direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woudsend - werkhaven Vosseleane
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.2020oostBPwhavnvos-vast

Toelichting

Hoofdstuk 1 Aanleiding

1.1 Aanleiding

Van der Meulen Woudsend BV is een bedrijf dat in 1965 is gestart met baggeren en transport over het water en heeft zich ontwikkeld tot een baggerbedrijf. Het bedrijf is gespecialiseerd in het leveren en aanbrengen van stortsteen, waterbouwkundige projecten zoals baggeren van kanalen, meren en havens, de aanleg en het onderhoud van natuurlijke oevers, het grondvervoer voor kadeverbetering en nat grondverzet.

De huidige locatie aan de Vosseleane 71 in Woudsend wordt te klein voor de activiteiten die Van der Meulen heeft. Ook de combinatie met de andere bedrijven op dit bedrijventerrein leent zich niet voor verdere ontplooiing van deze activiteiten. Op dit moment kan er nog gebruik worden gemaakt van een aantal provinciale baggerdepots. Die worden op korte termijn gesloten waardoor er nu gezocht moet worden naar een alternatief.

Van der Meulen wil een deel van de activiteiten van het bedrijf verplaatsen naar een andere locatie in de nabijheid van het bedrijf. De beoogde locatie ligt aan de andere kant van de brug in het gebied tussen de oude Provincialeweg en de nieuwe Provincialeweg (rondweg) aan de zuidkant van het water. Voorliggend bestemmingsplan maakt het planvoornemen planologisch mogelijk. Hierbij is rekening gehouden met de principes van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt gevormd door gronden aan de zuidkant van de watergang De Welle nabij de Vosseleane ten oosten van de bebouwde kom van Woudsend, tussen de oude Provincialeweg en nieuwe Provincialeweg (Rondweg woudsend). Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Woudsend, sectie D, nummer 1076 en heeft een oppervlakte van circa 24.000 m2. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer van het planvoornemen van dit bestemmingsplan.

De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit bestemmingsplan. De in onderstaande figuur 1 opgenomen luchtfoto geeft een concrete indruk van het plangebied en de directe omgeving daarvan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2020oostBPwhavnvos-vast_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging van het plangebied

1.3 Huidig planologisch regime

Voor het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied Wymbritseradiel van kracht, als vastgesteld door de raad van de toenmalige gemeente Wymbritseradiel op 31 augustus 2010. In het geldende bestemmingsplan zijn de betrokken gronden van voorliggend bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch' met een dubbelbestemming 'Geluidzone - Industrielawaai' en een aanduiding "ecologische verbindingszone".

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2020oostBPwhavnvos-vast_0002.jpg"

Figuur 2. Uitsnede plankaart van het bestemmingsplan 'Buitengebied Wymbritseradiel' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is momenteel in gebruik als grasland en is deels in gebruik geweest voor de opslag van grond en bagger. Op de westzijde van het terrein is een schuur aanwezig. Uit historisch topografisch kaartmateriaal is gebleken dat het perceel altijd voor agrarische doeleinden in gebruik is geweest.

2.2 Nieuwe situatie

Op de nieuwe locatie zal een werkschepenhaven worden gerealiseerd waarbij er grondoverslag kan plaatsvinden. Voor het totale bedrijf zijn er ongeveer 25 schepen en/of duwbakken waarvan er ter plaatse van de werkhaven in de praktijk 2 tot 3 zullen liggen. Ook zal er schone grond (bagger) op de locatie worden gestort om in te drogen. Zodra die is ingedroogd zal deze grond worden verwerkt in een ander werk of worden verkocht.

De oevers worden natuurvriendelijk aangelegd. Er komt alleen een damwand als harde scheiding/bouwwerk. Er wordt een verbinding gemaakt met De Welle en in de binnenhaven komt de damwand. Deze damwand is niet zichtbaar vanaf het water.

De baggerspecie wordt op het land te drogen gelegd. Dit zal gebeuren in een soort van bakken. Deze bakken worden gemaakt door een aarden wal als scheiding te gebruiken. In de haven zelf komen duwbakken te liggen en zo nu en dan een werkschip. In principe tijdelijk omdat ze die nodig hebben in het werk. De grote werkschepen komen niet in deze haven. Die zijn in principe altijd 'aan het werk'. Verder komt er geen bebouwing op de wal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2020oostBPwhavnvos-vast_0003.jpg"

Figuur 3. Impressie van toekomstige invulling van plangebied

Op bovenstaande afbeelding zijn de plannen ingetekend in het plangebied. Dit is nog zonder de landschappelijke inpassing. Deze is in samenwerking met de gemeente en de provincie vormgegeven. Zie hiervoor paragraaf 2.4.

2.3 Nut en noodzaak

De realisatie van de werkschepenhaven en het inrichten van de aangrenzende gronden voor de berging ten behoeve van schone baggerspecie aan de Welle te Woudsend is om diverse redenen ingegeven.

Baggerberging

De voorgestelde kleinschalige opslaglocatie van baggerspecie sluit naadloos aan op de plaatselijke behoeftes. In Woudsend zijn vele (kleine) havens gevestigd die met enige regelmaat moeten worden gebaggerd. Het gaat daarbij om zeer kleine hoeveelheden, die over het algemeen schoon (vrij toepasbaar volgens Besluit bodemkwaliteit) is. Door op korte afstand in passende berging te voorzien die relatief voordelig is, worden kosten voor ondernemers en particulieren beperkt. Daarnaast kan door de voordelige baggerberging de verleiding teruggedrongen worden dat haventjes illegaal worden 'leeg gedraaid' en het slib in de gemeentelijke of provinciale vaargeul terechtkomt, waarna de kosten voor verwijdering daarvan voor rekening van de maatschappij komen. Hoewel de provincie Fryslân zelf ook baggerdepots in beheer heeft, is er geen sprake van benadeling omdat de schaal waarop gewerkt wordt door Van der Meulen Woudsend B.V. vele malen kleiner is. De provinciale depots zijn toegesneden op hoeveelheden vanaf enkele duizenden kubieke meters in plaats van enkele tientallen kubieke meters zoals door Van der Meulen Woudsend B.V. is voorzien aan de Welle.

De voorziene baggerberging wordt zoals omschreven (zeer) kleinschalig van opzet en is uitsluitend bestemd voor schoon materiaal. Daarmee zijn er verwaarloosbare risico's voor verontreiniging van bodem, grond- en oppervlaktewater. Voorzieningen voor bescherming van de bodem zijn dan ook niet noodzakelijk. De voorziene opslag krijgt een capaciteit die beneden de 10.000 m3 ligt waarvoor geen omgevingsvergunning benodigd is. De locatie valt onder het Activiteitenbesluit waarvoor een melding moet worden gedaan.

De baggerberging functioneert straks als schakel in de keten van hergebruik van grond. De bagger uit de haventjes wordt in de berging ingedroogd en wordt vervolgens weer op de markt verkocht of ingezet in de eigen projecten van Van der Meulen Woudsend B.V. Met die werkwijze wordt de druk op primaire bronnen verlaagd en wordt bespaard op transportkilometers. Naast financieel voordeel is uiteraard het milieu hiermee ook gebaat.

Het uit de te bergen baggerspecie vrijkomende water wordt naar de plas-draszone rond de haven geleid.

Om verontreiniging van het oppervlaktewater en bodem tegen te gaan, gaan wordt de bagger middels een 'grijper' ingebracht. Dit betekent dat puur bagger in de afgesloten depots wordt ingebracht. De depots zijn omringt met een grondkerende dijk welke is opbouw van klei.

Op dit depot wordt alleen schone bagger geaccepteerd. Dat wil zeggen het water wat in baggersediment zit, niet is vervuild. De natte bagger wordt door middel van verdamping en omzetten met de kraan droog gemaakt in het voorjaar en zomer.

Schuil-, materieelhaven

Het wordt in Fryslân steeds lastiger om varend en/of drijvend materieel langs de vaarwegen te stallen. Dat noodzaakt tot het vaker 'naar huis' halen van dit materieel wanneer dat niet op projecten ingezet hoeft te worden. Dat maakt de druk op de huidige eigen locatie te groot waardoor de wens is ontstaan extra stallingsruimte in te richten. De haven heeft uitsluitend tot doel materieel te stallen en als overslag te fungeren voor het inbrengen van bagger en uithalen van grond uit de aanpalende berging c.q. opslagplaats. Onderhoud aan materieel wordt uitgevoerd in de onderhoudshaven direct achter de loodsen van Van der Meulen Woudsend B.V.

Aansluiting op provinciale weg

Het in te richten perceel is over de weg bereikbaar. Via een uitrit is het terrein ontsloten op de provinciale weg N354. Het is de bedoeling om extensief gebruik te gaan maken van deze ontsluiting. Uitsluitend zogenoemd onderhoudsverkeer en heel sporadisch aan- of afvoer van een loskraan. Overige aan- en afvoer vindt plaats over water.

2.4 Landschappelijke inpassing

Door de gemeente en de provincie zijn voorwaarden gesteld aan de aard en omvang van deze activiteiten. Het moet juridisch goed geborgd worden dat het terrein ecologisch en landschappelijk aanvaardbaar wordt ingericht. In overleg en samenspraak met de gemeente, Team ruimtelijke kwaliteit van de provincie en de initiatiefnemers is een landschappelijke inpassing opgesteld. Het volledige inpassingsplan en een toelichting hierop zijn als Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan gevoegd. De uitvoering van de landschappelijk inpassing is met een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels van het bestemmingsplan. Onderstaand is de toelichting op de landschappelijke inpassing opgenomen.

De belangrijkste kwaliteiten van het gebied zijn de grote mate van openheid en het agrarische karakter. De nieuwe invulling moet deze kwaliteiten respecteren. Daarnaast vraagt het aanzicht vanaf De Welle en de Provincialeweg aandacht. Verder moet rekening worden gehouden met bestaande leidingen in de ondergrond. Het inpassingsplan is hierop gericht (zie Figuur 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2020oostBPwhavnvos-vast_0004.png"

Figuur 4. Landschappelijke inpassing

De openheid van het gebied wordt gerespecteerd door een maximale hoogte te stellen aan de opslag en de inpassing op de werkhaven. Het landhoofd van de voormalige brug over De Welle vormt de referentie voor de maximale hoogte. Deze hoogte is 1.750 mm +NAP. Vanaf de Provincialeweg N928 (hoogte circa 600 mm +NAP), kan dan nog over het depot heen gekeken worden. Ook vanuit de nabij gelegen woning (Koufurderrige 45) kan dan gewoon over het depot heen gekeken worden.

De openheid en het agrarische karakter worden gehandhaafd door de werkhaven en de gronddepots in te passen met grondwallen (zie Figuur 5 in Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan) met een maximale hoogte van 1.750 mm +NAP. De ruime afstand van de grondwallen ten opzichte van de doorgaande weg en de geringe hoogte van de taluds zorgen ervoor dat de openheid en het weidse vergezicht nauwelijks worden aangetast, maar de depots wel zoveel mogelijk aan het zicht worden onttrokken vanaf de openbare weg en het water.

Het agrarische karakter wordt verder gehandhaafd door de wallen en de aangrenzende gronden met een kruidenrijk grasmengsel in te zaaien (zie Figuur 6 en Figuur 7 in Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan), waardoor in aanzicht een landelijk, agrarische aanzicht ontstaat. Er zal sprake zijn van een geleidelijke overgang tussen het kruidenrijk grasmengsel en het riet en grassen. Het kruidenrijk grasland wordt extensief beheerd en slechts twee tot drie keren per jaar gemaaid (het maaisel wordt afgevoerd). Hierdoor ontstaat een goede balans tussen natuurwaarden en een fraai beeld.

De werkhaven wordt langs de randen ingepast met natuurlijke elementen. De rietoever langs De Welle wordt gehandhaafd en versterkt (Figuur 8 in Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan). De toegang tot de werkhaven wordt zo smal mogelijk vormgegeven. Door deze ingrepen behoud De Welle een natuurlijke karakter. De bestaande sloten op het terrein worden voorzien van een plasdrasoever (Figuur 9 in Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan) om daarmee de natuurwaarden van het gebied te versterken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • 1. vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • 2. verbeteren van de bereikbaarheid;
  • 3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 14 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. De rijksbelangen die van toepassing zijn, zijn beschreven in paragraaf 3.1.3.

3.1.2 De Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is de Ladder als motiveringseis in artikel 3.16, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De Ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden om zo de ruimte in stedelijke gebieden optimaal te benutten. Per 1 juli 2017 is de Ladder aangepast. De Ladder moet worden doorlopen als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die in het plan mogelijk wordt gemaakt. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling.

Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan gekeken worden naar de jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als een stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Het gaat om een bestaand bedrijf dat al op het bedrijventerrein is gevestigd. Een uitbreiding van de bedrijvigheid is dus passend in dit gebied (zie ook paragraaf 3.2.3). De beoogde activiteiten zijn onderdeel van het bestaande bedrijf en moeten voor een efficiënte bedrijfsvoering zorgen. De initiatiefnemer heeft een concreet bouwplan uitgewerkt als basis voor de procedure. Dit geeft aan dat er sprake is van een concrete behoefte aan uitbreiding van de bedrijfsgronden en bedrijfsactiviteiten.

Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied en waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien, dient volgens de jurisprudentie van de Afdeling te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, of het gebied op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur (uitspraken van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1340 (Veghel) en van 20 mei 2015, nr. ECLI:NL:RVS:2015:1581 (Papendrecht)).

In paragraaf 3.2.3 is gemotiveerd waarom de activiteiten passend zijn in dit deel van het buitengebied en waarom de activiteiten niet plaats kunnen vinden op het bestaande bedrijventerrein. Het plan voorziet ten opzichte van het bestemmingsplan niet in uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden, en derhalve niet in nieuw ruimtebeslag, maar uitsluitend in wijziging van de gebruiksmogelijkheden. Omdat het planologisch ruimtebeslag van de bebouwde omgeving met het planvoornemen niet toeneemt, kan er op grond van jurisprudentie van uit worden gegaan dat dit bestemmingsplan geen substantiële functiewijziging inhoudt die zich kwalificeert als een stedelijke ontwikkeling. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan is daarom niet ladderplichtig.

Conclusie

Het planvoornemen betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Motivering van het planvoornemen aan de hand van de Ladder voor duurzame verstedelijking is daardoor niet aan de orde.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en inpassingsplannen. In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • 1. rijksvaarwegen;
  • 2. mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. kustfundament;
  • 4. grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 8. elektriciteitsvoorziening;
  • 9. buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. ecologische hoofdstructuur;
  • 11. primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 14. Ruimtereservering parallel Kaagbaan.

Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het projectgebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan het in acht nemen van nationaal belang 13, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. In paragraaf 3.1.2 is ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking, die dient als instrument voor dit nationale belang.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân

Op 21 oktober 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In wat voor Fryslân wilt u in 2025-2030 wonen, werken, recreëren, kortom: leven? Deze vraag staat centraal bij het maken van de nieuwe Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. In het plan komt al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te staan. Het gaat om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, de provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu.

Om de ambities waar te kunnen maken moet de basis op orde zijn waarbij het gaat om de bestaande kwaliteiten te behouden en te versterken. Voor deze ambities zijn vier grote opgaven uitgewerkt waarbij opgave 1 'Leefbaar, vitaal en bereikbaar' van toepassing is op het planvoornemen.

Een vitale en veerkrachtige fysieke leefomgeving bestaat onder andere uit diverse onderdelen waaronder vitale en leefbare dorpen met florerende bedrijvigheid, levensvatbare clusters van voorzieningen waaronder zorg, onderwijs en detailhandel.

Het doel van basis op orde is een vitaal en samenhangend netwerk van steden en dorpen met een variatie aan woningen, bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen, werkgelegenheid en voorzieningen. Het vormt een fundament voor brede welvaart in Fryslân, nu en op lange termijn.

Fryslân kent een samenhangend netwerk van steden, grote en kleinere dorpen. Deze steden en dorpen vullen elkaar aan op het gebied van wonen, werken en voorzieningen, ieder vanuit de eigen kwaliteiten. Inzet is onderdelen van dit netwerk nog sterker met elkaar te verbinden tot een compleet palet aan woon-, en werkmilieus en voorzieningen. Dit netwerk vormt onder andere de basis voor een gezonde, innovatieve economie en eersteklas locaties voor bestaande bedrijven en voor nieuwe bedrijven die de ambitie voor een vitaal Fryslân ondersteunen. Een vitale en veerkrachtige fysieke leefomgeving bestaat uit vitale en leefbare dorpen met florerende bedrijvigheid, levensvatbare clusters van voorzieningen waaronder zorg, onderwijs en detailhandel. In paragraaf 2.3 is de nut en noodzaak van deze ontwikkeling en de keuze voor de locatie gemotiveerd.

De karakteristieke omgevingskwaliteiten van landschap en cultuurhistorie die Fryslân herkenbaar maken en waardevol zijn, staan beschreven in de nota Grutsk op ‘e Romte. Deze omgevingskwaliteiten moeten herkenbaar blijven en gebruikt worden bij nieuwe plannen. Uit de omgevingsvisie blijkt dat ruimtelijke ontwikkelingen zorgvuldig moeten worden ingepast in de omgeving op basis van belangen en kernkwaliteiten in Grutsk; dit gebeurt o.a. via een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf in bestemmingsplannen. Ontwerpen en inrichten mét ruimtelijke kwaliteit. In paragraaf 2.4 is ingegaan op de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling. Deze landschappelijke inpassing is in samenwerking met de gemeente en provincie tot stan gekomen. Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Fryslân.

3.2.2 Grutsk op 'e Romte

Provinciale Staten hebben het document Grutsk op 'e Romte als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht de provincie Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.

3.2.3 Verordening Romte Fryslân 2014

In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied. De locatie is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied maar sluit hier wel op aan. Vanuit de verordening is artikel 4.1.1 lid 2 van toepassing waar het gaat om de programmering van bedrijventerreinen.

4.1 Programmering bedrijventerreinen en kantorenterreinen

4.1.1

  • 1. Een ruimtelijk plan kan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein bevatten, indien dit wat betreft oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein bevatten voor een of enkele bedrijven, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • a. er is sprake van een directe, concrete behoefte van bedrijven die naar aard en schaal passen bij aard en schaal van de overige kern, de bedrijfsconcentratiekern, het regionaal of het stedelijk centrum;
    • b. aangetoond is dat de behoefte waarin wordt voorzien niet inpasbaar is op een bestaand bedrijfsterrein of een in ontwikkeling zijnd bedrijfsterrein in de regio;
    • c. het totale ruimtebeslag van deze bedrijven staat in een redelijke verhouding tot de schaal van de kern;
    • d. gewaarborgd is dat de bedrijven goed worden ingepast wat betreft milieu, ontsluiting en landschap.
  • 3. In afwijking van het eerste lid kan in een ruimtelijk plan voor een Waddeneiland een bedrijfsterrein worden opgenomen, indien het bedrijfsterrein wat betreft oppervlakte en invulling in overeenstemming is met een structuurvisie waarover met Gedeputeerde Staten schriftelijk overeenstemming is bereikt.

Motivering:

Deze activiteiten zijn passend in dit deel van het buitengebied

De beoogde locatie is gelegen in een gebied tussen de nieuwe rondweg van Woudsend en de oude weg. Het is daardoor niet echt onderdeel van het buitengebied, maar andersom is het ook geen deel van het bedrijventerrein. Het is niet wenselijk in dit gebied bebouwing te realiseren. Echter het is wel voor te stellen andere activiteiten toe te staan die een logische relatie hebben met het buitengebied. Het bedrijf van Van der Meulen is een baggerbedrijf. Hiervoor hebben ze een aantal schepen tot hun beschikking. Deze schepen liggen meestal op locatie bij het werk wat ze op dat moment uitvoeren. Dat is vaak in het buitengebied. Boten zijn een onderdeel van een waterrijk buitengebied zoals de gemeente Súdwest-Fryslân dat kent. Water voor de haven is in het verlengde daarvan ook geen vreemd onderdeel van het landschap.

De schepen liggen hier niet altijd. De werkhaven is niet bedoeld als 'parkeerplaats' voor deze schepen. De schepen zijn in principe altijd 'aan het werk' en dus op locatie. Eventuele werkzaamheden aan de schepen als kleine reparaties e.d. zullen plaatsvinden op het bedrijventerrein waar het bedrijf reeds is gevestigd. Het bedrijf zal gevestigd blijven op de huidige locatie. Alleen een onderdeel van het bedrijf zal zich verder ontplooien op deze locatie in het buitengebied.

De schone grond (bagger) wat uit het werk wordt gehaald moet op een locatie worden gestort om in te drogen. Nu worden daar een aantal baggerdepots van de provincie voor gebruikt maar die worden op korte termijn gesloten. De overige baggerdepots zijn op dusdanige afstand dat het financieel niet haalbaar is om daar gebruik van te maken. Op deze nieuwe locatie kan men een natuurlijk depot inrichten. Er komt alleen het hoognodige aan bouwwerken zoals een damwand en een constructie voor het indrogen en overstorten van de grond. Daar waar het kan zullen aarden wallen worden gebruikt. De wallen zullen een maximale hoogte hebben zodat je er vanaf de weg uit een personenauto overheen kunt kijken.

De grond wordt door een kraan overgeladen van het schip of duwbak naar de wal. Er wordt gebruik gemaakt van een mobiele kraan van het bedrijf of van de kraan die op het schip aanwezig is. Het zand wordt op de wal gestort.

In het geldende bestemmingsplan is het deel van de gronden direct langs het water aangeduid met 'ecologische verbindingszone'. Het gaat hier om een natte ecologische verbindingszone. Het beleid in deze zone is gericht op het volgende: de natte verbindingszones in de gemeente moeten worden ingericht voor de gidssoorten otter en noordse woelmuis. Dit betekent onder andere dat er moeras en plas-dras oeverzones met ruigte en riet moeten komen, dat de waterkwaliteit goed moet zijn, dat de zone aaneengesloten moet zijn en knelpunten en barrières moeten worden opgeheven. Langs de hele zone moet minimaal 2,5 hectare natuur per kilometer zijn, met een gemiddelde minimale breedte van 20 à 30 meter. Voor het in stand houden van de (beschermde) soorten is het van belang deze zones te realiseren. Door het gebied zo natuurlijk mogelijk in te richten met water wordt tegemoet gekomen aan deze doelen. In de landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.4) is rekening gehouden met deze uitgangspunten.

Activiteiten niet passend op een bedrijventerrein

De activiteiten die nu worden aangevraagd zijn bedrijfsmatig. In die hoedanigheid zouden ze moeten plaatsvinden op een bedrijventerrein. Bij de realisatie van het bedrijventerrein “De Welle ” in Woudsend heeft Van der Meulen in overleg met de gemeente gekozen voor een kavel zover mogelijk aan de rand van het bedrijventerrein. Dit heeft te maken met de aard van de activiteiten. Bij grondoverslag zal er altijd een vorm van stuiven zijn, al is dat minimaal. Maar in combinatie met bedrijven als jachtschilders of een jachthaven voor (luxe) boten is dit niet optimaal. Op dit moment is het acceptabel maar nu er een aantal depots van de provincie dicht gaan, zullen er meer zandactiviteiten gaan plaatsvinden op de huidige locatie. Dat zal ook vaker gebeuren omdat er te weinig ruimte is op het huidige perceel. Het zand kan daardoor niet blijven liggen en zal veelvuldig moeten worden verplaatst.

Huidige locatie is te klein

De huidige locatie van het bedrijf is te klein voor de opslag van grond. Daardoor kan het bedrijf niet al de opdrachten aannemen en uitvoeren. Er is veel vraag naar baggerwerkzaamheden in waterrijke gebieden. Mocht er niet worden gebaggerd dan worden de vaarwegen en havens ondiep.

Economisch belang van aanvrager

Gebruik maken van de provinciale depots die wel openblijven is financieel onaantrekkelijk omdat die op grotere afstand van Woudsend liggen. Binnen een redelijke afstand van Woudsend zijn geen alternatieven op bedrijventerreinen.

Op 25 april 2018 heeft de provincie Fryslân een principe uitspraak gedaan. In de brief (Bijlage 1) geeft de provincie aan in te kunnen stemmen met de aangeleverde onderbouwing voor de beoogde locatie en de provincie stelt een ontheffing van de verordening in het vooruitzicht. Voor de provincie is doorslaggevend dat de landschappelijke inpassing van de haven op deze locatie het meest tot zijn recht komt. Bij de nadere uitwerking van de landschappelijke inpassing moet het Team ruimtelijke kwaliteit van de provincie worden betrokken. In paragraaf 2.4 is ingegaan op de landschappelijke inpassing en het gevolgde proces.

De benodigde ontheffing van de verordening Romte met kenmerk 01827295 is op 12 januari 2021 door de provincie Fryslân afgegeven. De ontheffing is als Bijlage 8 bijgevoegd.

3.2.4 Vaarwegenverordening Fryslân (2014)

Gemeenten dienen ontwikkelingen die belemmerend zijn voor het functioneren en de verdere ontwikkeling van het vaarwegennet, te voorkomen. Bij de totstandkoming van bestemmingsplannen moet dan ook met de door de provincie gestelde eisen in de Vaarwegenverordening Fryslân 2014 rekening worden gehouden. Voor alle vaarwegen voor de beroeps- en recreatievaart zijn beheerzones vastgelegd waarbinnen in beginsel een verbod voor bouwwerken, houtopstanden en werkzaamheden geldt die het functioneren van de vaarweg zouden kunnen beïnvloeden. De aan het plangebied grenzende watergang De Welle betreft een provinciale vaarweg van lijst A. Voor activiteiten binnen de geldende beheers- en bebouwingsvrije zone langs De Welle dient dan ook ontheffing op grond van de vaarwegenverordening te worden verkregen.

De werkschepenhaven wordt gesitueerd op het gedeelte A093-1: betonde geul De Kûfurd en De Welle (ged.), vanaf PM-kanaal tot brug N354, categorie Dm, met diepgang van 1,30 m t.o.v. streefpeil en een vrijwaringszone van 5 m.

De aanleg van de haven zal mede getoetst worden op basis van de Richtlijn Vaarwegen 2011 + supplement 2013. Als nautisch beheerder gaat de voorkeur van de provincie Fryslân uit naar een overslagvoorziening in de haven zelf. Afmeren buiten de haven, dus langs de kaden, heeft niet de voorkeur. Hierop kan ook door de gemeente in het kader van ligplaatsenbeleid worden gestuurd. Het planvoornemen ziet op een overslagvoorziening in de haven en voldoet daarmee aan de uitgangspunten van de provincie Fryslân. De provincie Fryslân zal een vergunning moeten verlenen in het kader van de vaarwegenverordening.

3.2.5 Ontgrondingenverordening Friesland (1997)

Er is sprake van een ontgronding als het maaiveld wordt verlaagd. De bodem wordt dan door afgraving ontdaan van een grondlaag. Bij ontgronden dient te worden beschikt over een ontgrondingsvergunning, tenzij er een vrijstellingscategorie van toepassing is. In de Ontgrondingenverordening Friesland (in werking getreden op 01-01-1997) is in 'Artikel 2: Uitzonderingen' lid 1 sub f aangegeven dat de Ontgrondingenwet niet van toepassing is op:

Ontgrondingen die noodzakelijk zijn voor de verwerkelijking van een in een niet langer dan 10 jaar geleden onherroepelijk geworden bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming, mits:

  • 1. in de bij het bestemmingsplan behorende regels uitdrukkelijk is aangegeven dat de verwerkelijking van het plan een ontgronding inhoudt of insluit;
  • 2. de diepte van de ontgronding niet meer bedraagt dan 2,00 m beneden het oppervlaktewaterpeil;
  • 3. bij de ontgronding niet meer dan 10.000 m3 bodemmateriaal naar elders wordt afgevoerd of in depot gezet.

Met de in het planvoornemen voorgenomen ontgronding ten behoeve van de realisatie van de nieuwe werkschepenhaven kan worden voldaan aan de voorwaarden die gelden voor vrijstelling op basis van artikel 2 van de Ontgrondingenverordening Friesland. In de regels van dit bestemmingsplan is nadrukkelijk aangegeven dat het planvoornemen een ontgronding inhoudt. De diepte van de ontgronding bedraagt verder niet meer dan 2,00 m. Daarnaast komt met de te ontgraven gronden minder dan 10.000 m³ aan bodemmateriaal vrij. Het bodemmateriaal wordt niet naar elders afgevoerd of in depot gezet, maar nabij het plangebied hergebruikt. Voor het graven van de nieuwe bedrijfshaven is met het planvoornemen, wanneer voldaan wordt aan de in bovenstaande genoemde voorwaarden, geen ontgrondingenvergunning van de provincie Fryslân benodigd.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ontwikkelvisie gemeente Súdwest-Fryslân (2012)

De gemeentelijke Ontwikkelvisie is op 22-03-2012 vastgesteld. In deze visie staan de gemeentelijke ambities betreffende sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen beschreven. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en ruimtelijke plannen. De visie maakt duidelijk hoe de gemeente zich naar de toekomst toe wil positioneren, wat de belangrijkste speerpunten zijn en op welke aandachtsgebieden wordt ingezet. De ontwikkelvisie beslaat een periode van tien jaar.

In de gemeente worden één stedelijk en vijf landelijke clusters (Heeg en Woudsend vormen gezamenlijk een cluster) onderscheiden. De ontwikkelvisie rust op zes pijlers waar een visie op is geformuleerd en waar een koers per landelijk of stedelijke cluster voor is uitgezet. Deze pijlers betreffen:

  • 4. Verscheidenheid in kernen.
  • 5. Weidsheid van het landschap.
  • 6. Economische verscheidenheid.
  • 7. Grote sociale verbondenheid.
  • 8. Grote rijkdom aan cultuur en erfgoed.
  • 9. Sterke aantrekkingskracht voor toeristen.

Voor dit project is de pijler 'economische verscheidenheid' van belang. Zoals hiervoor al uitgebreid is toegelicht voorziet het plan in een uitbreiding van een bestaand bedrijf. Op het huidige bedrijventerrein kan het bedrijf niet uitbreiden en zit het bedrijf aan de maximale mogelijkheden. Om het bedrijf te behouden voor de gemeente is het van belang om deze uitbreiding aansluitend aan het huidige bedrijventerrein te realiseren.

3.3.2 Erfgoedvisie en Erfgoednota

Met het vaststellen van de 'Erfgoedvisie Silhouet' (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen.

Op basis van deze visie is de Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016 opgesteld, getiteld 'De basis op orde'. Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde is. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig uitvoert. Voor een gemeente is het een wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.

In het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Niet alle op deze kaart aangegeven waarden kaart kunnen echter behouden blijven, hier komt een gemeentelijke afweging aan te pas.

In de Erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met het erfgoed. Zo zijn er kaders aangegeven voor de uitvoering van werken, maar ook voor de opzet van de bestemmingsplanregeling. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden. Een nadere toelichting hierop staat in paragraaf 4.3.

3.3.3 Parkeernormennota Súdwest-Fryslân 2018

De gemeente Súdwest-Fryslân heeft haar eigen parkeernormennota getiteld ‘Parkeernormennota Súdwest-Fryslân 2018’. De parkeernormennota is onder andere gebaseerd op CROW publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ en ervaringscijfers (onderzoek naar parkeren in de gemeente). Uitgangspunt vanuit de nota is dat het parkeren op eigen terrein wordt opgevangen. De parkeerplaatsen moeten voldoen aan de gestelde richtlijnen van het CROW hiervoor. Alle parkeerplaatsen tellen als één mee, uitgezonderd garages bij woningen deze tellen voor een 0,5 parkeerplaats mee. Mocht het niet mogelijk zijn om al het parkeren op eigen terrein op te lossen, dan kan er in redelijkheid gekeken worden of er parkeerplaatsen in het openbaar gebied toegevoegd kunnen worden. Gevolg is wel dat deze op kosten van de aanvrager aangelegd moeten worden en dat deze parkeerplaatsen openbaar toegankelijk zijn. Het plan moet voldoen aan de in de parkeernormennota gestelde voorwaarden. Het parkeeraspect wordt in paragraaf 4.8 nader toegelicht.

3.3.4 Visie ruimtelijke kwaliteit

De in het kader van het Nationaal Landschap Zuidwest-Fryslân opgestelde ‘Landschapsontwikkelingsvisie’ (2009) was de basis voor de “Visie Ruimtelijke Kwaliteit Gemeente Súdwest-Fryslân” die op 23 juni 2013 is vastgesteld. De visie hanteert als uitgangspunt dat het landschap het product is van de ontwikkelingen in de landbouw, de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen; en dat dit ook in de toekomst zo zal zijn. Die veranderingen kunnen in beginsel bijdragen aan de landschappelijke kwaliteit, mits ze goed op elkaar worden afgestemd. Met het gekozen abstractieniveau vormt de visie een basis voor andere sectorale beleidsvisies en andere ruimtelijke plannen, zoals gebiedsvisies, bestemmingsplannen, maar ook bijvoorbeeld de welstandsnota of beheer- en onderhoudsplannen. De visie dient als één van de toetsingskaders bij concrete initiatieven. Hoofduitgangspunt is dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen leidend zijn. Daarnaast worden ontwikkelingen gestuurd met specifieke aandacht voor de volgende uitgangspunten:

  • Versterken van de grootse openheid van het klei- en veengebied en de meren.
  • Aandacht voor detail binnen het grootschalig landschap.
  • Versterken van het contrast tussen binnendijks en buitendijks gebied.
  • Behoud van authenticiteit en eenvoud.
  • Ruimte voor dynamiek, experiment en contrast.

Het planvoornemen is niet in strijd met de Visie Ruimtelijke Kwaliteit (zie ook paragraaf 2.4).

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

Op grond van de Wm zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder door bedrijven en instellingen op hindergevoelige functies zo veel mogelijk voorkomen. Er dient te worden aangetoond dat een planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.

Toetsing

De opslag van grond en opslag / indrogen van baggerspecie zijn activiteiten die niet specifiek zijn benoemd in de staat van bedrijfsactiviteiten van het bestemmingsplan. Uit jurisprudentie (uitspraak 21 december 2011 van de AbRvS, ECLI:NL: RVS:2011:BU8902) blijkt dat voor een baggerdepot aansluiting kan worden gezocht bij categorie gemeentewerven (afvalinzameldepots). Gemeentewerven (afval-inzameldepots) zijn in de VNG bedrijvenlijst aangemerkt als een bedrijf in milieucategorie 3.1. Uit onderzoek blijkt dat een werkschepenhaven en een op- en overslagbedrijf ook kunnen worden getypeerd als een milieucategorie 3.1 bedrijf. Daarmee is de beoogde bedrijfsfunctie passend binnen de gebruiksbepalingen van de bedrijfsbestemming.

Het plangebied ligt in het buitengebied, grenzend aan het bedrijventerrein Woudsend en nabij de provinciale wegen N354 en N928. Ook ligt de locatie aan het kanaal De Welle. In de directe omgeving zijn diverse functies gesitueerd zoals wonen, agrarische bedrijven en niet agrarische bedrijven zodat er geen sprake is van louter woongebied, maar van een gemengd gebied. In gemengde gebieden worden kleinere milieuafstanden aanvaardbaar geacht dan in een rustige woonwijk met uitsluitend woningen. Wanneer hiermee rekening wordt gehouden, mag de grootste afstand uit de naastgelegen milieucategorie worden gehanteerd. Dat is hier categorie 2. Voor deze categorie geldt als grootste afstand 30 meter.

Het plangebied ligt in de nabijheid van enkele woningen, waarvan de dichtstbij gelegen woning de woning aan de Nummer 47, 8529 MK Koufurderrige betreft. De afstand van het baggerdepot (op basis van de verplicht gestelde landschappelijke inpassing) tot aan de gevel van de woning bedraagt circa 150 meter. Deze afstand is aanzienlijk meer dan de normafstand van 30 meter.

Conclusie
Met betrekking tot het aspect milieuzonering kan het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.2 Bodemkwaliteit

Het uitgangspunt is dat de kwaliteit van de bodem in het plangebied zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie voor het verblijf van mensen. In het algemeen geldt dat de bestemming overeen moet komen met de functie.

Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân op grond van het Besluit bodemkwaliteit de Nota bodembeheer vastgesteld. De Nota bodembeheer beschrijft het beleid voor hergebruik of toepassen van grond als bodem. Op 7 april 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders een geactualiseerde bodemkwaliteitskaart vastgesteld en een nieuwe bodemkwaliteitskaart PFAS. De bodemkwaliteitskaart is een kaart waarop de kwaliteit van de bodem is aangegeven per deelgebied. De Nota bodembeheer 2012 is nog steeds geldend.

In de Nota bodembeheer is een vrijstellingenbeleid opgenomen voor het uitvoeren van bodemonderzoek bij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Op basis hiervan kan de gemeente onder voorwaarden vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van bodemonderzoek.

In de volgende gevallen kan er géén vrijstelling worden verleend:

  • locaties met een bekende verontreiniging, of locaties gelegen nabij (binnen een straal van 25 meter) een puntbron van bodemverontreiniging;
  • verdachte locaties of locaties binnen een straal van 25 meter van verdachte locaties, waarvan een vermoeden bestaat van bodemverontreiniging, tenzij door een historisch onderzoek (uitgevoerd volgens NEN 5725) wordt aangetoond dat de locatie onverdacht is;
  • de bodemkwaliteit van het plangebied geeft aanleiding om een risico te verwachten bij het geplande gebruik;
  • locaties met de bodemkwaliteitsklasse Industrie.

De bodemfunctie van het plangebied is [Landbouw en Natuur].

Toetsing
Het zogeheten Bodemloket van Rijkswaterstaat biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd en over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Ook voor onverdachte terreinen geldt overigens dat bodemverontreiniging kan worden aangetroffen, omdat altijd activititeiten kunnen hebben plaatsgevonden die tot verontreiniging van de bodem hebben geleid en die thans niet bekend zijn.

Voor dit bestemmingsplan is het Bodemloket geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in het plangebied niet eerder een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is ingesteld. Wel is bodemonderzoek naar de naastgelegen gronden verricht.

Met het planvoornemen wordt ter plaatse geen gevoelige functie gerealiseerd waarbij een goede milieuhygiënische kwaliteit van de bodem gewaarborgd dient te zijn. Planologisch bestaan er dan ook geen bodemkundige bezwaren tegen het planvoornemen. Wel dient in de nadere uitwerkingsfase van de plannen rekening gehouden te worden met een verkennend bodemonderzoek en het werken in en het mogelijkerwijs afvoeren van verontreinigde grond. De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt echter op voorhand niet door onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit van de bodem belemmerd, aangezien het gebruik van de gronden binnen het plangebied in overeenstemming zal zijn met het gebruik van de gronden in de bestaande situatie.

Verkennend bodemonderzoek

Ten behoeve van het planvoornemen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage geldt hiervan als Bijlage 2 bij deze toelichting. Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat op basis van de onderzoeksresultaten de onderzochte locatie niet geheel vrij is van verontreinigingen. De lichte overschrijdingen zijn geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Indicatief is vastgesteld dat zowel de boven- als de ondergrond voldoet aan klasse altijd toepasbaar. De locatie is geschikt voor de bodemfunctie klasse landbouw en natuur, wonen, en industrie.

Conclusie
Vanuit het oogpunt van de milieu hygiënische bodemkwaliteit bestaan er momenteel met de beschikbare gegevens geen belemmeringen om het planvoornemen uit te voeren. Indien er in de toekomst tijdens graafwerkzaamheden grond vrijkomt geldt, dat deze zonder voorwaarden op het terrein zelf kan worden hergebruikt. Indien de grond afgevoerd moet worden, zal rekening gehouden moeten worden met de richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit en tijdelijke handelingskader PFAS. Rekening dient te worden gehouden dat bij de vergunningsaanvraag (of melding activiteitenbesluit) mogelijk nog een nul-situatie onderzoek kan worden gevraagd gezien de toekomstige bestemming baggerdepot.

4.3 Cultuurhistorie inclusief archeologie

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht geworden. De Monumentenwet 1988 is met ingang van 1 juli 2016 dan ook vervallen. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 zijn deels overgegaan naar de Erfgoedwet en – zodra die wet in werking treedt – deels naar de Omgevingswet. De bepalingen en vergunningen uit de Monumentenwet 1988 die overgaan naar de Omgevingswet blijven van toepassing tot de datum dat de Omgevingswet in werking treedt. Deze artikelen gelden tot dat moment als overgangsrecht op grond van de Erfgoedwet en tenzij expliciet vermeld, veranderen deze niet van inhoud. Tot die tijd blijft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het wettelijke kader voor de omgang met gebouwde en aangelegde rijksmonumenten en de Monumentenwet 1988 voor de omgang met de archeologische rijksmonumenten.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Volgens de gemeentelijke erfgoedvisie en –nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.

4.3.1 Archeologie

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de bekende en de te verwachten archeologische waarden. Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie volgende figuren). Uit de gemeentelijke uitsnede van de FAMKE blijkt dat in het plangebied diverse terreinen met bekende archeologische waarden aanwezig zijn, de zogenaamde 'streven naar behoud' en 'waarderend onderzoek' terreinen (paars en rood op volgende figuren). Dit betreft voor de periode steentijd-bronstijd vooral vuursteenvindplaatsen en voor de periode ijzertijd-middeleeuwen vooral terpen. Voor de rest van het plangebied is sprake van zogenaamde verwachtingszones, waarbij voor een deel van het plangebied geen archeologische verwachting (meer) geldt. Vooral voor de periode steentijd-bronstijd geldt er voor een groot gedeelte van het plangebied geen archeologische verwachting (meer).

De archeologische waardevolle terreinen en de verwachtingszones zijn beschermd via een dubbelbestemming archeologie, afhankelijk van de toegekende waarde. Zoals gezegd wordt gebruikt gemaakt van twee soorten archeologische waarden. Het betreft de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologie 1” en “Waarde - Archeologie 2”. Waarde - Archeologie 1 wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies 'streven naar behoud' en 'waarderend onderzoek' hebben meegekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. Waarde - Archeologie 2 wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies 'karterend onderzoek' en 'quickscan' hebben gekregen en zijn dan ook gebieden met een archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2020oostBPwhavnvos-vast_0005.jpg"

Figuur 5. Uitsnede van de FAMKE steentijd-bronstijd

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2020oostBPwhavnvos-vast_0006.jpg"

Figuur 6. Uitsnede van de FAMKE ijzertijd-middeleeuwen

In gebieden met een archeologische waarde (Waarde - Archeologie 1) zijn in principe ingrepen vanaf 50 m2 en dieper dan 40 cm vergunningsplichtig en een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden voorafgaand aan de vergunningverlening. Dit om de archeologische behoudenswaardigheid in voldoende mate te kunnen bepalen. Het vaststellen van de archeologische waarde wordt gedaan aan de hand van één of meerdere archeologisch vooronderzoeken. In eerste instantie moet een bureau- en booronderzoek worden uitgevoerd. Eventueel volgt hierop nog een proefsleuvenonderzoek. Na iedere onderzoeksfase wordt de rapportage van het betreffende onderzoek ter beoordeling aan de gemeente voorgelegd. Het vooronderzoek wordt afgesloten als uit de beoordeling van de rapportage blijkt dat de waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld. Vervolgens wordt namelijk besloten of voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden (opgraven, begeleiden en/of planaanpassing) of dat het plangebied archeologisch wordt vrijgegeven ten behoeve van de werkzaamheden.

Voor de gebieden in een archeologische verwachtingszone (Waarde - Archeologie 2) zijn de vrijstellingsgrenzen ruimer en speelt mogelijk archeologisch onderzoek bij ingrepen vanaf 500 m2. Wanneer sprake is van bodemverstorende ingrepen dieper dan 40 cm, afhankelijk van de omvang van de ingreep, dan is archeologisch onderzoek nodig:

  • Voor zover het plangebied op de hiernavolgende figuren is aangegeven als 'karterend onderzoek 1' dan moet een karterend onderzoek worden uitgevoerd indien er ingrepen zijn voorzien van een oppervlak van meer dan 500 m².
  • Voor zover het plangebied op de hiernavolgende figuren is aangegeven als 'karterend onderzoek 2' dan moet een karterend onderzoek worden uitgevoerd indien er ingrepen zijn voorzien van een oppervlak van meer dan 2.500 m²;
  • Voor zover het plangebied op de hiernavolgende figuren is aangegeven als 'karterend onderzoek 3' dan moet een karterend onderzoek worden uitgevoerd indien er ingrepen zijn voorzien van een oppervlak van meer dan 5.000 m².

Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten Steentijd-Bronstijd en IJzertijd-Middeleeuwen. Gelet op deze onderzoeksperioden geldt voor het plangebied het advies 'karterend onderzoek 3 (Steentijd)' respectievelijk 'karterend onderzoek 3 (Middeleeuwen)'.

Om nader inzicht te krijgen in de archeologische waarde van onder meer het plangebied van het nu voorliggende bestemmingsplan is medio 2017 een archeologisch onderzoek door De Steekproef uitgevoerd die als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan is opgenomen. De resultaten van het onderzoek geen geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn archeologische resten gevonden waarmee tijdens de verdere planvorming rekening zou moeten worden gehouden.

4.3.2 Cultuurhistorie

Uit de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) blijkt dat in het plangebied geen cultuurhistorische elementen en objecten van belang aanwezig zijn. Het plangebied grenst wel aan een op kaarten van de vroegere Provinciale Planologische Dienst (PPD) aangegeven verharde weg ter plaatse van de Vosseleane en de vroegere Strjitwei (N354). Met het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan vinden hier geen ingrepen aan plaats. Dit bestemmingsplan leidt dan ook niet tot verstoring van cultuurhistorische waarden. Het cultuurhistorisch aspect hoeft derhalve niet nader onderzocht te worden.

4.3.3 Conclusie

Wat betreft het aspect archeologie kan het planvoornemen uitvoerbaar geacht worden. Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan is geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden. Het planvoornemen is uitvoerbaar op dit punt.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van toevalvondsten van kracht (artikel 5.10, lid 1 Erfgoedwet). Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente.

4.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet er rekening worden gehouden met beschermingswaardige natuurwaarden. Hiertoe is er regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming opgenomen in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. De wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden met de Europese Vogel- en habitatrichtlijn. Er zijn een tweetal type natuurgebieden die door de Wet natuurbescherming worden beschermd. Dit zijn de Wetlands en de Natura 2000-gebieden. Verder vormt de Wet natuurbescherming de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin het Natuurnetwerk Nederland in is verwerkt. Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Voorheen stond het Natuurnetwerk Nederland bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en is uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007.

Soortenbescherming

De bescherming van soorten is geregeld hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. De wet is gericht op de bescherming, instandhouding en het behoud van plant- en diersoorten in het wild en hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt is dat schadelijke activiteiten in beginsel niet zijn toegestaan, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Dat is het zogenaamde “Nee, tenzij-principe” en is in de wet opgenomen als een algemeen verbod op schadelijke effecten voor plant- en diersoorten, de zorgplicht. De zorgplicht geldt voor iedere beschermde soort die is opgenomen in de Vogel- en Habitatrichtlijn of opgenomen in de lijst van Nationale Soorten (onderdeel A en B, bijlage Wet natuurbescherming). Om een ontheffing te krijgen van de zorgplicht, moet er worden aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort. De voorwaarden voor het verkrijgen van een ontheffing zijn daarnaast afhankelijk van het beschermingsregime van de soort.

In de Wet natuurbescherming is er een driedeling gemaakt in het beschermingsregime voor soorten. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:

    • a. Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (artikel 3.1 Wet natuurbescherming). Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels, zoals opgenomen in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.
    • b. Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (artikel 3.5 Wet natuurbescherming). Het gaat om de soorten genoemd in Bijlage IV, onderdeel a van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage I van het Verdrag van Bonn. In de bijlagen van de verdragen van Bern en Bonn worden ook vogelsoorten genoemd.
    • c. Beschermingsregime Andere Soorten (artikel 3.10 Wet natuurbescherming). Alle soorten genoemd in onderdelen A en B van de bijlage van de Wet natuurbescherming.

De soorten genoemd onder punt 3 vallen onder een lager beschermingsregime dan een soorten genoemd onder punt 1 en 2. In principe geldt voor alle beschermde soorten een ontheffingsplicht, ook voor de algemenere Andere Soorten. De Wet natuurbescherming biedt provincies de mogelijkheid om een vrijstellingsbesluit op te stellen. In dit besluit staat onder andere voor welke soorten een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.

Voor vogels geldt een aanvullend beschermingsregime, waarbij er extra regels kunnen worden gesteld voor bijvoorbeeld jaarrond beschermde nesten. Naar verwachting blijft de bescherming van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten gelijk onder de Wet natuurbescherming. Voor het verstoren van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten geldt dat er meestal geen ontheffing wordt verleend.

4.4.1 Gebiedsbescherming

Ten behoeve van het planvoornemen is een ecologische inventarisatie uitgevoerd, bestaande uit een literatuuronderzoek en een veldbezoek waarbij zowel op de soortenbescherming als op de gebiedsbescherming is ingegaan. De onderzoeksrapportage hiervan is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

Het dichtstbijzijnde beschermd natuurgebied in het kader van de Wnb betreft Natura 2000-gebied Oude Gaasterbrekken, Fluessen en omgeving op ruim 1 km ten westen van het plangebied. Het gebied is aangewezen vanwege de aanwezigheid van de habitattypen Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden en de Ruigten en zomen en de habitatsoorten meervleermuis en noordse woelmuis. Daarnaast is het aangewezen voor de vogelsoorten brandgans, kemphaan, kleine rietgans, kolgans, kuifeend, nonnetje, porseleinhoen, smient en wulp.

Het betreffende Natura 2000-gebied is tevens aangewezen als NNN evenals het meer De Kûfurd op een afstand van 1,5 km richting het oosten. Daarnaast is de Welle aangewezen als ecologische verbindingszone tussen meren ten westen en oosten van Woudsend. De Welle is van belang voor vleermuizen die de Welle gebruiken als foerageergebied en vliegroute. De gronden direct ten zuiden Vos-senleane en oosten van het plangebied zijn aangewezen als weidevogelkansgebied.

Effecten en conclusie

Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het projectgebied (ten opzichte van beschermde gebieden) en de aard van de ontwikkeling kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Wnb en NNN op voorhand worden uitgesloten. Voorwaarde hierbij is wel dat de Welle de functie als vliegroute voor vleermuizen kan behouden. Er dient te worden voorkomen dat kunstlicht uitstraalt over de Welle.

Ten aanzien van weidevogelkansgebieden is het van belang dat door de geplande ontwikkelingen de openheid en rust niet worden aangetast. Er wordt geen bebouwing of opgaande beplanting gerealiseerd. Er is bovendien al sprake van een verstoringzone vanuit de provinciale weg (N928) die tussen het plangebied en het weidevogelkansgebied ligt. Daarnaast staat langs de provinciale weg een bomenrij waarmee rekening gehouden moet worden. Aangezien deze bomenrij dezelfde verstoringsafstand heeft als het toekomstige rietland van de landschappelijke inpassing, namelijk 200 meter, zal er geen extra verstoring zijn. De ontwikkelingen in het plangebied hebben geen negatief effect op weidevogelkansgebied.

Stikstof

Een AERIUS- berekening van de stikstofuitstoot van het planvoornemen moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb. Op 26 november 2020 is de berekening stikstofdepositie voor onderhavig project uitgevoerd (Bijlage 6). De berekening met AERIUS genereert een bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling geen effect heeft op de aanwezige (beschermde) natuurwaarden. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar.

4.4.2 Soortenbescherming

In het plangebied kunnen op verschillende plaatsen beschermde soorten (waaronder vleermuizen en vogels) voorkomen. Wanneer hier sprake van is, dan vindt bescherming plaats via de Wet natuurbescherming. Ontwikkelingen leiden mogelijk tot schade aan bijvoorbeeld de verblijfplaatsen of foerageergebieden van beschermde soorten, wat leidt tot overtreding van de verbodsbepalingen van de genoemde wet. Bij toekomstige initiatieven is een onderzoek dan ook vaak noodzakelijk, afhankelijk van de werkzaamheden die hiervoor verricht worden.

Ten behoeve van het planvoornemen is een ecologische inventarisatie uitgevoerd, bestaande uit een literatuuronderzoek en een veldbezoek waarbij zowel op de soortenbescherming als op de gebiedsbescherming is ingegaan. De onderzoeksrapportage hiervan is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

Effecten en conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb nodig is voor de soorten grote modderkruiper, waterspitsmuis en otter. Daarnaast dient ervoor te worden gezorgd dat de Welle als vliegroute en foerageergebied voor vleermuizen geschikt blijft. Uitstraling van kunstlicht over de Welle dient te worden voorkomen. Tevens dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Uit het nader onderzoek kan naar voren komen dat een ontheffing van de Wnb voor soorten nodig is.

Aanvullend ecologisch onderzoek

Naar aanleiding van de ecologische inventarisatie is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar diverse beschermde diersoorten. Uit het aanvullend onderzoek blijkt dat in het plangebied de Waterspitsmuis, Grote modderkruiper en Otter niet voorkomen. Een vervolgtraject in de vorm van een ontheffing aanvraag in het kader van de Wet Natuurbescherming (onderdeel 'Soortenbescherming') is daarom niet noodzakelijk. De onderzoeksrapportage van het aanvullend onderzoek is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.

Aandachtspunt is wel de Otter, deze zou de baggerbuizen op de oever van De Welle in de toekomst kunnen gaan benutten als (tijdelijke) verblijfplaats. Het is daarom belangrijk deze buizen op korte termijn te verwijderen (buiten het broedseizoen, in de rietkraag broeden namelijk veel vogels) zodat voorkomen wordt dat de Otter zich onverhoopt toch vestigt in het plangebied. Inmiddels zijn maatregelen getroffen om te voorkomen dat de otter zich in het plangebied gaat vestigen.

Conclusie

Een ecologisch onderzoek heeft in beginsel een houdbaarheid van 3 jaar. De ecologische inventarisatie is uitgevoerd in 2017 en het aanvullend onderzoek in 2020. Omdat het grondgebruik (agrarisch) van de gronden sinds de inventarisatie in 2017 niet is gewijzigd en het nader onderzoek zoals aanbevolen in 2020 is uitgevoerd kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een actueel ecologisch onderzoek. Gelet op het bovenstaande kan geconcludeerd worden het bestemmingsplan niet belemmerd wordt op basis van ecologie. Er wordt rekening gehouden met de aanbevelingen in het kader van de zorgplicht zoals omschreven in de onderzoeksrapportage. Het planvoornemen kan op het gebied ecologie uitvoerbaar geacht worden.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door de volgende risicobronnen:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (in inrichtingen/bedrijven);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (door buisleidingen, over wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door deze activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hierbij is het PR de berekende kans per jaar, dat iemand overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat deze persoon op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het externe veiligheidsbeleid is opgenomen in wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.

  • Wet basisnet

Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). De wetgeving over het basisnet wordt de Wet basisnet genoemd.

  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.

  • Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)

Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, Bevb en Bevt is onder meer een verantwoordingsplicht van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat als in of in de nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn, in combinatie met de aanwezigheid van beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten zoals woningen, de planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

Toetsing

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. In of nabij het plangebied (minimaal 2 kilometer) zijn geen risicobronnen aanwezig, zodat externe veiligheid geen relevant aspect is voor dit bestemmingsplan. Het opstellen van een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Wat betreft het aspect externe veiligheid mag het planvoornemen uitvoerbaar worden geacht.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.

Wegverkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg een geluidzone heeft. Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in het oprichten van een nieuw geluidgevoelig object. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde. Ook vinden er geen ingrijpende wijzigingen in de omringende en toeleidende verkeersinfrastructuur plaats waardoor verkeersstromen in belangrijke mate veranderen ten nadele van geluidgevoelige objecten in de omgeving. Ook daarom is het verrichten van akoestisch onderzoek niet aan de orde.

Spoorweglawaai

Er is in de nabijheid van het plangebied geen spoorweg gelegen.

Industrielawaai

Op grond van de Wgh dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan onder meer aandacht aan industrielawaai te worden besteed. Dit is met name het geval als een bestemmingsplan de mogelijkheid van de vestiging van een inrichting als bedoeld in artikel 40 juncto artikel 1 Wgh insluit. Voor dit bestemmingsplan is industrielawaai wel relevant. In het plangebied is namelijk de ingestelde geluidzone rondom bedrijventerrein De Welle van kracht. Met voorliggend bestemmingsplan is de ter plaatse geldende regeling voortgezet.

Conclusie

De uitvoering van het planvoornemen van dit bestemmingsplan wordt niet door diverse aspecten van geluidhinder belemmerd.

4.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken door te hoge niveaus van luchtverontreiniging. De wet heeft ook tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de hiervoor gestelde grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als 'niet in betekenende mate' beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.655 voertuigbewegingen van personenwagens of meer dan 141 voertuigbewegingen van vrachtwagens per weekdagetmaal leidt.

Het planvoornemen dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, leidt niet tot een dusdanig extra aantal verkeersbewegingen dat het aspect luchtkwaliteit in het geding is. Het plan moet dan ook worden beschouwd als een project met een invloed van 'nibm'.

Conclusie

Het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.

4.8 Verkeer en parkeren

Normstelling

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden beoordeeld. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). De gemeente Súdwest-Fryslân hanteert hiervoor haar eigen parkeernormenbeleid zoals reeds is besproken in paragraaf 3.3.3. De ‘Parkeernormennota SúdwestFryslân 2018’ spreekt zich uit over de meest voorkomende functies. In het geval dat het functies betreft die niet in deze nota worden gemeld wordt er verwezen naar de meest recente CROW publicatie omtrent parkeercijfers waarbij er wordt uitgegaan van een matige stedelijkheid en het cijfer tussen het gemiddelde en maximale parkeerkencijfer wordt gebruikt. Ook wordt er in de ‘Parkeernormennota SúdwestFryslân 2018’ geen rekening gehouden met dubbelgebruik.

Onderzoek

Het parkeren moet in principe gerealiseerd worden op eigen terrein. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen moet in overeenstemming zijn met de door de gemeente gehanteerde parkeernormen. Omdat op deze locatie vooral aan en afvoer over het water plaats zal vinden zal er een geringe behoefte zijn aan parkeerplaatsen. Wel zal er ook grond worden afgevoerd over de weg. Uit een eerste inventarisatie blijkt dat dit niet tot onoverkomelijke problemen zal leiden.

Conclusie

Het planvoornemen kan wat betreft het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar geacht worden.

4.9 Water

Op basis van het Bro, moet een paragraaf worden opgenomen waarin wordt beschreven hoe er rekening is gehouden met de waterhuishouding binnen het bestemmingsplan. Voor de schriftelijke onderbouwing van de waterhuishouding binnen het bestemmingsplan, is gebruik gemaakt van de wettelijk verplichte 'Watertoets'. In de Watertoets wordt door het Wetterskip advies gegeven hoe om te gaan met de waterhuishouding, zodat deze wordt gewaarborgd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat het Wetterskip vroegtijdig betrokken wordt.

Watertoets

Voor dit bestemmingsplan is op 13-09-2017 een digitale watertoets aangevraagd bij Waterschap. Op basis van de aangeleverde gegevens is met de digitale watertoets geconstateerd dat met betrekking tot het planvoornemen een 'normale procedure' dient te worden gevolgd. De eerste reactie van het waterschap op het planvoornemen is als bijlage opgenomen. Dit betreft de uitgangspuntennotitie die automatisch is gegenereerd met relevante informatie op basis van de verstrekte gegevens ter verwerking in de waterparagraaf.

Naar aanleiding van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer en het Wetterskip. Vanuit Wetterskip Fryslân is onderzocht of de aanwezige boezemkade kan worden verplaatst naar de provinciale weg. Overeenkomstig de aangeleverde variant door het Wetterskip wordt de aanwezige boezemkade verplaatst.

De Provinciale weg wordt de regionale kering.

  • a. vanuit het waterbeheer blijkt het technisch mogelijk te zijn om de aanwezige weg aan te wijzen voor een aanvullende functie van regionale kering;
  • b. de provinsje Fryslân kan als wegbeheerder instemmen met deze variant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2020oostBPwhavnvos-vast_0007.jpg"

Figuur 5, hoogtekaart

 

De hoogtekaart laat zien dat de hoogte van de kruin van de provinciale weg varieert van ca. +0,20 nap tot ca. +0,40 nap en aan de uiteinden kan oplopen tot +0,80 nap of hoger. De hoogteligging van de beide percelen varieert flink. De maaiveldhoogte varieert van ca. -0,90 nap tot ca. -0,00 nap. Dat betekent dat bij het instellen van het boezempeil (-0,52 nap) de beide percelen deels onder water komen te staan.

Watercompensatie

Binnen het plangebied wordt 1485 m2 aan halfverharding toegevoegd. Hiermee wordt onder de norm van 1500 m2 gebleven, waardoor er sprake is van een vrijstelling van de compensatienorm.

Waterbeheer

Voor beide varianten geldt dat het waterbeheer terplaatse zal moeten worden aangepast. Nu de percelen buiten de regionale kering komen te liggen, dient de initiatiefnemer zelf zorg te dragen voor het beheersen van te hoge waterstanden. In de sloten moet er voldoende water blijven staan voor het inlaten van Wetterskip Fryslan. Dit is afgestemd met de gemeente Súdwest-Fryslân. Er zijn afgespraken gemaakt met de huurder van het naastgelegen perceel. De huurder realiseert zelf een waterpomp om het waterpeil in de sloot te beheersen zodat het perceel niet onder water komt te staan.  

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2020oostBPwhavnvos-vast_0008.jpg"

Figuur 6, overzicht waterbeheer, aanpassen kunstwerken

 

Voor de uitvoer van de werken zal de initiatiefnemer te zijner tijd alle benodigde (water)vergunningen aanvragen.

Conclusie

Het plan zal in het kader van overleg toegestuurd worden aan het Wetterskip. Vooralsnog kan het planvoornemen wat betreft het aspect water uitvoerbaar geacht worden.

4.10 Nautische aspecten

De werkschepenhaven zal rechtstreeks op provinciale vaarweg De Welle worden ontsloten. Op een deel van de nautische aspecten uit provinciaal oogpunt is hierom reeds ingegaan in paragraaf 3.2.4 handelend omtrent de Vaarwegenverordening Fryslân uit 2014. Daar waar nodig worden voorwaarden gesteld aan de manier van aansluiting van de haven op De Welle. Verder geldt het volgende ten aanzien van het varend materieel.

Varen bovenmaatse schepen

Voor het varen met schepen die de toegestane afmetingen overschrijden, kunnen zo nodig aanvullende voorwaarden worden gesteld. Dit om de nautische veiligheid op de vaarweg te garanderen. Gedacht kan worden aan:

  • het uitrusten van schepen met boegschroef/voorspanboot en/of spudpaal;
  • schepen alleen in bepaalde periodes te laten varen;
  • varen onder begeleiding.

Afmeren (werk)schepen

Het regulier afmeren van vaartuigen wordt geregeld in de ligplaatsenverordening of APV van de gemeente. Door de Provinsje Fryslân wordt alleen een ligplaatsenverbod ingesteld als de nautische veiligheid in het geding is. Algemeen gesteld kan worden aangenomen dat het afmeren van vaartuigen in een haven voorkomt dat vaartuigen her en der door de provincie op locaties worden afgemeerd die niet wenselijk zijn vanuit nautisch- als wel uit landschappelijk perspectief.

4.11 Kabels en leidingen

Nabij en door het plangebied zijn diverse (water)leidingen van Vitens gelegen. Deze zijn met paarse lijnen weergegeven op onderstaande kaart. De ligging van deze leidingen zijn bepalend geweest voor het inrichtingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2020oostBPwhavnvos-vast_0009.png"

Figuur 7. Aanwezige (water)leidingen in en rondom het plangebied.

Het planvoornemen is mede tot stand gekomen na goed overleg tussen de opdrachtgever, Vitens en Wetterskip Fryslân. De waterleidingen die door het perceel lopen zijn daarbij nogal bepalend geweest voor het huidige plan. Dit overleg heeft geleidt tot de volgende uitgangspunten en afspraken:

  • Bij de realisatie van de plannen wordt aan beide zijden van leiding 1 3 meter vrijgehouden, de damwand loopt parallel met leiding. Hierdoor hoeven er geen leidingen te  worden verlegd;
  • Leidingpakket 2 blijft buiten het werkgebied en blijft bereikbaar voor Vitens;
  • Leiding 3 is een loze leiding en behoeft geen verdere aandacht.

De aanwezige hoofdwaterleidingen in het plangebied hebben de bestemming 'Leiding – Water' gekregen. Voor de aanvoer van rioolwater moeten deze leidingen beschermd worden. De bestemming ligt dan ook 5 meter aan weerszijden van de leiding, waarin onder meer bouwen en graafwerkzaamheden niet zonder meer mogelijk zijn.

Voor aanvang van de werkzaamheden wordt een werkplan ingediend ter beoordeling bij Vitens en het werk wordt uitgevoerd na toestemming van Vitens en/of er vindt begeleiding plaats tijdens de werkzaamheden.

4.12 Vormvrij m.e.r.-beoordeling

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

Het planvoornemen bevat geen concreet benoemde activiteit die in kolom D van het Besluit m.e.r. is opgenomen. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht maar een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is wel aan de orde. De in deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen verantwoording ten aanzien van omgevingsaspecten voorziet voldoende in een beoordeling van alle milieuaspecten. Op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat een MER niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

In dit hoofdstuk wordt de juridische systematiek van het bestemmingsplan toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

5.2 Planregels

In deze paragraaf wordt de algemeen gehanteerde indeling van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels 

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Hoofdstuk 4: Overgangsrecht en slotregel

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. In de begripsomschrijving wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. De gemeente Súdwest-Fryslân heeft een standaardbegrippenlijst waarvan alleen in uitzonderingsgevallen van wordt afgeweken. In het bestemmingsplan worden alleen de begrippen opgenomen die van toepassing zijn op het plan.

Ook de wijze van meten zal in het bestemmingsplan worden beschreven.

5.2.2 Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen, etc. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – wanneer nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Voor de bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid wordt een vaste volgorde worden gehanteerd.

In het bestemmingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân zijn verschillende bestemmingen te onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn bepaalde regelingen gekoppeld, zoals de bestemmingsomschrijving, bouwregels, gebruik, etc. De volgende indelingen worden bij de gemeente Súdwest-Fryslân gebruikt voor het opstellen van bestemmingsregels.

Artikel (nummer) Bestemmingsnaam

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De bestemmingsomschrijving is voornamelijk functioneel, maar bevat ook enkele inrichtingsaspecten.

Bouwregels

In de bouwregels worden de bebouwingsbepalingen voor alle bouwwerken geregeld. Het gaat daarbij onder meer om oppervlakten, hoogten en afstanden ten opzichte van naburige functie(s).

Nadere eisen

Wanneer nodig worden nadere eisen gesteld voor bepaalde kwalitatief omschreven criteria, zoals woonsituatie, straat- en bebouwingsbeeld en verkeersveiligheid. De nadere eisen bieden de mogelijk om sturend op te treden wanneer dit nodig is in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning. De nadere eisen worden meestal gesteld aan de plaats en de afmeting van bebouwing. Om deze reden en omdat het gaat om een aanvulling op een basiseis, volgt dit onderdeel op de bouwregels.

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen worden genoemd, maar vooral die, waarvan het niet meteen duidelijk is of deze in strijd is met de bestemming.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Voor het uitvoeren van bepaalde werken en/of werkzaamheden, zoals graven of planten, vereist de gemeente hierin dat een vergunning wordt verleend, voordat hiermee wordt gestart. Ook kunnen deze werken/werkzaamheden worden verboden. Dit is bedoeld om aanwezige waarden (cultuurhistorie, landschap, etc.) te beschermen. In dit onderdeel staat wanneer een vergunning nodig is en welke voorwaarden hieraan zijn gesteld.

5.2.3 Algemene regels

Hierin staan de regelingen over de afstemming met andere regelgeving (waaronder een anti-dubbeltelbepaling) en de algemene procedurebepalingen, afwijkingsregels en/of wijzigingsbevoegdheden. De stedenbouwkundige bepalingen (bijvoorbeeld parkeerbepaling) die vroeger waren opgenomen in de Bouwverordening worden in dit hoofdstuk als algemene bouwregels opgenomen. De algemene regels gelden voor alle bestemmingen, tenzij ze gekoppeld zijn aan een specifieke aanduiding, bijvoorbeeld bij een geluidzone rond een industrieterrein.

5.2.4 Overgangs- en slotregel

Voor de overgangsregels wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij wordt per 1 oktober 2010 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in acht te genomen. De formulering van de overgangs- en slotregels is vastgelegd in de landelijke Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).

5.3 Procedure

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staan de regels voor de bestemmingsplanprocedure. De procedure bestaat uit de volgende onderdelen:

Voorbereiding

  • De gemeente bekijkt de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in het gebied waarvoor het bestemmingsplan geldt.
  • Er wordt een nieuw voorontwerpbestemmingsplan gemaakt.
  • Het voorontwerp wordt toegestuurd aan diverse besturen en diensten, zoals het Rijk, de Provincie en het Waterschap. Zij kunnen hun reactie geven op het bestemmingsplan.
  • Het bestemmingsplan wordt eventueel ook voor inspraak ter inzage gelegd. Iedereen kan dan binnen zes weken een reactie geven.
  • Burgemeester en wethouders (B&W)geven een reactie op de overleg- en inspraakreacties.

Ontwerp

  • B&W verwerken de overleg- en inspraakreacties in een ontwerpbestemmingsplan.
  • Het ontwerpbestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd. Iedereen kan dan een zienswijze indienen.
  • B&W geven een reactie op de ingediende zienswijzen in een zienswijzennota.

Vaststelling

De gemeenteraad stelt de zienswijzennota en het ontwerpbestemmingsplan, met of zonder wijzigingen, vast. Dit moet binnen een periode van ten hoogste 12 weken na de termijn van inzage van het ontwerp gebeuren.

Beroep

  • Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan zes weken ter inzage.
  • Als de Provincie of het Rijk een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of als de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, moet de bekendmaking en terinzagelegging binnen zes weken na vaststelling gebeuren.
  • Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS).
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van de Provincie en het Rijk wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad bekendgemaakt en het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Dit moet binnen twee weken gebeuren.

Terinzagelegging

Bij de onderdelen Ontwerp en Beroep moet het plan ter inzage worden gelegd. Voor een voorontwerpbestemmingsplan is dit niet verplicht en kan het dus voorkomen dat deze niet ter inzage wordt gelegd.

Voor de bekendmaking van een plan plaatsen B&W een publicatie. Dit gebeurt in het Gemeenteblad en/of de Staatscourant. Hierin staat onder andere vermeld óf en binnen welke periode er gereageerd kan worden en waar deze reactie naartoe gestuurd moet worden.

De publicaties staan de op de website www.officielebekendmakingen.nl. Op de gemeentelijke website www.gemeentesudwestfryslan.nl staat ook een link naar deze website.

5.4 Toelichting op de bestemmingen

Dit bestemmingsplan behelst in totaal twee bestemmingen:

De navolgende tekst bespreekt de twee bestemmingen afzonderlijk.

'Bedrijf - Baggerdepot'

De eerste bestemming betreft de bestemming 'Bedrijf - Baggerdepot'. Op een deel van deze gronden mag de hoofdfunctie van dit bestemmingsplan worden uitgevoerd: grondoverslag om op locatie te worden gedroogd. Zodra die is ingedroogd zal deze grond worden verwerkt in een ander werk of worden verkocht. Bij die functie (de uitoefening van een baggerbedrijf) mogen bijbehorende voorzieningen zoals erven, terreinen, parkeervoorzieningen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde enzovoorts worden aangelegd. Ten aanzien van het uitoefenen van het baggerbedrijf geldt dat dit alleen is toegestaan op de gronden die zijn voorzien van de aanduiding 'baggerspeciedepot'. Ook is nog een aanduiding 'ecologische verbindingszone' opgenomen. dit conform het bestemmingsplan buitengebied dat elders geldt.

Op grond van de bouwregels zijn gebouwen niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan tot een bouwhoogte van 3,00 meter. Mocht het bij dat laatste gaan om erf- en terreinafscheidingen, dan mag de bouwhoogte niet meer dan 2,00 meter bedragen. Ten aanzien van die bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag het college van burgemeester en wethouders nadere eisen stellen. Ook bestaat de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning een bouwhoogte toe te staan van 14,00 meter. Dit correspondeert met elders in de gemeente. Verder wordt nog opgemerkt dat damwanden worden gerekend als bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Verder bevat deze bestemming ook een specifieke gebruiksregel. Die specifieke gebruiksregel luidt:

"Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen Landschappelijk inpassingsplan , teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. In afwijking hiervan mogen de gronden worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van twaalf maanden na ingebruikneming van de gronden uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen Landschappelijk inpassingsplan , teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing."

Deze regel betreft een voorwaardelijke verplichting. Dat houdt in dat -zoals de regel voorschrijft- de gronden met deze bestemming alleen mogen worden gebruikt als het wordt ingericht (en ook als zodanig in stand wordt gehouden) als het Landschappelijk inpassingsplan voorschrijft. Het Landschappelijk inpassingsplan is om die reden ook opgenomen als Bijlage 1 bij deze regels.

Tot slot bevat deze bestemming ook een regel (lid 3.5) dat voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig zijn. Het gaat dan om ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden. Indien die werkzaamheden dieper gaan dan 2,00 meter of meer dan 10.000 m3 aan bodemmateriaal naar elders wordt afgevoerd (of in depot wordt gezet) dan is een omgevingsvergunning noodzakelijk.

'Water'

De tweede bestemming betreft de bestemming 'Water'. Gronden die als zodanig zijn aangewezen zijn bestemd voor vaarwegen, waterlopen, waterpartijen, aanlegvoorzieningen voor boten, havens en een ecologische verbindingszone. Voor deze laatste functie geldt dat dit bedoeld is ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone'. Deze functieomschrijving sluit grotendeels aan bij het omliggende gebied.

Wat betreft bouwmogelijkheden geldt dat deze voorschrijven dat gebouwen niet zijn toegestaan en dat bouwwerken, die geen gebouwen zijn, niet hoger mogen zijn dan 3,00 meter. Voor bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag de bouwhoogte niet meer dan 15,00 meter zijn. ook dit sluit aan bij de regels in de nabije omgeving.

'Leiding - Water'

Grotere waterleidingen in het plangebied hebben de bestemming 'Leiding - Water'. Voor de aanvoer van rioolwater moeten deze leidingen beschermd worden. De bestemming ligt dan ook 5 meter aan weerszijden van de leiding, waarin onder meer bouwen en graafwerkzaamheden niet zonder meer mogelijk zijn. Overleg met de leidingbeheerder is nodig wanneer omgevingsvergunningplichtige activiteiten binnen de bestemming nodig zijn. Pas na advies van de leidingbeheerder kan hiervoor vergunning worden verleend.

Verder wordt opgemerkt dat in Hoofdstuk 3 (Algemene regels) behalve de gebruikelijke regels, ook een gebiedsaanduiding is opgenomen. De gronden gelegen binnen de als 'Geluidzone - industrie' aangegeven lijnen zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting vanwege een industrieterrein op geluidgevoelige objecten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet over een bestemmingsplanprocedure overleg plaatsvinden met verschillende adviespartners en overheden. Het voorontwerpbestemmingsplan is opgestuurd naar een aantal vaste overleg- en adviesinstanties.

Inspraak en overleg
Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, is op basis van de Inspraakverordening inspraak verleend op het bestemmingsplan. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 15 januari 2021 tot en met 25 februari 2021 ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn geen schriftelijke reacties ontvangen. Tevens is het bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg toegezonden aan de verschillende overlegpartners. Een samenvatting van de inspraak- en overlegreacties met de gemeentelijke beantwoording daarop is opgenomen in Bijlage 9. Hierin is aangegeven op wat voor punten het bestemmingsplan is aangepast. De overlegreacties zijn als Bijlage 10 bijgevoegd.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van zes weken (6 augustus t/m 16 september 2021) voor een ieder ter inzage gelegen. De door Gedeputeerde Staten verleende ontheffing (zie paragraaf 3.2.3 en Bijlage 8) heeft gelijktijdig ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn van zes weken kon iedereen schriftelijk of mondeling een zienswijze indienen bij de gemeenteraad. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt door Stichting Wellekom, eigenaar van de aan de oostzijde van het plangebied gelegen woning Koufurderrige 47. In de zienswijze worden met name een aantal vragen ter verheldering gesteld. De vragen hebben betrekking op mogelijke geluidsoverlast, stuiven/stofhinder, de onderbouwing van de gekozen locatie en de bestemming van de gronden tussen het plangebied en de kern Woudsend. In de bijgevoegde Reactienota zienswijzenzijn de betreffende vragen uitgebreid beantwoord. De zienswijze heeft niet geleid tot planaanpassingen. De ingediende zienswijze en de reactienota zienswijze zijn als Bijlage 11 bijgevoegd.

Vaststelling

Op 18 november 2021 heeft de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân het bestemmingsplan vastgesteld. Het vaststellingsbesluit is als Bijlage 12 bijgevoegd.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder grondexploitatie als een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven.

Omdat het planvoornemen van dit bestemmingsplan het realiseren van een nieuwe werkschepenhaven betreft, is in geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Een grondexploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk. Er zal wel een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente worden gesloten. Hierin wordt geregeld dat de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan voor de initiatiefnemer zijn alsmede de ambtelijke uren die besteed worden aan de begeleiding van het plan en het voeren van de ruimtelijke procedure.

Realisatiekosten

Invulling van het plangebied met een werkschepenhaven vindt plaats door de eigenaar van de betreffende gronden. De initiatiefnemer draagt alle kosten voor de inrichting van het plangebied. De gemeente hoeft hiertoe geen risicodragende investeringen voor haar rekening te nemen.

Onderzoeks- en plankosten

De kosten voor dit bestemmingsplan en de daarbij behorende noodzakelijke onderzoeken worden door de aanvrager van de bestemmingsplanherziening gedragen.

Planschade

Door het vaststellen van dit bestemmingsplan is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het projectgebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. Afspraken over de mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade zijn, in de tussen initiatiefnemer en gemeente overeengekomen anterieure overeenkomst, opgenomen.