| Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22n De Ploeg |
|---|---|
| Status: | ontwerp |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.TAMNRDdeploeg-OW01 |
Aanleiding voor deze motivering is het voornemen van Van de Klok Nieuwbouw om op de locatie van het voormalige zalencentrum Verploegen en het bijbehorende parkeerterrein 39 woningen te ontwikkelen. De bebouwing op de locatie is niet meer in gebruik. Het zalencentrum is per 1 januari 2025 gesloten ter voorbereiding op de woningbouw. De gemeente heeft aangegeven positief te staan tegenover het voornemen van Van de Klok en is bereid daarvoor de benodigde planologische procedure te doorlopen. Hiervoor is een principeverzoek ingediend bij de gemeente Wijchen, waarop het college op 27 mei 2025 een positief besluit heeeft genomen.
Van de Klok heeft een verkavelingsplan laten opstellen voor de locatie. Het programma bestaat uit totaal 24 grondgebonden woningen en 15 appartementen. De appartementen krijgen de vorm van sociale huur en worden levensloopbestendig. Voor alle koopwoningen is koopstart mogelijk. De grondgebonden woningen vallen binnen twee prijsklassen, te weten 12 woningen onder de betaalbaarheidsgrens en 12 woningen met een VON-prijs tot maximaal NHG.
Om de realisatie mogelijk te maken, dient het omgevingsvingsplan van de gemeente Wijchen voor de projectlocatie te worden gewijzigd. Het verkavelingsplan vormt het uitgangspunt voor het TAM-omgevingsplan.
De locatie bevindt zich aan de Woeziksestraat in Wijchen, kadastraal bekend als gemeente Wijchen, sectie L, perceelsnummers 4912, 22161 2215 1993 en 1834 (gedeeltelijk). Het totale plangebied heeft een oppervlakte van circa 6.100 m2.
De locatie is gelegen aan de zuidkant van het buurtschap Woezik in de gemeente Wijchen. De locatie ligt aan de noordzijde van de kern, tussen de wijken Veenhof en Saltshof. De locatie vormt een solitaire eenheid, met een samengesteld bouwvolume. Het parkeerterrein aan de zuidzijde van het projectgebied wordt omzoomd door diverse bomen.
Ten zuiden, ten westen en ten noorden van de planlocaties zijn woonwijken gesitueerd. Deze woonwijken zijn gerealiseerd in diverse typologiën en tijdsperiodes. Ten oosten van de planlocatie zijn de Heilige Paschalis Baylon Kerk en de bijbehorende begraafplaats gesitueerd. Oostelijk van de kerk ligt de Schoenaker, de primaire ontsluitingsweg in noordelijke richting van de kern Wijchen.
Figuur: De omgeving van het plangebied, plangebied ter plaatse van de rode markering
De planologisch-juridische situatie van het besluitgebied is vastgelegd in het omgevingsplan van de gemeente Wijchen, in werking vanaf 1 januari 2024.
Het tijdelijke deel van het 'Omgevingsplan gemeente Wijchen' is sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet afgeleid van de voorgaande bestemmingsplannen: 'Stedelijk gebied Wijchen'.
Op basis van deze bestemmingsplannen heeft de locatie de volgende functies:
Het plangebied heeft ook de volgende passieve functie:
Hieronder is een uitsnede opgenomen van het tijdelijk deel Omgevingsplan gemeente Wijchen (o.b.v. 'Stedelijk Gebied Wijchen').
Uitsnede tijdelijk deel Omgevingsplan gemeente Wijchen (o.b.v. 'Stedelijk Gebied Wijchen')
Aangezien de functie ‘Wonen’ niet rechtstreeks is toegestaan, past het voornemen niet binnen de geldende planologische regeling. Voor het realiseren van het voornemen moet daarom worden afgeweken van de geldende planologische regeling.
Om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken, wordt voor het plangebied het omgevingsplan gewijzigd door middel van een TAM-omgevingsplan.
'TAM' staat voor Tijdelijke Alternatieve Maatregel. Met een TAM-Omgevingsplan is het mogelijk om met de IMRO-standaard voor bestemmingsplannen en bijbehorende software het Omgevingsplan te wijzigen.
Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet is onderkend dat de planapplicaties voor het maken en publiceren van het Omgevingsplan in combinatie met het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) vaak nog onvoldoende functioneren. Daarom is het TAM-Omgevingsplan mogelijk gemaakt.
Dit TAM-Omgevingsplan is dus opgesteld op basis van de IMRO-standaard voor bestemmingsplannen. Juridisch is het een wijziging van het Omgevingsplan. Dit TAM-Omgevingsplan wordt een apart hoofdstuk van het tijdelijke omgevingsplan. De gemeente Wijchen verwerkt het TAM-omgevingsplan op een later moment in het definitieve Omgevingsplan.
Na dit inleidende hoofdstuk is de opbouw van de voorliggende ruimtelijke motivering als volgt:
In de huidige situatie bestaat de locatie uit een voormalig zalencentrum en het bijbehorende parkeerterrein. aan de zuidwestzijde van het perceel is ook nog een garagebox gesitueerd. Het zalencentrum heeft de locatie al verlaten ter voorbereiding van voorliggend woningbouwplan.
Aan de zuid- en oostzijde zijn enkele bomen gesitueerd, die een laanbeplanting vormen aan de Veenhof.
Luchtfoto van het plangebied (plangebied aangeduid met rode lijn)
Het voornemen bestaat uit de realisatie van in totaal 24 grondgebonden woningen en 15 levensloopbestendige appartementen.
De grondgebonden woningen worden in drie rijen gebouwd. Er wordt één rij gerealiseerd met 7 woningen met een plat dak. De overige woningen (met een kap) worden in een rij van 8 en een rij van 9 woningen gerealiseerd. De grondgebonden woningen worden deels aangeboden in de betaalbare klasse en deels in de klasse tot maximaal NHG.
De 15 appartementen worden gerealiseerd in een gebouw van in totaal 3 bouwlagen. De appartementen worden levensloopbestendig.
Naast de woningbouw worden er toegangswegen en parkeerplaatsen aangelegd. Ook is er ruimte voor de aanleg van een speeltuin in de groenzone. Verder worden er bomen aangeplant. Onderstaande afbeelding verbeeld het ontwerp voor de locatie.
Schetsontwerp van de herontwikkelingslocatie
Er zijn 69 parkeerplaatsen in- en rondom het plangebied. Aan de Woeziksestraat zal het openbaar parkeren worden uitgebreid waardoor er in totaal 24 openbare parkeerplekken ontstaan aan de Woeziksestraat en Veenhof. Alle parkeerplaatsen zullen openbaar zijn en niet gelegen op eigen terrein.
Het ontwerp is nader toegelicht in het Beeldkwaliteitsplan, dat is toegevoegd als Bijlage 1.
Voor het plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit plan is toegevoegd als Bijlage 1. Het beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld in de vorm van beleidsregels zoals bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet. Het uiterlijk van bouwwerken wordt getoetst aan deze beleidsregels alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend (zie artikel 22n.10.1).
Het document is opgesteld om:
Architectuur
Referentie architectuur, gevelindeling en detaillering
Op de locatie wordt ingezet op architectuur met “dorps” karakter. Van belang is hierbij onderlinge verwantschap tussen de verschillende delen van het plan, waardoor een samenhangend straatbeeld en bepaalde rust in de uitstraling de boventoon voert. Binnen deze architectuur is voornamelijk ruimte voor verfijning middels detailelementen in plaats van grote “statements” in het straatbeeld. Vooral voor het appartementengebouw op de hoek geldt dat hier een architectuurstijl gewenst is die representatief, verwelkomend en “voorstelbaar” is in het gebied. Het appartementengebouw vertegenwoordigd immers de entree naar de ontwikkeling en de woonwijk als geheel.
Kleur en materiaalgebruik
Het hoofdmateriaal wordt uitgevoerd als baksteen. In het hoofdvlak zijn materiaalaccenten zoals houtlook of metalen geveldelen toegestaan mits het metselwerk de boventoon voert. Het metselwerk mag variëren in kleurgebruik van beige / geel, tot (donker)rood / bruin.
Per blok rijwoningen voert één kleur de boventoon, kleur accenten zijn toegestaan mits deze niet gaan concurreren met het geheel. Felle kleuren of spiegelende oppervlaktes (m.u.v. beglazing) zijn niet toegestaan.
Hellende daken worden uitgevoerd in een pannendak in zwarte en grijze kleur, waarbij geglazuurde dakpannen niet zijn toegestaan. De toe te passen materialen dienen mooi te verouderen.
Eventuele zonnepanelen / collectoren worden uitgevoerd in een kleur passend bij de kleur van het dak. Contrasterende kleuren zijn onwenselijk.
Appartementengebouw
Het appartementengebouw is gelegen op de hoek van het plangebied nabij de entree naar de bestaande woonwijk. Het ontwerp van het appartementencomplex is grotendeels in overeenstemming gebracht met het ontwerp voor de woningen, zodat het totaalplan een samenhangend steenbouwkundig geheel vormt.
Vanwege de ligging met hoek oriëntatie naar de entreezone zijn er specifieke eisen voor het appartementengebouw opgesteld zodat deze een waardige inpassing vormt op deze locatie. Tegelijkertijd zitten er elementen aan het appartementengebouw die niet voor de woningbouw gelden zoals bijvoorbeeld balkons en entreepartijen.
Qua architectuur geldt eenzelfde uitgangspunt als bij de rijwoningen waar gekozen wordt voor een ingetogen architectuur. Voor materialisatie geldt eenzelfde uitgangspunt als bij de rijwoningen tenzij anders vermeldt.
Beeldkwaliteit buitenruimte
Openbare ruimte
In de openbare ruimte voert een groene inrichting de boventoon. Verharding wordt waar mogelijk beperkt. Het groen wordt deels ingericht als verblijf / gebruik groen en deels als groen voor klimaatbestendigheid en voor de algehele groene uitstraling van de wijk. Voor het groen wordt gebruik gemaakt van inheemse soorten. Het parkeren wordt zo veel als mogelijk aan het beeld onttrokken middels hagen. In de afweging voor het toepassen van hagen geniet verkeersveiligheid altijd de voorkeur. Parkeren wordt toegepast op gras doorlatende verharding waardoor het groenoppervlak gemaximaliseerd wordt. Vanwege toegankelijkheid worden parkeerplaatsen voor mindervalide uitgevoerd in een dichtere gras doorlatende verharding of volledig gesloten (klinker)verharding. De overige verharding binnen het plan wordt uitgevoerd in een klinkerverharding in een rode/bruine kleur.
Parkeren
Voor de openbare parkeerplaatsen in het plangebied wordt voorgesteld om een waterdoorlatende tegel toe te passen om het verhard oppervlak te beperken. De parkeerplaatsen moeten een onderdeel worden van het openbaar groen in plaats van de geasfalteerde weg.
Overgang van openbaar naar privé
De manier van overgang tussen openbaar en privé bepaalt in grote mate de uitstraling van het straatbeeld. Binnen De Ploeg worden de overgangen tussen openbaar en privé zo veel als mogelijk groen uitgevoerd passend bij een dorpse uitstraling. Aan de voorzijdes aangrenzend aan openbaar gebied worden erfafscheidingen uitgevoerd als (inheemse) lage hagen. Zij en achtererven aangrenzend aan openbaar gebied worden uitgevoerd met een hoge haag (max 2m) of begroeid hekwerk. Gebouwde erfafscheidingen zijn niet wenselijk.
Met inachtneming van hetgeen omschreven in Hoofdstuk 3 Beleidskader en Hoofdstuk 4 Aspecten van de fysieke leefomgeving met de bijbehorende onderzoeksrapportages en resultaten uit eventuele vervolgonderzoeken, is er met uitvoering van voorliggend ruimtelijk plan sprake van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving, en daarmee sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Binnenstedelijke ontwikkeling wonen
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naartoe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven.
Verstedelijkinsstrategieën
Voor zeven regio’s met de hoogste verstedelijkingsdruk hebben Rijk en regio samen verstedelijkingsstrategieën opgesteld. Het verstedelijkingsconcept beschrijft welke voorwaarden en uitgangspunten er zijn voor de ontwikkeling van nieuwe locaties om te wonen en te werken. Daarvoor zijn vier bouwstenen benoemd:
Nieuwe woningen worden bij voorkeur binnen bestaand stedelijk gebied geprogrammeerd en nabij (H)OV-knopen. Daarmee worden bestaande steden, regio- en dorpskernen versterkt en wordt tegelijkertijd het landschap gekoesterd. Het doel is leefomgevingen te maken met een menging van functies (wonen/werken/voorzieningen) en voldoende groen (zoals recreatieve uitloopgebieden, sportvelden, natuur en hydrologische buffers).
Beoordeling
Door de locatiekeuze wordt de bestaande kern Wijchen met een inbreiding versterkt. Door de locatie-invulling wordt de ruimte optimaal benut.
Door het stedelijke verzorgingsgebied is er een grote vraag naar woningen. Met het voornemen worden nu 24 woningen en 15 appartemenen toegevoegd, bedoeld voor de doelgroepen uit het woningbouwbeleid. Hiermee wordt er voorzien in sterke en gezonde steden en regio's. Gezien de beoogde groei van Arnhem Nijmegen Foodvalley, kan er geconcludeerd worden dat er sprake is van een toekomstbestendige ontwikkeling binnen het bestaande bebouwd gebied.
Door de ligging van de planlocatie en het beoogde doel, sluit het project aan bij de NOVI en is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB's): het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving. In deze AMvB's staan regels voor het praktisch uitvoeren van de wet.
Omgevingsbesluit
Het Omgevingsbesluit richt zich tot alle partijen die in de fysieke leefomgeving actief zijn: burgers, bedrijven en de overheid. Het Omgevingsbesluit regelt in aanvulling op de wet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen en welke procedures gelden. Ook regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen bij de besluitvorming en een aantal op zichzelf staande onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage en financiële bepalingen.
Besluit activiteiten leefomgeving
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat, samen met het Besluit bouwwerken leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers, bedrijven en overheden zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit voor welke van deze activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. Dit besluit bevat regels om het milieu, waterstaatwerken, wegen en spoorwegen, zwemmers en cultureel erfgoed te beschermen. De regels ter bescherming van het spoor en de zwemmers worden met het Invoeringsbesluit Omgevingswet ingevoegd.
Besluit bouwwerken leefomgeving
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) bevat, samen met het Besluit activiteiten leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Dit besluit bevat regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid bij het (ver)bouwen van een bouwwerk, de staat van het bouwwerk, het gebruik van het bouwwerk en het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden.
Besluit kwaliteit leefomgeving
Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat regels ter bescherming van de nationale belangen instructieregels, waaronder :
Toepassing
Voor onderhavige afwijking van het Omgevingsplan zijn de onderstaande categorieën van toepassing:
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Voor het Besluit activiteiten leefomgeving (Bkl) betreft dit:
Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Voor het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) betreft dit:
Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Voor het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) betreft dit:
In Hoofdstuk 4 van deze motivering worden de aspecten van de fysieke leefomgeving behandeld. Aan de hand van de aspecten van de fysieke leefomgeving wordt aangetoond dat er wordt voldaan aan de sectorale aspecten die voortvloeien uit het Omgevingsbesluit, het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Voor zover de instructieregels relevant zijn voor de voorliggende ontwikkeling, worden deze regels in Hoofdstuk 4 bij het betreffende aspect behandeld. Uit deze toets blijkt dat de ontwikkeling past binnen de kaders uit deze AMvB's.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De Ladder voor duurzame stedelijk ontwikkeling is opgenomen als een instructieregel voor het Omgevingsplan, specifiek gericht op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed. De ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling is van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, van kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.
Voor zover een Omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het Omgevingsplan rekening gehouden met:
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Bij het bepalen of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet beoordeeld worden in hoeverre er sprake is van een nieuw of groter planologisch ruimtebeslag en/of een functiewijziging. Het beoogde en huidige planologische regime moeten daarbij met elkaar vergeleken worden. De kwantitatieve én kwalitatieve behoefte van de ontwikkeling moet worden bepaald op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling.
Artikel 5.129g Bkl geeft geen ondergrens aan. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn hiervoor lijnen uitgezet. Bij woningbouw is vanaf 12 woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. Dit betekent dat het nieuwe plan meer bebouwing toe laat dan het geldende plan.
Is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Binnen de locatie is er sprake van een nieuwe ontwikkeling in de vorm van een 39 nieuwe woningen. Doordat sprake is van 39 woningen, wordt de drempelwaarde van 12 woningen bij woningbouw overschreden. De in het plan voorziene ontwikkeling wordt dus aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als omschreven in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
De in het plan voorziene ontwikkeling wordt hierdoor aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als omschreven in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Bij het plan is sprake van een ladderplichtige ontwikkeling in de context van de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling. De marktvraag en behoefte worden hieronder onderbouwd.
Is er behoefte aan de ontwikkeling?
Om aan te tonen dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking, wordt hieronder ingegaan op het ruimtelijk verzorgingsgebied en de behoefte van voorgenomen planvoornemen.
De behoefte voor het planvoornemen in de vorm van extra woningen ten opzichte van de bestaande situatie berust op de grote vraag naar woningen. Deze woonbehoefte is onderschreven in zowel de regionale woondeal, regionale verstedelijkingsstrategie en de gemeentelijke Woonvisie, waaraan is getoetst in respectievelijk paragraven 3.3.1, 3.3.2 en 3.5.3 van deze motivering.
Conform nationaal beleid en de Woondeal wordt met het voornemen 67% van de woningen worden toegevoegd aan het betaalbare segment. Daarmee wordt ook tegenmoetgekomen aan de toenemende behoefte aan woningen voor starters. Op basis van het regionale beleid is er voor de streek Rijk van Nijmegen, voor de periode tussen 2020 en 2040, een doelstelling voor een toevoeging van 8.000 tot 10.000 woningen.
Het plan voorziet in de behoefte aan woningen voor verschillende doelgroepen, waaronder 12 betaalbare woningen en 15 levensloopbestendige sociale huurappartementen, waarmee wordt aangesloten op de Woonvisie gemeente Wijchen 2024-2028.
Op basis van het bovenstaande is de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte, zowel op regionaal, streek, als lokaal niveau, beargumenteerd. Daarnaast ligt het plangebied binnen de zone die in de regionale verstedelijkingsstrategie is aangeduid als 'Geclusterde bebouwing / bebouwd gebied (niet bedrijventerrein'). Daarmee is de locatiekeuze van de ontwikkeling verantwoord.
Met het planvoornemen worden 52 wooneenheden gerealiseerd op een binnenstedelijke locatie in Wijchen, waar momenteel bebouwing aanwezig is. Er is sprake van transformatie en inbreiding en dus efficiënt ruimtegebruik.
Conclusie
Er kan dan ook op basis van het bovenstaande worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan de ladder van duurzame verstedelijking.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het voornemen past binnen het nationaal beleid.
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering en internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
Toetsing
De Provincie Gelderland streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat dat weet te anticiperen op ontwikkelingen. Hieruit vloeit de ambitie voort binnen Gelderland woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag te realiseren; voor ieder een passende, duurzame woning. Bij de realisatie van dit project is sprake van een toevoeging in een duurzaam en divers woningaanbod aan de kern Wijchen. Het programma bestaat naast 15 levensloopbestendige sociale huur appartementen, 12 woningen onder de betaalbaarheidsgrens en 12 woningen in de klasse tot NHG.
De Provincie Gelderland streeft naar ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden. Voor het project geldt dat dit binnen het bestaande stedelijke gebied wordt gerealiseerd. Hiermee is deze in lijn met de Omgevingsvisie van de Provincie Gelderland.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Omgevingsverordening gewijzigd. De nieuwe Omgevingsverordening is in werking sinds 2 januari 2024.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
In relatie tot de beoogde ontwikkeling op de planlocatie is Hoofdstuk 5 'Instructieregels Omgevingsplan' uit de Omgevingsverordening relevant. In dit hoofdstuk zijn de provinciale instructieregels opgenomen die gelden bij nieuwe ontwikkelingen. Alle instructieregels die voortvloeien uit de Omgevingsverordening Provincie Gelderland komen hieronder aan bod.
Doordat sprake is van de ontwikkeling van woonlocaties zijn de instructieregels van wonen het zwaarstwegend.
Artikel 5.62 - Oogmerk instructieregels over woonlocaties en recreatiewoningen
Het in onderdeel a genoemde oogmerk komt voort uit de ambitie om de Gelderlanders nu en in de toekomst te voorzien in een goede woonplek. Die ambitie uit de omgevingsvisie krijgt vorm in het Actieplan Wonen. De woonbehoefte en de balans tussen vraag en aanbod van voor de verschillende doelgroepen beschikbare woonruimte varieert per regio.
Deze paragraaf regelt dat in elke regio een regionale woonagenda wordt opgesteld en geactualiseerd en dat de daarin gemaakte afspraken doorwerken in de gemeentelijke Omgevingsplannen. Zo wordt in onderlinge afstemming en samenwerking gewerkt aan de ambitie en opgave van een evenwichtige en toekomstbestendige Gelderse woonvoorraad.
Artikel 5.64 - Doorwerking regionale woonagenda
Lid 1: Een nieuwe woonlocatie kan in het Omgevingsplan alleen mogelijk worden gemaakt voor zover deze ontwikkeling past binnen de hierover gemaakte afspraken in de regionale woonagenda. De regionale afspraken spelen een belangrijke rol bij de motivering van een nieuwe locatie, naast de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 5.129 g van het Besluit kwaliteit leefomgeving). Uiteraard kan de ontwikkeling van een zodanige schaal zijn, dat de bovenlokale impact ook nog buiten de eigen regio getoetst moet worden, bijvoorbeeld als die impact de provincie- of regiogrens overschrijdt.
Lid 2: Ten behoeve van de flexibiliteit is het in uitzonderlijke gevallen mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken. In dat geval moet onder andere aantoonbaar sprake zijn van afstemming met de gemeenten in de regio, omdat de ontwikkeling vooruitlopend op de actualisatie van het afsprakenkader mogelijk wordt gemaakt.
Toetsing
Artikel 5.64 vindt doorwerking in de regionale woonagenda. Per regio stellen de gemeentebesturen samen met Gedeputeerde Staten een regionale woonagenda op. Een Omgevingsplan laat nieuwe woningen alleen toe als die ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda.
Als een ontwikkeling niet past binnen de regionale woonagenda, kan een Omgevingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda die ontwikkeling toch toelaten als:
Met het initiatief worden 15 appartementen en 24 woningen gerealiseerd, waarvan 12 woningen in de betaalbare sector en 12 in de sector tot NHG. De appartenementen worden levensloopbestendig. Omdat de planlocatie nog niet als uit te werken woonbestemming is aangewezen, is de realisatie van woningen pas mogelijk wanneer het gemeentebestuur en Gedeputeerde Staten instemmen met de ontwikkeling.
Het voornemen wordt in 3.3 Regionaal beleid en 3.5 Gemeentelijk beleid getoetst aan de regionale woonagenda, de Woondeal 2.0 en de verstedelijkingsstrategie. Op basis hiervan kan geconcludeerd dat het voornemen aansluit bij de woonagenda en er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In afdeling 5.3 'Instructieregels Omgevingsplan: landschap' zijn onder artikel 5.39 de instructieregels voor het beschermen van het landschap van 'Land van Maas en Waal' opgenomen.
Artikel 5.39 (beschermen landschap Gelderse streken: Land van Maas en Waal)
Voor zover een Omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek Land van Maas en Waal bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek Land van Maas en Waal.
Toetsing
Voor het landschap moet worden voorkomen dat de meer verstedelijkte ontwikkelingsassen, verbonden met Nijmegen, door mogelijk conflicterende, ruimtelijke ontwikkelingen verrommelen, door adequaat te sturen op ruimtelijke kwaliteit en in te zetten op aantrekkelijke landschapsbouw. Bij nieuwe ontwikkelingen is het belangrijk om zichtlijnen te behoeden voor verstorende elementen.
Voor het voorliggende project geldt dat er sprake is van een ontwikkeling binnen een bestaande kern. De ontwikkeling sluit vanwege de reeds aanwezige structuren goed aan bij de bestaande bebouwde omgeving.
In hoofdstuk 2 van de omgevingsverordening 'Toedeling van beheer en onderhoud', wordt onder afdeling 2.1 'Faunabeheer', de faunabeereenheid benoemd.
Afdeling 2.1 Faunabeheer
Artikel 2.1 (faunabeheereenheid)
Toesting
De faunabeheereenheid betreft een gegeven. Hieruit volgen geen acties voor het voornemen.
De voorliggende ontwikkeling ligt niet binnen een Nationaal Landschap, de Romeinse Limes, de Groene Ontwikkelingszone (GO), het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Hollandse Waterlinie. De locatie maakt ook geen deel uit van een ganzenrustgebied of beschermingsgebied natte landnatuur.
De versterking van Woezik samen met de functieverandering (opheffen van een horeca functie door toevoeging van 24 woningen en 15 appartementen), leiden tot een kwalitatief goede invulling van de ruimte en woonomgeving in Woezik. De locatie biedt een logische mogelijkheid voor inbreiding.
Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het ruimtelijk voornemen past binnen de provinciale kaders die worden gesteld in de Omgevingsvisie Provincie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.
Het planvoornemen leidt tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De voorliggende motivering maakt inzichtelijk dat er wordt voldaan aan de instructieregels die voortvloeien uit de omgevingsverordening.
In 2020 zijn gemeenten binnen de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen, provincie Gelderland en Rijk een langjarig partnerschap aangegaan voor een beter werkende woningmarkt. Het partnerschap is vastgelegd in de woondeal uit 2020. Marktpartijen en woningcorporaties hebben hun ondersteuning hierbij uitgesproken. Met de geactualiseerde Woondeal 2.0, vastgesteld op 8 maart 2023, onderkennen partijen de bovengemiddeld grote woonopgave, continueren de samenwerking uit 2020 en geven het partnerschap verder vorm.
De Woondeal 2.0 zet in op zeven werkafspraken:
Partijen streven naar de bouw van 33.000 woningen tot en met 2030 in de Groene Metropoolregio. En richting 2040 zo'n 55.000 woningen. De woningbouwopgave voor gemeente Wijchen is 2.060 woningen tot en met 2030. Op dit moment is er tot en met 2030 voldoende plancapaciteit om de opgave in te vullen. Deze capaciteit ligt geleidelijk boven 130% van de geambieerde nieuwbouw. Daarmee is in theorie voldoende plancapaciteit. Voorliggend plan met 8 woningen wordt opgenomen in de plancapaciteit en draagt dus bij om de gestelde kwantitatieve woningbouwopgave te behalen.
In lijn met de nationale doelstelling om toe te groeien naar 2/3e betaalbare nieuwbouwwoningen, wordt ingezet op een vergroting van de beschikbaarheid van woningen voor mensen met lage en middeninkomens, waaronder veel starters. Iedere gemeente zorgt vanaf 2025 binnen de gemeentebrede nieuwbouwopgave voor minimaal 30% sociale huur en minimaal 35% middenhuur en betaalbare koop (tot € 405.000, landelijke betaalbaarheidsgrens, prijspeil 2025). Op basis van het woningbehoefteonderzoek zet de regio zich ervoor in dat een deel van het middensegment bestaat uit betaalbare koopwoningen voor lagere inkomens, met een prijs van maximaal € 250.000 of middenhuur (woningen tussen € 900-€ 1.185, prijspeil 2025). Op basis van het woningbehoefteonderzoek is er ruimte voor uitwisseling tussen de betaalbare segmenten, met dien verstande dat er voldoende sociale huurwoningen en middenhuur/betaalbare koopwoningen voor lagere inkomens worden toegevoegd.
Toetsing
Met dit specifieke plan worden 15 appartementen en 24 woningen toegevoegd. Deze woningen bestaan uit 12 woningen in sector tot NHG (prijspeil 2025 is € 450.000) en 12 woningen in de betaalbare sector. De appartementen worden levensloopbestendig en aangeboden als sociale huur. Dit betekent dat 67% van de woningen worden toegevoegd aan het betaalbare segment. Er is een toenemende behoefte aan woningen voor starters. Het plan voorziet hierin. Op deze manier levert het initiatief een bijdrage aan het behalen van de doelen uit de Woondeal 2.0.
De gemeenteraad van Wijchen heeft op 8 december 2022 de Verstedelijkingsstrategie Arnhem Nijmegen Foodvalley vastgesteld. De verstedelijkingsstrategie is een plan van de regio Foodvalley, de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen, de provincies Gelderland en Utrecht, drie waterschappen en 26 regiogemeenten om het landschap, de bereikbaarheid, de werkgelegenheid en het wonen in deze regio's te verbeteren. Het eerste deel van de strategie bevat de uitgangspunten. Het tweede deel bevat per deelgebied de onderzoeksagenda's en de beschrijving van het vervolgproces.
De Verstedelijkingsstrategie Arnhem Nijmegen Foodvalley beschrijft - met als leidend motto 'Meer landschap, meer stad' - welke voorwaarden en principes nodig zijn om de groei te accommoderen en tegelijkertijd de groene leefkwaliteit te versterken.
Het werken met de op hoofdlijnen geformuleerde strategie vraagt om inzoomen. Dit concretiseren vindt plaats in zogenoemde gebiedsuitwerkingen in acht verschillende deelgebieden.
De gemeente werkt deze gebiedsuitwerkingen die betrekking hebben op Wijchen, samen met de provincies Gelderland en Utrecht, uit in programmatische keuzes en investeringen. Dit zorgt voor een goede basis voor het zogenoemde 'ruimtelijke arrangement' dat Gelderland en Utrecht aan het Rijk moeten aanbieden.
Een van de doelen van de verstedelijkingsstrategie is om aan te geven waar op de korte (2025), middellange (2030) en lange termijn (2040) de extra woon- en werklocaties in dit gebied gaan komen, gekoppeld aan de andere opgaven die van belang zijn, namelijk verduurzaming van de economie, de bereikbaarheid, versterking van het landschap/de natuur en kwaliteit van de leefomgeving.
Figuur: Uitsnede kaart verstedelijkingsstrategie (Rijk van Nijmegen) ligging plangebied in rood
Toetsing
Het Rijk van Nijmegen, waarbinnen Wijchen valt, kenmerkt zich door een woningmarkt die in grote lijnen aanvullend is op stedelijk wonen in de stad Nijmegen. De leefbaarheid in de bestaande kernen staat onder druk, voorzieningen verdwijnen en ook het verenigingsleven heeft het lastig. Woningbouw biedt kansen om de kernen vitaal te houden en de leefbaarheid op peil te houden. Verdichten, transformatie, en mogelijk gestapelde bouw kunnen daarbij helpen mits het behoud van identiteit daarbij geborgd wordt.
De woondealopgave is om tussen 2020 en 2040 50.000 tot 60.000 woningen te bouwen in de Groene Metropoolregio, waarvan 35.000 tot 2030. Voor Rijk van Nijmegen is de opgave tot 2030 zo'n 6.000 woningen (exclusief studentenhuisvesting). Voor de periode tussen 2020 en 2040 betekent de woondealdoelstelling een toevoeging van 8.000 tot 10.000 woningen. De planvoorraad is kwantitatief tot 2030 redelijk op orde in het Rijk van Nijmegen. Veel plannen zijn echter nog zacht en dienen nader geconcretiseerd te worden.
Het gebied waarin de planlocatie is gelegen is aangeduid als 'Geclusterde bebouwing / bebouwd gebied (niet bedrijventerrein'. Het planvoornemen draagt bij aan verdichting van het bestaande bebouwde gebied.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het voornemen in lijn is met de verstedelijkingsstrategie.
Het voornemen voldoet aan het regionaal beleid.
De waterschapsverordening bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die het waterschap stelt binnen zijn beheergebied. Per waterschap is er een aparte waterschapsverordening. Waterschappen krijgen een overgangstermijn voor het vaststellen van deze waterschapsverordening. Uiterlijk op 1 januari 2026 moeten alle waterschappen hun waterschapsverordening hebben vastgesteld.
De gemeente Wijchen maakt onderdeel uit van het Waterschap Rivierenland. Het waterschap Rivierenland heeft op 30 juli 2024 de wijzigingen in de waterschapsverordening, de legger wateren en de legger waterkeringen vastgesteld.
In de waterschapsverordening staan alle regels die bepalen welke activiteiten waar in het werkgebied mogen plaatsvinden en onder welke voorwaarden. De kaart met de werkingsgebieden geeft aan waar welke regels van de waterschapsverordening gelden.
De regels in deze waterschapsverordening zijn gericht op de volgende algemene doelen:
Regenwater dat op een onverharde bodem valt, dringt voor een belangrijk deel in de bodem. Ter plaatse van verhard oppervlak zoals bebouwing en terreinverharding zal het regenwater nauwelijks in de bodem dringen: vrijwel al het water stroomt direct af naar het slotenstelsel. Dit betekent dat het waterpeil bij een flinke regenbui snel kan stijgen. Om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang.
In feite is waterberging extra ruimte in sloten. Hiermee kan (regen)water uit de omgeving worden opgevangen. Technisch gezien is waterberging de ruimte tussen het zomerwaterpeil in de sloot en de bovenzijde van de oever. Het waterschap bepaalt aan de hand van normbuien hoeveel waterberging nodig is. Er zijn door het Waterschap Rivierenland vuistregels aan de hand van normbuien vastgesteld voor de benodigde waterberging in ruimtelijke plannen.
Normbuien
Bij een bui T=10+10% mag het waterpeil in de sloot in principe 0,30 meter stijgen. Dit is een regenbui die, volgens de statistieken, eenmaal per 10 jaar optreedt met 10% opslag vanwege klimaatsverandering. In het gebied Alblasserwaard en Vijfheerenlanden geldt voor die situatie een maximaal toelaatbare peilstijging van
0,20 meter vanwege de beperkte drooglegging in het gebied. Bij een regenbui (T100+10%) die op basis van de statistieken eenmaal per 100 jaar voorkomt (let op: dit is toch elk jaar weer 1% kans!), mag het waterpeil stijgen tot de laagste putdekselhoogte op wijkniveau.
Voor berekening van de benodigde waterberging voor ruimtelijke ontwikkelingen is in principe de bui T=10+10% maatgevend. Daarbij geldt als vuistregel dat er 436 m3 waterberging nodig is per hectare verharding. Deze vuistregel geldt alleen bij waterberging in open water. Voor watercompensatie in kunstmatige voorzieningen, zoals bijvoorbeeld wadi’s of kratten, geldt als vuistregel dat er 664 m3 waterberging nodig is per hectare verharding.
Waterberging wordt bij voorkeur gerealiseerd in een water met een B-status. Voor de locatie geldt als voorkeursvolgorde:
Toetsing
Bij voorliggend project is er sprake van woningbouw. Hierdoor is er sprake van een toename aan verharding. Het aspect 'Water' en de daaruitvolgende bergingsopgave worden verder toegelicht in paragraaf 4.10 Water. In deze paragraaf worden ook de te treffen bergingsvoorzieningen genoemd.
Het strategisch kompas vormt een toetsingskader voor toekomstig beleid en formuleert de opgaven van de gemeente voor deze periode. De gemeente Wijchen voorziet tot 2035 een groei naar circa 45.000 - 50.000 inwoners. De vergrijzing van de gemeente leidt tot opgaven, bijvoorbeeld door het trekken van meer jongeren. Brede welvaart en duurzaamheid zijn aspecten waar aandacht aan besteed wordt. De gemeente wil zich daarnaast nog meer richten op de verbindende rol die het heeft: inwoners, partners en ondernemers werken aan prettig wonen, werken en leven.
Het strategisch kompas heeft tot de volgende zes speerpunten geleid:
1. Voldoende woningen voor inwoners in elke levensfase;
2. Aantrekkelijke groene wijken en kernen, met goede voorzieningen en bereikbaarheid;
3. Iedereen aan het werk. Bij het vestigen van bedrijven geldt kwaliteit boven kwantiteit;
4. Een sterke, gezonde en sociale samenleving, met oog voor mentale en fysieke gezondheid, preventie, maatwerk en zorg dichtbij huis;
5. Energieneutrale en fossielvrije toekomst;
6. Krachtige samenwerking tussen gemeente(n), inwoners, ondernemers en partners.
In 2035 is het goed wonen in Wijchen, omdat de mogelijkheden aansluiten bij de wensen en behoeften van de inwoners van gemeente Wijchen. Er zijn voldoende betaalbare en geschikte woningen voor alle inwoners, van jong tot oud. Inwoners hebben de mogelijkheid om hun eigen woning aan te passen of binnen de gemeente te verhuizen naar een woning die hen past. Daarnaast is er ruimte voor specifieke doelgroepen als ouderen en mensen met een beperking.
De gemeente groeit door naar een gemeente met ongeveer 45.000-50.000 inwoners en er wordt gewerkt aan verdere groei om ervoor te zorgen dat de vergrijzing wordt tegen gegaan en jongeren een plek kunnen krijgen in Wijchen. Daarnaast speelt er de regionale woningbouwopgave waaraan de gemeente een bijdrage aan levert. Dit betekent dat er de komende jaren ongeveer 4.000 woningen worden bijgebouwd. Er zijn dan genoeg passende woningen beschikbaar, voor zowel de toenemende groep eenpersoonshuishoudens als de toenemende groep ouderen en jongeren.
Naast het tegengaan van vergrijzing en ontgroening is er ook een opgave in het versterken van de sociale cohesie, door onder andere nieuwe woonvormen te creëren. Doorstroming van generaties draagt bij aan passend wonen. Door een goede mix van woningen worden de wijken divers en inclusief. Dit betekent verschillende woningtypen, doelgroepen en prijsklassen naast elkaar, waardoor de wijk ook op lange termijn veerkrachtig en leefbaar blijft. Het is belangrijk dat het dorpse karakter van Wijchen behouden blijft. Daarom vindt de uitbreiding van woningen vooral in de kern van Wijchen plaats.
De gemeente gaat actief aan de slag met flexibele woonvormen. De huidige samenleving vraagt om adaptief bouwen, om grote projecten gefaseerd te realiseren en telkens te kijken of plannen bijgesteld moeten worden. Op deze manier blijft er goede aansluiting op de behoeften van inwoners en bij de maatschappelijke (regionale) opgave.
Om groene wijken te realiseren, wordt gewerkt met het groen-blauwraamwerk. Er is ruimte voor hogere woongebouwen, vooral bij nieuwe wijkontwikkeling in en rond de kern Wijchen. Zo kunnen er meer woningen worden gerealiseerd, zonder dat het ten koste gaat van een groene woonomgeving. Er geldt geen harde (maximale) hoogtegrens. Op projectniveau wordt gekeken wat passend en mogelijk is om goed een gevarieerde wijken te realiseren. Waar mogelijk wordt gekozen voor inbreiding boven uitbreiding.
Toetsing
Het plan draagt bij aan het realiseren van verschillende ambitites uit het Strategisch Kompas Wijchen 2035. Het plan draagt onder andere bij aan het bereiken van voldoende woningen voor inwoners in elke levensfase.
Het plan voorziet in 15 levensloopbestendige appartementen en 24 grondgebonden woningen. 12 van deze woningen worden gerealiseerd in het betaalbare segment. De overige 12 woningen worden gerealiseerd in het segment to maximaal NHG. Hierdoor is er ruimte voor inwoners met zowel een laag als een hoog inkomen, en voor de specifieke doelgroepen van starters en senioren.
Conclusie
Het planvoornemen draagt bij aan het realiseren van verschillende ambities uit het Strategisch Kompas Wijchen 2035.
De gemeente Wijchen werkt aan een nieuwe Omgevingsvisie. De ontwerp Omgevingsvisie Wijchen heeft ter inzage gelegen van 15 februari tot en met 28 maart 2024. De omgevingsvisie is vastgesteld in mei 2025. De Omgevingsvisie Wijchen vervangt de Structuurvisie Wijchen uit 2009.
Het Strategisch kompas biedt een goede basis voor de gemeente Wijchen. Op deze basis wordt voortgebouwd in de Omgevingsvisie Wijchen. Om een maximale meerwaarde te bereiken wordt het Strategisch kompas aangevuld met verdieping en verbreding op een aantal onderdelen. Zo wordt een actuele en complete Omgevingsvisie bereikt.
De onderstaande speerpunten uit het Strategisch Kompas zijn verder uitgewerkt in de Omgevingsvisie.
Voor voorliggend voornemen zijn met name de eerste twee speerpunten relevant. Dit zijn 'Voldoende woningen' en 'Aantrekkelijke wijken en kernen'.
Voldoende woningen
Er is in Wijchen vooral behoefte aan extra woningen die geschikt en betaalbaar zijn voor één- en tweepersoonshuishoudens. Om ook een goede woonplek te bieden aan woningzoekenden met een minder grote portemonnee is de ambitie om een groot deel (67%) van de nieuwbouwwoningen en in nieuwe plannen in het betaalbare huur- en koopsegment te bouwen waarvan minimaal 30% sociale huur. Met het voornemen worden 15 appartementen (sociale huur) en 12 betaalbare koopwoningen, op een totaal van 39 wooneenheden. Daarmee wordt ruim aan beide eisen voldaan.
Onder dit speerpunt is ook aangegeven dat er voor de gemeente Wijchen een uitbreidings- en vervangingsopgave voor zorgwoningen bestaat. Zelfstandig wonen krijgt prioriteit door bestaande en nieuwe woningen levensloopbestendig te maken. Met het voornemen worden 15 levensloopbestendige appartementen gerealiseerd waarmee wordt bijgedragen aan deze opgave.
Aantrekkelijke wijken en kernen
Waar mogelijk kiest de gemeente Wijchen voor inbreiding boven uitbreiding. Daarbij wordt zuinig omgegaan met het bestaande groen in de wijk en de natuur- en buitengebieden. De focus ligt dan ook op het bouwen in de kernen. De gemeente wenst woon- en werklocaties en voorzieningen zoveel mogelijk binnenstedelijk te realiseren. Er wordt gekozen voor inbreiding, in plaats van uitbreiding, waar dat mogelijk is.
Het plangebied ligt in de kern van Wijchen waarmee sprake is van inbreiding. Er is sprake van een goed doordachte en ruimtelijk afgewogen locatiekeuze.
Conclusie
Het voornemen is in lijn met de speerpunten uit de omgevingsvisie Wijchen
De Woonvisie Gemeente Wijchen 2024-2028 is vastgesteld in mei 2024. In de Woonvisie wordt omschreven hoe de gemeente Wijchen zich de komende jaren wil inzetten om prettig wonen in de gemeente voor iedereen mogelijk te maken. Deze woonvisie is opgesteld in samenwerking met de belangrijkste partners op het gebied van wonen, zoals woningcorporaties, ontwikkelaars, makelaars, en uiteraard de inwoners.
Vanuit deze rode draad heeft de gemeente haar visies in vijf thema’s onderverdeeld. Binnen deze vijf thema’s werkt de gemeente aan gerichte ambities.
De visie richt zich op vijf ambities:
Toetsing
Het plan voorziet in de behoefte aan woningen voor verschillende doelgroepen, waaronder 12 betaalbare woningen en 15 levensloopbestendige sociale huurappartementen. Hiermee past het planvoornemen binnen de Woonvisie Gemeente Wijchen 2024-2028.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid.
Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de regels in het Omgevingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL). Bij ‘een evenwichtige toedeling van functies aan locatie’ gaat het om het vinden van een balans tussen ‘beschermen en benutten’. Onder ‘functie’ kan worden verstaan het gebruiksdoel of de status (bijzondere eigenschap) die een onderdeel van de fysieke leefomgeving op een bepaalde locatie heeft.
Het gaat in het Omgevingsplan immers niet meer uitsluitend over een goede ruimtelijke ordening, maar over een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Dit brengt een bredere kijk op de leefomgeving met zich mee, onder meer vanuit het oogpunt van milieu, duurzaamheid en gezondheid. De ruimtelijke onderbouwing wordt zodoende opgevolgd door een “onderbouwing van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties”. Vaak wordt de term Goede Onderbouwing Fysieke Leefomgeving (GOFLO) hiervoor gebruikt.
In de GOFLO kunnen de volgende onderwerpen aan de orde komen:
De relevante onderwerpen komen hieronder aan bod, om aan te tonen dat er sprake is van een goede onderbouwing van de fysieke leefomgeving. In dit hoofdstuk zal elk aspect in een paragraaf beschreven en onderbouwd worden.
In het kader van ruimtelijke plannen dient te worden aangetoond dat het plan niet leidt tot ongewenste situaties ten aanzien van verkeer en parkeren. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.
Voor verkeer en parkeren geldt dat géén omgevingswaarden zijn vastgesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur. Gemeenten hebben de mogelijkheid om gemeentelijk mobiliteits- en parkeerbeleid vanuit de Omgevingsvisie door te vertalen in een gemeentelijk Omgevingsplan. Hiervoor zullen ze zelf invulling moeten geven aan de omgevingswaarden conform artikel 2.9 van de Omgevingswet.
Binnen de gemeente Wijchen gelden verschillende beleidsstukken die betrekking hebben op verkeer en parkeren. De belangrijkste aandachtspunten worden hieronder besproken in relatie tot de betreffende beleidsstukken.
De gemeente Wijchen en Druten hanteren een gezamenlijke visie voor toekomstig verkeersbeleid in de vorm van de Mobiliteitsvisie 'Duurzaam onderweg tussen Maas en Waal'. In deze Mobiliteitsvisie is rekening gehouden met nieuwe ontwikkelingen zoals zelfrijdende auto's en de gevolgen van woningbouw.
De Mobiliteitsvisie heeft vijf belangrijke punten om de ambities op het gebied van mobiliteit te kunnen verwezenlijken:
De gemeente zet binnen de kern Wijchen in op de fietser en voetganger, waarbij we ervoor zorgen dat voorzieningen goed met de auto bereikbaar blijven. De bereikbaarheid tussen alle kernen in Wijchen is van groot belang. Elke verkeersdeelnemer moet tussen de kernen kunnen reizen. De gemeente wil daarnaast verbonden blijven met de regio. Het openbaar vervoer en de fiets zijn in 2030 een realistisch alternatief voor de auto voor reizen van en naar de belangrijkste bestemmingen in de omliggende regio’s. Ook zet de gemeente in op duurzaam verplaatsen. Dat wil zeggen dat in 2030 voor iedereen een duurzame manier van vervoer beschikbaar is.
Het Mobiliteitsplan is het vervolg op de Mobiliteitsvisie en geeft antwoord op de ‘hoe-vraag’. In het mobiliteitsplan heeft de gemeente een hele lijst aan maatregelen opgenomen. Deze lopen uiteen van het actualiseren van het parkeerbeleid tot het veiliger maken van bepaalde wegen. En van het verstevigen van bermen tot het stimuleren van duurzame mobiliteit.
In het mobiliteitsplan wordt rekening gehouden met de verschillen tussen de gemeenten, waardoor de behoefte naar maatregelen mogelijk verschilt per gemeente. De maatregelen voor de gemeente Wijchen om de doelstellingen te bereiken zijn opgenomen in het Mobiliteitsplan in de vorm van een uitvoeringsprogramma.
In het vastgestelde mobiliteitsplan komen de volgende uitgangspunten naar voren:
De ‘Parkeervisie Wijchen’ is vastgesteld op 20 juni 2024 en sluit aan op het Mobiliteitsplan. Het parkeerbeleid van Wijchen zet in op een passende parkeercapaciteit voor inwoners en bezoekers. Daarnaast stimuleert het duurzame mobiliteit door het faciliteren van goede voorzieningen voor de fiets, deelauto’s en elektrische auto’s. Parkeren is een veelbesproken onderwerp. Met het actualiseren van het parkeerbeleid zet de gemeente Wijchen het parkeren nadrukkelijk op de agenda.
De Parkeervisie is een integraal beleidsdocument dat verschillende facetten van parkeren belicht. In het beleidsplan komt onder andere het centrumgebied aan bod en wordt ingegaan op het parkeren van auto’s, fietsen, grote en/of zware voertuigen en de gehandicaptenvoertuigen.
In aansluiting op de Parkeervisie Wijchen 2024 zijn op 15 juli 2024 de 'Beleidsregels Parkeernormen Wijchen' vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin zijn parkeernormen voor verschillende functies opgenomen.
Welke parkeernormen er voor een gebied gelden is onder andere afhankelijk van de stedelijkheidsgraad. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt tussen de stedelijke zones (centrum, schil, rest bebouwde kom en buitengebied) van de kernen in de gemeente. Hoe dichter bij het centrum, des te beter normaliter de kwaliteit en het aanbod van overige vervoerswijzen en des te lager dus de parkeernorm kan zijn.
Wijchen is op basis hiervan onderverdeeld in een aantal stedelijke zones. Dit zijn gebieden die qua geografische ligging, ruimtelijke kenmerken en stedelijke dichtheid zorgen voor een bepaald mobiliteitspatroon en bijbehorende parkeervraag. Het begrenzing van het centrumgebied Wijchen is weergegeven in een aparte bijlage. De overige gebieden binnen de bebouwde kom vallen onder de zone ‘rest bebouwde kom’. Alles buiten de planologische bebouwde komgrenzen valt onder ‘buitengebied’. In onderstaande tabel is de indeling samengevat weergegeven. In het voorliggend plan wordt aangesloten bij de parkeernormen voor de bebouwde kom van Wijchen.
Overzicht stedelijkheidsgraad en stedelijke zones
De gemeente Wijchen heeft haar parkeernormen vastgesteld op basis van CROW-publicatie 381. De CROW heeft inmiddels een meer recente publicatie met parkeernormen. Er is geen dynamische verwijzing opgenomen in de beleidsregels. Het plan dient daarom getoetst te worden aan publicatie 381.
Bij het bepalen van de parkeerverplichting wordt voor de functies wonen, werken en onderwijs gebruik gemaakt van de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 1 van de beleidsregels. Voor functies die niet zijn opgenomen dient gebruik te worden gemaakt van de kencijfers zoals beschreven in publicatie 381 van het CROW, waarbij moet worden uitgegaan van het midden tussen het minimum en het gemiddelde van de bandbreedte.
In deze nota 'Beleidsregels uitwegen Gemeente Wijchen 2023' is de te doorlopen procedure voor de activiteit uitweg opgenomen. Deze beleidsregels gelden voor openbare wegen (Wegenwet) die in eigendom en beheer zijn van de gemeente Wijchen. Ook zijn de toetsingscriteria voor het verlenen van een (omgevings-)vergunning en de inrichtingseisen van uitwegen opgenomen.
Het doel van deze beleidsregels is een eenduidig beleid hanteren voor de inrichting van uitritten in de openbare ruimte. En het beoordelen van aanvragen voor (omgevings-)vergunningen voor de activiteit ‘uitweg’. Voor de uniforme inrichting van de uitritten en uitwegen worden de CROW-publicaties als basis gebruikt. De inrichting openbare ruimte moet voldoen aan de laatste CROW eisen.
Op basis van de 'Beleidsregels Parkeernormen Wijchen (2024)' is de locatie aangeduid als 'Rest Wijchen en Batenburg'. Naast de parkeernormen op basis van 'Beleidsregels Parkeernormen Wijchen (2024)' dient er voor het project met betrekking verkeer te worden aangesloten bij de verkeersnormen van de CROW (publicatie 381).
Op basis van het parkeerbeleidsplan hanteert de gemeente Wijchen voor het plangebied de CROW-norm voor 'Rest bebouwde kom in matig stedelijk gebied'. Bij de categorie wordt aangesloten bij Koopwoning 'Midden-duur' en 'Betaalbaar'. Voor de appartementen wordt gerekend met de kengetallen voor 'Huur, appartement, sociale huur'.
Het voornemen bestaat uit de realisatie van 39 woningen. Het programma bestaat uit 12 woningen in de middeldure sector, 12 woningen in de Koopstart sector en 15 huurappartementen in de sociale huurklasse.
Ten oosten van de locatie bevindt zich de Schoenaker (N847) op circa 150 meter afstand. De Schoenaker vormt de hoofdverbinding tussen Wijchen en Beuningen, maar vormt ook een toegang tot de omliggende snelwegen. De Schoenaker is het eenvoudigst te bereiken in oostelijke richting over de Woeziksestraat en de Beuningsesteeg. Het overgrote deel van het verkeer zal in deze richting afgewikkeld. Sporadisch zullen enkele verkeersbeweging in zuidelijke en westelijke richting plaatsvinden.
Als gevolg van de beoogde woningen zal er sprake zijn van een verandering in het aantal verkeersbewegingen. Voor het project zijn 39 woningen gepland. Op basis van CROW-publicatie 381 kunnen de woningen worden verdeeld in de categorieën 'Koop, huis, tussen/ hoek' en 'Huur, appartement, midden/goedkoop (inclusief sociale huur)'. De verkeersgeneratie is in onderstaande tabel per woningtype uitgewerkt op basis van de CROW-publicatie 381 voor 'rest bebouwde kom' in een 'matig stedelijk' gebied.
|
Aantal woningen |
Type woning plan | Type woning CROW | Verkeersgeneratie per woning | Totaal |
| 24 | Betaalbare woningen | Koop, huis, tussen/ hoekwoning | 7,5 | 180 |
| 15 | Sociale, levensloopbestendig appartementen | Huur, appartement, midden/goedkoop (inclusief sociale huur) | 5,3 | 79,5 |
|
Totaal: 39 woningen |
Totaal: +259,5 verkeersbewegingen |
Tabel verkeersgeneratie voornemen
Op basis van deze richtgetallen is er sprake van een verkeerseffect van gemiddeld 249 (afgerond) verkeersbewegingen per etmaal.
Dit aantal wordt verdeeld in aankomend en vertrekkend verkeer en verspreid over de verschillende rijrichtingen en tijden van de dag. De Woeziksestraat en de Schoenaker bieden voldoende capaciteit om deze verkeersgeneratie op te vangen. De verkeersafwikkeling van bewoners en hun bezoek levert geen problemen op.
In de Omgevingswet is een veilige en gezonde fysieke leefomgeving één van de maatschappelijke doelen (artikel 1.3 Omgevingswet). Overheden nemen hierdoor ook verkeersveiligheid bij het uitoefenen van taken en bevoegdheden mee in de afwegingen. Zo zal verkeersveiligheid voor een gemeente een rol spelen bij het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Omgevingswet) in het Omgevingsplan.
Toetsing
Voor een goede aansluiting op de openbare weg is voor elke woning een voldoende ruime en open inrit voorzien. Hierbij is voldoende aandacht besteed aan de verkeersveiligheid. Er is hierdoor voldoende overzicht voor de weggebruikers bij het in- en uitrijden op het terrein. Voor de ontwikkeling zijn er door de aanwezige infrastructuur enkel zeer beperkte wegaanpassingen noodzakelijk. Door de verkeerstoename is het daarnaast niet nodig om verkeerskundige aanpassingen aan te brengen, zoals verkeersmaatregelen, drempels of andere snelheidsremmende maatregelen.
Het aspect ‘verkeer’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van voorliggende ontwikkeling is door Buro Boot onderzoek gedaan naar de parkeervraag en parkeeroplossing (Bijlage 2, projectnummer P25-0400, 31 oktober 2025).
In de notitie wordt bekeken hoe de al aanwezige parkeervraag uit de omgeving zich verhoudt
tot de parkeervraag van de ontwikkeling en het aantal te realiseren parkeervakken voor de ontwikkeling en de omgeving. Als onderdeel hiervan zijn parkeerdrukmetingen uitgevoerd en is de parkeervraag in de toekomstige situatie beoordeeld. Op basis hiervan is een parkeerbalans opgesteld.
Het voorgenomen plan bevat de realisatie van 45 parkeerplaatsen. Daarnaast vervalt het bestaande parkeerterrein, op basis van tellingen is het wenselijk om hier 10 parkeerplaatsen voor te reserveren.
In de naastgelegen Veenhof en Woeziksestraat zijn in totaal 24 parkeervakken aanwezig. De bezettingsgraad van deze vakken is zeer laag. Het is mogelijk om deze vakken aan te wenden voor een sluitende parkeerbalans.
Vanuit het parkeeronderzoek is bekend dat er sprake is van incidentele pieken ten gevolge van kerkdiensten in de naastgelegen Kerk. In de directe omgeving van de kerk is voldoende parkeergelegenheid om deze piek op te vangen. Advies is wel om pro-actief het gesprek aan te gaan met de kerk over de veranderende situatie.
De voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien van voldoende parkeerplaatsen. Hierbij is ook rekening gehouden met het huidige gebruik van de wijk en de kerk.
De aspecten ‘verkeer en parkeren’ vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het aspect bodem(kwaliteit) maakt integraal onderdeel uit van de fysieke leefomgeving. Steeds dient te worden gezocht naar de juiste balans tussen enerzijds het beschermen van de gezondheid en het milieu en anderzijds het benutten van de bodem ten behoeve van maatschappelijke activiteiten. Bij het wijzigen van het Omgevingsplan dient te worden aangetoond dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (artikel 4.2, eerste lid, Omgevingswet) en uitvoering is gegeven aan de instructieregels vanuit het Rijk (paragraaf 5.1.4.5 Bkl) en de provincie.
Als uitgangspunt geldt dat onaanvaardbare risico's voor de gezondheid van de mens vanwege het gebruik van de bodem dienen te worden voorkomen (artikel 2.28, lid 1 Omgevingswet). In dit kader is het van belang om na te gaan wat de kwaliteit van de bodem binnen het plangebied is en of dit aanvaardbaar c.q. toelaatbaar wordt geacht in relatie tot de gewenste functie.
Bij het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie moet de kwaliteit van de bodem ten minste voldoen aan daarvoor gestelde interventiewaarden (bijlage IIA Bal). De gemeente kan echter in haar Omgevingsplan ook afwijkende lokale waarden vastleggen, voor zover de maximale grenswaarden als bedoeld in artikel 5.89j, tweede lid, van het Bkl niet worden overschreden.
Hierna wordt beschreven welke waarden binnen onderhavig plangebied gelden en of de aanwezige bodemkwaliteit hieraan voldoet.
Aangezien de gemeente Wijchen (nog) geen lokale waarden in haar Omgevingsplan heeft vastgelegd, dient te worden getoetst aan de interventiewaarde bodemkwaliteit uit bijlage IIA van het Bal en de bruidsschat (hoofdstuk 22 Omgevingsplan).
Advies
Afhankelijk van de functie en bestemming dient de bodemkwaliteit van het plangebied vastgesteld te worden en dient dit gevrijwaard te zijn van bodemverontreiniging. Om daar duidelijkheid over te krijgen, wordt geadviseerd in eerste instantie een zgn. 'Quickscan bodem' uit te voeren. Dit middels een door de initiatiefnemer in te vullen en aan te leveren formulier 'Quickscan bodem'. Zo wordt al in een vroeg stadium duidelijk of het terrein verdacht is van bodemverontreiniging en/of dat er vrijstelling van bodemonderzoek verleend kan worden;
Indien de locatie niet in aanmerking komt voor vrijstelling milieukundig bodemonderzoek dient er (in een later stadium van het planproces) een verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 (en eventueel een asbest-in-grond-onderzoek conform de NEN5707) verricht te worden. Het uiteindelijke onderzoeksrapport dient daarna ter beoordeling voorgelegd te worden bij het bevoegd gezag (de gemeente);
Het milieukundig bodemonderzoek moet worden verricht door een erkend (en hiervoor gecertificeerd) bodemonderzoeksbureau.
Een Verkennend bodem- en asfaltonderzoek Woeziksestraat 94-100 te Wijchen (zie ook Bijlage 3), is uitgevoerd door Milieupartner BV. Het verkennend bodem- en asfaltonderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen sloop van het zalencentrum en de realisatie van 14 appartementen.
Met het verkennend bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie voldoende vastgelegd. De bovengrond, de ondergrond en het grondwater zijn niet (noemenswaardig) verontreinigd met de onderzochte parameters. Ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaan, op basis van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de voorgenomen aankoop en herontwikkeling van het perceel. De uitvoering van nader of aanvullend onderzoek is niet zinvol.
Op basis van de resultaten van het verkennend asbestonderzoek blijkt dat ter plaatse van inspectiegat A03 (grond met puin) de norm voor nader onderzoek (minimaal) wordt overschreden. Conform de NEN5707 dient ter plaatse (in principe) een nader asbestonderzoek uitgevoerd te worden teneinde de ernst en omvang van de asbestverontreiniging in beeld te brengen.
Inspectiegat A03 is echter gesitueerd naast het trottoir aan de straatzijde van het pand. Hier zijn veel kabels en leidingen in de ondergrond aanwezig waardoor een nader asbestonderzoek met sleuven civieltechnisch niet veilig uitvoerbaar is. Aanbevolen wordt om, gezien de minimale overschrijding én gezien de locatie van inspectiegat A03, in overleg met het bevoegd gezag, eventuele vervolgstappen te bespreken. Aan beide zijden van inspectiegat A03 is géén asbest boven de norm aangetoond.
Plaatselijk is onder de verharding een fundatielaag van menggranulaat aanwezig, deze fundatielaag blijkt niet asbesthoudend. De fundatielaag kan, indien ter plaatse graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden, worden hergebruikt op het terrein.
Uit het asfaltonderzoek blijkt dat de bovenlaag (DAB 0/8) met een hoeveelheid van circa 25 m3 (28 mm x 900 m²) teerhoudend en niet herbruikbaar is. De onderlaag (GAB 0/16) met een hoeveelheid van circa 80 m3 (87,5 mm x 900 m²) is niet teerhoudend en is derhalve geschikt voor hergebruik.
Bij eventuele afvoer van grond dient rekening te worden gehouden met de regels van het Besluit Bodemkwaliteit. Een bodemonderzoek is een momentopname en een indicatie van de kwaliteit van grond en grondwater. Bij werkzaamheden in de bodem dient rekening te worden gehouden met de veiligheidsmaatregelen conform de CROW-publicatie 400 ‘werken met verontreinigde grond en grondwater’.
De norm voor nader onderzoek word ter plaatse van inspectiegat A03 minimaal overschreden. Gezien de fysieke uitdagingen ter plekke voor het uitvoeren van een dergelijk onderzoek, wordt samen met de ODRN en gemeente bepaald wat de vervolgstappen zijn hieromtrent.
Verder bestaan er geen belemmeringen voor het voornemen met betrekking tot het aspect bodem.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de regels over geluid uit de Wet geluidhinder komen te vervallen. Deze regels zijn verhuisd naar het tijdelijke deel van het Omgevingsplan van de gemeente ('de bruidsschat'). De bruidsschat en voorliggend wijzigingsbesluit vormen (na vaststelling) samen de regels van het Omgevingsplan. Gemeenten zijn aan zet om gedurende de overgangsperiode (tot 1 januari 2032) eigen regels over geluid op te nemen in het Omgevingsplan, mits daarbij wordt voldaan aan de bepalingen uit het Bkl. Voor niet-lokale infrastructuur stelt het Rijk of de provincie regels in een projectbesluit.
Bij het toelaten van een activiteit, (spoor)weg, industrieterrein of geluidgevoelig gebouw moet het bevoegd gezag het geluid op geluidgevoelige gebouwen beoordelen. Ieder bevoegd gezag heeft de algemene taak ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ (artikel 4.2, Omgevingswet) bij de belangenafweging over beschermen en benutten te beoordelen.
Beoordeeld dient te worden of sprake is van het realiseren van een geluidgevoelig gebouw (3.21 Bkl) of geluidgevoelige ruimte (3.22 Bkl). Indien hiervan sprake is, dient tevens te worden beoordeeld of sprake is van de ligging in een geluidaandachtsgebied (3.20 Bkl).
Beoordeling of sprake is van een geluidgevoelig gebouw en/of geluidgevoelige ruimte
Voor de 39 toekomstige woningen en appartementen geldt dat er sprake is van een woonfunctie. In dit geval is er sprake van de toevoeging van geluidgevoelige gebouwen en ruimtes.
Beoordeling of sprake is van de ligging in een geluidaandachtsgebied: (spoor)weg of industrie
De locatie is gelegen in het geluidaandachtsgebied van de Schoenaker. Ter hoogte van het projectgebied heeft deze weg een maximumsnelheid van 50 km/u.
Naast de beide wegen ligt de locatie niet in het geluidaandachtsgebied van snelwegen, spoorwegen of industrie, zoals nader onderbouwd wordt in paragraaf 4.5 Bedrijven en milieuzonering. Het aspect ‘ligging in een geluidaandachtsgebied’ vormt hierdoor geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is uit het oog van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai (Sweco, proj.nr. 51030655, d.d. 17 juni 2025) uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Een samenvatting van het onderzoek en de resultaten is hieronder weergegeven.
Gecumuleerd en gezamenlijk geluid
Voor het plangebied is reeds een tekening opgesteld met de projectie van de gebouwen. Voor elke zijde van de gebouwen zijn toetspunten ten behoeve van maximaal 3 bouwlagen gemodelleerd. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het programma Geomilieu, versie 2024.1 met de rekenregels volgens bijlage IVe van de Omgevingsregeling.
Het geluid op de nieuw te bouwen woningen bedraagt ten hoogste 52 Lden als gevolg van de gemeentewegen. Het geluid op de nieuw te bouwen woningen bedraagt ten hoogste 49 Lden als gevolg van de provinciale wegen. Aan de standaardwaarde van de betreffende geluidbronsoorten wordt voldaan. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Conclusie
Ter hoogte van de geluidgevoelige objecten wordt voldaan aan de standaardwaarden. Er hoeven daarom geen maatregelen getroffen te worden.
Omdat de gezamenlijke geluidbelasting kleiner of gelijk is aan 53 dB, is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet nodig. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Geluid' geen belemmering vormt voor het voornemen en dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met geluid en geur door industrieterreinen en bedrijfslocaties. Daarbij kan het rapport 'Milieuzonering nieuwe stijl' van de VNG gehanteerd worden alsook de staalkaart voor bedrijfsmatige activiteiten.
Bij de milieuzonering nieuwe stijl wordt per bedrijfsmatige activiteit een gebruiksruimte opgenomen, die wordt begrensd door concrete milieunormen op een standaard afstand van de activiteit. Toepassing van dit toedelingsprincipe leidt tot milieunormen die niet primair worden gesteld vanuit het belang van de bescherming van het milieu, maar vanuit een ruimtelijk belang, om te komen tot een goede ruimtelijke ordening c.q. een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Er wordt gewerkt met een milieuzonering aan de hand van een gebruiksruimte gekoppeld aan milieunormen. Deze ruimtelijke milieunormen bestaan náást de normen in het milieuspoor.
Het reguleren van gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf staat centraal in de nieuwe systematiek voor de milieuzonering. De gebruiksruimte van een bedrijf is de milieuruimte die een bedrijf op grond van het Omgevingsplan mag benutten voor het uitoefenen van zijn bedrijfsvoering. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening/veilige en gezonde fysieke leefomgeving, is het uitgangspunt: functiescheiding en het aanhouden van voldoende afstand tot gevoelige gebouwen en locaties.
De nieuwe systematiek limiteert de gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf. Hiermee krijgt ieder bedrijf zijn eigen gebruiksruimte. Dit kan per zone zijn vastgelegd, of bij bedrijven buiten een bedrijventerrein, specifiek per bedrijf.
In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het van belang, dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen, ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van mogelijk aanwezige bedrijven.
Onder de Omgevingswet wordt een bepaalde mate van gebruiksruimte per bedrijf toegestaan. Deze gebruiksruimte is in de regels van het Omgevingsplan opgenomen. In het Omgevingsplan van de gemeente Wijchen zijn nog geen zoneringen in de vorm van interactieve kaarten opgenomen.
Om aan te tonen dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, wordt in onderstaande paragraaf getoetst aan de Bedrijven- en milieuzonering via de oude methode op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
Om het effect van mogelijke bedrijven te beoordelen is er onderzocht of de locatie binnen een zone van een bedrijf is gelegen of andersom of de ontwikkeling leidt tot een zone over een gevoelige locatie. Voor het project is onderzocht of er voldaan wordt aan de richtafstanden van de VNG-brochure en aanwezige bedrijven mogelijk worden beperkt door de ontwikkeling.
Beoordeling
Sweco heeft in opdracht van Van de Klok Nieuwbouw B.V. een quickscan activiteiten en milieuzonering uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen activiteit aan de Woeziksestraat 96 te Wijchen (zie Bijlage 5).
Ter plaatse is op circa 13 meter afstand van het plangebied de bestemming ‘maatschappelijk’ van kracht. Ter plaatse van de als maatschappelijk aangewezen gronden is een groot scala van functies toegestaan. Deze vallen (zoals onderwijs of zorg) maximaal in te schalen als milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter in een rustig gebied. Aan de richtafstand kan worden voldaan. In de huidige situatie is hier een kerk gevestigd met begraafplaats, welke een invulling geeft aan de planologische maximaal mogelijke invulling van de bestemming.
Omdat de afstand tussen geluidgevoelige objecten (woningen) en de bron van het geluid voldoet aan de richtafstand, zo blijkt uit onderstaande afbeelding, is in afdoende mate onderzocht en aangetoond dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies. Nader onderzoek naar dit aspect is aldus niet nodig.
Bij een evenwichtige toebedeling van functies in het Omgevingsplan dient ook rekening gehouden te worden met de het belang van de bescherming van de gezondheid (artikel 2.1 lid 4 Ow). Omdat luchtverontreiniging kan zorgen voor negatieve gezondheidseffecten bij de mens, is het belang om het thema luchtkwaliteit hierin mee te nemen.
De voorliggende wijziging van het Omgevingsplan kan invloed hebben op de luchtkwaliteit en op de gezondheid van de mens. Daarom dienen deze gevolgen in kaart te worden gebracht. Ten behoeve van deze wijziging van het Omgevingsplan zijn de relevante wijzigingen ten aanzien van luchtkwaliteit geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze wijziging van het Omgevingsplan beoordeeld. Dit is gedaan aan de hand van de instructieregels vermeld in paragraaf 5.1.4 in het Besluit kwaliteit leefomgeving (bkl). De resultaten hiervan zijn navolgend beschreven.
In het besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is aangegeven in welke gevallen een beoordeling van de luchtkwaliteit noodzakelijk is (paragraaf 5.1.4). Of een beoordeling nodig is hangt af van de activiteit, de locatie en het effect van de activiteit en de mate van het effect. Voor de toetsing van het Omgevingsplan moet daarom inzichtelijk worden gemaakt welke ontwikkelingen en activiteiten het Omgevingsplan faciliteert. Daarna kan worden bepaald of een beoordeling vereist is.
In het Bkl staan aandachtsgebieden voor stikstofdioxide en fijnstof vermeld (paragraaf 5.1.4, artikel 5.51 in het Bkl). Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Wanneer de activiteiten binnen deze gebieden voor een verhoging van de concentratie veroorzaken, geldt een beoordelingsplicht. Hiervoor kan het ook voorkomen dat de activiteit zich niet in het aandachtsgebied bevindt, maar daar wel voor een verhoogde concentratie zorgt. De beoordelingsplicht is alleen van toepassing als het gaat om milieubelastende activiteiten waarover in het Besluit activiteiten leefomgeving regels zijn gesteld met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht of wanneer het de aanleg of wijzigingen van wegen, spoorwegen of vaarwegen betreft.
Figuur: Aandachtsgebieden NO2 en PM10 en aandachtsgebieden PM10
De aandachtsgebieden NO2 en PM10 en de aandachtsgebieden PM10 staan in artikel 5.51, lid 2 & 3van het Bkl. De gemeenten die onder deze agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 van de Omgevingsregeling. De gemeente Wijchen ligt niet in één van de aandachtsgebieden.
De aandachtsgebieden PM10 worden elke drie jaar geëvalueerd en zo nodig aangepast naar de actuele inzichten over de luchtkwaliteit.
Toetsing
De projectlocatie is gelegen in de gemeente Wijchen. Deze gemeente is niet opgenomen in de lijst met aandachtsgebieden die opgenomen is het in Bkl.
De wijziging van het Omgevingsplan maakt geen van deze activiteiten mogelijk en zorgt bovendien niet voor een verhoging van de concentratie fijnstof (en stikstofdioxide) in de aandachtsgebieden.
Voor enkele activiteiten moet de overheid de luchtkwaliteit altijd beoordelen (artikel 5.50 Bkl). Dus binnen én buiten de aandachtsgebieden. Het gaat om de volgende situaties:
Toetsing
Het project bestaat uit de realisatie van 24 nieuwe woningen en 15 appartementen aan de Woeziksestraat. Bij de beoogde ontwikkeling is er geen sprake van milieubelastende activiteiten waarbij een verplichte beoordeling van de luchtkwaliteit aan de orde is.
Tenslotte is de mate van de verhoogde concentratie van belang. Toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit (stikstofdioxide en PM10) is niet nodig als een project of activiteit maar weinig bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Dit wordt ook 'niet in betekende mate' (NIBM) genoemd. Er is sprake van NIBM wanneer de concentratie stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) niet hoger is dan 1,2 µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Of een activiteit zorgt voor een concentratieverhoging van NIBM wordt bepaald met de NIBM-toets.
Daarnaast zijn er een aantal categorieën bepaalt voor standaardgevallen waarbij NIBM kan worden aangenomen. Deze standaardgevallen betreffen onder andere kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Deze zijn terug te vinden in artikel 5.54 van het Bkl. De beoogde activiteit betreft de realisatie van woningen en valt dus onder de standaardgevallen.
Woonwijken zijn NIBM als het gaat om maximaal:
NIBM
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen. Deze grenswaarde volgt uit artikel 5.53 en 5.54 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, aangezien er maximaal acht woningen worden gerealiseerd aan een reeds bestaande toegangsweg. Het plan voldoet hiermee aan de in het in artikel 5.53 en 5.54 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) gestelde luchtkwaliteitsnormen en heeft geen nadelig effect op de huidige luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk.
Evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL)
Tevens is het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) geraadpleegd om de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied vast te stellen. Hieruit blijkt dat ten aanzien van NO2, PM10, PM2,5 en EC geen grenswaarden worden overschreden in de omgeving van het plangebied. Derhalve kan gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plekke van het plangebied.
Volgens de Atlas leefomgeving zijn de gemiddelde achtergrondconcentraties van NO2, PM10 en PM2,5 nog wel boven de WHO advieswaarden. Deze advies waarden gaan verder dan de Europese norm en zijn daarom niet overgenomen als rijksomgevingswaarden. Ze geven wel richting aan de ontwikkeling en uitvoering van het Nederlandse luchtkwaliteitsbeleid. Met generieke maatregelen, zoals het Schone luchtakkoord wordt gestreefd naar een verdergaande verbetering van de luchtkwaliteit. De WHO advieswaarden en het Schone Lucht Akkoord zijn geen onderdeel van de Omgevingswet en er is daarom geen aanleiding om hieraan te toetsen. Derhalve kan gesteld worden dat er sprake is van een voldoende woon- en leefklimaat ter plekke van het plangebied.
Gezien het feit dat het een kleine ontwikkeling betreft, waarbij 39 woningen en appartementen worden gerealiseerd, wordt er niet in betekenende mate bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect ‘luchtkwaliteit’ geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling vormt.
Geur kan hinder veroorzaken en de gezondheid schaden, echter ook geur veroorzakende activiteiten (bedrijven) hebben een plek in de leefomgeving nodig. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van de Omgevingswet is een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving (artikel 1.3 Ow: 'zorg voor de fysieke leefomgeving').
In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn in hoofdstuk 3 regels gesteld over milieubelastende activiteiten, waarbij deze activiteiten per bedrijfstak zijn gegroepeerd. Deze regels zijn gesteld ter voorkoming of beperking van onder andere geurhinder. Vervolgens zijn in hoofdstuk 4 van het Bal inhoudelijke regels gesteld aan milieubelastende activiteiten.
In paragraaf 5.1.4.6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels opgenomen ten aanzien van het aspect geur. De gemeenten moet in het omgevingsplan rekening houden met de geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Dit volgt uit artikel 5.92 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Rekening houden met geur werkt 2 kanten op:
In artikel 5.92, tweede lid Bkl, is voorgeschreven dat de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw 'aanvaardbaar' moet zijn. Daarbij dient tevens rekening te worden gehouden met cumulatie. Gemeenten hebben de mogelijkheid om in hun eigen omgevingsplan eigen geurregels te formuleren. Weliswaar dienen de instructieregels uit het Bkl (artikel 5.90 tot en met 5.127 Bkl) wel te worden gevolgd.
In het omgevingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen de waarden voor geur die van toepassing zijn binnen en buiten de bebouwingscontour. Deze contour wordt op termijn geometrisch begrensd in het omgevingsplan.
Bij voorliggend plan is sprake van nieuwe geurgevoelige objecten in de vorm van woningen en appartementen. Met voorliggend plan worden géén nieuwe milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. De geurgevoelige objecten ondervinden daarnaast geen hinder van milieubelastende activiteiten in de omgeving.
Het plan voorziet in het toevoegen van 24 woningen en 15 appartementen. De beoogde woningen binnen het plangebied dienen aangemerkt te worden als geurgevoelige objecten in het kader van de beoordeling van omliggende agrarische inrichtingen. Het plangebied is echter niet gelegen in de nabijheid van geuremissiebronnen. Een nadere toetsing is daarom niet nodig.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect 'Geur' geen belemmering vormt voor het planvoornemen en er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met risico's van branden, rampen en crises (paragraaf 5.1.2 Bkl). We willen in Nederland gezond en veilig leven, maar ook ruimte voor economische groei behouden. Net als geluid, bodemkwaliteit, geur en tal van andere aspecten speelt daarbij ook omgevingsveiligheid een rol. Bij omgevingsveiligheid gaat het om de risico's van het gebruik en transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water of via buisleidingen, de veiligheid van bedrijven en de veiligheid van nieuwe, zich snel ontwikkelende technologieën. Daarbij gaat het om de “feitelijke” risico's (met soms grote onzekerheden), maar ook om hoe risico's worden ervaren.
Ten behoeve van deze afwijking van het omgevingsplan zijn de relevante risico's geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze afwijking van het omgevingsplan beoordeeld. De resultaten daarvan worden hierna beschreven. Daarbij wordt ook aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het voorkomen en bestrijden van branden, rampen en crisis, het beperken en vertragen van de gevolgen van incidenten, de mogelijkheden van personen om zich in veiligheid te brengen in geval van een incident en de gevolgen voor de (continuïteit) van de geneeskundige hulpverlening.
Het plaatsgebonden risico betreft de kans per jaar dat iemand, die continu en onbeschermd op een plek verblijft, overlijdt als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen. Daarvoor geldt (nog steeds) een grenswaarde van 10-6, ofwel een kans van maximaal 1 op één miljoen. Deze grenswaarde dient volgens het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) in het Omgevingsplan in acht te worden genomen voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties. Voor beperkt kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare locaties geldt dat slechts rekening moet worden gehouden met de grenswaarde.
Binnen deze aandachtsgebieden moet rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een aandachtsgebied. Dit staat in het eerste lid van artikel 5.15 van het Bkl. De contour van een gifwolkaandachtsgebied bedraagt ten hoogste 1,5 kilometer conform artikel 5.12, lid 4 van het Bkl.
Toetsing
De te realiseren woningen en appartementen worden beschouwd als kwetsbare gebouwen. Doordat het perceel voorheen nog niet werd bewoond, resulteert het voornemen in een toename van het aantal personen in het plangebied.
In de toekomstige situatie is er op de locatie sprake van 24 woningen en 15 appartementen. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek wonen er gemiddeld 2,12 mensen in een Nederlands huishouden. Uitgaande van 2,5 personen per woning zullen naar schatting 92,5 personen op de locatie worden gehuisvest.
De risicokaart geeft een overzicht van de huidige risico's in de directe omgeving van het betreffende project.
Figuur: Uitsnede Atlas Leefomgeving - projectlocatie t.p.v. blauwe stip (Bron: AtlasLeefomgeving)
Na raadpleging van de Kaart Veilige Omgeving (Bron: Atlasleefomgeving.nl) kan worden geconcludeerd dat in of nabij het plangebied geen risicobronnen (zoals bijvoorbeeld tankstations, transportroutes of buisleidingen) aanwezig zijn.
Hieronder is een toelichting gegeven over het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoorweg en water.
Transportroutes
Op circa 600 meter afstand ten zuiden van de locatie is het gifwolkaandachtsgebied van de spoorlijn Nijmegen - Den Bosch gelegen. De spoorlijn zelf is op circa 900 meter afstand gelegen.
Risicovolle milieubelastende activiteiten (MBA's)
Op 200 meter afstand ten noordwesten van de locatie bevindt zich aan de Schoenakeren het tankstation van Shell Wijchen. Het explosieaandachtsgebied van dit tankstation ligt op circa 40 meter van de planlocatie.
Leidingen
Ten noorden van de locatie is op een afstand van 850 meter een ondergrondse buisleiding ten behoeve van aardgastransport (Gasunie) gelegen. Het brandaandachtsgebied van deze leiding ligt op circa 300 meter van de planlocatie.
Ten oosten van de planlocatie is ook een buisleiding van de Gasunie gelegen. De afstand tussen het plangebied en deze leiding bedraagt circa 700 meter. Het brandaandachtsgebied en de PRcontour van deze leiding zijn op 645 meter van de planlocatie gesitueerd.
Duidelijk is dat er in de directe omgeving van het plangebied geen objecten of transportroutes zijn gelegen die in het kader van omgevingsveiligheid dienen te worden beschouwd. Het plangebied ligt niet binnen een aandachtsgebied voor externe veiligheid.
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect omgevingsveiligheid geen belemmeringen oplevert voor onderhavige afwijking van het Omgevingsplan en dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Voor het voorliggende woningbouwplan is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid. Dit advies is bijgevoegd in bijlage 6. In het advies zijn het plangebied en het planvoornemen beoordeeld aan de hand van de aspecten externe veiligheid, bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten en bluswatervoorziening.
Bluswatervoorziening
In het advies zijn richtlijnen opgenomen ten aanzien van bluswatervoorziening. In de verdere uitwerking van het woningbouwplan en tijdens de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit, worden deze adviezen verder verwerkt. Dit gebeurt in overleg met de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid.
Bereikbaarheid bouwwerk voor hulpverleningsdiensten
Een erftoegangsweg is alleen door hulpdienstvoertuigen te gebruiken wanneer deze recht doet aan de specifieke kenmerken van die hulpdienstvoertuigen. Hiervoor is een brandweervoertuig maatgevend. Het plangebied is op verschillende manieren bereikbaar voor hulpdiensten. Via de oostelijke toegang, (aan de Veenhof) is meer dan genoeg ruimte voor hulpdiensten om het terrein te betreden. Hier heeft de inrit een breedte van circa 6 meter.
De noordelijke en zuidelijke toegang zijn bedoeld voor langzaam verkeer. In geval van calamiteiten zijn deze toegangen echter ook te openen voor hulpdiensten/ autoverkeer.
Bij het ontwerp voor het plangebied is overal uitgegaan van een breedte van 6 meter voor rijbanen. Hiermee wordt voldaan aan de specifieke kenmerken omtrent wegen in relatie tot brandweervoertuigen.
Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen
Er is voldoende vrije ruimte beschikbaar voor opstelplaatsen voor brandweervoertuigen, zowel in het plangebied als in openbaar gebied. In het plangebied is hier voldoende ruimte voor op de rijbanen met een breedte van circa 6 meter.
Conclusie
Het advies van de veiligheidsregio is voldoende verwerkt in de planopzet. Tijdens de civieltechnische uitwerking van het plan zullen de eisen en aanbevelingen uit het advies worden verwerkt. Waar nodig zal afstemming plaatsvinden met de veiligheidsregio.
In artikel 5.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is bepaald dat in een Omgevingsplan rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Met ingang van de Omgevingswet vervangt het begrip 'weging van het waterbelang' de term watertoets. Daarbij worden, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Er gelden geen regels voor hoe de gemeente de waterbeheerder hierbij betrekt. De gemeente is vrij om hier zelf invulling aan te geven. Voor een aantal specifieke rijksbelangen geldt aanvullende instructieregels:
Het wateradvies
Voor dit plan is er op hetwateradvies.nl een digitale watertoets uitgevoerd, de resultaten hiervan zijn toegevoegd als Bijlage 7 bij deze motivering. Uit het wateradvies blijkt dat er een normale procedure gevolgd dient te worden. De gemeente doet dit in het regulier overleg met het waterschap.
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. In de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichtingen per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewater binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een ‘goede ecologische toestand’ (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een ‘goede ecologisch potentieel’(GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein:
Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.
Op grond van Omgevingswet artikel 2.16.1.a heeft de gemeente een zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemel- en grondwater. Perceeleigenaren dienen hemelwater op eigen perceel te verwerken. Indien dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd treedt de gemeentelijke zorgplicht in werking. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structureel de gevolgen van grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen c.q. te beperken, tenzij dit niet doelmatig is of de verantwoordelijkheid van de provincie of het waterschap.
Dit programma beschrijft hoe Gelderland als provincie de komende periode aan de slag willen op het gebied van water. De waterschappen worden geacht daar rekening mee te houden in hun Waterbeheerprogramma. Daarnaast heeft het programma gevolgen voor het toetsingskader voor milieubelastende activiteiten (die gevolgen kunnen hebben voor watersystemen) en wateractiviteiten als bedoeld in de Omgevingswet. Daar waar nodig zet de Provincie Gelderland aanvullende instrumenten in om onze doelen te bereiken.
In dit Regionaal waterprogramma beschrijft de Provincie Gelderland de aankomende uitdagingen, de koers en hoe de Provincie Gelderland de komende tijd concreet op het gebied van water gaat bijdragen aan de ambities uit de Omgevingsvisie en het coalitieakkoord.
Ambities Omgevingsvisie Gaaf Gelderland:
We werken aan deze ambities door maatregelen te nemen. Deze voldoen aan de eisen van de Europese richtlijnen.
Uitgangspunten
Voor het waterbeleid hanteert de Provincie Gelderland 3 uitgangspunten:
In relatie tot Europese doelen is het waterprogramma bindend voor de waterschappen. Het werkt door als toetsingskader voor milieubelastende activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor watersystemen en wateractiviteiten als bedoeld in de Omgevingswet. Dit waterprogramma houdt uiteraard rekening met de inhoudelijke thema’s van het Nationaal waterprogramma (NWP) van het Rijk. Ook heeft de Provincie Gelderland samen met regionale partners meegedacht toen het NWP werd opgesteld.
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Voor lozing op primair, secundair of tertair oppervlaktewater heeft de perceeleigenaar een omgevingsvergunning van het waterschap nodig. Een perceeleigenaar (of aanliggende perceeleigenaar) is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater (secundair en tertiair water volgens de legger van het waterschap) dat op eigen terrein ligt. Het waterschap draagt zorg voor het onderhoud van primaire watergangen. Voor ingrepen of activiteiten in of nabij watergangen danwel in of nabij een waterkering heeft een perceeleigenaar een omgevingsvergunning water van het waterschap nodig.
Het gemeentelijk waterbeleid is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de Strategische waternota Wijchen zijn thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Het Gemeentelijk rioleringsplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.
Van toepassing zijn de (beleids)stukken:
De gemeente Wijchen geeft invulling geeft aan haar zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.
De ontwikkeling mag geen negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishouding. En omgekeerd mag het watersysteem geen negatieve gevolgen hebben voor de aan de grond gegeven bestemming (functie). Dit moet zijn onderzocht en gemotiveerd.
Beleiduitgangspunten
Uitgangspunt is het plangebied klimaatbestendig en waterrobuust in te richten.
Door Erik van Grunsven Riolering en Water is een waterhuishoudkundig plan (de Ploeg Wijchen; d.d. 27 november 2025) uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 8 aan deze motivering.
Het doel van het waterhuishoudkundigplan is de gevolgen van de waterhuishouding in het plangebied als gevolg van de geplande ontwikkeling te bepalen en maatregelen te treffen om mogelijke negatieve effecten te compenseren. Het rapport is opgebouwd conform de indeling "basisopzet waterparagraaf", hoofstuk 4 van het "proces weging waterbelang (watertoets)" dd 12 mei 2025 van de gemeenten Wijchen Druten.
In het rapport is eerst een omschrijving van het plangebied gegeven. In hoofdstuk 3 is de bodemopbouw, grondwater en oppervlaktewater beschreven en in hoofdstuk 4 de bestaande situatie betreffende het stedelijk watersysteem. In hoofdstuk 5 zijn de uitgangspunten en randvoorwaarden opgesteld waar het nieuwe plan aan moet voldoen. Dit nieuwe plan is in hoofdstuk 6 verder uitgewerkt waarbij verder wordt ingegaan op de nieuwe situatie. Met name het oppervlaktewatersysteem in de nieuwe situatie komt hier uitgebreid aan bod.
Onderstaand zijn de conclusies van het rapport weergegeven.
Afvalwater
In het plan wordt een openbaar vuilwaterriool aangelegd. Het vuilwaterriool wordt onder vrijverval aangesloten op het openbare gemengd rioolstelsel in de Woeziksestraat en/of Veenhof. In de toekomstige situatie neemt de piekafvoer af en daarom is aanlsluiting op het bestaande rioolstelsel geen probleem.
Hemelwater
Het verhard oppervlak in de nieuwe situatie wijzigt. In de nieuwe situatie bestaat het plangebied uit 4.620 m2 netto verharding. Vervolgens is op basis hiervan, de noodzakelijke waterberging bepaald en uitgezet in drie vormen van berging in onderstaande tabel. Hierbij is ook rekening gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem.
Voor het bergen van hemelwater afkomstig van de openbare verharding is 54 m3 berging noodzakelijk. Het is mogelijk om ca 161 m3 berging te realiseren in de groenstroken. Dat is ruimschoots voldoende. In figuur 9 is de waterberging en de verdeling ervan weergegeven. Het water van het openbaar gebied stroomt oppervlakkig af naar de wadi. Het appartementencomplex kan het water afvoeren naar de wadi ten noorden van het pand (50%) en naar de wadi ten zuiden van het pand (50%). Op beide locaties is voldoende waterberging aanwezig.
Door de ontwikkeling neemt de belasting van hemelwater op de omgeving af. Eventuele wateroverlast in de omgeving wordt vermindert. Daarnaast wordt verhard oppervlak afgekoppeld waardoor ook de vuilemissie (overstortend rioolwater uit het gemengd rioolstelsel) wordt vermindert.
Daarnaast wordt het water in het plangebied gehouden bij buien groter dan 35 mm. Door de infiltratiecapaciteit van de bodem, de overcapaciteit in de wadi's maar ook door het water tijdelijk op straat te bergen.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect 'Water' geen belemmering vormt voor het voornemen. De adviezen vanuit de gemeente Wijchen en Waterschap Rivierenland omtrent het aspect water zijn in de waterparagraaf verwerkt.
Waterberging vastleggen in de regels
Het is aan te raden om het realiseren van waterberging bij particulieren en openbare percelen vast te leggen in de regels van het plan om te borgen dat deze waterberging ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Op deze manier zijn particulieren zelf verantwoordelijk en verplicht om de voorzieningen op eigen terrein te onderhouden en in stand te houden.
In voorliggend plan is daarom in artikel 6.5 een voorwaardelijke verplichting voor het realiseren van de waterberging opgenomen.
Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die waren opgenomen in de oude Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden.
Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming.
De Omgevingswet definieert wat een flora- en fauna-activiteit is. In de bijlage van de Omgevingswet staat de volgende definitie van een flora- en fauna-activiteit: 'activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten'. Door deze brede formulering van een flora- en fauna-activiteit is het bij activiteiten in de fysieke leefomgeving nodig om te controleren of er soorten aanwezig zijn, en, indien aanwezig, welke soorten dat zijn.
Een flora- en fauna-activiteit kan nadelig zijn voor bijvoorbeeld natuurbescherming. Iemand die dat weet of kan weten, moet zich altijd houden aan de specifieke zorgplicht bij het verrichten van de activiteit (artikel 11.27, Bal). De specifieke zorgplicht geldt bij alle dier- en plantensoorten, dus bij (inter)nationaal beschermde soorten én bij andere soorten.
Voor de realisatie van de 24 woningen en 15 appartementen wordt het aanwezige zalencentrum gesloopt en wordt het parkeerterrein verwijderd. De geplande werkzaamheden hebben mogelijk effect op verblijfplaatsen van de beschermde diersoorten op de locatie. Daarmee is er sprake van een flora- fauna activiteit.
Er is daarom een Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd door Ecofect B.V. (22 augustus 2025, rapportnummer NWO54377, bijlage 9). Onderstaand zijn de conclusies van het onderoek samengevat.
Bij het natuurwaardenonderzoek is gebruik gemaakt van waarnemingen uit NDFF 2020-2025 in een straal van 1 km van en op de planlocatie. In het rapport worde achtereenvolgens de mogelijke effecten op flora en vervolgens fauna besproken.
Flora
Het perceel is nauwkeurig onderzocht op habitatsgeschiktheid van inheemse en uitheemse beschermde vegetatie. Er zijn geen (groeiplaatsen van) beschermde flora (zoals groenknolorchis) aangetroffen. Bij het raadplegen van NDFF 2020-2025 kwam naar voren dat Beemdkroon en Veldsalie in een straal van 5 km rondom zijn waargenomen. Beiden komen voor op vochtige en grazige kalkgraslanden. De planlocatie is habitatongeschikt voor deze soorten door de afwezigheid van graslanden.
Fauna
Het onderdeel fauna is gesplitst in enkele subgroepen, namelijk: vogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, amfibieën en reptielen, vissen en ongewervelden. Binnen deze subgroepen zijn enkele soorten door de provincie vrijgesteld. Deze vrijgestelde soorten vallen onder de specifieke zorgplicht.
Specifieke zorgplicht
Ten alle tijden geldt bij het uitvoeren van flora- en fauna-activiteiten dient de initiatiefnemer / uitvoerder van de activiteit te kunnen aantonen hoe tegemoetgekomen wordt aan de specifieke zorgplicht (art. 11.27, Bal). Zie bijlagen. Enkele maatregelen die van toepassing kunnen zijn:
Conclusie
Uit dit Natuurwaardenonderzoek is gebleken dat bij het uitvoeren van de geplande werkzaamheden er geen schadelijke handelingen flora & fauna activiteit (soorten) Omgevingswet zullen plaatsvinden. Wel dient men zich ten alle tijden te houden aan de specifieke zorgplicht
Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met de ligging van beschermde natuurgebieden. (paragraaf 5.1.2 Bkl). Nederland kent een groot aantal beschermde natuurgebieden. Deze natuurgebieden kunnen beschermd zijn door Europese aanwijzingen of deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland op het land.
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In deze gebieden worden flora, fauna en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden worden aangewezen onder twee Europese richtlijnen: de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Nederland kent een netwerk van 162 Natura 2000-gebieden.
Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen zowel direct als indirect van aard zijn. Directe effecten zijn bijvoorbeeld verstoringen door licht, geluid of trillingen. Een belangrijk negatief indirect effect op Natura 2000-gebieden is een verhoogde stikstofdepositie. Een activiteit die niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar wel significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, wordt een 'Natura 2000-activiteit' genoemd binnen de definitie van de Omgevingswet. Een Natura 2000-activiteit dient te voldoen aan rijksregels zoals de specifieke zorgplicht (artikel 11.6, Besluit activiteiten leefomgeving). Daarnaast dient het bevoegd gezag geïnformeerd te worden bij een eventueel ongewoon voorval (artikel 11.13, Besluit activiteiten leefomgeving).
Toetsing ligging t.o.v. Natura 2000
Nabij het plangebied is één Natura2000 gebied gelegen, te weten het gebied Rijntakken. Dit gebied ligt circa 6,2 kilometer van het plangebied af.
Figuur: Ligging Natura2000-gebieden
Op basis van bovenstaande weergave, wordt duidelijk dat het voornemen niet gelegen is binnen Natura2000-gebieden en er uitsluitend sprake is van een mogelijke externe werking.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk heeft als doel om natuurgebieden beter te verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN bestaat over het algemeen uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones.
In beginsel zijn de provincies verantwoordelijk voor de instandhouding en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland. Instructieregels met betrekking tot de bescherming van Natuurnetwerk Nederland zijn dan ook opgenomen in de omgevingsverordening van de provincie.
Toetsing ligging t.o.v. Gelders Natuurnetwerk
Ten noordwesten van de locatie ligt een natuurgebied dat deel uitmaakt van het Gelders Natuurnetwerk. De kortste afstand tot aan dit onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk bedraagt circa 1 kilometer.
Op basis van onderstaande weergave, wordt duidelijk dat het voornemen niet gelegen is binnen NNN en er uitsluitend sprake is van een mogelijke externe werking.
Figuur: Ligging Gelders Natuurnetwerk t.o.v. de locatie (rode cirkel)
Voor voorliggende ruimtelijke motivering is door Aveco De Bondt een voortoets stikstof uitgevoerd (Bijlage 10) De resultaten hiervan zijn hieronder weergegeven.
Conclusie
Door middel van een stikstofdepositieberekening (AERIUS-Calculator versie 2024.2.1) is voor de realisatie- en gebruiksfase inzichtelijk gemaakt of het plan zorgt voor een toename van stikstofdepositie in (nabijgelegen) stikstofgevoelige Natura 2000-gebied(en). Er is geen belemmering voor de planontwikkeling als er geen sprake is van stikstofdepositie meer dan 0,00 mol/ha/j.
AERIUS-Calculator is het wettelijk voorgeschreven rekeninstrument om de stikstofdepositie van projecten in Natura 2000-gebieden te berekenen. De hiervoor beschreven uitgangspunten zijn ingevoerd in de AERIUS-Calculator (versie 2024.2.1). Berekeningen hebben plaatsgevonden voor hexagonen in natuurgebieden in de AERIUS Calculator. De betreffende berekeningen zijn opgenomen in bijlage 11 en 12.
De totale stikstofemissie tijdens de realisatie- en gebruiksfase leiden niet tot stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden (niet hoger dan 0,00 mol/ha/jaar). Gesteld kan worden dat de stikstofemissie geen belemmering oplevert voor de planontwikkeling.
Algemeen geldt dat de stikstofemissie tijdens werkzaamheden wordt bepaald door:
• Het aantal uren dat materieel en machines worden ingezet;
• Het vermogen van het in te zetten materieel en machines;
• Het aantal voertuigbewegingen en het afgelegde aantal kilometers.
Wanneer de feitelijke inzet in uren, vermogen van materieel, brandstofverbruik en het aantal vervoersbewegingen (significant) hoger zijn dan in deze berekening, is het resultaat van de berekening niet meer toereikend. Een nieuwe calculatie is dan noodzakelijk om de toename van stikstofemissie te bepalen. Aveco de Bondt is niet verantwoordelijk of aansprakelijk voor de gehanteerde uitgangspunten en naleving hiervan.
Houtopstanden worden op basis van nationaal beleid beschermd door in het Bal opgenomen rijksregels. In het Omgevingsplan wordt door de gemeenteraad een bebouwingscontour houtkap vastgesteld. Hierbinnen gelden de regels voor het vellen van houtopstanden niet die in het Bal staan. Deze regels worden gesteld met het oog op natuurbescherming, de instandhouding van het bosareaal in Nederland, of het beschermen van landschappelijke waarden. Voorheen waren deze regels gesteld in hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming. De kern van het beschermingsregime uit het Bal wordt gevormd door een meldingsplicht voor degene die voornemens is om buiten de bebouwingscontour een houtopstand te vellen, en een verplichting om binnen 3 jaar na het vellen of tenietgaan op dezelfde grond te herbeplanten. Daarbij geldt als kwaliteitseis dat de herbeplanting geschiedt op 'bosbouwkundig verantwoorde wijze'. De provincie kan daar bij omgevingsverordening maatwerkregels of maatwerkvoorschriften over vaststellen (zie Stb. 2021, nr. 22, p. 157 en 158).
Toetsing
Langs de Veenhof zijn diverse bomen gesitueerd. Het betreft met name eikenbomen (Quercus) en esdoorns (Acer).
Onder houtopstand wordt een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, die een oppervlakte grond beslaat van 10 ha of meer, of bestaat uit een rijbeplanting die meer dan 20 bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.
Door de ligging van de beoogde bebouwing, zal er een enkele boom moeten worden verwijderd. Voor de te verwijderen boom worden twee nieuwe bomen aangeplant. Door het planten van de bomen, is het behoud van een evenwichtige boomstructuur geborgd. Naast de te planten bomen worden hagen van inheemse soorten aangeplant. Met het voornemen wordt hierdoor een bijdrage geleverd aan de groenstructuur.
Het aspect ‘Houtopstanden’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De gemeente moet bij het vaststellen van de buitenplanse Omgevingsplanactiviteit rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Hieronder vallen ook bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Dit staat in artikel 5.130 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Archeologie
De gemeente kan in het belang van archeologische monumentenzorg regels stellen in het Omgevingsplan over archeologisch onderzoek. Deze regels hebben betrekking op beschadiging, het conserven en in stand houden van archeologische monument.
Voor archeologie dient de gemeente projecten kleiner dan 100 m2 in beginsel vrij te stellen van de archeologische onderzoeksplicht (artikel 5.130 lid 4 Bkl). De gemeente kan in een Omgevingsplan echter grotere of kleinere vrijstellingsgrenzen vastleggen, bijvoorbeeld in historische binnensteden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen heel groot is. Archeologisch onderzoek kan in dergelijke gevallen ook al bij projecten kleiner dan 100 m² vondsten opleveren. In gebieden met een lage verwachtingswaarde kan de gemeente kiezen om een grotere vrijgestelde oppervlakte vast te leggen in het Omgevingsplan. Dit om te voorkomen dat de gemeente een initiatiefnemer belast met het doen van archeologisch onderzoek dat naar verwachting niet of nauwelijks zinvol is.
Cultuurhistorie
Uit het Besluit kwaliteit leefomgeving volgt dat gemeenten voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime moeten opnemen in het Omgevingsplan. Het Bkl bevat hiervoor instructieregels.
Hieronder wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologie en cultuurhistorische waarden.
Rijksbeleid
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek.
Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag middels de Omgevingswet geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.
Provinciaal beleid
Het plangebied ligt niet binnen de contouren van een cultuurhistorisch of archeologisch waardevol gebied.
Gemeentelijk beleid
Van toepassing is het archeologiebeleid met de bijbehorende archeologische waarden- en verwachtingskaart (RAAP rapport 1828), vastgesteld in 2009 (en verwerkt in het Omgevingsplan). Hierop staat dit gebied aangemerkt als een zone met een hoge archeologische verwachting.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'
Ter plaatse van de locatie aan de Woeziksestraat geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende functies, mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Voor deze zone geldt voor bodemverstorende activiteiten een ondergrens van 120 m2 en dieper dan 30 cm.
Als die ondergrens in dit plan overschreden wordt (woningen, bijbehorende infrastructuur, bomen etc.) is archeologisch inventariserend onderzoek in de vorm van bureau- en verkennend booronderzoek voor het gehele plangebied noodzakelijk.
Ter plaatse van de locatie geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het gaat hierbij om gebieden met een hoge archeologische verwachting. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende functies, mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem.
Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk, waarbij de bodemwerkzaamheden groter dan 120 m² en dieper dan 30 centimeter zijn, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld
De te realiseren woningen overschrijden de drempelwaarde van 120m² en een diepte van 30cm onder het maaiveld, waardoor de archeologische waarden van de gronden ter plaatse onderzocht dienen te worden. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling aan de Woeziksestraat, is door Transect bv een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Transect bv, Archeologisch bureauonderzoek, projectcode 25050026, 1 juli 2025). Het onderzoek is als Ruimtelijke motivering bij deze toelichting gevoegd. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder weergegeven.
Resultaat bureauonderzoek
Het plangebied bevindt zich op een overgangszone van pleistocene rivierafzettingen naar een gebied met dekzandafzettingen. In de omgeving zijn ook rivierduinen aanwezig. Ten oosten van het plangebied (vanaf circa 160 m afstand) is op basis van een veldkartering geconcludeerd dat de Woeziksestraat op een brede dekzandrug is gelegen (Scholte Lubbering en Oude Rengering, 1995). Het plangebied ligt direct ten zuiden en aan de Woeziksestraat. Ten noorden ervan bevinden zich vooral rivierafzettingen; ten zuiden ervan dekzandafzettingen/-welvingen. Onderzoeken dichtbij het plangebied wijzen op de aanwezigheid van dekzandafzettingen ten noorden van het plangebied (op 15 m afstand, Schorn 2025) en rivierduinafzettingen ten zuidwesten van het plangebied (op 60 m afstand, De Jong 2023). Op de geomorfologische kaart is de omgeving van het plangebied gekarteerd als dekzandwelvingen, terwijl de paleogeografische kaart van Vos et al. (2018) het gebied als rivierduin aanduidt. Vanwege de ligging in een overgangszone is het daarom op basis van het bureauonderzoek moeilijk te bepalen of de natuurlijke ondergrond in het plangebied uit dekzand- of rivierduinafzettingen bestaat. Beide typen van zandopduiking waren voor een lange periode hoger gelegen in het landschap en waren daarom aantrekkelijk voor tijdelijke of permanente bewoning.
In beide onderzoeken is een leemlaag (Laag van Wijchen) op rivierafzettingen (Formatie van Kreftenheye) aanwezig. Ten zuiden/zuidwesten van het plangebied heeft zich op de leemlaag een ven gevormd. Uit naburig onderzoek bleek dat dit ven daar verstoord was, maar dit kan voor het plangebied niet bepaald worden.
In de omgeving van het plangebied zijn vooral ten zuiden van de Woeziksestraat vindplaatsen bekend vanaf het Mesolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Deze vindplaatsen zijn doorgaans op de dekzandrug of op rivierduinen gelegen. Hoewel er geen vindplaatsen uit het Paleolithicum bekend zijn, kan de aanwezigheid ervan in het plangebied op basis van het bureauonderzoek niet worden uitgesloten. Daarom is op basis van landschappelijke factoren de verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de perioden Laat-Paleolithicum – Middeleeuwen hoog.
Het plangebied ligt ten noorden van Wijchen. De Woeziksestraat vormde het bewoningslint van het buurtschap Woezik, dat mogelijk een middeleeuwse oorsprong heeft. In de omgeving van het plangebied zijn vindplaatsen uit de Vroege en Late Middeleeuwen bekend. Daarom is ook gezien de historische geografie de verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de Middeleeuwen hoog.
Op historische kaarten uit de 19e en de vroege 20e eeuw is het plangebied onbebouwd. In 1959 wordt Zaal Verploegen gebouwd, waarna in latere decennia het gebouw wordt uitgebreid tot de huidige situatie (circa 2000 m2). Archeologische resten uit vroegere eeuwen van de Nieuwe tijd (16e tot en met de 18e eeuw) zijn niet bekend. Daarom is op basis van kadastrale en topografische kaarten de verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de Nieuwe tijd laag, op sporen van landgebruik na.
Advies
Voor het plangebied worden in het kader van de voorgenomen sloop- en graafwerkzaamheden aanvullende maatregelen geadviseerd. Er bestaat een verwachting op archeologische vindplaatsen, die zich op verschillende archeologische niveaus in de bodem kunnen bevinden (dekzand-/rivierduinafzettingen, vullingen van het ven, pleistocene rivierafzettingen). Vanwege de ligging van het plangebied in een zone met rivierduinen, een dekzandrug, een ven en pleistocene rivierafzettingen kunnen deze archeologische niveaus in het plangebied op basis van het bureauonderzoek niet goed vastgesteld worden. De geplande bodemingrepen kunnen de archeologische vindplaatsen verstoren.
Om de aanwezigheid, diepteligging en mate van intactheid van de archeologische niveaus te toetsen, wordt geadviseerd om in het plangebied een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, middels boringen (IVO-O) uit te voeren.
In de huidige situatie zorgt de ligging van de bestaande bebouwing in het plangebied voor een belemmering voor het uitvoeren van een booronderzoek. Met de gemeente Wijchen is afgestemd dit onderzoek pas uit te voeren na de sloop van de bestaande bebouwing.
Als uit het inventariserend veldonderzoek blijkt dat de archeologische verwachting voor het plangebied hoog blijft, dient er nog vervolgonderzoek worden gedaan in de vorm van proefsleuvenonderzoek.
Pas als er naar oordeel van de gemeente als bevoegd gezag voldoende onderzoek is gedaan, kan er gestart worden met de bouw. Dit onderzoek/deze onderzoeken moet(en) voorafgaand aan de bouwtechnische vergunningaanvraag voor het woninbouwplan te worden uitgevoerd, want anders is er te weinig tijd om het onderzoek en eventuele vervolgonderzoek uit te voeren.
Voor alle uit te voeren onderzoeken moet een rapport ter goedkeuring worden ingediend bij de gemeente. De gemeente beslist op basis daarvan of er nog vervolgonderzoek nodig is of dat het plangebied kan worden vrijgegeven.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect ‘archeologie’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met cultureel erfgoed.
De verplichting om ook cultuurhistorische waarden te beschermen is in de Omgevingswet meegenomen. De instructieregels uit artikel 5.130 lid 2 van het Bkl geven aan voor welke punten onder meer bescherming benodigd is. In de Omgevingswet wordt cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving als volgt afgebakend: 'monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het Omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet'. Onder 'ander cultureel erfgoed' gaat het zowel om roerend erfgoed ('cultuurgoederen') als om immaterieel cultureel erfgoed voor zover dat aan een specifieke plek gebonden is.
De gemeente moet voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime opnemen in het Omgevingsplan. In het Besluit kwaliteit leefomgeving staan hiervoor instructieregels (artikel 5.130 lid 2 Bkl). Deze regels gaan over:
Om te bepalen of er in het gebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn, zijn de cultuurhistorische inventarisatie (actualisatie) 'Tussen stad en land tussen Maas en Waal' (RAAP-Rapport 3040) en de Beleidsnota Cultuurhistorie 'Samen in Verscheidenheid' inclusief de Cultuurhistorische waarderings-en beleidskaart (RAAP 2017) van bekeken. In deze documenten heeft gemeente Wijchen het cultuurlandschap en gebouwde omgeving gewaardeerd.
Het plangebied heeft volgens de cultuurlandschappelijke waarderingskaart een lage waardering.
Figuur: Uitsnede Cultuurhistorische Waarderingskaart (ligging plangebied in rode cirkel)
Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is het cultureel erfgoed geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van wijziging van het Omgevingsplan beoordeeld. De resultaten daarvan worden hierna beschreven. Daarbij wordt ook aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het beschermen en het voorkomen van aantasting van cultureel erfgoed.
Figuur: Uitsnede Cultuurhistorische beleidskaart
Het plangebied heeft volgens de cultuurlandschappelijke waarderingskaart een geen waardering. Wel heeft de kerk en het bijbehorende gebied een cultuurhistorische waarde.
In en rondom het plangebied is geen monumentale bebouwing aanwezig.
Het aspect ‘cultuurhistorie’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ter plekke van onderhavig plangebied is geen sprake van cultureel erfgoed. Uit bovenstaande toetsing is gebleken dat het cultureel erfgoed niet wordt aangetast en geen belemmering oplevert voor onderhavige afwijking van het Omgevingsplan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Zoals omschreven in 4.8 Omgevingsveiligheid (Externe Veiligheid) lopen door het projectgebied geen boven- en/of ondergrondse leidingen die een planologische bescherming genieten. Er is dus op dat gebied geen sprake van (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden. Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen activiteiten.
Uit de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet vloeit voort dat deze onder meer is gericht op een duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in, dat de wet voorziet in een ontwikkeling van de fysieke leefomgeving die tegemoet komt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Duurzame ontwikkeling is een breed begrip waar een veelheid aan onderwerpen onder kan vallen, zoals energietransitie en klimaatadaptatie. In de NOVI is daarom 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' als prioriteit opgenomen. Daarnaast vallen onder het begrip duurzaamheid ook onderwerpen als mobiliteit, duurzaam bouwen en biodiversiteit.
Het beleid ten aanzien van energietransitie en klimaatadaptatie vloeit voort uit nationale programma's die vervolgens regionaal zijn uitgewerkt (Regionale Energiestrategie, Nationale Klimaatadaptatiestrategie). De doelstellingen die hieruit voortvloeien zijn vervolgens integraal opgenomen in het gemeentelijk beleid, met name de Omgevingsvisie. Deze is weer uitgewerkt in programma's.
In het Omgevingsplan zijn de beleidsdoelstellingen voor zover noodzakelijk vanuit het oogpunt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties uitgewerkt in juridisch bindende regels.
Bij duurzaam bouwen en verbouwen wordt er rekening gehouden met de effecten op het milieu. Binnen het kader van de Omgevingswet worden al de nodige regels voorgeschreven met betrekking tot duurzaam (ver)bouwen.
Beoordeling
Aangenomen kan worden dat bij de realisatie van de woningen de nieuwste standaard op het gebied van bouwen en energie zal worden toegepast. De toekomstige gebouwen zullen getoetst worden middels een BENG-berekening.
De BENG staat in dit geval voor bijna-energieneutraal gebouw. Sinds 1 januari 2021 moeten in Nederland alle nieuwe gebouwen 'bijna-energieneutraal' zijn. Door middel van bijvoorbeeld een zonneboiler ten behoeve van warmwater, een warmtepomp of zonnepanelen ten behoeve van stroom, kan er gezorgd worden voor een zelfvoorzienend huis.
Naast de BENG-norm is er aandacht voor een toekomstige bestendige waterberging en duurzaam materiaalgebruik. Door bij de materiaalkeuze te kiezen voor duurzame producten is een goede basis voor een duurzaam project gelegd. Ter compensatie van de toegenomen verharding, wordt een duurzame hemelwaterhuishouding geborgd, door bergende en infiltrerende voorzieningen. Naast het gebruik van duurzame materialen, wordt een natuurinclusieve bouwstijl toegepast, waarbij er rekening wordt gehouden met vogels en vleermuizen.
Op basis van het bovenstaande wordt een duurzaam en natuurinclusief resultaat behaald. Hiermee wordt er voldoende invulling gegeven aan de energietransitie.
Om invulling te geven aan de in de NOVI beschreven prioriteit 'Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' dient bij de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten rekening te worden gehouden met maatregelen ten aanzien van klimaatadaptatie. Onder klimaatadaptatie wordt verstaan: het tijdig en effectief aanpassen aan het actuele of verwachte klimaat. Daardoor kan schade door klimaatverandering beperkt worden.
Voor klimaatadaptatie is het belangrijk om integraal te werken en meekoppelkansen met andere ruimtelijke ontwikkelingen te benutten. Er zijn veel mogelijkheden om de aanpak en maatregelen uit de verschillende transities te combineren. Hierbij kan gedacht worden aan waterberging in natuurgebieden, groen in de stad en vermindering van hitte in de bebouwde omgeving. Ten behoeve van deze afwijking van het Omgevingsplan zijn mogelijke meekoppelkansen geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze afwijking van het Omgevingsplan ten aanzien van het aspect 'klimaatadaptatie' beoordeeld.
De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving, anticiperend op hevigere perioden met hitte, neerslag en droogte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.
Er moet gekomen worden tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Ook is het uitgangspunt dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Zorgdragen voor voldoende waterberging, tegen hemelwateroverlast en ter buffering van water in droge tijden (zie ook waterberging). Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.
Grondwateronttrekking (verdroging) beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen. Verder bij de ruimtelijke ontwikkeling rekening houden met de droogtegevoeligheid van de locatie en mogelijke bodemdaling die daardoor kan ontstaan.
Via de kaarten van Atlas Leefomgeving zijn de relevante kaarten voor klimaatverandering geraadpleegd. Op deze kaarten worden de risico’s van klimaatverandering weergegeven. Deze kaarten worden hieronder kort toegelicht.
Hitte
Via de kaarten van Atlas Leefomgeving is de kaart 'Stedelijk hitte-eiland effect (UHI) ' geraadpleegd. Op de kaart wordt weergegeven waar de risico’s van klimaatverandering hoog zijn. Hoe blauwer de kleur, hoe hoger de temperatuur vergelijken met de landelijke omgeving.
Deze kaart laat het temperatuurverschil zien tussen de stad en het platteland in Nederland. Dit heet ook wel het stedelijk hitte-eilandeffect of urban heat island effect (UHI). Op de kaart zie je het gemiddelde temperatuurverschil in graden Celsius (°C).
Deze kaart laat zien waar men last kan hebben van een hoge gevoelstemperatuur (hittestress). Dat zijn vooral buurten met veel bestrating en verharding en weinig groen.
Uitsnede kaart Stedelijk hitte-eiland effect (UHI)
Het temperatuur verschil bedraagt circa 1 tot 1,2 graden Celsius. Er is hierdoor sprake van een licht verhoogde temperatuur. Gezien het feit dat er in de nieuwe situatie minder verharding is op de locatie en meer groen (in de vorm van opennaar groen en tuinen), is voor deze locatie geen sprake van een klimaatrisico voor wat betreft temperatuurstijgingen.
Water op straat
Via de kaarten van Atlas Leefomgeving is de kaart 'Water op straat na een extreme bui' geraadpleegd. Op de kaart zie je de mogelijke hoeveelheid water dat op straat kan komen te staan na een hevige bui. Hoe donkerder de kleur hoe dieper het water in die straat. De kaart is gemaakt met een rekenmodel. Voor het model is een regenbui gebruikt die in het huidige klimaat eens per 100 jaar voorkomt. De meeste schade door hoosbuien treedt op wanneer het water (over de stoepen) gebouwen instroomt.
Uitsnede kaart 'Water op straat na een extreme bui'
Volgens de kaart wordt er na een extreme bui water verwacht op het maaiveld ten zuiden van de voormalige bebouwing van het zalencentrum en op de Veenhof, de weg ten oosten van het plangebied.
In de huidige situatie is er in het gebied nauwelijks de mogelijkheid voor de infiltratie van hemelwater. Dit komt doordat het grootste deel van zuiden van het plagebied is verhard. Na de realisatie van de geplande woningen, zullen er meer infiltratiemogelijkheden zijn. Onder andere in de tuinen kan water worden geinfiltreerd of vertraagd worden afgevoerd.
Water en klimaatadaptatie
Er vindt geen grondwateronttrekking plaats. Door te realiseren infiltratievoorzieningen zal door het voornemen meer water kunnen infiltreren binnen het plangebied dan in de bestaande situatie. Dit maakt het plangebied meer robuust en beperkt de verdroging. Door het behoud en versterking van de groene buitenruimte in de vorm van bomen en plantsoenen, wordt bijgedragen aan het beperken van overlast in de vorm van warmtestress.
Op basis van het bovenstaande vormt het aspect 'Duurzaamheid en klimaat' geen belemmering voor het voornemen en is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het bevoegd gezag moet een afweging maken of vanwege (onzekere) gezondheidsrisico's uit voorzorgmaatregelen nodig zijn. Voorbeelden om uit voorzorg maatregelen te nemen zijn de gezondheidseffecten van geitenhouderijen. Onduidelijk is nog waar deze effecten precies vandaan komen, maar duidelijk is dat er gezondheidseffecten zijn in de nabijheid van geitenhouderijen. In navolgende paragrafen worden de belangrijkste gezondheidsaspecten benoemd.
De intensieve veehouderijen dragen bij aan de emissies van fijnstof (PM10) in Nederland. Dit geëmitteerde fijnstof bestaat uit een aantal stoffen, waarvan endotoxinen onderdeel uit (kunnen) maken. Er zijn onderzoeksrapporten gepubliceerd waarin wordt aangetoond dat omwonenden rond veehouderijen gezondheidsrisico's lopen door de blootstelling aan emissies uit veehouderijen. De ontwikkeling van een landelijk toetsingskader voor endotoxine door het Rijk, op advies van de Gezondheidsraad, is nog niet afgerond.
In 4.7.2 Toetsing Geur zijn is aangegeven dat er in de nabijheid van het plangebied geen veehouderijen zijn gesitueerd. Het dichtsbijzijnde perceel met een agrarische bedrijfsbestemming is gelegen ten oosten van de planlocatie, aan de Gagelvenseweg. Het betreft Hof van Kaatje. Dit is een recreatieboerderij voor kinderen van 0 tot 8 jaar. Er worden op de locatie dieren gehouden voor de kinderboerderij. Van een bedrijfsmatige exploitatie van vee is geen sprake.
Bijkomend argument is de windrichting. Gezien de overwegende windrichting in Nederland uit het zuidwesten is en de ligging van de planlocatie ten zuidwesten van de agrarische locatie, zijn slechts zeer beperkte gezondheidsrisico's ten gevolge van endotoxinen.
In de onmiddellijke omgeving van onderhavig plangebied zijn geen kippen-/varkenshouderijen gelegen. Hiermee is geen sprake van overschrijding van de advieswaarden van endotoxinen. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat endotoxine geen belemmering vormt voor het realiseren van het plan en er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Uit onderzoek blijkt dat mensen die wonen in de nabijheid van een geitenhouderij, meer kans hebben op een longontsteking. Totdat er meer duidelijkheid is over de oorzaak van de longontsteking en een integrale aanpak voor handen is, adviseert de GGD het voorzorgsbeginsel toe te passen en terughoudend te zijn met uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen in de buurt van gevoelige functies. Andersom geldt ook dat geadviseerd wordt om terughoudend te zijn met het plaatsen van gevoelige bestemmingen in de buurt van bestaande geitenhouderijen. Dat betekent dat gemeenten wordt geadviseerd om in hun besluitvorming de risico's op longontsteking mee te wegen. Op basis van onderzoeksresultaten is het risico op longontsteking groter naarmate de afstand tot een geitenbedrijf kleiner is. De GGD-richtlijn hanteert daarom een richtafstand van 2 kilometer tussen geitenhouderijen en gevoelige functies.
Omwonenden binnen 1,5 tot 2 kilometer afstand van een geitenhouderij hebben een verhoogd risico op een longontsteking.
Er wordt een consistent verband gevonden tussen de aanwezigheid van (melk)geitenhouderijen op afstanden van 1,5 tot 2 kilometer en een verhoogd risico op longontsteking. Boven de 1,5 kilometer neemt het risico exponentieel af, waardoor het risico boven de 2 kilometer nihil is.
De dichtstbijzijnde geitenhouderij bevindt zich vermoedelijk aan de Wooijstraat 9 te Herpen op circa 7,7 kilometer afstand. Binnen twee kilometer van het plangebied bevinden zich hiermee geen geitenhouderijen.
Als onderdeel van de afweging in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet in een Omgevingsplan ook rekening worden gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid (artikel 2.1, vierde lid, Omgevingswet). Het belang van gezondheidsbescherming speelt dus een belangrijke rol en moet zorgvuldig worden afgewogen tegen andere onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving en de rechtstreeks daarbij betrokken belangen.
Hoogspanningsverbindingen kunnen van negatieve invloed zijn op de gezondheid van de omgeving, maar dragen tegelijkertijd ook bij aan de Nederlandse infrastructuur en zijn van essentieel belang voor het functioneren van het energienetwerk. Hoogspanningsverbindingen leveren dus zowel een positieve als negatieve bijdrage aan de fysieke leefomgeving.
Een negatieve invloed op de gezondheid van de omgeving, kan worden veroorzaakt door magneetvelden en geluid van de hoogspanningsverbindingen. Voor het eerste gezondheidsaspect 'magneetvelden' geldt op basis van advies van het Rijk dat zoveel als redelijkerwijs mogelijk is vermeden dient te worden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen (tot 15 jaar) langdurig verblijven in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Ten aanzien van het gezondheidsaspect 'geluid' geldt dat rekening moet worden gehouden met geluid in de vorm van windfluiten en knetterend geluid door elektrische ontladingen (coronageluid) veroorzaakt door hoogspanningsverbindingen.
Ten behoeve van deze afwijking van het Omgevingsplan is in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties rekening gehouden met de gezondheidsaspecten (magneetveld en geluid) die hoogspanningsverbindingen kunnen veroorzaken. De toepassing van deze gezondheidsaspecten op onderhavige Buitenplanse Omgevingsplanactiviteit (BOPA) ten behoeve van de afwijking van het Omgevingsplan is hierna beschreven.
De meest nabijgelegen hoogspanningsverbinding bevindt zich op voldoende afstand van het plangebied. Op navolgende kaart worden de meest nabijgelegen hoogspanningsverbindingen tot het plangebied afgebeeld.
Figuur: Ligging hoogspanningsverbindingen (bron: RIVM-netkaart)
Ligging plangebied t.o.v. hoogspanningsverbindingen
Op bovenstaande kaart is te zien dat ten zuiden van het projectgebied een 380 kV hoogspanningsverbinding loopt. Deze verbinding ligt op circa 3,2 kilometer afstand. De 150 kV hoogspanningsverbindingen ten oosten van het projectgebied ligt op circa 2,7 kilometer afstand.
Magneetvelden
Het Rijk adviseert aan het bevoegd gezag om bij het toelaten van nieuwe bovengrondse hoogspanningsverbindingen of het wijzigen van bestaande hoogspanningsverbindingen rekening te houden met magneetvelden. De magneetvelden zijn mogelijk van invloed op de gezondheid van omwonenden.
Geluid
De bovengrondse delen van de hoogspanningsverbinding kunnen geluidseffecten veroorzaken. Er kan sprake zijn van windfluiten en met name bij vochtige weersomstandigheden kan een knetterend geluid optreden door elektrische ontladingen.
Conclusie
De afstand tussen de locatie en de hoogspanningsverbindingen zorgt ervoor dat er geen hinder ondervonden wordt op locatie.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het mogelijk maken van een nieuwe gevoelige functie in de nabijheid van agrarische functies aandacht gevraagd voor spuitzones in verband met het risico's voor de volksgezondheid vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift. Met de term drift wordt de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddel bedoeld die bij het spuiten buiten het agrarisch perceel op de grond terecht kan komen en/of op hoogte door de lucht passeert. Vooral bij middelen met een hoge toxiciteit en/of voor kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen of ouderen, kan drift risico's voor de gezondheid inhouden.
Op basis van vaste jurisprudentie dient een vaste afstand van 50 meter te worden aangehouden tussen gevoelige functies en percelen waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Doorgaans vindt spuiten met name plaats in (fruit)boomgaarden.
In de huidige situatie is er geen sprake van agrarisch gebruik op of nabij de locatie. Ook is het oprichten van boomgaarden niet mogelijk. Het toevoegen van extra gevoelige functies leidt niet tot een extra belemmering voor omliggende agrarische percelen.
Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat ontstaan door gewasbeschermingsmiddelen.
Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met het belang van het bevorderen van de gezondheid. Gezondheidsbevordering wordt veelal geassocieerd met het verminderen van de druk van de leefomgeving op de gezondheid, bijvoorbeeld door geluid en luchtverontreiniging te beperken.
Bij positieve gezondheid staat een brede kijk op gezondheid centraal: een fysieke leefomgeving die uitnodigt tot gezond gedrag en mensen stimuleert tot meer bewegen, gezonder eten en elkaar ontmoeten, wordt als een leefomgeving met positieve gezondheidseffecten beschouwd.
Een concreet wettelijk kader waarin wordt geduid waaraan een leefomgeving met positieve gezondheidseffecten minimaal aan dient te voldoen ontbreekt. Wel wordt gestimuleerd om de leefomgeving zo in te richten dat positieve gezondheidseffecten worden bevorderd.
De GGD GHOR Nederland heeft in samenwerking met het RIVM kernwaarden opgesteld die de basis vormen voor de uitwerking en borging van het thema positieve gezondheid in het Omgevingsplan. De kernwaarden zijn onderverdeeld in drie categorieën, namelijk: woonomgeving, mobiliteit en gebouwen. Deze zijn nader uitgewerkt in de regels van het Omgevingsplan.
Ten behoeve van dit omgevingsplan zijn de relevante bijdragen aan positieve gezondheid geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze herziening van het omgevingsplan beoordeeld.
De locatie biedt een aantrekkelijke, groene en veilige woonomgeving voor de toekomstige bewoners. Ten noorden van het plangebied is het buitengebied van Wijchen gesitueerd. Deze is snel bereikbaar, zowel lopend als met de fiets. Deze groene omgeving heeft tal van recreatieve mogelijkheden, nodigt uit om naar buiten te gaan.
De kern van Wijchen op relatief korte afstand en op iets grotere afstand ligt de stad Nijmegen. Deze zorgen ervoor dat alle benodigde faciliteiten in de omgeving voorhanden zijn, waardoor ontmoeting gestimuleerd wordt. Zoals hierboven aangetoond zijn er geen aspecten die een positieve gezondheid zouden kunnen schaden. De meerwaarde van de locatie en omgeving zal een positief effect op de gezondheid en kwaliteit van leven hebben.
Bij de uitbreiding van de woonwijk, in de vorm van 24 woningen en 15 appartementen, op deze locatie is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Overeenkomstig paragraaf 16.4.2 van de Omgevingswet en afdeling 11.2 van het Omgevingsbesluit dient te worden bepaald of een ontwikkeling m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit kan worden afgeleid uit bijlage V bij het Omgevingsbesluit, in samenhang met de artikelen 11.6 en 11.8 van het Omgevingsbesluit. Daartoe is een MER-beoordleing uitgevoerd die is toegelicht in Bijlage 14.
Uit de m.e.r.-beoordeling is gebleken dat de gevolgen van het uitvoeren van de activiteit op de fysieke leefomgeving geen aanleiding geven tot het opstellen van een m.e.r.-rapportage en dat er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.
Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 beschikt iedere gemeente over een Omgevingsplan.
Op basis van artikel 4.6 lid 1 Invoeringswet Omgevingswet bestaat een deel van het Omgevingsplan o.a. uit: bestemmingsplannen, beheersverordeningen en wijzigingsplannen. Dit gedeelte van het Omgevingsplan valt op basis van artikel 22.1 Omgevingswet in het 'tijdelijk deel' van het Omgevingsplan. Daarnaast bestaat het 'tijdelijk deel' uit (rijks)regels die voor 1 januari 2024 golden; artikel 22.2 Omgevingswet. Dit gedeelte wordt ook wel de zogenaamde bruidsschat genoemd.
Iedere gemeente dient in de zogenaamde transitiefase het tijdelijk deel aan te passen en 'Omgevingsplan proof' te maken. Hiermee wordt bedoeld dat iedere gemeente het tijdelijk deel dient te verwerken in het (definitieve) Omgevingsplan. Deze transitiefase geldt tot 1 januari 2032 en deze transitiefase is bij koninklijk besluit vastgelegd; artikel 22.5 Omgevingswet.
Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 beschikt iedere gemeente over één tijdelijk omgevingsplan. Dat tijdelijke omgevingsplan bestond op die datum uit alle op dat moment geldende ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen en beheersverordeningen, samen met een set regels die met de invoering van de Omgevingswet door het Rijk zijn overgedragen aan de gemeente. Deze set overgedragen regels wordt de 'bruidsschat' genoemd, die is opgenomen in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan.
Vanaf 1 januari 2024 worden geen nieuwe ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen meer in procedure gebracht, maar wordt waar nodig het omgevingsplan gewijzigd. Via het Omgevingsloket is op termijn daarom nog maar één, geconsolideerd omgevingsplan te vinden, waarin alle wijzigingen integraal zijn verwerkt. Uiterlijk 2032 moet het gebiedsdekkend omgevingsplan 'nieuwe stijl' gereed zijn.
Ook al lijkt het juridisch deel van deze wijziging van het omgevingsplan op een bestemmingsplan, het karakter is anders. Inhoudelijk dient deze wijziging namelijk te voldoen aan de eisen die de Omgevingswet aan een omgevingsplan stelt, met uitzondering van de wijze van digitale vormgeving en publicatie. Anders dan een bestemmingsplan maakt deze wijziging van het omgevingsplan géén onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, maar maakt deze onderdeel uit van het nieuwe deel. In juridisch opzicht worden de in dit TAM-omgevingsplan opgenomen regels en locaties dus fictief toegevoegd aan het initieel omgevingsplan zoals dat per 1 januari 2024 is te raadplegen via het Omgevingsloket. Daarmee vormt het ook één geheel met de bruidsschat die reeds is opgenomen in hoofdstuk 22 van dat plan, de begripsbepalingen die zijn opgenomen in hoofdstuk 1 van dat plan en de slotbepaling die is opgenomen in hoofdstuk 23 van dat plan.
Dit TAM-omgevingsplan is gebaseerd op de Werkafspraak TAM-Omgevingsplan van Geonovum, de bijbehorende technische handreiking en de Bijsluiter TAM-IMRO omgevingsplan van de VNG. Dat houdt in het kort het volgende in:
Dit TAM-omgevingsplan (hierna: plan) wijzigt het omgevingsplan in die zin dat na hoofdstuk 22 van het omgevingsplan een hoofdstuk 22n wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in de regels moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22n van het omgevingsplan Wijchen
Dit plan komt in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In de regels staat de verhouding tot de rest van het tijdelijke omgevingsplan (zie artikel 1.2 en 1.3).
De voorgeschreven regels in dit plan zijn uitsluitend opgenomen, indien dit uit een oogpunt van een goede ruimtelijke inrichting van het plangebied noodzakelijk is.
Het juridisch-bindende deel van de omgevingsplanwijziging bestaat uit een verbeelding en de regels. De regels dienen te worden begrepen in samenhang met de verbeelding.
De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De regels in Hoofdstuk 1 van van het TAM-omgevingsplan vormen paragraaf 22n.1 van het omgevingsplan. In dit hoofdstuk zijn onder andere de begripsbepalingen en wijze van meten opgenomen.
Bij het opstellen van een lijst met begripsbepalingen in het TAM-omgevingsplan is rekening gehouden met de bergripsbepalingen uit de bijlage bij de Omgevingswet. Op grond van artikel 1.1 van de Omgevingswet zijn die begripsbepalingen van rechtswege van toepassing op regelingen op grond van de Omgevingswet en dus ook op (TAM-IMRO) omgevingsplannen. Begrippen in het TAM-omgevingsplan kunnen niet afwijken van begripsbepalingen uit de omgevingsplan, maar in het TAM-omgevingsplan kunnen wel aanvullende begripsbepalingen worden opgenomen.
Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten
De regels in Hoofdstuk 2 van het TAM-omgevingsplan vormen paragraaf 22n.2 van het omgevingsplan. In dit hoofdstuk is per functie bepaald welke activiteiten zijn toegestaan, welke activiteiten niet zijn toegestaan en voor welke activiteiten een omgevingsvergunning nodig is.
Hoofdstuk 3 Algemene regels over functies
De regels in Hoofdstuk 3 van het TAM-omgevingsplan vormen paragraaf 22n.3 van het omgevingsplan. In dit hoofdstuk zijn algemene regels opgenomen. In het voorliggend plan zijn onder andere regels opgenomen over ondergronds bouwen, parkeren en stikstofemissie.
Hoofdstuk 4 Regels ter bescherming van waarden en objecten
De regels in Hoofdstuk 4 van het TAM-omgevingsplan vormen paragraaf 22n.4 van het omgevingsplan. In dit hoofdstuk is de bescherming van bijvoorbeeld cultuurhistorische waarden geregeld. De voormalige 'dubbelbestemming' is terug te vinden in dit hoofdstuk.
Hoofdstuk 5 Overgangsregels
De regels in Hoofdstuk 5 van het TAM-omgevingsplan vormen paragraaf 22n.5 van het omgevingsplan. In dit hoofdstuk zijn overgangsregels opgenomen. Een TAM-omgevingsplan heeft geen slotregel, omdat het TAM-omgevingsplan slechts één hoofdstuk betreft van het gebiedsdekkend omgevingsplan van de gemeente.
Voor het toekennen van functies en het opstellen van regels voor deze functies is gebruik gemaakt van bestaande regels uit de omgeving. Er is aansluiting gezocht bij de regels van het (ontwerp) bestemmingsplan Stedelijk Gebied Wijchen. Deze regels zijn vervolgens geschikt gemaakt voor het gebruik in een TAM-omgevingsplan.
De functie 'Wonen' is toegekend voor alle percelen die worden uitgegeven aan de kopers van de woningen. Het stedenbouwkundig ontwerp zoals opgenomen in het BKP uit Bijlage 1 heeft als basis gediend voor het toekennen van deze functie. Binnen deze functie zijn bouwvlakken opgenomen. Per bouwvlak is op de verbeelding bepaald welke bouwvormen en welke maatvoering is toegestaan.
Een gedeelte van alle percelen die een openbare functie krijgen toegewezen, hebben in het voorliggend plan de functie 'Groen'. Binnen deze functie is onder andere het aanleggen van waterbergingsvoorzieningen toegestaan.
Een gedeelte van alle percelen die een openbare functie krijgen toegewezen, hebben in het voorliggend plan de functie 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze functie is onder andere het aanleggen van parkeervoorzieningen toegestaan.
Onder de Omgevingswet geldt dat een gemeenteraad bij het toekennen van functies aan locaties niet meer aannemelijk hoeft te maken dat die ontwikkeling (financieel) uitvoerbaar is. In haar Omgevingsplan wordt door de gemeente aangegeven dat een functie op een bepaalde locatie kan komen, wat minder verstrekkend is. Enkel behoeft te worden gemotiveerd dat een ontwikkeling in beginsel mogelijk is ('niet evident onuitvoerbaar'). Pas als zich een concreet initiatief aandient dat past binnen de in het Omgevingsplan toebedeelde functie, moet worden onderzocht hoe dat op een aanvaardbare wijze kan worden gerealiseerd.
In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende nadeelcompensatie besproken.
In deze motivering is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het Omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en dat de toegekende functies binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan aangenomen worden dat de realisatie economisch uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegekende functies om financiële redenen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd.
Op grond van Omgevingswet (afdeling 13.6 Ow) zijn overheden verplicht om de kosten voor werken, werkzaamheden en maatregelen naar evenredigheid te verhalen op de initiatiefnemers die profijt hebben van de aan te leggen openbare voorzieningen. Indien sprake is van een ontwikkeling op eigendomsgronden van de overheid zelf, is het kostenverhaal verzekerd en zijn daartoe geen overeenkomst of kostenverhaalsregeling aan de orde.
Anterieure overeenkomst
Als sprake is van een ontwikkeling die niet op eigendomsgronden van de overheid is gelegen, dan is het uitgangspunt van de overheid om middels het sluiten van een anterieure overeenkomst het kostenverhaal te verzekeren. Dit is mogelijk op grond van artikel 13.13 Ow. Wanneer een anterieure overeenkomst is gesloten, kan het omgevingsplan worden gewijzigd en vinden betalingen plaats op grond van de gemaakte afspraken.
Publiekrechtelijk kostenverhaal
Naast het privaatrechtelijke spoor van het sluiten van een anterieure overeenkomst, kan het kostenverhaal ook via het publiekrechtelijke spoor worden verzekerd in het Omgevingsplan (paragraaf 13.6.3 Ow). Dit spoor is aan de orde indien geen overeenkomst wordt bereikt bij de onderhandelingen over de anterieure overeenkomst. In het publiekrechtelijke spoor mag de overheid de kosten alleen verhalen als ze voldoen aan de criteria profijt, proportionaliteit en toerekenbaarheid. Daarnaast mogen er niet meer kosten worden verhaald dan dat er opbrengsten zijn.
Het kostenverhaal van voorliggende planontwikkeling is verzekerd in het privaatrechtelijke spoor middels een anterieure overeenkomst.
Het is volgens de Omgevingswet (artikel 10.2 Ow) verplicht om vooraf, bij de kennisgeving van het voornemen tot wijziging van het omgevingsplan, aan te geven op welke wijze burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van worden betrokken. Vervolgens dient achteraf – in dit geval in voorliggende motivering – te worden aangegeven op welke wijze burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken, wat de resultaten daarvan zijn en op welke wijze invulling is gegeven aan het geldende participatiebeleid.
De aanvrager kan de omgeving bij zijn project betrekken door aan participatie te doen. De gemeente Wijchen heeft in het principebesluit aangegeven het belangrijk te vinden dat ook de directe omgeving betrokken wordt bij de planvorming.
In het kader van participatie is er een omgevingsdossier opgesteld door Van de Klok op 30 oktober 2025 (bijlage 15). Het dossier gaat in op de wijze waarop omwonenden en andere belanghebbenden bij de planvorming van ‘De Ploeg’ zijn betrokken en over de planvorming zijn geïnformeerd.
Participatiebijeenkomst
Op 3 juli 2025 is er een participatiebijeenkomst georganiseerd in het bestaande party- en congrescentrum Verploegen. De bijeenkomst was grafisch vormgegeven op basis van zeven thema’s. Per thema is gevraagd wat men positief vindt, wat aandachtspunten zijn en welke ideeën men heeft om het plan te verbeteren. Hiermee is feedback opgehaald t.a.v. de stedenbouwkundige schets van De Ploeg.
In totaal zijn er ongeveer 80 participanten geweest, er zijn 82 uitnodigingen verstuurd naar de omwonenden en er is een artikel in het Wijchens Weekblad de Wegwijs geplaatst.
Om uiteindelijk alle aangedragen aandachtspunten en ideeën van het participatiemoment, binnen de vaste kaders, terug te koppelen en te verwerken in de planvorming zijn de volgende stappen gezet:
In 2026 wordt een informatiebijeenkomst georganiseerd om het definitieve ontwerp te laten zien inclusief de verwerking van de voorkeuren/aandachtspunten. Voor de verschillende thema’s heeft dit een aantal wijzigingen opgeleverd.
Overig
Verder zijn er op 18, 19, 20 en 30 juni 2025 persoonlijke gesprekken gevoerd met direct aanwonenden in aanloop naar de participatiebijeenkomst. Ook zijn er op 30 juli 2025, 01 september 2025, 03 oktober 2025 zijn persoonlijke gesprekken gevoerd met de Leefbaarheidsgroep Woezik.
Conclusie
Voldoende participatie is verzekerd. Zie ook het omgevingsdossier in bijlage 15.
Voor het voorliggende omgevingsplan is advies gevraagd aan de Provincie Gelderland (bijlage 16) en Waterschap Rivierenland (bijlage...). Onderstaand de conclusies van deze adviezen.
Advies Provincie Gelderland
Het advies van de provincie (bijlage 16) is uitgebracht op 1 september, gebaseerd op de planversie van 8 augustus 2025. Het advies in de brief is een beoordeling op de provinciale belangen uit de Omgevingsverordening. Hieraan is getoetst in paragraaf 3.2.2 van deze motivering. De provincie stelt hierover:
De ruimtelijke onderbouwing motiveert duidelijk dat dit plan past binnen de afspraken uit de Woondeal 2.0. Een derde deel van de ontwikkeling bestaat uit sociale huurwoningen en nog een derde is betaalbare koopwoningen. Ook staat in de onderbouwing uitgebreid toegelicht hoe er rekening gehouden wordt met klimaatadaptatie, met aandacht voor hitte, water en droogte.
Wat betreft het belang landschap wordt voldoende rekening gehouden met de Gelderse streek Land van Maas en Waal. Er wordt specifiek genoemd welke kernkwaliteiten van belang zijn in het verstedelijkt gebied en hoe deze kwaliteiten behouden worden. Het beeldkwaliteitsplan laat landschappelijke inpassing zien die aansluit bij de woonwijken eromheen.
In het plan spelen de provinciale belangen woningbouw, landschap en klimaatadaptatie. U heeft deze belangen goed meegewogen in uw plan. Als het plan wat betreft provinciale belangen niet wijzigt, hoeft u het ons in ontwerp niet toe te sturen.
Het plan is ten opzichte van de versie van 8 augustus licht gewijzigd. Het aantal appartementen (sociale huur) is van 13 naar 15 appartementen gegaan. De verhouding qua soorten woningen is dus juist in postieve zin gewijizigd wat betreft de betaalbaarheid. Ook neemt het ruimtebeslag niet toe. Daarmee is het plan wat betreft provinciale belangen niet gewijizigd en hoeft het hernieuwde ontwerp niet toegestuurd te worden naar de provincie.
Advies Waterschap Rivierenland
Waterschap Rivierenland heeft in haar advies bekeken of bepaalde activiteiten welke gepaard gaan met de woningbouwontwkkkeling, (water)vergunningplichtig zijn bij het waterschap. De werkzaamheden zullen niet plaatsvinden in de waterkering/het water en de bijbehorende beschermingszones en houden niet in dat het verhard oppervlak zal worden uitgebreid, Daarom is er voor het werk, behalve een omgevingsvergunning, geen omgevingsvergunning voor een wateractiviteit/akkoord melding van het waterschap vereist. Het waterschap adviseert postief.
Het kan nog wel zo zijn dat werkzaamheden als het onttrekken van grondwater meldingsplichtig of (water)vergunningsplichtig zijn bij het waterschap. Dit zijn werkzaamheden die later in het planproces pas geconcretiseerd worden en waar nodig ten zijner tijd een melding of vergunningaanvraag bij het waterschap voor wordt ingediend.