen bij aan een zorgvuldig ruimtegebruik.
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie; 
    Onderhavig planvoornemen biedt met de realisatie van 15 nieuwbouw appartementen mogelijkheden voor duurzaam gebruik van de bebouwing. Dit wordt verder uitgewerkt in het bouwplan behorende bij dit planvoornemen.
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
    Onderhavig planvoornemen voldoet aan de in hoofdstuk 5 benoemde eisen voor de opvang en afvoer van hemelwater. Hiermee wordt voldaan aan dit sublid.
  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
    Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een verandering/aanpassing met betrekking tot duurzame mobiliteit. Dit sublid is niet van toepassing.
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
    Onderhavig planvoornemen draagt met de realisatie van 15 nieuwbouw appartementen bij aan de continuïteit van Uden als woon-/verblijfslocatie. Daarnaast wordt de gemeentelijke economie gestimuleerd doordat de bewoners van deze locatie normaliter uitgaven binnen de gemeentegrens doen.
4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied geldt het gebiedskenmerk 'Stalderingsgebied'. Het artikel 3.52 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.

Er is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik, omdat ter plaatse van een braakliggend terrein 15 nieuwbouw appartementen worden gerealiseerd binnen het stedelijke 'Concentratiegebied' van Uden. Hiermee ontstaat een logische afronding van de straat.

De situering van het appartementencomplex sluit aan bij de infrastructurele situatie, waarbij het complex de straatvorming volgt.

Het planvoornemen leidt tot de toevoeging van 15 nieuwbouw appartementen binnen de kern van Uden, waarbij de appartementen aansluiten bij de doelstelling geformuleerd in de woonvisie (paragraaf 4.3.3). Er is daarmee tevens een waardecreatie in het algemeen belang.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de Interim Omgevingsverordening.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Omgevingsvisie Uden 2015

Op 17 december 2015 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Uden 2015 vastgesteld. In de Omgevingsvisie zijn lange-termijn-doelstellingen voor de fysieke leefomgeving vastgelegd en is aangegeven hoe deze te bereiken zijn. De Omgevingsvisie gaat niet alleen over wat de gemeente gaat doen (of nalaten) om de doelstellingen te bereiken, maar ook om de vraag hoe initiatiefnemers en hun initiatieven kunnen bijdragen aan de doelstellingen.

De kernkwaliteiten van Uden en de trends en ontwikkelingen leiden tot het volgende hoofddoel, dat de gemeente nastreeft: een toekomstbestendig Uden: een goed woon- en leefklimaat voor nu en in de toekomst. Deze toekomstbestendigheid komt anders tot stand dan in het verleden.

Uitbreiding en groei maken plaats voor transformatie en hergebruik. Het ‘kapitaal’ moet gezocht worden in de kwaliteiten en potenties van Uden en in initiatieven van burgers en ondernemers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0017.jpg"

VISIEKAART OMGEVINSGVISIE UDEN

Het plangebied is op deze visiekaart aangewezen als Uden Noord. De algemene beleidskoers voor deze gebieden is als volgt beschreven:

"We geven uitvoering aan het Masterplan Uden Noord. We stellen kwaliteitseisen aan bebouwing die de entree naar Uden markeren. Ontwikkelingen moeten ook bijdragen bij aan de functionele structuur van het gebied."

Door de bouw van het tweezijdig georiënteerde appartementengebouw wordt een bijdrage geleverd aan de verbetering van de kwaliteit van de entree van Uden. Van braakliggend stuk grond naar een duidelijk herkenningspunt aan de rotonde.

Conclusie
Het plan past binnen de omgevingsvisie van Uden.

4.3.2 Beleid archeologie

De gemeente Uden heeft ervoor gekozen een eigen gemeentelijk archeologiebeleid te formuleren. In deze nota worden de beleidsuitgangspunten en hun achtergronden beschreven. In hoofdlijnen komt het erop neer dat bij ruimtelijke initiatieven die leiden tot bodemverstoring archeologisch (inventariserend) onderzoek noodzakelijk is in gebieden met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde en in gebieden met bekende archeologisch resten (de archeologische gebieden van (zeer) hoge archeologische waarde). Een onderzoeksverplichting geldt als de oppervlakte van de bodemverstorende ingrepen groter is dan een voor de gebieden vastgestelde ondergrens én indien de verstoring ook dieper reikt dan 40 cm beneden maaiveld. Regulier agrarisch grondgebruik wordt daarmee vrijgesteld van de onderzoeksverplichting. Voor de categorie 2 (archeologische gebieden van zeer hoge archeologische waarde) is de diepteondergrens echter bepaald op 20 cm onder maaiveld.

Wettelijk beschermde (Rijks-, of gemeentelijke) archeologische monumenten (categorie 1) komen in Uden niet voor.

Met dit beleid aangevuld met enkele implementatiedocumenten, is de gemeente in staat om op verantwoorde wijze een archeologiebeleid te voeren, dat een juiste balans weet te vinden tussen een goede omgang met het archeologisch erfgoed en andere maatschappelijke belangen die bij planontwikkelingen moeten worden gewogen.

In het vigerende bestemmingsplan ''Bitswijk Noord'' is voor het plangebied een onderzoekverplichting opgenomen oppervlakte groter is dan 250 m² of dieper reikt dan 0,40 meter beneden maaiveld. In paragraaf 5.2.1 is beschreven hoe om wordt gegaan met het aspect archeologie.

4.3.3 Woningbouwprogramma

In mei 2017 heeft de Provincie Noord-Brabant de bevolkings- en woningbehoefteprognose geactualiseerd. De provincie hanteert met betrekking tot de verwachte woningbehoefte twee scenario's, te weten: laag en hoog. Scenario laag is het behoefte scenario waarbij het huidige woningtekort niet wordt ingelopen. In scenario hoog gaat de provincie uit dat het bestaande woningtekort in de loop van de prognoseperiode wordt weggewerkt. Op grond van deze prognose dient de gemeente Uden in de periode tot 2030 netto (dus rekening houdend met sloop) tussen de 1.865 woningen (laag scenario) en 2.360 (hoog scenario) woningen aan de woningvoorraad toevoegen. Deze Brabantse prognose geldt als belangrijk richtinggevend (kwantitatief) kader, waarlangs ook de regionale en gemeentelijke woningbouwontwikkelingen worden gemonitord.

Op 9 juli 2015 heeft de gemeenteraad van Uden het Woningbouwprogramma, Actualisatie 2015-2019 vastgesteld. Uitgangspunt van het woningbouwprogramma is dat deze past binnen de provinciale prognose. Op grond van de provinciale prognose, actualisatie 2017 mag de gemeente Uden in de periode tot 2030 1.865 tot 2.360 woningen aan de voorraad toevoegen (harde plancapaciteit). Op 1 januari 2019 kent de gemeente Uden een totale plancapaciteit van 1.675 woningen (harde én zachte plancapaciteit), waarvan ca. 32 % harde plancapaciteit. In de periode 2017-2018 zijn in totaal 491 woningen in aanbouw genomen.

Op 1 juli 2018 kent de gemeente Uden een totale plancapaciteit van 1.827 woningen (harde én zachte plancapaciteit), waarvan ca. 22 % harde plancapaciteit. Onderhavige locatie is opgenomen in het woningbouwprogramma en past daarmee kwantitatief.

Het 'Volkshuisvestingsbeleid 2012' (vastgesteld op 10 januari 2012) heeft als uitgangspunt 'een aantrekkelijk woonperspectief bieden'. Dit betekent enerzijds ruimte creëren voor alle doelgroepen en anderzijds het vergroten van de toekomstbestendigheid van de woningvoorraad te vergroten. Voorliggend plan voorziet enerzijds in de behoefte aan appartementen. Daarnaast vergroot het de diversiteit in de wijk en daarmee de doorstromingsmogelijkheden binnen de wijk. Het plan past daarmee kwalitatief binnen het volkshuisvestingsbeleid 2012 en het woningbouwprogramma van de gemeente Uden.  


Conclusie: het plan past zowel kwantitatief als kwalitatief binnen het woningbouwprogramma, het richtinggevende kader van de provinciale prognose en het volkshuisvestingsbeleid.'

4.3.4 Overig gemeentelijk beleid

Het overige gemeentelijke beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Geonius Milieu B.V. uit Heerlen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de Hobostraat / Bitswijk in de gemeente Uden" (27 juni 2017, MA170215.R01). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 1.

Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging op de locatie. Gezien de bijmenging van baksteen- en betonresten en lokaal kooldelen moet rekening gehouden worden met verschillende kwaliteiten grond (grond die voldoet aan de achtergrondwaarde en grond van kwaliteitsklasse "Industrie". Hiermee moet bij eventueel grondverzet rekening worden gehouden. Verder kan worden geconcludeerd dat er geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan voor het huidige en geplande gebruik van de locatie.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.

5.1.2.2 Analyse

Omgevingstype

Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een gemengd gebied. In de omgeving is sprake van matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals een tankstation, meubelzaak, autohandel.

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

bedrijf   categorie   richtafstand   werkelijke afstand  
Bitswijk 1, Ben van Dijk (Expert), detailhandel   1   0 m   >100 m  
Bitswijk 2E, Tegelhandel (magazijn), detailhandel   2   10 m   > 60 m  
Bitswijk 3, diverse handel/reparatie in auto's   2   10 m   > 30 m  
Bitswijk 4 benzinestation zonder LPG   2   10 m   >15 m  
Bitswijk 5, Tegelhandel (showroom), detailhandel   2   10 m   > 40 m  
Bitswijk 10A, Aldi Supermarkt, detailhandel   1   0 m   > 40 m  
Bitswijk 15, diverse handel/reparatie in auto's   2   10 m   > 60 m  
Hobostraat, detailhandel/kantoor   1/2   0/10 m   > 45 m  

Om het aspect 'Bedrijf & Milieuzonering' beter in kaart te brengen heeft Amitec BV uit Uden een notitie omtrent het uitgevoerde akoestisch onderzoek geschreven, rapport: ''Notitie; Bitswijk (ong.) Uden''. (25 november 2019, 19.912-003). De notitie is bijgevoegd als bijlage 2.

Amitec BV concludeert hierin dat:

  • uit de rekenresultaten blijkt dat ter hoogte van de appartementen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
  • ter hoogte van de appartementen wordt voldaan aan de geldende grenswaarden. Dit betekent dat de nieuwe appartementen geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van het tankstation en het garagebedrijf.

Inzake deze notitie heeft de ODBN een beoordeling uitgebracht, rapport: ''Beoordeling aangepaste geluidnotitie hoek Bitswijk / Hobostraat Uden'' (11 december 2019, Z/108559). Deze beoordeling is bijgevoegd als bijlage 3.

De ODBN concludeert hierin dat:

  • De geluidnotitie akkoord is. Uit de rapportage blijkt dat de inrichting niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering vanwege het planvoornemen. Toetsing heeft plaatsgevonden aan de juiste normstelling uit artikel 2.17 lid 4 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
  • De inrichting gelegen aan de Bitswijk 4 in Uden vormt geen belemmering voor het planvoornemen
5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Risiconormering

In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het

plaatsgebonden risico en het groepsrisico:

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans,op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PRkan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR.Binnen de 10-6contour (welke alswettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een

richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= T). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag(veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer groepsrisicoverantwoording?  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer binnen invloedsgebied ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer binnen invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt
genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte
verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10%en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en
bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Weg, spoorweg of binnenwater (Bevt)   Altijd wanneer binnen invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt
genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte
verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en
bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

WANNEER GROEPSRISICO VERANTWOORDEN?

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezagde verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

Overige Wet- en regelgeving

Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit, Barro, effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden LPG-tankstations', enz..

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Uden

Sinds de vuurwerkramp in Enschede en de potentiële ramp in Amersfoort als gevolg van een lekkende spoorwagon staat het onderwerp externe veiligheid hoog op de agenda in (bestuurlijk) Nederland. Inmiddels heeft het Rijk de wetten en regels omtrent dit onderwerp flink aangescherpt. Naast de landelijke wet- en regelgeving laat deze ook ruimte over voor gemeenten om eigen veiligheidsambities te formuleren. De gemeente Uden beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Uden, mei 2011). De beleidsvisie stelt op het vlak van de externe veiligheid per gebiedstype voorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen.

5.1.3.2 Analyse

Beschouwing risicobronnen

Hieronder is een uitsnede opgenomen uit de risicokaart. De ligging van het plangebied is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0018.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART

Inrichtingen

De planlocatie is niet gelegen binnen de risicocontouren van een inrichting, waarbinnen gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen of waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen.

Transportroutes

In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen en waterwegen gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied is wel gelegen in de nabijheid van wegen. Aan de westkant van het plangebied bevindt zich de Rijksweg A50 en aan de noordkant loopt de Rondweg Noord. Overige wegen in de omgeving van het plangebied zijn qua externe veiligheid niet relevant, omdat hierover nauwelijks transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Rijksweg A50

De Rijksweg A50 maakt onderdeel uit van het landelijke Basisnetweg. Op de weg is geen sprake van een plaatsgebonden risico (PR1O-6-contour). Het plaatsgebonden risico ligt op het midden van de weg (PR10- 6 = 0 meter). Er is tevens geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied (PAG).

Het plangebied is niet gelegen binnen de 200 meter zone van de Rijksweg A50 (op ca. 570 meter), waarbij een complete verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden. Er kan derhalve volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico voor deze transportroute.

Momenteel bevinden zich geen personen in het plangebied. In de nieuwe situatie zal dit aantal ca. 25 personen zijn. Dit is een marginale toename ten opzichte van de reeds aanwezige aantallen personen binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A50 en Rondweg Noord (rustige woonwijken met dichtheid van ca. 25 personen per ha.). Het groepsrisico van de Rijksweg A50 en de Rondweg Noord bedraagt voor vaststelling van het bestemmingsplan minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Gezien de beperkte toename van het aantal personen zal dit niet leiden tot een significante toename van het groepsrisico (kleiner dan 10%). Het groepsrisico blijft onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Rondweg Noord

In oktober 2018 is door de ODBN in opdracht van de gemeente Uden een onderzoek uitgevoerd naar het transport van gevaarlijke stoffen over de Rondweg. Het doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in het plaatsgebonden (PR)en groepsrisico (GR)van transporten van gevaarlijke stoffen over deze weg.

De resultaten van de berekeningen van het onderzoek laten zien, dat plaatsgebonden risico op het midden van de weg (PR 10- 6= 0 meter). Het plangebied is derhalve niet gelegen binnen het plaatsgebonden risico van deze weg.

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de Rondweg Noord (maatgevend scenario BLEVE, stofcategorie GF3, invloedsgebied 355 meter). Uit de resultaten van het genoemde onderzoek blijkt tevens, dat het groepsrisico voor de Rondweg Noord ruim beneden de 0,1 maal de oriëntatiewaarde is. Omdat het bestemmingsplan ten opzichte van de bestaande situatie voorziet in een lichte toename van het aantal personen, waarbij de toename van het groepsrisico marginaal is, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk (artikel 7, Besluit externe veiligheid transport).

Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig, die een risicocontour bezitten, welke van invloed is op het plangebied.

Verantwoording groepsrisico

Zoals hierboven al geconcludeerd moet er een beperkte verantwoording van het groepsrisico worden uitgevoerd voor het transport van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A50 en de Rondweg Noord. De onderdelen van de verantwoording groepsrisico vindt u hieronder.

Voor het plan is advies aangevraagd bij de Veiligheidsregio Brabant Noord. De relevante zaken uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

Het aantal aanwezige en te verwachten personen in het invloedsgebied

Momenteel bevinden zich geen personen in het plangebied. In de nieuwe situatie zal dit aantal ca. 10 personen zijn. Dit is een marginale toename ten opzichte van de reeds aanwezige aantallen personen binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A50 en Rondweg Noord (rustige woonwijken met dichtheid van ca. 25 personen per ha.). Het groepsrisico voor en na vaststelling van het besluit Het groepsrisico van de Rijksweg A50 en de Rondweg Noord bedraagt voor vaststelling van het bestemmingsplan minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Gezien de beperkte toename van het aantal personen zal dit niet leiden tot een significante toename van het groepsrisico (kleiner dan 10%). Het groepsrisico blijft onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van de ramp. Voor dit onderdeel en het onderdeel zelfredzaamheid is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Brabant Noord. De bestrijdbaarheid dient op twee aspecten te worden beoordeeld:

  • 1. Is het rampscenario te bestrijden?
  • 2. Is de omgeving voldoende ingericht om bestrijding te faciliteren?

  • 1. Is het rampscenario te bestrijden?

Voor het transport over de Rondweg Noord is het scenario BLEVE(explosie) van een tankwagen met GF3 4, door verhitting van de tankwagen met GF3door een secundaire brand, denkbaar. De kans hierop is erg klein. Een BLEVE is alleen te voorkomen door het blussen van de secundaire brand en/of het effectief koelen van de tankwagen Hiervoor zijn grote hoeveelheden water benodigd. De watervoorziening ter plaatse is hiervoor voldoende (vijver voor Van der Valk hotel). De bestrijdbaarheid van dit scenario wordt als goed beoordeeld. Gezien de afstand van het plangebied tot de Rijksweg A50 (ca. 500 meter) is hiervoor het vrijkomen van een toxische wolk het maatgevende scenario. Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de tankwagen lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Het scenario toxische wolk kan doorgaans bestreden worden door de gaswolk neer te slaan middels een waterscherm. In de omgeving van de locatie van de calamiteit is hiervoor echter onvoldoende bluswater aanwezig. De bestrijdbaarheid van dit scenario is dan ook matig te noemen.

  • 2. Is de omgeving van het rampgebied voldoend ingericht om bestrijding te faciliteren?

Het optreden van de brandweer zal zich in eerste instantie beperken tot het evacueren van mensen en het afzetten van het gevarengebied. Daarna zal worden overgegaan tot het beperken van de omvang van de calamiteit. Het rampgebied is vanaf meerdere zijden door de hulpdiensten te bereiken. In de directe omgeving van het rampgebied Rijksweg A50 is echter geen bluswatervoorziening aanwezig. De mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting en zijn afhankelijk van het maatgevende scenario.

De mogelijkheden t.a.v. zelfredzaamheid zijn goed. Er zijn geen aanwijzingen dat een groep niet-of verminderd zelfredzame mensen in het plangebied aanwezig (zullen) zijn. De aanwezigen zijn naar verwachting voldoende mobiel om zelfstandig te kunnen vluchten. Het aantal mensen in het plangebied is zeer beperkt. Bij een BLEVE en een plasbrand (Rondweg Noord) is, vanwege de afstand van het plangebied t.o.v. de risicobron, vluchten vanaf de risicobron de beste optie. Gevlucht kan worden in meerdere richtingen en van de risicobron af. Bij een toxische wolk (Rijksweg A50) is schuilen het beste handelingsperspectief. Nieuwbouw van gebouwen is als gevolg van de eisen in het Bouwbesluit doorgaans goed geïsoleerd en beschikt over een uitschakelbare mechanische ventilatie. Het schuilen kan hierdoor effectief plaatsvinden. Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. Vanuit de hierboven geschetste mogelijkheden is het dus van belang dat het plangebied:

1. goed te alarmeren is;

Over het algemeen is in de gemeente Uden de WAS-dekking op orde. Daarnaast kan in geval van een calamiteit NL-alert in worden gezet. NL-Alert is een aanvullend alarmmiddel van de overheid voor de mobiele telefoon. Met NL-Alert kan de overheid mensen in de directe omgeving van een noodsituatie met een tekstbericht informeren. In het bericht staat specifiek wat er aan de hand is en wat je op dat moment het beste kunt doen.

2. goed te ontvluchten is.

Binnen het plangebied zijn voldoende vluchtwegen van de risicobronnen af.

Beleidsvisie externe veiligheid

De gemeente Uden beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. De beleidsvisie dient betrokken te worden bij de beoordeling. De beleidsvisie stelt op het vlak van de externe veiligheid per gebiedstype voorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied ligt in het gebiedstype 'Woongebied'.

Toetsing aan de voorwaarden van de beleidsvisie geeft geen belemmering voor het plan. Wel dient, vanwege de (zeer geringe) toename van het groepsrisico in de verantwoording van het groepsrisico, extra aandacht besteed te worden aan zelfredzaamheid en mogelijkheden voor de hulpverlening. Deze voorwaarden zijn meegenomen in de (beperkte) verantwoording van het groepsrisico. Daarnaast dient bij de indeling van het ruimteplan gekozen te worden voor een optimale bescherming van de burger. Minimale uitgangspunten hierbij zijn:

  • Externe veiligheid bij de start van het ontwikkelingsproces betrekken;
  • Optimaal ontwerp.

Externe veiligheid is reeds bij de start van het ontwikkelingsproces betrokken. Van een optimaal ontwerp van het ruimteplan kan geen sprake zijn, omdat het de nieuwbouw van slechts 15 extra woningen op een braakliggend perceel binnen een reeds bestaande (grootschalige) woonwijk betreft.

Advies Veiligheidsregio

De veiligheidsregio adviseert in de memo 'ADVIES Externe veiligheid Bitswijk-Hobostraat, Uden" (11 juni 2019) om de volgende maatregelen te nemen om de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in het plangebied te verhogen. Het advies is opgenomen als bijlage 4.

  • Informeer de initiatiefnemers c.q. de toekomstige bewoners actief over het aanwezige risico en handelingsperspectief. Deze informatie kan worden meegenomen in het besluit om zich op deze locatie te vestigen. Hiermee wordt in optimale vorm invulling gegeven aan het risicobewustzijn van- en het nemen van een eigen verantwoordelijkheid door de burger. Deze informatie zorgt er ook voor dat de bewoners op het moment dat een incident plaats vindt direct weten hoe te handelen, dit heeft een positieve invloed op de mate van zelfredzaamheid.
5.1.3.3 Conclusie

De planlocatie ligt binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A50 en de Rondweg Noord, maar niet binnen het plaatsgebonden risico en plasbrandaandachtsgebied van deze wegen. Andere in de omgeving aanwezige risicobronnen hebben geen risicocontour over het plangebied liggen. Het groepsrisico is beperkt verantwoord en wordt aanvaardbaar geacht. De volgende overwegingen spelen daarbij een rol:

  • Het groepsrisico ter plaatse neemt door het plan slechts marginaal toe;
  • Binnen het plangebied zijn alleen voldoende zelfredzame personen aanwezig.

Het plan voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Uden. Het Advies Externe veiligheid (bijlage 4) ziet geen aanleiding tot het geven van een nader advies ten aanzien van de zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied en bestrijdbaarheid van een ramp op de weg. Er zijn derhalve geen belemmeringen ten aanzien van het aspect externe veiligheid voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan. De ontwikkeling ligt niet in de nabijheid van agrarische bedrijven.

5.1.4.2 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Volksgezondheid
5.1.5.1 Analyse

Geitenhouderijen

Uit het aanvullende VGO rapport blijkt dat gemiddeld over de onderzoeksjaren 2009 - 2013 een 29% verhoogde kans op longontsteking bestaat voor mensen die rondom een geitenhouderij wonen, tot een afstand van 1,5 – 2 km. Het provinciaal verbod op het uitbreiden van het bestaand oppervlakte dierenverblijf (staloppervlak) voor geiten dient te voorkomen dat (nieuwe of grotere) knelpunten ontstaan vanwege de volksgezondheid rond geitenhouderijen, die later met veel inspanning en kosten moeten worden weggenomen.

Beoordeling geitenhouderijen

Het VGO-onderzoek is uitgevoerd voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten op het bedrijf. Aangezien geen geitenhouderijen zijn gelegen binnen 2 kilometer van de, is het VGO-onderzoek niet van toepassing. Er is dus geen aanleiding om niet uit te gaan van een aanvaardbaar gezondheidsrisico.

Varkens- en pluimveehouderijen

Op basis van het ‘Endotoxine toetsingskader 1.0’ kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Het plangebied ligt buiten de richtafstanden die aangehouden moeten worden rondom de varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.

Handreiking veehouderij en volksgezondheid

De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 (versie mei 2018) bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is. De stappen zijn stuk voor stuk doorlopen om na te gaan of er knelpunten worden gevonden. Uit de toetsing aan het stappenplan volgt dat geen advies van de GGD nodig is, ook niet inzake het aspect ongerustheid. Voor het toevoegen van 15 nieuwe woningen bestaat geen ongerustheid over het aspect volksgezondheid (gerelateerd aan veehouderijen in de omgeving).

Spuitzones gewasbescherming

Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld, zoals fruitbomen, en nabij gelegen woningen. Als richtwaarde wordt 50 meter aangehouden.

De nieuwe woningen liggen op meer als 50 meter van een agrarisch perceel en is afgeschermd door andere bebouwing. Er is dus geen aanleiding om niet uit te gaan van een aanvaardbaar gezondheidsrisico.

Hoogspanningslijnen

In de omgeving van het plangebied bevinden zich hoogspanningslijnen. Gezien de afstand tot het plangebied (ca. 1,65 km) heeft dit geen invloed op de ontwikkeling en leidt niet tot een belemmering.

5.1.5.2 Conclusie

Er is geen sprake van een belemmering voor de ontwikkeling c.q. schade voor de volksgezondheid van de toekomstige bewoners op dit aspect.

5.1.6 Geluid
5.1.6.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.6.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai

Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Bitswijk, de Hobostraat, de Kornetstraat en de Rondweg. Om de gevelbelasting van de nieuwe appartementen inzichtelijk te maken heeft Nelissen ingenieursbureau uit Eindhoven een akoestisch onderzoek uitgevoerd: ''Geluidsbelasting gevel appartementen Bitswijk - Hobostraat te Uden (3 juli 2019, 3907.004). De notitie is als bijlage 5 bijgevoegd.

Nelissen ingenieursbureau concludeert dat de maximale geluidbelasting op de gevel van het nieuw te bouwen appartementencomplex 62 dB bedraagt ten gevolge van het wegverkeer op de Bitswijk en 58 dB ten gevolge van de Hobostraat. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt hiermee niet overschreden. Op de gevels van alle appartementen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden ten gevolge van het aanwezige wegverkeer op de Bitswijk. Ten gevolge van de Hobostraat wordt de voorkeursgrenswaarde alleen overschreden op de zuidoostgevel.

Alle appartementen zijn voorzien van en geluidluwe achtergevel, waarachter een slaapkamer is gelegen. Indien de aanvullende voorwaarde vanuit de gemeente Uden wordt gesteld dat voorzien moet worden in een geluidluwe achtergevel, is hier derhalve reeds aan voldaan. Voor woningen waarvoor de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt is een hogere waarde aangevraagd te worden. Voor deze woningen dient tevens een onderzoek naar de geluidwering van de gevel uitgevoerd te worden. Het ontwerpbesluit vaststelling hogere waarde is als bijlage xx opgenomen.

Industrielawaai

Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. In paragraaf 5.1.2 is de geluidsituatie ten aanzien van omliggende bedrijvigheid beschreven.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Luchtkwaliteit
5.1.7.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.7.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig plan omvat 15 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:

  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie NO2;
  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM10;
  • 25 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM2,5;
  • 35 overschrijdingsdagen per jaar van de gemiddelde concentratie PM10.

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is door diverse bronbeheerders zoals gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat de Monitoringstool ingevoerd. Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat op deze locatie in de jaren 2012, 2020 en 2030 aan bovengenoemde grenswaarden (jaargemiddelde en overschrijdingsdagen) voor PM10 en NO2 wordt voldaan.

Onderstaande afbeelding geven de resultaten van de monitoringstool voor de stoffen PM10 en NO2 voor alle jaren weer. Alle jaren geven hetzelfde kaartbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0019.jpg"

Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Andere activiteiten zijn in principe niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

5.1.8.2 Analyse

De ontwikkeling is getoetst aan het Besluit Mer. Het realiseren van woningen valt onder categorie D.11.2 (stedelijk ontwikkelingsproject) van de bijlage onder D van het Besluit mer. Aangezien het in dit geval om 15 woningen gaat, is in dit geval sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit Mer. Een aanmeldnotitie is in dit geval echter niet noodzakelijk (wijzigingsplanprocedure). Desalniettemin vindt hieronder een toetsing plaats aan de aspecten die behoren bij een m.e.r.-beoordeling.

Het plan valt onder de activiteit D11.2 "aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" zoals genoemd in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Aan de hand van de onderstaande toetsingscriteria (conform bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn) vindt hiervan een motivering plaats:

  • 1. kenmerken van het project;
  • 2. plaats van het project;
  • 3. kenmerken van het potentiële effect.

Waar nodig is onderscheid gemaakt in de bouwfase en de gebruiksfase.

Kenmerken van het project

De omvang van het project

  • oppervlakte plangebied: circa 1.560 m²
  • oppervlakte gebouwen: circa 1.320 m² bvo
  • maximale bouwhoogte nieuwbouw: 13 meter
  • aantal gebouwen: 1

De cumulatie met andere projecten

Het project betreft een op zichzelf staande ruimtelijke ontwikkeling. Er is geen sprake van cumulatie met andere projecten.

Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen

Het betreft een bouwplan ten behoeve van 15 nieuwbouw appartementen. Er vindt tijdens het

gebruik geen gebruik van natuurlijke hulpbronnen plaats.

De productie van afvalstoffen

Bouwfase: het terrein is momenteel braakliggend, waardoor er geen vrijkomende

bouwmaterialen worden afgevoerd. Daarnaast wordt tijdens de bouwfase het afval zorgvuldig

en zo snel mogelijk afgevoerd.

Gebruiksfase: behoudens huishoudelijk afval en huishoudelijk afvalwater is er geen sprake

van productie van afvalstoffen.

Verontreiniging en hinder

Bouwfase: de bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd conform de geldende protocollen.

Het ontstaan van verontreiniging is niet aannemelijk. Tijdens de bouwfase kan hinder voor de

omgeving ontstaan, in de vorm van geluidhinder als gevolg van verkeersbewegingen en

bouwwerkzaamheden. De initiatiefnemer heeft goed contact met de omwonenden/werkende

in de omgeving, waardoor er begrip is en er snel geschakeld kan worden als er sprake is van

hinder.

Gebruiksfase: er is geen sprake van verontreiniging of hinder.

Risico van zware ongevallen of rampen, waaronder rampen door klimaatverandering

Bouwfase: de bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd conform de daarvoor geldende

protocollen, waardoor er geen onevenredig gevaar is op zware ongevallen of rampen.

Gebruiksfase: er is geen risico op zware ongevallen. Er is geen onevenredig risico door

rampen als gevolg van klimaatverandering.

Risico's voor de menselijke gezondheid

Bouwfase: de bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd conform de daarvoor geldende

protocollen, waardoor er geen onevenredig risico is voor de menselijke gezondheid.

Gebruiksfase: het plan leidt tot een toename van het aantal mensen in de omgeving.

Desondanks ligt het plangebied niet binnen een invloedsgebied voor transportrouters.

Hierdoor zijn er geen onevenredige risico's voor de menselijke gezondheid.

Plaats van het project

Het bestaande grondgebruik
Conform het vigerend bestemmingsplan "Bitswijk Noord" zijn ter plaatse enkel bedrijven en bedrijfsactiviteiten die zijn opgenomen in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Het plangebied is thans onbebouwd.

De relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen in het gebied
Er is geen sprake van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen.

Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu
Het project wordt gerealiseerd binnen het bestaande stedelijke gebied van Uden. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek) is met 20.000 meter relatief groot, een toenemend effect van het project hierop is nihil.

Kenmerken van het potentiële effect

Het bereik van het effect

Het plan betreft de realisatie van 15 nieuwbouw appartementen. Er is derhalve geen milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Het grensoverschrijdende karakter van het effect

Er is geen sprake van een effect.

De waarschijnlijkheid van het effect

Er is geen sprake van een effect.

De duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect

Er is geen sprake van een effect.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Econsultancy heeft in februari 2019 een archeologisch bureau- en booronderzoek (verkennend) uitgevoerd binnen het plangebied aan de rotonde Bitswijk/Hobostraat.

Namens de gemeente Uden is het archeologisch rapport getoetst door archeologisch onderzoeksbureau ArchAeO (Beoordeling en Advies archeologisch onderzoeksrapport, d.d. 5 juni 2019). De rapportage is opgenomen als bijlage 7.

Op grond van de onderzoeksresultaten uit met name het verkennende booronderzoek is de kans op het aantreffen van de te verwachten (behoudenswaardige) archeologische resten in het plangebied vrij klein te noemen. Een nader inventariserend archeologisch onderzoek wordt dan ook niet zinvol geacht. Het met boringen onderzochte plangebied kan voor wat betreft het aspect archeologie worden vrijgegeven.

Op basis van de resultaten komt ArchAeO tot het volgende (eind)advies:

Het archeologisch onderzoek binnen het onderzochte gebied als afgerond te beschouwen en – conform het advies van Econsultancy - het plangebied vrij te geven t.a.v. het aspect archeologie.

De gemeente stemt in met het door ArchAeO opgestelde selectieadvies.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig. Er worden geen cultuurhistorische waarden verstoord.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Brabant.

Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen. Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar.
Om de effecten van onderhavig plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 8 bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase wordt voldaan aan de genoemde grenswaarde. Er is dan ook geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Soortenbescherming

Door Faunaconsult is in mei 2017 een Quickscan natuurwetgeving uitgevoerd. De rapportage (d.d. 15 mei 2017) is als bijlage 9 opgenomen. Hierna zijn de conclusies beschreven.

Beschermde planten en dieren

Vogels

In het plangebied zijn geen holle bomen en geen gebouwen aanwezig. Jaarrond beschermde vogelnesten zijn in het plangebied daarom afwezig; wel is te verwachten dat er in de opgaande vegetaties van het plangebied tijdens het broedseizoen vogels als de tjiftjaf broeden.

Zoogdieren

Aangezien er in het plangebied geen (grote) bomen en gebouwen staan, zijn vleermuisverblijven en vaste vliegroutes van vleermuizen afwezig. Ook dient het plangebied niet als belangrijk foerageergebied van vleermuizen. Dassenburchten, dassensporen, eekhoornnesten etc. zijn in het plangebied afwezig. Sporen, wissels, uitwerpselen etc. van zoogdieren, die behoren tot de categorieën 'Internationaal beschermde soorten' zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen.

Planten 

In het plangebied zijn alleen algemene, niet beschermde planten waargenomen.

Amfibieën en andere soorten 

Omdat er in het plangebied geen water aanwezig is, is het niet te verwachten dat bijzondere amfibieënsoorten er een vaste rust- en verblijfplaats hebben.

5.2.3.3 Conclusie

Omdat er geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn te verwachten, is er geen vergunning nodig op grond van de Wn.

In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wn zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Noord-Brabant een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wn): deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens het werk worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

Vernietiging van vogelnesten is te vermijden, door de bouwwerkzaamheden buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) uit te voeren.

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
5.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
5.3.2.3 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021
    Dit plan maakt inzichtelijk wat het waterschap de komende jaren gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede of mensen en dieren in Noordoost-Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving.

  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 2000 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 2000 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’
    De beleidsnota bevat acht uitgangspunten, die alle zijn gehanteerd bij het opstellen van voorliggend plan:
    • 1. Wateroverlastvrij bestemmen
    • 2. Hydrologisch neutraal ontwikkelen
    • 3. Voorkomen van vervuiling
    • 4. Gescheiden houden van schoon en vuil water
    • 5. Doorlopen van de afwegingsstappen: "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer"
    • 6. Meervoudig ruimtegebruik
    • 7. Water als kans
    • 8. Waterschapsbelangen
5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

Om de infiltratiecapaciteit van de bodem te bepalen heeft Econsultancy uit Swalmen een rapportage watertoets uitgevoerd: rapport "Rapportage watertoets Hobostraat-Bitswijk te Uden" (1 maart 2019, 8874.002). Het onderzoeksrapport is als bijlage 10 toegevoegd.

Bodemopbouw
De originele bodem bestaat volgens de bodemkaart van Nederland, uit een Gooreerdgrond. Deze gronden zijn voornamelijk opgebouwd uit leemarm en zwak lemig fijn zand. De afzettingen, waarin deze bodem is ontstaan, behoren geologisch gezien tot de Formatie van Beegden.

Uit locatiespecifiek onderzoek (verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de Hobostraat / Bitswijk in de gemeente Uden d.d. 27 juni 2017, rapportnummer MA170215.R01) blijkt de bovengrond te bestaan uit zwak siltig, zeer fijn tot matig fijn zand en is bovendien plaatselijk zwak tot matig humeus. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zeer fijn tot matig grof zand. De ondergrond is plaatselijk zwak tot matig humeus. In de ondergrond bevinden zich plaatselijk sporen grind. Plaatselijk zijn vanaf 0,7 m -mv gleyverschijnselen (sporen roest) aangetroffen. Op de locatie is vanaf 2,5 m -mv een zwak zandige leemlaag aangetroffen. Het is vooralsnog niet bekend of deze leemlaag gebiedsdekkend aanwezig is.

Infiltratiecapaciteit
Tijdens de veldonderzoeken is de waterdoorlatendheid (k- waarde) van de bodem in situ niet onderzocht. De bodem binnen de planlocatie wordt tot maximaal 2,5 m -mv, mede op basis van de bodemopbouw en textuur geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater. Bij de toekomstige infiltratie dient echter rekening te worden gehouden met een mogelijk gebiedsdekkende leemlaag in de diepere ondergrond.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3.3.3 Grondwater

TNO-NITG voert het databeheer van in de omgeving aanwezige grondwaterpeilputten waarin de grondwaterstandstand in het eerste watervoerende pakket wordt gemonitoord. Op basis van de beschikbare gegevens wordt ingeschat dat de Gemiddelde Hoogste Grondwater-stand (GHG) op +/- 15,0 m +NAP is gelegen. Hiermee zou de GHG zich op +/- 1,0 m -mv bevinden.

5.3.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.3.4 Hemelwater
5.3.4.1 Verhard oppervlak

Onderstaande tabel geeft een overzicht van het verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) in de huidige en nieuwe situatie.

In de eerste kolom staat het type verharding. In de tweede kolom staat het verhard oppervlak van de bestaande situatie. De derde kolom geeft de afname van verhard oppervlak. De toename van verhard oppervlak staat in de vierde kolom. De laatste kolom geeft het verhard oppervlak van de nieuwe situatie (nieuw = bestaand - afname + toename).

omschrijving   bestaand   nieuw  
bebouwing   0 m2   ca. 500 m2  
bestrating   0 m2   ca. 750 m2  
totaal   0 m2   ca. 1.250 m2  

De totale toename van de verharding is ca. 1.250 m2.

De toename van het verharde oppervlak is minder dan 2.000 m². Het waterschap stelt geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Uitgangspunt is dat het schone hemelwater op eigen terrein wordt opgevangen en geïnfiltreerd.

Op basis van het af te koppelen verhard oppervlak en de bergingseis bedraagt de waterbergingsopgave voor het plangebied in totaal circa 75 m3.

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen het plangebied worden verwerkt. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn.

Uit de watertoets komt naar voren dat vanwege het gebrek aan groene ruimte er een voorziening is uitgewerkt waarbij het hemelwater wordt geborgen onder de verharding in de fundering. Voor de funderingslaag kunnen verschillende materialen worden toegepast zoals lava of (drain)zand. Om inzicht te krijgen in het ruimtebeslag die bij een (potentiële) voorziening hoort, is uitgegaan van een lavapakket onder de verharding. Er is gekozen voor een situatie met lavastenen uit te werken omdat de bergingscapaciteit van lava hoger is dan die van (drain)zand. Porodur lava® heeft een porositeit van 48%.

Wanneer onder de verharding een lavapakket wordt aangelegd met een dikte van 0,5 meter kan bij het toepassen van Porodur lava® 240 l/m2 geborgen worden. Op basis van deze waarde is een oppervlak benodigd van 315 m2 (75 m3 / 0,24 m3). Het parkeerterrein heeft een oppervlak van ca. 500 m2 en zou derhalve voldoende zijn om de wateropgave van 75 m3 te kunnen bergen.

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Hobostraat of Bitswijk geloosd worden.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.

5.3.7 Advies waterschap

p.m.

5.3.8 Conclusie

De volgende conclusies kunnen worden getrokken. Aan alle beleidsuitgangspunten van het waterschap wordt voldaan:

  • 1. De locatie is 'hoog en droog' genoeg, dus wateroverlast is niet aan de orde.
  • 2. Het vuile afvalwater wordt op het gemeentelijke rioolstelsel geloosd.
  • 3. Het regenwater wordt na buffering op het terrein geïnfiltreerd.
  • 4. Het grondwaterpeil wordt niet nadelig beïnvloed door de ontwikkeling.
  • 5. Er worden geen uitlogende materialen toegepast.

Met deze paragraaf is de haalbaarheid van het plan ten aanzien van het aspect water in voldoende mate aangetoond.

5.4 Beperkingen in verband met militair vliegveld Volkel

Het plangebied ligt op relatief korte afstand van het militaire vliegveld Volkel. Voor een goed functioneren van het vliegveld zijn middels het Luchthavenbesluit Volkel en het Barro beperkingen gelegd op het gebruik van en het bouwen in de omgeving. De beperkingen zijn vervat in:

  • 1. een geluidzonering;
  • 2. een obstakelbeheergebied;
  • 3. een radarverstoringsgebied;
  • 4. een vogelbeheersgebied;
  • 5. een risicogebied vanwege de opslag van munitie.

Daarnaast gelden er beperkingen als gevolg van het industrielawaai op het vliegveldterrein, zoals opgenomen in de Wet geluidhinder.

5.4.1 Geluidzonering

De geluidbelasting van het vliegverkeer is uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). In gebieden met een belasting lager dan 35 Ke is het toevoegen van geluidgevoelige objecten toegestaan. In gebieden met een hogere belasting is een nadere afweging nodig.

Het plangebied ligt in een gebied waar de geluidbelasting lager is dan 35 Ke. Er zijn geen geluidstechnische belemmeringen. Het plan voldoet aan de voorwaarden van de geluidzonering.

5.4.2 Obstakelbeheergebied

Het obstakelbeheergebied bevat drie verschillende obstakelvlakken:

  • 1. de funnel is gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte onder een hoek van 1,2° oploopt tot 45 meter.
    Het plangebied valt buiten de gebieden waarvoor hoogtebeperkingen gelden. Derhalve zijn er geen specifieke regels in het bestemmingsplan opgenomen.
  • 2. het Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS) is eveneens gerelateerd aan de ligging van de start- en landingsbanen ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Dit wordt berekend vanaf elk van de landingsdrempels, ligt boven de omgeving van het luchtvaartterrein en sluit aan op de funnel. Het IHCS bestaat uit een horizontaal vlak op een hoogte van 64 meter boven NAP met een straal van 4 km rond de landingsdrempel, met aansluitend een conisch vlak waarvan de hoogte oploopt met een helling van 3,6° over een afstand van 2 km tot een hoogte van 164 meter boven NAP.
    Het plangebied ligt deels in het horizontale vlak. In het kader van het IHCS mag tot een hoogte van 13 meter gebouwd worden. Het bouwplan blijft daar ruim onder.

Ter waarborging van de bij de IHCS behorende hoogtebeperking is in het bestemmingsplan de gebiedsaaanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – IHCS’ opgenomen.

  • 3. het Instrument Landing System-gebied (ILS) beschermt het goed functioneren van navigatiehulpmiddelen voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen, ook onder slechtere weersomstandigheden. Dit gebied bestaat uit een rechthoekig deelgebied waar de maximaal toelaatbare hoogte 0 meter bedraagt, twee aansluitende deelgebieden waar de maximale hoogte 20 m bedraagt en twee trechtervormige deelgebieden in het verlengde van de landingsbaan waarin de toelaatbare hoogte over een afstand van 6 km oploopt tot een hoogte van 70 meter.
    Het plangebied valt buiten de gebieden waarvoor beperkingen gelden. Derhalve zijn er geen specifieke regels in het bestemmingsplan opgenomen.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het obstakelbeheergebied.

5.4.3 Radarverstoringsgebied

Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen leiden tot een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door:

  • een cirkel met een straal van 15 km gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken wordt hier bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf het punt op de top van de radarantenne (49 meter boven NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt op 15 kilometer afstand op een hoogte van 114 meter boven NAP;
  • aanvullend voor windmolens buiten deze 15 kilometercontour een cirkel met een straal van 75 km gemeten vanaf de positie van de radar. Voor de tippen van de wieken van windturbines geldt hier een maximale hoogte van 114 meter boven NAP.

Het plangebied ligt volledig binnen het radarverstoringsgebied. De hoogte van bouwwerken binnen het plangebied mag maximaal 65 meter boven NAP bedragen. Het bouwplan blijft daar ruimschoots onder.Ter waarborging van de bij het radarverstoringsgebied behorende hoogtebeperking is in het bestemmingsplan de gebiedsaanduiding
‘vrijwaringszone - radarverstoringsgebied’ opgenomen.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.

5.4.4 Vogelbeheersgebied

Ten aanzien van het voorkomen van een ongewenste vogelaantrekkende werking in de nabijheid van de luchthaven gelden in een straal van circa 6 km buiten de vliegbasis beperkingen voor het oprichten van bepaalde installaties en het uitvoeren van bepaalde werken die een vogelaantrekkende werking kunnen hebben.

Het project omvat geen installaties of werken (zoals grote waterpartijen) die een vogelaantrekkende werking hebben.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het vogelbeheersgebied.

5.4.5 Risicogebied vanwege de opslag van munitie

Vanwege de opslag van munitie zijn er in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) risicocontouren (A-, B- en C-zone) vastgelegd waarbinnen bepaalde activiteiten gelimiteerd of niet toegestaan zijn. In de zones gelden diverse beperkingen ten aanzien van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten.

Het plangebied ligt buiten de risicocontouren van de munitieopslag.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het risicogebied vanwege de opslag van munitie.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond: is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd: zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het plan betreft een particulier initiatief.

Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Kostenverhaal
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

Gemeentelijke grondexploitatie
De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Tuin (artikel 3)
De voor Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen die behoren bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en de daarbij behorende voorzieningen. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de situerings- en maatvoeringseisen zoals opgenomen in de planregels.

Verkeer (artikel 4)

Zowel de ontsluitingswegen, langzaamverkeersroutes en verblijfsgebieden zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van jongerenontmoetingsplaatsen en nutsvoorzieningen.

Wonen (artikel 5)
Het woongebouw in de bestemming 'Wonen' vervat. De gronden binnen deze zijn primair bedoeld voor de woonfunctie. De gronden zijn bestemd voor wonen, de uitoefening van beroepsmatige activiteiten, bij de bestemming behorende erven, in- en uitritten en parkeervoorzieningen en daarmee verband houdende voorzieningen. De planregels bevatten nadere aanduidingen ten aanzien van het type woningen, de toegestane aantallen en hoogten en de positionering op het perceel.

Het woonperceel is voorzien van een bouwvlak, waarbinnen de hoofdgebouwen,

bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd. Ook zijn er nadere bepalingen opgenomen voor het bouwen van bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 6)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 7)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Algemene gebruiksregels (artikel 8)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene aanduidingsregels (artikel 9)
Dit artikel bevat regels ter bescherming van de vliegveiligheidssystemen van de militaire vliegbasis Volkel.

Overige regels (artikel 10)
Dit artikel bevat de nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 11)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 12)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Omgevingsdialoog.
  • 2. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 3. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 4. Vaststelling door gemeenteraad
  • 5. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

8.1 Werkwijze nieuwe ontwikkelingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0856.WPBitswijkhobostr-ON01_0020.png"

Ten behoeve van de ontwikkeling het initiatief is medewerking van de gemeente benodigd; een nieuw wijzigingsplan dient te worden opgesteld. Met de opname van een wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan “Bitswijk Noord” heeft de gemeente vastgelegd dat onder voorwaarden nieuwbouw van 15 woningen op deze locatie mogelijk is. In hoofdstuk 3 is beschreven hoe voorliggend initiatief past binnen de ruimtelijke kaders van de wijzigingsbevoegdheid. Het plan versterkt tevens aan de ruimtelijke kernkwaliteiten uit de Omgevingsvisie.

Daarnaast moet de omgeving betrokken worden bij nieuwe ontwikkelingen. Voor dit initiatief is er gekozen voor een omgevingsdialoog. De resultaten hiervan staan beschreven in paragraaf 8.2. Als laatste is het belangrijk dat de nieuwe ontwikkeling voldoet aan de omgevingsaspecten. Dit is onderzocht en beschreven in hoofdstuk 5.

8.2 Omgevingsdialoog

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is ook de omgeving betrokken. In het kader van het bestemmingsplan 'Bitswijk-Hobostraat, Uden' hebben reeds gesprekken plaatsgevonden met de omgeving. Daarnaast heeft op 7 maart 2017 een bijeenkomst voor de direct omwonenden plaatsgevonden. In de notulen, opgenomen in bijlage 11, is het verslag van de bijeenkomst en zijn de resultaten van de acties beschreven.

8.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betrokken instanties. De resultaten van dit overleg worden ter zijner tijd in de toelichting opgenomen.

8.4 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Het verslag van de terinzagelegging en de beantwoording van de ingekomen zienswijzen wordt ter zijner tijd in de toelichting opgenomen.