direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22d Domein aan de Dommel Fase 1
Status: ontwerp
Plantype: Omgevingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Kentalis heeft in haar ambitiedocument 'Kentalis verbindt Sint-Michielsgestel' begin 2021 aangegeven het Kentalis terrein aan de Theerestraat in Sint-Michielsgestel te willen transformeren. Het huidige gebouw en terrein is te groot voor de activiteiten die Kentalis in Sint-Michielsgestel wil handhaven. Door de omvang van het terrein, alsmede vanwege de ouderdom van een aantal gebouwen op het oostelijke deel én het monumentale karakter van het Hoofdgebouw, is de instandhouding van het vastgoed te duur. Een wijziging in de financiering van de zorg leidt bovendien tot een onevenredig beslag op huisvestingskosten ten koste van de zorg. Daarom heeft Kentalis gekozen voor een transformatie van haar terrein in Sint-Michielsgestel. Een deel van de locatie blijft in gebruik voor de huisvesting van cliënten, onderwijs, dagbesteding, onderzoek en diagnostiek. Ook bepaalde kantoorfuncties blijven in Sint-Michielsgestel. Maar een groot gedeelte van het terrein -waaronder het Rijksmonumentale Hoofdgebouw komt vrij en vraagt om een herbestemming.

Kentalis heeft in samenwerking met de gemeente een ambitiedocument en ontwikkelvisie opgesteld (Ontwikkelkader). Op basis van het Ontwikkelkader heeft Kentalis een tenderprocedure uitgeschreven gericht op het verkopen van het Hoofdgebouw, het dynamische Dommeldal (oostflank) en het cultuurlandschap (westflank).

Met de aanbieding 'Een Passend Gebaar' heeft BPD de tender gewonnen. Vanuit de context en het omliggende landschap zijn 4 deelgebieden gedefinieerd:

  • deelgebied 1: Monument;
  • deelgebied 2: Polderzicht;
  • deelgebied 3: Oeverpark;
  • deelgebied 4: Compact Kentalis.

De deelgebieden 1, 2 en 3 zijn eigendom van de initiatiefnemer en worden gefaseerd ontwikkeld. Deelgebied 4 blijft in eigendom van Kentalis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0001.png"

Figuur 1.1: Vier deelgebieden Domein aan de Dommel (Bron: Delva)

De drie deelgebieden in eigendom bij BPD worden in twee fases ontwikkeld. Fase 1 bestaat uit deelgebied 1 en fase 2 uit de deelgebieden 2 en 3.

Fase 1

  • Binnen deelgebied 1 Monument wordt het monumentale Hoofdgebouw getransformeerd naar woningen en commerciële/maatschappelijke functies en worden nieuwe woningen ontwikkeld en gerealiseerd.

Fase 2

  • Binnen deelgebied 2 Polderzicht worden nieuwe woningen ontwikkeld en gerealiseerd.Binnen deelgebied 3 Oeverpark worden nieuwe woningen ontwikkeld en gerealiseerd, alsmede commerciële/maatschappelijke functies.

Voorliggend plan beperkt zich tot fase 1, waarin het Monument wordt ontwikkeld. De gebiedsontwikkeling in fase 1 heeft een sterke samenhang met de totale gebiedsontwikkeling Domein aan de Dommel. Deze samenhang wordt in de volgende paragrafen geduid. Eerst wordt ingegaan op de totale gebiedsontwikkeling van Domein aan de Dommel en vervolgens op de gebiedsontwikkeling van fase 1.

TAM-IMRO omgevingsplan

Om de ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk te maken, wordt het omgevingsplan gewijzigd. Doordat het op dit moment nog niet mogelijk is het omgevingsplan van de gemeente in de software te wijzigen, wordt voor iedere fase van het plangebied een TAM-IMRO omgevingsplan opgesteld.

In voorliggend TAM-IMRO omgevingsplan wordt aangegeven welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

1.2 Totale gebiedsontwikkeling Domein aan de Dommel

Voor de totale gebiedsontwikkeling van Domein aan de Dommel is de initiatiefnemer uitgegaan van vier conceptuele uitgangspunten, namelijk: privacy en ontmoeting, tastbaar historisch erfgoed, adaptief en verbindend landschap en bouwen aan een nieuwe gemeenschap. Ruimtelijk is van belang dat bestaande groenstructuren behouden en versterkt worden, er ruimte gecreëerd wordt voor water en er voldoende privacy en ruimte is voor de huidige bewoners van Kentalis.

Op basis van bovengenoemde uitgangspunten is onderstaande ruimtelijk kaart opgesteld.

Monument

Het oorspronkelijke carrévormig complex met tuinen wordt hersteld door nieuwbouw achter de jongensvleugel en de meisjesvleugel toe te voegen. De cultuurhistorische waarden worden zo veel mogelijk hersteld. De hortussen worden

teruggebracht, terwijl de bomen blijven behouden. Het Marthagebouw wordt vervangen door nieuwe bebouwing. De voormalige wasserij blijft behouden en wordt getransformeerd, evenals een gedeelte van het voormalige internaat (Marthagebouw) dat aan de voormalige wasserij gekoppeld is.

Polderzicht 

In het westen van Domein aan de Dommel zal een soort 'balkon' worden gerealiseerd dat uitkijkt over het polderlandschap. De beoogde grondgebonden woningen en het zuidelijk gelegen wooncomplex (sociale huur) worden geordend in een gridmatige structuur. De tuinen van de woningen worden naar elkaar gericht, en parkeren wordt opgelost aan de binnenkant. Polderzicht zal direct grenzen aan de uiterwaarden. Een collectieve pleinruimte, gesitueerd op de avondzon, zal gaan uitkijken over het open landschap en het fietspad wat aan de andere kant van de waterloop loopt.

Oeverpark

In het oostelijk deel van Domein aan de Dommel worden verschillende woonclusters met een efficiënt ruimtegebruik gerealiseerd. Alle clusters liggen aan een nieuw gecreëerd meanderend waterlandschap. In elk cluster liggen de verschillende woonblokken gedraaid ten opzichte van elkaar met een maximale clusterlengte. Het effect van kleine clusters zijn meer hoekwoningen. Dit zorgt voor een veelzijdiger oriëntatie en ruimtelijke speelsheid van de woningen. De woningen gaan onderdeel uitmaken van een gedeeld hof met een collectieve parkeervoorziening. De openbare ruimte in het Oeverpark krijgt een waterbergende functie, vanwege piekbelasting. Een padenstructuur zal de verschillende clusters met de recreatieve plekken in het park gaan verbinden.

Langs de Dommel wordt een grote waterretentiezone voorzien waar vrijwel alle woonclusters aan grenzen. Hier ontstaat een verbrede ecologische zone waar waterretentie, waterecologie en waterrecreatie een hoofdrol gaat spelen.

Compact Kentalis

Om Compact Kentalis voldoende rust en ruimte te geven en tegelijkertijd de mogelijkheid tot sociale cohesie en ontmoeting te bevorderen, is het van belang uitnodigende 'overgangszones' te creëren. De plannen hiervoor moeten nog verder uitgewerkt worden.

Programma

Het woonprogramma biedt een variëteit aan woontypologieën en bedient daarmee de regionale en bovenregionale vraag. Beoogd is om in totaal 500 woningen te realiseren. Het totaal aantal woningen volgt de afgesproken verdeling 20% sociale huur, 20% goedkope koop en 60% vrije sector, exclusief de woningen in het Hoofdgebouw.

Tabel 1.1: Beoogd aantal woningen gehele gebiedsontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0002.png"

Het voorzieningenprogramma wordt gerealiseerd in het Hoofdgebouw, Wasserij en Oeverpark, langs de as richting het centrum van Sint-Michielsgestel. Zo wordt publiek programma georganiseerd bij de entree van het gebied. Beoogd is om in totaal 5.470 m2 verhuurbaar vloeroppervlak (vvo) te realiseren. De parkeerbehoefte verbonden aan de voorzieningen wordt opgevangen in parkeeroplossing te realiseren in het gebied van fase 2 van Domein aan de Dommel, wat parkeerdruk verder in het gebied voorkomt.

Tabel 1.2: Beoogd aantal VVO's gehele gebiedsontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0003.png"

In het Hoofdgebouw en Wasserij (deelgebied 1) worden de maatschappelijke, publieke en horecavoorzieningen gerealiseerd. In het Oeverpark (deelgebied 3) wordt een parkeervoorziening aangelegd.

Mobiliteit

Hoofdgedachte is het maken van een verblijfsgebied, waarin:

  • alle verkeersverbindingen ingericht zijn op langzaamverkeer en mindervaliden;
  • de auto uitdrukkelijk te gast is in het gebied;
  • een eventuele eerste auto geparkeerd wordt dichtbij huis;
  • een eventuele tweede auto geparkeerd kan worden in een collectieve voorziening op loopafstand;
  • de parkeerdruk op het gehele terrein (zoveel mogelijk) direct afgevangen wordt bij de entreezone van het domein;

een optimalisatie gevonden wordt in het aanbieden van deelmobiliteit met een professionele partij (Onzeauto).'

Het logistieke verkeer wordt op de daartoe ingerichte speciale plekken afgevangen bij de entreezone en een brugverbinding over de Dommel legt de langzaamverkeerverbinding met het bestaande dorp.

In Polderzicht wordt een traditionele parkeeroplossing gerealiseerd.

Natuurinclusief en Klimaatadaptief

Het Oeverpark wordt dusdanig ingericht dat het als foerageergebied kan fungeren voor specifieke diersoorten als vleermuizen, de buizerd en andere vogels en insecten. In het Oeverpark zal eveneens ruimte geboden worden aan het stroomgebied van de Dommel inclusief opvang van piekbelasting. Laagtes in de openbare ruimte zullen de waterpieken bufferen. Daken worden ingezet voor retentie met vertraging van de waterafvoer. Bij de inrichting van de openbare ruimte zal rekening gehouden worden met het aspect waterbeheersing en hitte stres door het overwegende onverharde karakter.

Energie

  • Het energieconcept is opgebouwd uit de volgende elementen:het Hoofdgebouw wordt ontkoppeld van het gasnetwerk en krijgt energielabel A;
  • de energiekosten voor alle woningen worden tot een minimum gereduceerd;
  • op alle daken van de nieuwbouw komen zonnepanelen om zo te voorzien in alle gebouwgebonden energie;

Het hoofdgebouw en aangrenzende nieuwbouw krijgen een collectief WKO-systeem. De nieuwbouw in de velden van Polderzicht en Het Oeverpark worden voorzien van individuele systemen.

1.3 Gebiedsontwikkelings fase 1

In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de gebiedsontwikkeling van fase 1 en de samenhang met de gehele gebiedsontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0004.png"

Figuur 1.2: Rode lijn omkaderd gebiedsontwikkeling fase 1 (Bron: Delva)

De gebiedsontwikkeling van fase 1 bestaat uit:

  • de transformatie van het monumentale Hoofdgebouw in woningen en voorzieningen;
  • de jongenskapel wordt uitgebreid ten behoeve van horeca;
  • de sloop van een gedeelte van het Marthagebouw en de verbindingen met het Hoofdgebouw;
  • transformatie van de voormalige wasserij, een deel van het Marthagebouw en het voormalige transformatorhuisje ten behoeve van onder meer commerciële/maatschappelijke voorzieningen;
  • nieuwbouw met woningen aan de achterzijde van de meisjes- en jongenskapel die het oorspronkelijke carrévormige ensemble herstellen;
  • de realisatie van een grote verdiepte parkeergarage;
  • het terugbrengen van de hortussen waarbij de monumentale bomen behouden blijven.

Onderstaande figuur geeft de aanpassingen van de gebiedsontwikkeling fase 1 weer met de beoogde situatie ten opzichte van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0005.png"

Figuur 1.3: Overzicht aanpassingen gebiedsontwikkeling fase 1 beoogde situatie t.o.v. huidige situatie (Bron: BiermanHenket)

Programma fase 1

Binnen fase 1 wordt 25% sociale huur, 4% goedkope koop en 71% vrije sector gerealiseerd.

1.4 Ligging plangebied

1.4 Ligging plangebied

Plangebied

Het plangebied betreft het monumentale Hoofdgebouw op het voormalige Kentalis terrein met aangrenzende gronden inclusief het Marthagebouw, het gebouw aan de noordwestzijde van het Hoofdgebouw. Het voorterrein tot aan de Theerestraat en de parkeerplaatsen aan de achterkant maken deel uit het van plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0006.png"

Figuur 1.4: Plangebied rood omkaderd

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0007.png"

Figuur 1.5: Plangebied rood omkaderd

Kadastraal

Het plangebied betreft de (delen van) volgende kadastrale percelen:

  • MCG00-M-397;
  • gedeelte MCG00-M-398;
  • gedeelte MCG00-M-399;
  • gedeelte MCG00-M-395;
  • gedeelte MCG00-M-245.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0008.png"

Figuur 1.6: Plangebied rood omkaderd op kadastrale kaart

Omgeving plangebied

Het plangebied ligt op de zuidzijde van het voormalige Kentalis terrein aan de Theerestraat in het dorp Sint-Michielsgestel. Het voormalige Kentalis terrein grenst aan de rivier De Dommel en vormt een groene wig in het dorp met een vlinderstructuur. Aan de overkant van De Dommel, ten oosten van het plangebied, ligt het centrum van Sint-Michielsgestel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0009.png"

Figuur 1.7: Ligging plangebied, rood omkaderd, aan de Theerestraat

1.5 Het omgevingsplan

Op grond van artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet (hierna: Ow) zijn alle op 1 januari 2024 geldende bestemmingsplannen (en alle bestemmingsplannen die nog in procedure zijn en die straks nog onherroepelijk worden) van rechtswege één omgevingsplan geworden. De regels zelf zijn dus niet gewijzigd, maar formeel bestaan bestemmingsplannen niet meer.

Het omgevingsplan is in te zien via Regels op de kaart in het Omgevingsloket (www.omgevingswet.overheid.nl). Hier vind je de van rechtswege in het omgevingsplan opgegane bestemmingsplannen en de vanuit de wet gekregen 'bruidsschat'. Dat zijn de bouw- en milieuregels die voorheen landelijk golden, maar die het Rijk voortaan over laat aan de gemeente.

1.5.1 Bestemmingsplan 'Theereheide'

Volgens het tijdelijk deel van het omgevingsplan is op het plangebied het bestemmingsplan 'Theereheide', vastgesteld op 28 augustus 1991, van toepassing. Het plangebied heeft volgens dit bestemmingsplan de volgende bestemmingen en aanduidingen:

  • Maatschappelijke doeleinden / Instituut voor Doven
  • Straalverbinding
  • Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
  • Groenvoorziening met waardevolle boombeplanting

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0012.png"

Figuur 1.8: Uitsnede bestemmingsplan 'Theereheide', vastgesteld op 28 augustus 1991 (Bron: Regels op de kaart)

Maatschappelijke doeleinden / Instituut voor Doven (IvD)

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd ;
  • ten aanzien van het bouwvlak geldt een maximum bebouwingspercentage van 25%;
  • de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak mag ten hoogste 6 m' en buiten het bouwvlak ten hoogste 4 m' bedragen.

Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

Bouwen dient uitsluitend gericht te zijn op het behoud, bescherming, herstel en ontwikkeling van de aanwezige uitwendige architectonische vormgeving en cultuurhistorische waarden.

Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen. Deze werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar als zij noodzakelijk zijn voor het gebruik van de grond en indien door de sloopwerkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde en het beeldbepalende karakter van het gebouw.

Voor de aanduiding 'straalverbinding' zijn geen regels opgenomen.

Groenvoorziening met waardevolle boombeplanting

Alle maatregelen ten aanzien van het gebruik van de bestaande bebouwing en gronden, alsmede ten aanzien van toekomstige bebouwing, gronden en opstallen dienen primair het behoud en de versterking van de ruimtelijke en functionele karakteristiek van het Instituut voor Doven. Die karakteristiek wordt onder andere bepaald door de waardevolle volwassen boombeplanting langs de Theerestraat alsmede op het voorterrein van het Instituut voor Doven.

1.5.2 Strijdigheid

Het leegstaande monumentale Hoofdgebouw wordt getransformeerd naar een complex met woningen en andere functies. Daarbij worden gedeeltes van de bebouwing gesloopt, wordt een verdiepte parkeergarage aangelegd en wordt er nieuwbouw aan de achterzijde en ter plaatse van een deel van het huidige Marthagebouw toegevoegd.

Deze ontwikkeling is op een aantal punten strijdig met het bestemmingsplan 'Theereheide' (28 augustus 1991) als onderdeel van het tijdelijke omgevingsplan van de gemeente Sint-Michielsgestel, namelijk:

  • De woonfunctie past niet binnen het kader van sociaal-culturele, onderwijs en medische voorzieningen (strijdig met artikel 7 lid 1 sub d);

Deze ontwikkeling is niet strijdig met artikel 7 lid 3 sub b waarin het maximum bebouwingspercentage van 25% is geregeld. Het bebouwingspercentage van de nieuwe ontwikkeling t.o.v. het oude bouwvlak (rechts) is 12%. T.o.v. van het nieuwe bouwvlak (links) is dit 18,5%. Hiermee blijven de bebouwingspercentages dus ruim onder het maximum van 25%.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0013.png"

Figuur 1.9: Bebouwingspercentage nieuw ontwikkeling t.o.v. nieuwe bouwvlak links en t.o.v. oude bouwvlak rechts (Bron:Delva)

Rijksmonument

Het Hoofdgebouw is een rijksmonument, dus moet er rekening gehouden worden met een rijksmonumentenactiviteit. Deze activiteit is niet in het omgevingsplan beschreven en is geen omgevingsplanactiviteit.

Aanlegvergunning 

Om de bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen is een aanlegvergunning noodzakelijk (artikel 4 lid 3).

1.5.3 TAM-IMRO omgevingsplan

Het planvoornemen is strijdig met het bestemmingsplan 'Theereheide', vastgesteld op 28 augustus 1991. Dit bestemmingsplan is nu onderdeel van het tijdelijke omgevingsplan van de gemeente Sint-Michielsgestel.

Om de ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk te maken, wordt het omgevingsplan gewijzigd. Dit kan op basis van TAM-IMRO (tijdelijk alternatief met IMRO-standaarden) indien het hierop afgestemde TAM-IMRO omgevingsplan als ontwerpplan vóór 1 januari 2026 ter visie wordt gelegd. Als dit niet mogelijk blijkt te zijn, dan zal het omgevingsplan gewijzigd moeten worden volgen de STOP-TPOD standaarden.

Voorliggend plan betreft een TAM-IMRO omgevingsplan, waarin wordt aangegeven welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (hierna: ETFAL).

1.6 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. In de huidige situatie worden de aanwezige bebouwing, de functie van deze gebouwen en de onbebouwde gronden beschreven. De toekomstige situatie beschrijft de ontwikkeling op de locatie, de omgeving van de locatie, de invloed van ontwikkeling op de omgeving en de invloed van de omgeving op de ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 beschrijft hoe vooroverleg en participatie heeft plaatsgevonden en hoe deze hebben bijgedragen aan het ontwerp van het plan op de locatie. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 het plan getoetst aan relevant beleidskader. In Hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan de relevante beoordelingsregels. Hoofdstuk 6 bevat de financiële aspecten van het plan. In Hoofdstuk 7 staat de planopzet toegelicht.

Tot slot wordt in Hoofdstuk 8 ingegaan op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ook wel afgekort als ETFAL).

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan en zijn omgeving

2.1 Historie

Kentalis, vroeger bekend als ‘Viataal’ of het voormalige ‘Instituut voor Doven’, is onlosmakelijk verbonden met (de ontwikkeling van) Sint-Michielsgestel. Naast de Ruwenberg, Beekvliet en Nieuw-Herlaar was het instituut één van de vier katholieke instellingen die sinds halverwege de 19e eeuw (beeld-)bepalend zijn in de occupatie van het gebied. Dit soort grootschalige katholieke instellingen worden alom gezien als

identiteitsdragers van het Brabantse landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0014.png"

Figuur 2.1: traditionele opzet complex (ongeveer 1910), ontworpen door architect J.H.H. Groenendael (Bron: Ambitiedocument 'Kentalis verbindt Sint-Michielsgestel')

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0015.png"

Figuur 2.2: in 1929 verschijnt het Doofstommen Gesticht aan, toen nog 'de Teede' straat voor het eerst op de kaart (Bron: Topotijdreis.nl/kaart)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0016.png"

Figuur 2.3: op de kaart van 1956 is een rechtgetrokken Dommel te zien (Bron: Topotijdreis.nl/kaart)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0017.png"

Figuur 2.4: op de kaart van 1967 is de eerste bebouwing naast en achter het Hoofdgebouw te zien (Bron: Topotijdreis.nl/kaart)

Door de gedeeltelijke sloop eind vorige eeuw, verloor het Hoofdgebouw zijn evenwichtige opbouw en karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0018.png"

Figuur 2.5: op de kaart van 1998 is voor het eerst te zien dat het Hoofdgebouw zijn carrévorm heeft verloren (Bron: Topotijdreis.nl/kaart)

2.2 Huidige situatie

2.2.1 Gebouwen

Binnen het plangebied staan in de huidige situatie drie gebouwen die aan elkaar verbonden zijn:

  • het rijks monumentale hoofdgebouw;
  • het Marthagebouw;
  • de voormalige wasserij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0019.png"

Figuur 2.6: Gebouwen in huidige situatie plangebied (Bron: Biermanhenket)

2.2.1.1 Hoofdgebouw

Het Hoofdgebouw van architect van Groenendael is een zeldzaam, intact dubbelklooster met een gave staat van onderhoud. Het gebouwcomplex en omliggende buitenruimtes zijn bestemd als rijksmonument.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0020.png"

Figuur 2.7: voorgevel Hoofdgebouw (Bron: Google Streetview, april 2019)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0021.png"

Figuur 2.8: voor- en zijgevel Hoofdgebouw vanaf zuidhoek (Bron: Google Streetview, augustus 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0022.png"

Figuur 2.9: voorgevel Hoofdgebouw vanaf westhoek (Bron: Google Streetview, augustus 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0023.png"

Figuur 2.10: achterterrein Hoofdgebouw vanaf noordhoek (Bron: Google Streetview, augustus 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0024.png"

Figuur 2.11: cchterterrein Hoofdgebouw midden aanzicht (Bron: Google Streetview, augustus 2020)

Aan de achterzijde van Hoofdgebouw bevindt zich een grote parkeerplaats op maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0025.png"

Figuur 2.12: achterterrein Hoofdgebouw vanaf oosthoek (Bron: Google Streetview, augustus 2020)

Gebruik  

Het hoofdgebouw is tussen 1908 en 1910 gebouwd als instituut voor doven met nagenoeg alle kenmerken van de kloosterbouw. Sinds de oprichting is het Hoofdgebouw met het omliggend terrein altijd in gebruik geweest voor zorg en onderwijs aan doven. Daarnaast was het in gebruik als klooster. Met links de meisjesvleugel en rechts de jongensvleugel met ieder een eigen kapel. Zo worden de vleugels nog steeds genoemd.

Tot voor kort was de raad van bestuur van Kentalis gevestigd in het Hoofdgebouw. Het Hoofdgebouw omvatte daarnaast kantoor-, ontvangst- en vergaderfaciliteiten en een van de audiologische centra van Kentalis.

Afgelopen jaren is het Hoofdgebouw steeds verder leeg komen te staan. Op dit moment wordt het alleen gebruikt als vergaderlocatie door de ontwikkelaar en door tijdelijke gebruikers (leegstandsbeheer).

2.2.1.2 Marthagebouw

Het Marthagebouw bestaat uit twee delen. Het voorste gedeelte, nabij de voormalige wasserij, is het oudst, daarachter staat jongere bebouwing bestaande uit 3 bouwlagen en een kap. Het Marthagebouw is met de voormalige wasserij aan de voorzijde en via een gang naar de meisjeskapel verbonden met het Hoofdgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0026.png"

Figuur 2.13: zijaanzicht Marthagebouw in zuidoostelijke richting (Bron: Google Streetview, november 2010)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0027.png"

Figuur 2.14 zijaanzicht eerste / oudste gedeelte Marthagebouw in zuidoostelijke richting (Bron: Google Streetview, augustus 2020)

Gebruik 

Momenteel staat het Marthagebouw leeg. Voorheen woonden hier cliënten van Kentalis.

2.2.1.3 Voormalige wasserij

Aan de voorzijde van het Marthagebouw, verbonden met de meisjesvleugel van het Hoofdgebouw, bevindt zich de voormalige wasserij.

Het oorspronkelijke karakter van dit gebouw was door het voortzetten van spekbanden, roedeverdeling in de ramen en soortgelijk materiaal gebruik in harmonie met het hoofdgebouw. Daarnaast wordt het gebouw gekenmerkt door de oude watertoren en kruisvormige kap op de wasserij

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0028.png"

Figuur 2.15: voormalige wasserij

Gebruik

Oorspronkelijk behoorde een wasserij en een boerderij bij het klooster gebouwd om ruimte te geven voor nevenfuncties, zoals het houden van vee en was- en droogwerkzaamheden. In het linker gedeelte van het gebouw zijn alle stallen en agrarische functies gesitueerd. Zo bevond er zich een koe-, paardenstal en een varkenshok in deze linkervleugel. De rechterkant van het gebouw huisveste de wasserij, die naast een wasruimte en oude mangelkamer ook verschillende ruimtes voor installaties bevatte en ruimte waar zich voorheen een bakkerij had bevonden.

Over tijd veranderde de behoefte van ruimte en maakte in 1953 de boerderij ruimte voor de bouw van het internaat Martha. De voormalige bakkerij werd een keuken voor het internaat. Het linker gedeelte, wat voorheen als boerderij en stal had gefunctioneerd, werd omgebouwd om ruimte te maken voor verschillende eet- en naaizalen. Ook is er in deze periode voor het eerst een interne verbinden gemaakt tussen het hoofdgebouw en de wasserij. Deze gang werd doorgetrokken langs de gevel van de wasserij en voormalige boerderij om deze met elkaar in verbinding te brengen tot en met de meisjeskapel.

2.2.2 Groen

Het Hoofdgebouw ligt ongeveer 60 meter van de Theerestraat af. Dit voorterrein is parkachtig ingericht met gazon en verschillende bomen waarvan een monumentale beuk (Fagus sylvatica). De rechter beuk was ziek en is daarom inmiddels gerooid

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0029.png"

Figuur 2.16: Monumentale bomen voor het Hoofdgebouw (Bron: Google Streetview, oktober 2022)

Aan de binnenzijde van het Hoofdgebouw bevindt zich de oude kloostertuin, welke tegenwoordig vooral bestaat uit gras, een aantal bomen en een strakke vijver. In paragraaf staat de Boom Effect Analyse beschreven.

2.2.3 Omgeving plangebied

Het plangebied grenst aan de Theerestraat. Aan de noordwestzijde bevindt zicht het deelgebied Kentalis Compact, aan de noordoostzijde bevindt zich deelgebied Het Oeverpark en ten oosten ligt het gebouw De Schakel en het gemeentehuis met parkeerplaats.

De toegangsweg vanaf de Theerestraat naar het voormalige Kentalis terrein aan de zuidzijde maakt geen onderdeel uit van het plangebied.

2.3 Toekomstige situatie

2.3.1 Stedenbouw

In de beoogde situatie is, door middel van nieuwbouw aan de zijkant en achterzijde, de oorspronkelijke carrévorm met haar hortussen teruggebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0030.png"

Figuur 2.17: Totale toekomstige ontwikkeling (Bron: BiermanHenket)

In de regels is het beeldkwaliteitsplan, zoals opgenomen in bijalge 1, middels een algemene bouwregel.

Op 25 november 2025 heeft een overleg plaatsgevonden tussen Stichting Monumentenhuis Brabant, RCE en de gemeente Sint-Michielsgestel en de architect van het plan. Namens de RCE wordt in principe positief gereageerd op het voorliggende plan. Echter, er zijn enkele punten die alvast meegegeven willen worden in verband met het beeldregieplan, aangezien dit ook implicaties heeft voor de afstemming tussen de nieuwbouw en het negentiende-eeuwse hoofdgebouw. De RCE ziet graag in een vervolgfase de volgende punten nader besproken:

  • De voorgestelde hoeveelheid balkons wordt in principe aanvaardbaar geacht. De nadere technische en architectonische detaillering dient echter nog met de RCE te worden afgestemd om een zorgvuldige inpassing in het historisch gevelbeeld te waarborgen. Het beeldregieplan roept vragen op over de aansluiting op de balkondetaillering van de nieuwbouw.
  • Het realiseren van een verdiept terras aan de voorgevel van het hoofdgebouw kan is denkbaar, mits de scheiding tussen privé en gemeenschappelijk niet hard wordt neergezet middels muurtjes of hekwerk. Bij voorkeur wordt dit met groen opgelost.
  • Het toepassen van roedes wordt vanuit cultuurhistorisch oogpunt wenselijk geacht, aangezien hiermee het oorspronkelijke vensterbeeld kan worden hersteld en geaccentueerd. De precieze detaillering is daarbij essentieel. Gezien de huidige staat en bouwkundige context zijn zorgvuldig uitgevoerde plakroedes in dit geval verdedigbaar, mits deze het oorspronkelijke profielbeeld op overtuigende wijze benaderen. Tijdens het eerste verkennende overleg vorig jaar is reeds aangegeven dat de RCE deze vorm van semi-reconstructie bij voorkeur ziet plaatsvinden in samenhang met kleurhistorisch onderzoek aan de oorspronkelijke vensters, zodat de vastgestelde kleurstelling op een verantwoorde wijze kan worden geïntegreerd in het nieuwe ontwerp. Mogelijk heeft dit nog gevolgen op de wijze waarop de nieuwbouw wordt 'ingekleurd'.
  • Wat betreft de dakkapellen ziet men graag een betere afstemming op de onderliggende verticale gevelopbouw.
  • Bij de nieuwbouw van het Marta-gebouw (links van het monument gezien vanaf de voorgevel) blijven de jaren '50-onderdelen van het bestaande Marta-gebouw behouden. De vraag die rijst is hoe de hoogte van de nieuwe bouw zich verhoudt tot zowel het rijksmonument als de behouden jaren '50-onderdelen. Het is van belang om te onderzoeken hoe deze nieuwe bouw zich verhoudt tot de bestaande context, en in hoeverre de hoogte en massa van de nieuwbouw in harmonie zijn met het monumentale gebouw en de behouden delen van het Marta-gebouw. Een variantestudie wordt verzocht.

Hoofdgebouw 

De stedenbouwkundige opzet voor het Hoofdgebouw is binnen de volgende kaders vorm gegeven:

  • Er is voortgebouwd op de ruimtelijke kwaliteiten en het erfgoed. De cultuurhistorische waarden worden zo veel mogelijk hersteld, door het herstellen van de hortussen met het behoudt van en versterken van bestaande groenstructuren rondom het bestaande hoofdgebouw.
  • Het evenwichtige ensemble wordt hersteld, waardoor de plek zijn karakter weer terug krijgt. Door nieuwbouw aan de noordoostzijde toe te voegen, wordt de historische carrévorm herstelt en krijgt het instituut opnieuw een binnenplaats. Het herstel van het evenwichtige karakter zorgt ervoor dat de tuinen en hoven weer worden hersteld met behoud van alle indrukwekkende waardevolle bomen. De carré wordt geopend aan meerdere zijden om een publieke binnenplaats te creëren die symbool staat voor het openen van een van origine gesloten instituut om zo een sociaal inclusieve herbestemming te realiseren.
  • Een evenwichtig ensemble met een divers programma. De volumes van de nieuwbouw volgen de morfologische hiërarchie van het originele instituut en vinden zo in volume aansluiting met het monumentale gebouw. De combinatie van bestaande en nieuwe bouwdelen zorgt ervoor dat er een diverse gemeenschap gevormd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0031.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0032.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0033.png"

Figuur 2.18: Stedenbouwkundige opzet Hoofdgebouw (Bron: BiermanHenket)

Verlaagde buitenruimten

Over de gehele breedte van het gebouw aan de voorzijde is een bestaand souterrain aanwezig. Deze wordt ingezet om duplexwoningen te realiseren met een verdieping in het souterrain en op de begane grond. Deze woningen krijgen een buitenruimte op souterrain niveau. Deze verlaagde buitenruimten liggen verdiept in het landschap aan de voorzijde van het gebouw. De buitenruimten op souterrain niveau zijn met een talud verbonden met het maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0034.png"

Figuur 2.19: Verlaagde buitenruimte op souterrain met een talud naar het maaiveld (Bron: BiermanHenket)

Marthagebouw 

Door de volgende keuzes is een nieuw Marthagebouw ontworpen dat aansluit bij het monumentale volume, hoogte en positie van het Hoofdgebouw:

  • Het internaat Martha is in de huidige situatie verbonden met het Rijksmonumentale doveninstituut. Door bouwkundige gebreken en verdieping hoogtes is het gebouw niet her te bestemmen voor zijn nieuwe functie. De voorzijde van het internaat wordt wel bewaard vanwege zijn karakteristieke entree.
  • Door de gedeeltelijke sloop komt er ruimte voor nieuwe bebouwing ter plaatse van het oude internaat.
  • Door de nieuwbouw in massa te laten verspringen ter plaatse van de hoek bij de zijkapel, kan er met de nieuwe bebouwing een plein en of ontmoetingsplek worden omsloten door nieuwe bebouwing.
  • In het volume van het nieuwe gebouw wordt er in hoogte gevarieerd om het hoogte verschil tussen het oude internaat en het nieuwbouwvolume te bemiddelen.
  • Door het bouwvolume vanaf meerdere zijdes in te laten springen worden de lange gevels van de nieuwbouw onderbroken, oogt het bouwblok gevarieerder en ontstaan er meer gedefinieerde pleintjes.

De entree van de nieuwebouw Martha is geplaatst in lijn met de secundaire as van het kloostercomplex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0035.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0036.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0037.png"

Figuur 2.20: Stedenbouwkundige opzet Marthagebouw (Bron: Biermanhenket)

De huidige verbindingen tussen het Hoofdgebouw, Marthagebouw en de Wasserij worden gesloopt.

2.3.2 Programma

In het planvoornemen worden 196 woningen in fase 1 gerealiseerd. Met daarbij 4.470 m2 verhuurbaar vloeroppervlak (vvo).

Tabel 2.1: Progamma Domein aan de Dommel fase 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0038.png"

Woningen

Er wordt een grote variëteit aan verschillende woningtypen aangeboden, van klein tot groot. De gebruiksoppervlakte loopt uiteen van 35 m2 tot meer dan 250 m2 per woning. De woningen zijn 1, 2 of soms zelfs 3-laags. Voor alle nieuwbouwwoningen binnen de totale gebiedsontwikkeling geldt de verdeling 20% sociale huur, 20% goedkope koop en 60% vrije sector, exclusief het Hoofdgebouw. Binnen fase 1 wordt 25% sociale huur, 4% goedkope koop en 71% vrije sector gerealiseerd.

In het nieuwe Marthagebouw worden woning gerealiseerd waar zorg verleend kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0039.png"

Figuur 2.21: Programma (Bron: BiermanHenket)

Voorzieningen 

Naast woningen komen er in de kapellen, het Priesterhuis, de voormalige wasserij en het trafohuisje niet-woonfuncties. Hierna wordt per gebouw(gedeelte) toegelicht welke voorzieningen op deze plekken kunnen komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0040.png"

Figuur 2.22: Locaties voor niet-woonfuncties

1. Het Priesterhuis

Dit gedeelte van het Hoofdgebouw biedt plaats aan diagnostiek, onderwijs, vergaderzalen, kleine praktijken en ondergeschikte horeca bijvoorbeeld in de vorm van sociale horeca door de cliënten van Kentalis.

2. Meisjeskapel

De Meisjeskapel wordt getransformeerd tot een Huiskamer van de Wijk, een open en toegankelijke plek waar bewoners van Kentalis, buurtgenoten en andere Gestelnaren elkaar dagelijks ontmoeten. Door een vast dagprogramma en een divers activiteitenaanbod, ontstaat een natuurlijke levendigheid, waardoor iedereen zich welkom voelt. Ondergeschikt zal (semi) commerciële verhuur ingezet worden ten behoeve van het exploitabel houden van de kapel (bijvoorbeeld de verhuur van lesruimtes, een podium voor optredens, voordrachten enz.).

In het Priesterhuis en de Meisjeskapel is ondergeschikte horeca mogelijk. Dit betekent dat deze horeca ondergeschikt is aan de hoofdfunctie, in de regels is een beperkte omvang geregeld.

3. Jongenskapel

De Jongenskapel wordt gevuld met verschillende horeca concepten. De grote kapel leent zich mooi voor een high end horeca restaurant, waar ook vieringen, zoals trouwerijen, mogelijk zijn. In de zijbeuk komt een brasserie / grand café met een groot terras. Op het koor van de kapel en de spreekkamer daarachter is geschikt voor events, een bijzondere vergaderplek of speciale diners.

4. De Wasserij

De voormalige wasserij is geschikt voor kinderopvang of ouderen opvang, waarbij twee aangrenzende lokalen multi inzetbaar zijn voor losse verhuur. Ook de zolder zou als BSO of huiswerkbegeleiding prima geschikt zijn.

5. Transformatorhuisje

In de voortuin van het Hoofdgebouw staat een monumentaal transformator huisje, dat nu niet meer in gebruik is. Door de historische waarde krijgt het huisje een nieuwe bestemming, gedacht wordt aan een Logeerhuisje, Vergaderhuisje of Theehuisje.

2.3.3 Mobiliteit

Parkeren

Het parkeren voor auto's en fietsen voor bewoners vindt verdiept plaats in een grote parkeergarage. Deze loopt als een T vanaf het midden van het souterrain van het Hoofdgebouw en onder de nieuwbouw aan de achterzijde. De ingang van de parkeergarage bevindt zich aan de oostzijde van de nieuwbouw achter het Hoofdgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0041.png"

Figuur 2.23: Ontwerp parkeergarage met 179 parkeerplekken (Bron: BiermanHenket)

De tijdelijke en definitieve parkeervoorzieningen worden in fase 2 van Domein aan de Dommel gerealiseerd. Deze parkeervoorzieningen dienen de overige parkeerbehoefte van bewoners en de totale parkeerbehoefte van alle bezoekers van woningen en niet-woonfuncties van fase 1 op te vangen. Totdat de definitieve parkeervoorzieningen zijn gerealiseerd is, wordt tijdelijk gebruik gemaakt van parkeerplaatsen op maaiveld binnen deelgebied 2. Deelgebied 2 is in eigendom van de initiatiefnemer, dus eigen terrein en kan hiervoor geschikt gemaakt worden.

Ontsluiting

De ondergrondse parkeergarage wordt ontsloten vanaf de hoofdontsluitingsweg aan de zuidoostzijde. Daar zijn ook plekken voor laden/ en lossen en afzetten van mensen. Zo blijft de rest van het plangebied van fase 1 zo veel als mogelijk een voetgangersgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0042.png"

Figuur 2.24: Beoogde ontsluiting en routing gebiedsontwikkeling fase 1 (Bron: BiermanHenket)

Ten behoeve van het kinderdagverblijf wordt in een kiss&ride strook met parkeerkoffer voorzien aan de voorzijde van de wasserij. Dit wordt ontsloten via de ontsluitingsweg aan de noordwestzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0043.png"

Figuur 2.25: Twee ontsluitingen (Bron: BiermanHenket)

2.3.4 Groen

Door de nieuwbouw aan de achterzijde van de meisjes- en jongensvleugel, kunnen de tuinen en hoven weer worden hersteld met de aanwezige monumentale bomen. In het midden van het carré komt de hortus, aan de buitenzijde van de meisjes- en jongensvleugel de tussentuinen, op de kopse kant van de nieuwbouw bovenop de parkeergarage komen moestuinen/bloementuinen en aan de noordoostzijde van het plangebied komt een park.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0044.png"

Figuur 2.26: Landschapsontwerp (Bron: Delva)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0045.png"

Figuur 2.27: Doorsnede in de breedte van de beoogde situatie (Bron: BiermanHenket)

De monumentale formele voortuin blijft gehandhaafd.

2.3.5 Toegankelijkheid

Om iedereen toegang te kunnen bieden tot het hoofdgebouw is er rekening gehouden met het overbruggen van de hoogteverschillen ter plaatse. Er worden hellingbanen en liften (in het gebouw) aangebracht voor de integrale toegankelijkheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0046.png"

Figuur 2.28: Toegankelijkheid beoogde situatie (Bron: BiermanHenket)

Speelvoorzieningen 

Plekken om te spelen met speelvoorzieningen worden gerealiseerd binnen het plangebied van fase 2.

2.3.6 Bereikbaarheid

Afval

De toegangswegen voor de afvalwagens liggen voornamelijk aan de buitenzijde van het plangebied. Er zijn afvalcontainers voorzien ter hoogte van het kinderdagverblijf en aan de zijde van de jongenskapel. In onderstaande figuur staat hoe de afvalwagens in en uitrijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0047.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0048.png"

Figuur 2.29: Routes afvalwagens (Bron: Delva)

Hulpdiensten

Hulpdiensten kunnen over de toegangswegen en paden rondom het hele complex rijden. In de voortuin worden de paden verbreed middels grindgazon ten behoeve van de calamiteitenroute.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0049.png"

Figuur 2.30: Overzicht landschap, wegen en paden (Bron: Delva)

Hoofdstuk 3 Participatie

3.1 Algemeen aanvraagvereiste participatie

3.1.1 Bestuurlijk vooroverleg
3.1.2 Omgevingstafel

Op 9 juli 2024 en 10 september 2024 heeft Omgevingstafel 1 plaatsgevonden en op 9 oktober 2025 Omgevingstafel 2.

3.1.3 Participatie omgeving

De ontwikkelaar is in gesprek gegaan met de omgeving door middel van bijeenkomsten en werksessies. Alle informatie over de plannen en participatie is te vinden via de website en nieuwsbrief(ven). Het gehele participatietraject is begeleid door Bureau Stroom. Zij hebben in een infographic samengevat hoe dit traject is verlopen (zie bijlage 2).

Participatieplan 

In de memo Participatieplan Domein aan de Dommel (zie bijlage 3) aan de gemeenteraad is het doel van het participatieplan en de rol van de gemeente toegelicht en is een korte toelichting gegeven op de participatieactiviteiten.

Werksessies 

In de werksessies is samen met lokale en inhoudelijke experts nagedacht over specifieke onderwerpen, waardoor input voor het plan is opgehaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0050.png"

Figuur 3.1: De onderwerpen tijdens de werksessies (Bron: Bureau Stroom)

Bijeenkomsten 

Er zijn verschillende bijeenkomsten georganiseerd om geïnteresseerden te informeren over de plannen en om op een laagdrempelige manier wensen en ideeën te bespreken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0051.png"

Figuur 3.2: Infographic Participatie Domein aan de Dommel (Bron: Bureau Stroom, zie bijlage 2)

Online-bijeenkomst ouders en begeleiders Kentalis - 28 november 2023

Op dinsdagavond 28 november 2023 zijn ruim 30 ouders en begeleiders van Kentalis cliënten in een online-bijeenkomst via Teams geïnformeerd over de plannen van BPD het toekomstige 'Domein aan de Dommel'. Daarbij was er ook voldoende ruimte om vragen te stellen. Het sfeerverslag van deze online-bijeenkomst is opgenomen in Bijlage 4.

Bijeenkomst naasten en direct omwonenden - 27 januari 2024

Op zaterdagmiddag 27 januari 2024 om 13:00 uur, en later ook om 15:00 uur, is aan ongeveer 100 buurtbewoners van het Kentalis terrein en naasten van cliënten informatie verstrekt in de brasserie van het hoofdgebouw. Zij kregen meer te horen over de plannen van BPD het toekomstige 'Domein aan de Dommel'. Daarnaast was er voldoende gelegenheid om vragen te stellen. Tevens konden aanwezigen meedenken over de invulling van het gebied door vragen te beantwoorden. Het sfeerverslag van deze bijeenkomst is opgenomen in Bijlage 5.

Informatieve presentatie en onderdompeling Kentalis - 27 juni 2024

Het communicatieteam wonen en dagbesteding Brabant heeft aan het projectteam van Domein aan de Dommel een presentatie gegeven over de cliënten die beschermd wonen en werken op het terrein aan de Dommel. Het sfeerverslag van deze bijeenkomst opgenomen als Bijlage 6.

Omgevingsdialoog - 30 juni 2024

De Omgevingsdialoog bestond uit twee rondes met een presentatie. Bij de aanvang van een ronde en bij het naar huis gaan zijn deelnemers gevraagd naar hun mening over de plannen.

Het overgrote deel was héél enthousiast over de plannen. Ze gaven complimenten over de zorgvuldigheid van participatie en visie van het plan. Aanwezigen waren ook positief over de opzet van de informatiemarkt, omdat er voldoende mogelijkheid was om vragen te stellen.

Een kleine groep was minder tevreden. De tweede presentatie was voor veel bezoekers slecht verstaanbaar, vanwege het galmende geluid in de kapel en daardoor moeilijk te volgen. Gelukkig gaven de meeste aanwezigen aan dat ze tijdens de informatiemarkt wel voldoende informatie hebben gekregen, waardoor ze alsnog tevreden naar huis gingen. Enkele bezoekers hadden andere verwachtingen van zowel de presentatie als de informatiemarkt. Zij hadden gehoopt meer concrete informatie te ontvangen, zoals prijsindicaties, plattegronden, vierkante meterprijzen en sfeerimpressies.

Vooral bij de stands over het woonprogramma, stedenbouw en programmering was het druk. Bezoekers stelden gerichte vragen over het aantal woningen en de planning van het bouwproces.

Bij de stand over programmering en tijdelijke placemaking werden nieuwe ideeën aangedragen en ontstonden er waardevolle connecties om de beschikbare ruimtes op een passende en creatieve manier in te vullen.

In Bijlage 7 is opgenomen wat tijdens de omgevingsdialoog is gepresenteerd en verteld en wat er de reacties waren.

Informatiebijeenkomst verkeer - 24 november 2025

Op maandagavond 24 november 2025 kwamen circa 35 belanghebbenden naar de Brasserie in het hoofdgebouw aan de Theerestraat te Sint-Michielsgestel voor de informatiebijeenkomst over verkeer. De avond is opgezet als een inloopavond waarbij iedereen vrij rond kon lopen om alle relevante thema's rondom verkeer voor fase 1 te beoordelen. De thema's werden gepresenteerd op grote borden. Zowel BPD als de gemeente waren hierbij aanwezig om toelichting en verduidelijking te geven. Bij binnenkomst kregen de bezoekers een hand-out met daarop aangegeven het doel, de thema's en stickervellen (groen en rood) om voorstellen te beoordelen.

In Bijlage 8 zijn de reacties van de aanwezigen opgenomen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader en toetsing daaraan

4.1 Rijk

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Beoordeling plan

De vier ambities uit de NOVI zijn verder uitgewerkt in 26 beleidskeuzes, die in de toelichting van de NOVI zijn vertaald naar 21 Nationale belangen. Gezien de aard van dit plan zijn vooral de volgende nationale belangen relevant:

(1) Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;

(2) Realiseren van een goede omgevingskwaliteit;

(4) Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;

(5) Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woningbehoeften;

(8) Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;

(14) Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid;

(19) Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;

Ten aanzien van nationaal belang 1 en 5 is de onderbouwing terug te vinden in paragraaf 5.2 Ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Artikel 5.129g Bkl regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist. Op deze plek volstaat de conclusie dat sprake is van een duurzame ontwikkeling die aansluit op de woningbehoeften.

Ten aanzien van nationaal belang 1 en 2 kan worden opgemerkt dat in Hoofdstuk 5 het plan aan de hand van de relevante aspecten in de fysieke leefomgeving is gemotiveerd, gevolgd door een algehele afweging van het plan in Hoofdstuk 8. Op deze plek volstaat de conclusie dat met het plan sprake is van een goede omgevingskwaliteit. Specifiek wordt in paragraaf 5.18 het thema gezondheid, in paragraaf 5.5 het aspect ecologie en in paragraaf 5.17 de waterberging en daarmee de klimaatbestendigheid onderbouwd.

De maatregelen om een zo veilige en toegankelijke leefomgeving te behouden voor de kwetsbare bewoners en bezoekers van Kentalis staat beschreven in de beschrijving van de toekomstige situatie paragraaf 2.3.

Door deze ontwikkeling kan het waardevolle rijksmonument aan de Theerestraat onderhouden en daarmee behouden blijven. Hierdoor draagt deze ontwikkeling bij aan het behouden en versterken van het cultureel erfgoed.

Het plan past binnen de beleidskaders van de Nationale Omgevingsvisie.

4.1.2 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)

Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is één van de vier AMvB's die invulling geven aan de Ow. Het Omgevingsbesluit regelt onder meer welk bestuursorgaan bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen, de betrokkenheid van andere bestuursorganen, adviesorganen en adviseurs bij de besluitvorming, procedures en een aantal op zichzelf staande onderwerpen zoals de milieueffectrapportage. Het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving geven aan, aan welke regels burgers en bedrijven zich moeten houden bij bepaalde activiteiten.

Het Besluit kwaliteit leefomgeving stelt de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het rijk met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen. In het Bkl staan dan ook regels over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en regels voor monitoring. Het Bkl geldt voor het rijk en decentrale overheden.

In het Bkl staan instructieregels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De instructieregels gaan over:

  • waarborgen van de veiligheid
  • beschermen van de waterbelangen
  • beschermen van de gezondheid en van het milieu
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed
  • behoud van ruimte voor toekomstige functies
  • behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten
  • bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen.

Beoordeling plan

Gebiedsgerichte instructieregels

Met behulp van de digitale voorziening 'Regels op de kaart' (Omgevingsloket) is voor het plangebied bepaald welke gebiedsgerichte instructieregels uit het Bkl voor dit plan relevant zijn. Uit raadpleging van 'Regels op de kaart' blijkt dat het plangebied is gelegen binnen een gebied waar windturbines het radarbeeld kunnen verstoren. Het Bkl stelt binnen dergelijke gebieden regels aan maximale bouwhoogten van windturbines om verstoring van het radarbeeld te voorkomen. Dit plan voorziet niet in windturbines en gelet op de bouwhoogten die mogelijk worden gemaakt vormt dit plan geen belemmering voor de werking van het desbetreffende radarstation.

Thematische instructieregels

Voor zover thematische instructieregels uit het Bkl van belang zijn voor dit plan, vindt een afweging van deze instructieregel plaats in Hoofdstuk 5 van deze motivering.

Overige instructieregels uit het Bkl zijn minder relevant voor dit plan, omdat deze ofwel het schaalniveau overstijgen ofwel op een voor dit plan onbelangrijk thema betrekking hebben.

4.1.3 Conclusie

Gelet op bovenstaande is de ontwikkeling niet in strijd met de nationale belangen van de NOVI en de instructieregels van het BKl.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zin vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • werken aan de Brabantse energietransitie;
  • werken aan een klimaatproof Brabant;
  • werken aan de slimme netwerkstad;
  • werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan planen die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

Voor sommige van ambities zijn regels nodig om ze te kunnen realiseren. Provincie Noord-Brabant heeft daarom een Omgevingsverordening vastgesteld. In volgende sub paragraaf wordt het plan getoetst aan de instructieregels uit de Omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.2.2 TAM-Omgevingsverordening

De TAM-Omgevingsverordening Noord-Brabant is op 5 december 2023 vastgesteld door Provinciale Staten. In de TAM-Omgevingsverordening staan regels voor:

  • Initiatiefnemers, inwoners en bedrijven. Dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om bepaalde activiteiten te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen of een vergunning moet aanvragen voordat je met de activiteit mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid. Dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels geeft de provincie een opdracht aan gemeenten over onderwerpen die zij in het omgevingsplan moeten opnemen of aan een waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Beoordeling plan

In dit geval zijn alleen de instructieregels voor gemeenten relevant. Hierna wordt aan deze instructieregels getoetst. De instructieregels zijn in de meeste gevallen gekoppeld aan een werkingsgebied. Volgens de verbeelding van de Omgevingsverordening ligt het plangebied binnen de volgende werkingsgebieden:

  • Attentiezone waterhuishouding;
  • Beperkingen grootschalige logistiek;
  • Beperkingen veehouderij;
  • Diep grondwaterlichaam;
  • Natuur Netwerk Brabant
  • Norm wateroverlast stedelijk gebied;
  • Stalderingsgebied;
  • Stedelijk gebied;

Daarnaast gelden te allen tijde de algemene instructieregels 'Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies'.

Attentiezone waterhuishouding

Een omgevingsplan ter plaatse van Attentiezone waterhuishouding strekt tot bescherming van de waterhuishouding en sluit functies en activiteiten uit die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.

Aangezien Natuur Netwerk Brabant op deze locatie wegbestemd wordt en in fase 2 gecompenseerd, dient hier niet langer getoetst te worden aan de attentiezone waterhuishouding.

Beperkingen grootschalige logistiek

Artikel 5.56a (Grootschalige logistiek) stelt beperkingen aan de ontwikkeling van grootschalige logistiek. Het plan maakt geen grootschalige logistiek mogelijk, deze regels zijn dan ook niet relevant.

Beperkingen veehouderij

Artikel 5.65 (Afwijkende regels Beperkingen veehouderij) stelt beperkingen aan vestiging, omschakeling en uitbreiding van veehouderijen. Het plan maakt geen veehouderij mogelijk, deze regels zijn dan ook niet relevant.

Diep grondwaterlichaam

In artikel 3.11 wordt de onconventionele winning van koolwaterstoffen aangewezen als milieubelastende activiteit. Dit wordt met het plan niet mogelijk gemaakt.

Natuur Netwerk Brabant

In de zuidhoek van het plangebied bevindt zich een bestaand gebied aangewezen als Natuur Netwerk Brabant, grenzend aan de Theerestraat. Ter plaatse van dit NNB gebied is de ontsluiting van de ontwikkeling beoogd. Voor de ontwikkeling is het van wezenlijk belang dat deze ontsluiting op de Theerestraat er komt. Zowel de ondergrondse parkeergarage als de parkeerplaatsen op maaiveld moeten via deze weg worden ontsloten. De provincie heeft aangegeven dat dit NNB gebied al eerder van de provinciale verordeningskaart had moeten worden gehaald, doordat de mate van versnippering en kwalitatieve waarde. De provincie is akkoord dat dit NNB gebied wordt opgeheven en op een andere locatie fysiek wordt gecompenseerd. Binnen de gronden van fase 2 wordt dit stukje NNB gecompenseerd met nieuwe natuur. Hierna wordt getoetst aan de desbetreffende artikelen van de provinciale verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0052.png"

Figuur 4.1: NNB gebied binnen plangebied (Bron: atlasleefomgeving)

In artikel 5.33 is in het derde lid het volgende geregeld: Als er door het verrichten van een gebruiks- of bouwactiviteit een verstoring of tijdelijke verstoring optreedt van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant, wordt deze verstoring waar mogelijk beperkt en wordt de resterende verstoring gecompenseerd met toepassing van artikel 5.37 Compensatie.

De verplichte compensatie van NNB vindt plaats door fysieke compensatie of financiële compensatie (artikel 5.37). De omvang van de compensatie is in ieder geval gelijk aan de omvang van het vernietigde of verstoorde areaal en wordt verder bepaald door de ontwikkeltijd van de aangetaste natuur, conform de volgende uitgangspunten:

  • a. natuur met een ontwikkeltijd van 5 jaar of minder: geen toeslag;
  • b. tussen 5 en 25 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 1/3 in oppervlak;
  • c. tussen 25 en 100 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 2/3 in oppervlak;
  • d. bij een ontwikkelingsduur van de natuur van meer dan 100 jaar: de toeslag in oppervlak en de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer is maatwerk;
  • e. bij verstoring van natuur: maatwerk.

Artikel 5.38 Fysieke compensatie

  • 1. Fysieke compensatie vindt plaats door de feitelijke inrichting van een perceel passend bij de doelstellingen voor natuur, op een locatie:
    • a. ter plaatse van nog niet gerealiseerde natuur in het Natuur Netwerk Brabant als de omvang van het Natuurnetwerk Nederland ten minste gelijk blijft;
    • b. ter plaatse van een niet gerealiseerde ecologische verbindingszone als bedoeld in artikel 5.40; of
    • c. buiten het Natuur Netwerk Brabant als:
      • een locatie als bedoeld onder a en b niet aanwezig is;
      • het perceel aansluitend op of in de directe nabijheid ligt van een bestaande natuurfunctie; en
      • de inrichting bijdraagt aan de samenhang en kwaliteit van het Natuur Netwerk Brabant.
  • 2. Een omgevingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt waarvoor een fysieke compensatieplicht geldt:
    • a. geeft ter plaatse van de compensatielocatie toepassing aan Artikel 5.30;
    • b. borgt de uitvoering van de compensatie.
  • 3. Het besluit tot vaststelling van een omgevingsplan als bedoeld in het tweede lid bevat een verantwoording over:
    • a. de omvang van het netto verlies aan ecologische waarden en kenmerken en op welke locatie dat optreedt;
    • b. de locatie waar en de wijze waarop het netto verlies, bedoeld onder a, wordt gecompenseerd;
    • c. de kwaliteit en kwantiteit van de compensatie;
    • d. de termijn van uitvoering;
    • e. de inhoud en realisatie van de voorgenomen mitigerende en compenserende maatregelen; en
    • f. het reguliere- en ontwikkelingsbeheer.
  • 4. De uitvoering van de fysieke compensatie wordt binnen drie jaar na onherroepelijk worden van het omgevingsplan, bedoeld in het tweede lid, afgerond.
  • 5. In aanvulling op het vierde lid, wordt bij een aantasting van bedreigde soorten of hun leefgebied, de uitvoering van de compensatie in ieder geval afgerond op het moment dat de uitvoering van de ontwikkeling start.
  • 6. In afwijking van het vierde lid kan bij een omvangrijke en zware compensatieverplichting, de uitvoering van de compensatie maximaal tien jaar bedragen, gerekend vanaf het onherroepelijk worden van het omgevingsplan.

Toetsing aan artikel 5.38 Fysieke compensatie:

De oppervlakte van het NNB gebied binnen het plangebied bedraagt 3.560 m2. Het bestaande NNB gebied heeft een kwalitatief lage natuurwaarde, deze natuur kan zich binnen 5 jaar ontwikkelen. Daarom is er bovenop de bestaande omvang geen toeslag verplicht. De compensatie zal minimaal de bestaande omvang van 3.560 m2 hebben. De compensatie vindt plaats binnen de herontwikkeling van fase 2 in de nabijheid van het bestaande NNB gebied aan de oever van De Dommel. De feitelijke inrichting van de nieuw te realiseren natuur wordt afgestemd met de provincie.

Wanneer fase 2 niet tot ontwikkeling komt, wordt de compensatie alsnog financieel afgehecht door een storting van de ontwikkelaar in de provinciale compensatievoorziening ter uitvoering van de geformuleerde compensatietaakstelling conform artikel 5.39 van de provinciale verordening.

Norm wateroverlast stedelijk gebied

Dit is een instructieregel voor waterschappen, dus hoeft in dit plan niet getoetst te worden door de gemeente.

Stedelijk gebied

In een omgevingsplan dat een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt voor wonen, werken of voorzieningen moet onderbouwd zijn dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in Afdeling 7.2 Regionaal samenwerken en dat de ontwikkeling een duurzame stedelijke ontwikkeling is (artikel 5.55 lid 1).

In de ladderonderbouwing in paragraaf 5.2 staat beschreven dat deze ontwikkeling in schaal en omvang past binnen de regionale afspraken.

Deze ontwikkeling voor wonen en voorzieningen is een duurzame stedelijke ontwikkeling, omdat:

  • een goede omgevingskwaliteit wordt bevorderd, doordat nieuwe woningen worden gerealiseerd met uitzicht op groen, met veel ruimte om elkaar te ontmoeten en te ontspannen, zowel binnen als buiten in de ruime tuinen en groen zones.
  • toepassing wordt gegeven aan zorgvuldig ruimtegebruik, doordat een groot leegstaand rijks monumentaal gebouw wordt verbouwd tot woningen. Verouderde bebouwing wordt gesloopt om ruimte te maken voor nieuwe woningbouw passend bij het Hoofdgebouw.
  • optimaal invulling wordt gegeven aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie. Doordat het Hoofdgebouw rijks monumentaal is, bestaan er belemmeringen voor het toepassen van installaties voor de opwek van duurzame energie. De daken van de nieuwbouw liggen wel vol met zonnepanelen, deze zorgen voor de duurzame energie voor zowel de nieuwbouw als het Hoofdgebouw. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 5.19 Duurzaamheid.
  • rekening wordt gehouden met klimaatverandering, het tegengaan van wateroverlast staat bijvoorbeeld beschreven in paragraaf 5.17 Water en het tegengaan van hittestress in paragraaf 5.18 Gezondheid.
  • de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit worden benut, doordat wordt uitgegaan van het STOMP-principe. Er wordt een autoluw gebied gerealiseerd, waarbij de tweede auto en bezoekers terecht kunnen in parkeervoorzieningen gepositioneerd in fase 2. Het betreft zowel de tijdelijke als definitieve parkeervoorzieningen. Tevens wordt deelmobiliteit ingezet.

Stalderingsgebied

Binnen het Stalderingsgebied (Artikel 5.66 Aanvullende regels stalderen) gelden regels over de toename van de oppervlakte aan dierenverblijf voor hokdieren op agrarische bedrijven. Dit plan heeft geen betrekking op een bestaand of nieuw agrarisch bedrijf. De regels voor stalderingsgebieden zijn in dit geval dan ook niet relevant.

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

In paragraaf 5.1.2 van de TAM-Omgevingsverordening is bepaald dat bij de evenwichtige toedeling van functies aan locaties invulling moet worden gegeven aan een veilige, gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit. Daarbij moet rekening worden gehouden met zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 5.8), de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering (artikel 5.9) en meerwaardecreatie (artikel 5.10).

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

In paragraaf 5.1.2 van de TAM-Omgevingsverordening is bepaald dat bij de evenwichtige toedeling van functies aan locaties invulling moet worden gegeven aan een veilige, gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit. Daarbij moet rekening worden gehouden met een zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 5.8), de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering (artikel 5.9), en meerwaardecreatie (artikel 5.10).

Zorgvuldig ruimtegebruik

Van zorgvuldig ruimtegebruik is in dit geval duidelijk sprake, namelijk doordat:

  • de ontwikkeling gebruik maakt van een leegstaand gebouw en van leegstaande ruimte binnen stedelijk gebied;
  • het gebruik wordt geïntensiveerd en het Hoofdgebouw voor meerdere functies beschikbaar wordt;
  • toepassing is gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking voor de toevoeging van woningen. Zoals in paragraaf 5.2 van deze motivering te lezen is;
  • verouderde bebouwing aan de achterzijde van het Hoofdgebouw is in de vorige eeuw gesloopt, het Marthagebouw wordt ten behoeve van deze ontwikkeling deels gesloopt. Hierdoor neemt het bebouwd oppervlak ten opzichte van de vroegere situatie niet in grote mate toe. De nieuwbouw rondom het Hoofdgebouw zal in lijn zijn met de carré vorm die het gebouw van oudsher heeft gehad;
  • de parkachtige voortuin blijft intact en de hortussen op het binnenplein worden in ere hersteld.

Lagenbenadering

Bij de lagenbenadering komen de volgende lagen en thema's aan de orde:

  • de ondergrond, zoals het bodem- en watersysteem, aardkundige en archeologische waarden;
  • de netwerklaag, zoals natuurnetwerk, energienetwerk, infrastructuur inclusief waterwegen, en een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer
  • de bovenste laag, zoals cultuurhistorische- en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op lucht, milieu, veiligheid en een gezonde leefomgeving.

Al deze aspecten komen terug in deze motivering. In het kort kan voor al deze aspecten geconcludeerd worden dat het plan voorziet in een duurzame ontwikkeling, waarbij voldoende rekening is gehouden met de verschillende thema's binnen de lagen (zie Hoofdstuk 5 Beoordelingsregels).

Meerwaardecreatie

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken. Daaronder wordt in ieder geval verstaan de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren. Ook de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn wordt als meerwaarde gezien. Ten slotte kan ook de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit (Kwaliteitsverbetering landschap) in het buitengebied deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Bij deze ontwikkeling zit de meerwaarde voor de omgeving erin dat:

  • het waardevolle monumentale gebouw een nieuwe functie krijgt en daardoor behouden en onderhouden kan blijven;
  • er nieuwe functies en voorzieningen in het gebouw komen, waardoor omwonenden en nieuwe bewoners nieuwe plekken krijgen om elkaar te ontmoeten en deel te nemen aan activiteiten dicht bij huis;
  • de toevoeging van zo veel nieuwe woningen ervoor zorgt dat mensen die in Sint-Michielsgestel willen blijven wonen, dat kunnen blijven doen. Nieuw woningaanbod bevordert de doorstroming op de woningmarkt.

Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen voor dit plan zijn en dat er sprake is van een goede omgevingskwaliteit.

Overige instructieregels

Er zijn geen overige instructieregels die op de planlocatie betrekking hebben.

4.2.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande past de ontwikkeling binnen de regels van de Omgevingsvisie Noord-Brabant en de TAM-Omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.3 Regio

4.3.1 Regionale Woondeal Noordoost Brabant

Om het woningtekort terug te dringen tot een gezond evenwicht, wordt met het programma Woningbouw tot en met 2030 nationaal ingezet op de realisatie van 900.000 woningen. Om dit te realiseren wordt gestreefd naar groei tot 100.000 nieuwbouwwoningen per jaar vanaf 2024. Daarbij is het streven dat ten minste twee derde van de nieuwbouwwoningen betaalbaar zijn. Daarom is nationaal de bouw van 250.000 sociale corporatiewoningen en 350.000 woningen in het middensegment (midden huurwoningen en betaalbare koopwoningen) nodig. Gemeenten, provincies en het Rijk maken afspraken over ieders aandeel in het behalen van deze doelstellingen.

Het Rijk en de provincie Noord-Brabant hebben in oktober 2022 afspraken gemaakt over het provinciale aandeel in de Nationale opgaven. Het provinciaal aandeel is 130.600 woningen. In deze Regionale Woondeal Noordoost-Brabant wordt een regionale doorvertaling gemaakt naar gemeenten en corporaties van de gemaakte afspraken tussen Rijk en provincie en tussen Rijk en corporaties.

Beoordeling plan

De gemeente Sint-Michielsgestel zet zich in voor de realisatie van 1.134 woningen in de periode 2023-2030, waarvan 53% betaalbaar. Er was op dat moment slechts harde plancapaciteit voor 320 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0053.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0054.png"

Figuur 4.2: Factsheet woningbouwprogramma gemeente Sint-Michielsgestel

Voor dit plan is al eerder afgesproken dat wordt uitgegaan van 20% sociale huur, 20% goedkope koop en 60% vrije sector over de nieuwe woningen met uitzondering van het Hoofdgebouw.

Deze beoordeling maakt ook onderdeel uit van de ladderonderbouwing, zie Bijlage 9.

4.3.2 Brabantse Agenda Wonen

Brabant heeft nog een flinke woningbouwopgave, de eerstkomende 10 tot 15 jaar moeten er nog ongeveer 120.000 woningen bij komen. Bovendien verandert de vraag naar woonruimte sterk.

Woningbehoefte verandert

Zo bestaat ruim 40% van de huishoudens in 2040 uit eenpersoonshuishoudens en is er een grote behoefte aan kleinere, betaalbare woonruimten. Ook het bouwen van voldoende woningen voor het middensegment op de woningmarkt – betaalbare koop en middel dure huur – blijft punt van aandacht. Verder vragen initiatieven voor nieuwe woonvormen als flexwonen, tiny houses, tijdelijk wonen en nieuwe combinaties van wonen, werken en zorg steeds vaker van overheden om experimenteerruimte te bieden. De woningbouwopgave biedt ook kansen voor de aanpak van thema's als leegstand, economische structuurversterking, mobiliteit en bereikbaarheid, duurzaamheid en energie, klimaatadaptatie, sociale veerkracht en erfgoed.

Leegstand

Van tal van typen vastgoed - denk bijvoorbeeld aan winkels, kantoren en maatschappelijk vastgoed - hoeft per saldo niet veel meer te worden toegevoegd aan vierkante meters of is zelfs sprake van krimp. Daarom wordt bij het herbestemmen van leegstaand vastgoed en bij het transformeren van locaties binnen onze steden en dorpen vaak gekeken naar wonen als nieuwe functie. We geven dan ook ruim baan voor dergelijke plannen.

Regierol provincie en actieagenda

Gemeenten staan als eerste overheid aan de lat voor de woningmarkt. De provincie heeft naast een regisserende rol ook een stevige kennis- en adviesfunctie, bijvoorbeeld door elke 3 jaar de bevolkings- en woningbehoefteprognose te actualiseren. Vanuit haar regierol wil de provincie de samenwerking tussen gemeenten versterken. Met als belangrijkste doelen: versnelling van de woningbouwproductie, vernieuwing en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en het ombouwen van leegstaand vastgoed naar woonruimte.

Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant

In de provinciale 'Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant’ van de provincie Noord-Brabant wordt de kwantitatieve woningbehoefte geraamd op het toevoegen van 1.065 woningen in de periode 2023 tot en met 2035 voor de gemeente Sint-Michielsgestel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0055.png"

Figuur 4.3: Indicatie toename woningvoorraad (Bron: Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant 2023)

Beoordeling plan

In de ladderonderbouwing (Bijlage 9) staat dat in de gemeente behoefte is aan het toevoegen van 1.685 woningen in de periode 2023 tot en met 2032. Er is nog veel te weinig harde plancapaciteit. Met dit plan kan harde plancapaciteit worden toegevoegd. Hiermee kan invulling worden gegeven aan de lokale en regionale behoefte.

4.3.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de woningbehoefte en binnen de woondeal voor deze regio.

4.4 Gemeente Sint-Michielsgestel

4.4.1 Omgevingsvisie Sint-Michielsgestel 2040

De omgevingsvisie is opgesteld met inspraak van de bewoners. Op deze manier kon iedereen 'meedromen' over zijn/haar leefomgeving in 2040. De kernkwaliteiten van de gemeente Sint-Michielsgestel zijn dorps, groen en wonen met de stad nabij. De dromen zijn vervolgens uitgewerkt in ambities. De ambities zijn gekoppeld aan de vier hoofdthema's waaruit de omgevingsvisie van de gemeente Sint-Michielsgestel is opgebouwd. Het ambitiedocument is eind 2022 vastgesteld door de gemeenteraad.

Thema: Aangenaam leven

  • 1. In 2040 past het woningaanbod bij de behoefte;
  • 2. In 2040 passen de basisvoorzieningen bij de behoefte van inwoners;
  • 3. In 2040 stimuleert de buitenomgeving mensen tot meer bewegen en om elkaar vaker te ontmoeten;
  • 4. In 2040 is de leefomgeving gezond en veilig;
  • 5. In 2040 is de structuur voor groen / water robuust, zijn de cultuurhistorische waarden geborgd en versterkt en is de biodiversiteit toegenomen;
  • 6. In 2040 is de veiligheid en beleving van veiligheid verbeterd;

Thema: Verbindend netwerk

  • 1. In 2040 zijn wandelen, fietsen en gebruik maken van gedeelde vormen van vervoermobiliteit de standaard;
  • 2. In 2040 benutten we nog beter de kracht van de samenleving door het stimuleren van lokale netwerken en (burger)initiatieven;

Thema: Krachtige economie

  • 1. In 2040 is er een duurzaam landelijk gebied waarbij het gebruik van het land in balans is met natuurlijke systemen (bodem, water en lucht);
  • 2. In 2040 sluiten de recreatieve voorzieningen en horecasector aan bij de lokale kwaliteiten en versterken de stad – land verbinding;
  • 3. In 2040 zijn bedrijven en hun directe omgeving duurzamer en circulair.

Thema: Inclusieve duurzaamheid

  • 1. In 2040 is er sprake van een goede kwaliteit van de bodem en het water;
  • 2. In 2040 hebben we maatregelen genomen om wateroverlast, hittestress en verdroging zoveel mogelijk tegen te gaan;
  • 3. In 2040 is het hergebruiken en delen van producten, materialen en grondstoffen de standaard; en
  • 4. In 2040 is de gemeente klimaatneutraal.

De ambities zijn vertaald naar twee scenario's voor de toekomst van gemeente Sint-Michielsgestel. In de scenario's zijn de uiterste opgezocht: Inzetten op excellente groenblauwe dorpse gemeente, en Sint-Michielsgestel als woongemeente voor de regio. De twee scenario's zijn beoordeeld met een score in het omgevingseffectrapport. Van de scenario's is één omgevingsvisie gemaakt. In de omgevingsvisie komt alles samen: de kernkwaliteiten, de ambities en de scenario's. In de omgevingsvisie beschrijven we de uitgangspunten die gelden voor de hele gemeente en uitgangspunten die gelden voor specifieke deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0056.png"

Figuur 4.4: Omgevingsvisiekaart Sint-Michielsgestel

Het plangebied ligt in het deelgebied 'Vitale dorpen' met de aanduiding 'Zoekgebied dorpse en groene woonuitbreiding'. Relevant voor de ontwikkeling Domein aan de Dommel zijn:

  • Nieuwe ontwikkelingen houden rekening met de identiteit van de plek. Er zijn veel plaatsen met een rijke cultuurhistorie, zoals de landgoederen. Deze worden gekoesterd en een nieuwe ontwikkeling staat in dienst van het behoud en versterking ervan.
  • De gemeente Sint-Michielsgestel levert haar bijdrage aan de woningmarkt door passende woningen in groene en duurzame dorpse in- en uitbreidingen.

- Passende woningen betekent dat we ons vooral richten op woningen waar nu en in de toekomst behoefte aan is: betaalbare huur- en koopwoningen voor met name starters en woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens in alle leeftijdscategorieën.

- Duurzaam betekent dat er slim met de ruimte wordt omgegaan. Het toevoegen van woningen door inbreiding, herstructurering en transformatie heeft de voorkeur. Bij transformatie worden bestaande gebouwen met een andere functie binnen de kernen verbouwd tot woonlocatie, mits het voorzieningenniveau op peil blijft. 

  • Er zijn uitbreidingen aan de randen mogelijk. Deze uitbreidingen moeten passen bij het eigen groene en dorpse karakter. De ontwikkelingen gaan hand in hand met maatregelen om het landschap te versterken. En met toevoegen van groene en recreatieve verbindingen met het landelijk gebied.
  • Bij een aantrekkelijke woonomgeving horen ook passende voorzieningen. Er wordt ingezet op voorzieningen voor jong en oud, zoals scholen, sportvoorzieningen, kunst en culturele voorzieningen, zorgfuncties en buurthuizen. Het aantal te bouwen woningen vraagt ook om te onderzoeken of extra voorzieningen toegevoegd dienen te worden.
  • De gemeente Sint-Michielsgestel zet in op een gezonde leefomgeving. Bij ontwikkelingen houden we altijd rekening met de gezondheidseffecten. Dit doen we door gezondheid te bevorderen en te beschermen. Het bevorderen van de gezondheid is gericht op het stimuleren van een gezonde levensstijl. Het versterken van de groene en culturele kwaliteit heeft een positief effect op de gezondheid. De inrichting van de openbare ruimte stimuleert om zelf te bewegen. De voorzieningen dragen bij aan sport en ontmoeting en hebben daarmee ook een positief effect. Bescherming van de gezondheid is ook noodzakelijk. Klimaatadaptieve maatregelen helpen tegen hittestress.

Beoordeling plan

Cultuurhistorie 

Door de transformatie van het Hoofdgebouw kan het Rijksmonumentale gebouw onderhouden en daarmee behouden blijven.

Wonen 

Voor dit plan is al eerder afgesproken dat wordt uitgegaan van 20% sociale huur, 20% goedkope koop en 60% vrije sector over de nieuwe woningen met uitzondering van het Hoofdgebouw. Naast reguliere woningen worden in het nieuwe Marthagebouw ook woningen gerealiseerd waar zorg kan worden verleend.

Domein aan de Dommel is een duidelijk voorbeeld van herstructurering, transformatie en inbreiding binnen bestaand bebouwd gebied.

Zoekgebied dorpse en groene woonuitbreiding

De zichtlijn vanaf het Hoofdgebouw over de nieuwe hortussen richting het achter terrein blijft behouden en wordt versterkt. De ontwikkelingen binnen fase 1 zijn landschappelijk afgestemd op de ontwikkelingen in fase 2. Fase 2 zoekt direct aansluiting bij de Dommel en de naastgelegen polder. In fase 1 worden langzaamverkeersroutes over het plangebied gerealiseerd.

Voorzieningen 

In het Hoofdgebouw wordt ruimte geboden aan maatschappelijke, publieke en horeca voorzieningen en wordt er ruimte gerealiseerd om te kunnen werken. Deze voorzieningen zijn passend en nodig voor het nieuw aantal te realiseren woningen in het gebied. Deze voorzieningen bieden niet alleen ruimte aan toekomstige bewoners, ook andere dorpsbewoners kunnen hier straks van profiteren.

Gezondheid 

De groene omgeving met veel ruimte om elkaar te ontmoeten en te bewegen stimuleert de gezondheid van de toekomstige bewoners en haar bezoekers. Dit staat uitgebreid beschreven in paragraaf 5.17.

4.4.2 Programma volkshuisvesting en wonen-welzijn-zorg 2023-2027 'Wij zorgen voor wonen'

Met dit programma zet de gemeente de koers uit voor de ontwikkeling van het wonen in Sint-Michielsgestel, Den Dungen, Berlicum, Middelrode en Gemonde. De gemeente beoogt de realisatie van 1685 woningen in de periode 2023 t/m 2032 en groei in alle kernen. Daarmee speelt de gemeente in op zowel de woonbehoefte van de inwoners als op de woonvraag afkomstig uit 's-Hertogenbosch en de regio Noordoost Brabant. De gemeente versnelt de woningbouw onder andere door de realisatie van 200 flexwoningen in de periode t/m 2028 en andere maatregelen. In het toe te voegen woningbouwprogramma bestaat een groter aandeel uit passende en betaalbare woningen en is er meer ruimte voor vernieuwende woonvormen en zelfbouw. Vanwege de demografische ontwikkelingen beoogt de gemeente ook een sterke toename van seniorengeschikte woningen zowel in nieuwbouw als door aanpassing van bestaande woningen en woongebouwen. Aangevuld met een passend aanbod vanuit welzijn en preventie en ondersteuning door professionele zorg in alle kernen en wijken. De gemeente voorziet in de woon- en ondersteuningsbehoefte van diverse aandacht groepen om hen zo zelfstandig mogelijk te laten deelnemen aan de samenleving. Door extra groei ook in de kleine kernen bijdragen aan de leefbaarheid en vitaliteit van deze kernen. Tenslotte werkt de gemeente aan de verduurzaming van de woningvoorraad en woonomgeving. Waarbij de gemeente wonen, leefbaarheid en verduurzaming graag in samenhang ziet.

Deze toekomstvisie is samengevat in drie pijlers, onderverdeeld in 7 opgaven:

Pijler 1: een passend en betaalbaar huis

  • 1. Passende woningen en doorstroming
  • 2. Inspelen op de woningbehoefte
  • 3. Gevarieerde en creatieve woonvormen

Pijler 2: wonen met welzijn en zorg

4. Wonen met welzijn en zorg voor ouderen

5. Een thuis voor iedereen

Pijler 3: duurzaam wonen in wijken en dorpen

6. Leefbare wijken en dorpen

7. Duurzaam wonen

Beoordeling plan

(1. en 2.) In de ladderonderbouwing in paragraaf 5.2 is aangetoond dat er behoefte is aan dit aantal woningen en aan de woontypologieën. Doordat onder andere nieuwe woningen voor ouderen worden gerealiseerd, kan deze doelgroep doorschuiven op de woningmarkt, waardoor bestaande woningen vrijkomen.

(3.) In het regionaal woonwensenonderzoek regio 's-Hertogenbosch is aangetoond dat alle leeftijdsgroepen interesse hebben in het wonen in een verbouwd kantoor / school etc. Een gebouw dat als klooster is gebouwd en daarna tientallen jaren dienst heeft gedaan als instituut voor doven valt binnen deze categorie die mensen blijkbaar aanspreekt.

(3. en 4.) 75-plussers hebben veel belangstelling voor kleinschalige woonzorgcomplexen en wonen met gelijkgestemden. Binnen het nieuwe Marthagebouw zullen woningen worden gerealiseerd waar zorg verleend kan worden. In het Hoofdgebouw worden veel mogelijkheden gecreëerd om gelijkgestemden te ontmoeten.

(4. en 6.) De gemeente wil inzetten op positieve gezondheid en het realiseren van een levensloopgeschikte en passende woonomgeving en woningvoorraad. De vele mogelijkheden om elkaar te ontmoeten, zowel binnen in gemeenschappelijke ruimten als buiten in de grote tuin en buitenruimten dragen bij aan een gezonde leefomgeving. In de hortussen en overgangzones kunnen ouderen ommetjes maken op een veilige manier, zonder dat ze snel zullen verdwalen. Het Hoofdgebouw wordt vanaf de buitenzijde toegankelijk gemaakt voor minder-validen en het gebouw wordt voorzien van liften.

(5.) Om iedereen aan een passende woning te helpen, is het belangrijk dat er voldoende sociale huurwoningen worden gebouwd. Binnen het gehele plangebied wordt 20% sociale huur, 20% goedkope koop en 60% vrije sector gerealiseerd voor de nieuwe woningen (met uitzondering van het Hoofdgebouw). In fase 1 wordt ook voldaan aan de 20% sociale huur.

(6.) Een van de acties voor leefbaarheid is het benutten van bestaand vastgoed door splitsing / hergebruik. De transformatie van het Hoofdgebouw is hier een duidelijk voorbeeld van.

(7.) Het Hoofdgebouw wordt ontkoppeld van het gasnetwerk en de woningen krijgen energielabel A. De energiekosten voor de woningen worden tot een minimum gereduceerd.

4.4.3 Conclusie

Voornamelijk door de toevoeging van extra woningen en woningen waar zorg verleend kan worden, past deze ontwikkeling goed bij de speerpunten uit de omgevingsvisie en opgaven uit het programma volkshuisvesting. De ontwikkeling is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.

4.5 Waterschap

4.5.1 Waterschapsverordening De Dommel

In de waterschapsverordening staan de regels voor bewoners en bedrijven die activiteiten doen bij beken, sloten en gemalen. De waterschapsverordening vervangt de Keur.

Beoordeling plan

Binnen het plangebied liggen geen watergangen van waterschap De Dommel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0057.png"

Figuur 4.5: Uitsnede Weging van het waterbelang Waterschap De Dommel

4.5.2 Waterbeheerprogramma De Dommel

Het Waterbeheerprogramma schetst de visie en ambities van het waterschap voor de lange termijn (2050). In 2050 wil De Dommel een leefomgeving die klaar is voor de toekomst en een watersysteem dat daarbij past. Dat laatste wil zeggen; een waterhuishouding die robuust, flexibel en in balans is met de natuur en de omgeving én zorgt voor een goede waterkwaliteit. Het klimaat verandert, daardoor is het watersysteem van Midden-Brabant kwetsbaar geworden. Daarbij speelt mee dat het weer extremer wordt, de vraag naar ruimte toeneemt en er meer (grond)water wordt verbruikt. Bovendien is ons water, ondanks alle inspanningen, nog steeds niet schoon genoeg. Daarnaast zijn er ook andere uitdagingen in de leefomgeving. Denk aan natuurherstel, de energie- en landbouwtransitie en de woningbouwopgave. Het watersysteem speelt een cruciale rol in ál deze uitdagingen.

Andere aanpak

De komende zes jaar maakt het waterschap het verschil door de focus in de aanpak te verleggen. De ambitie en de verandering zijn gericht op:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht: de aandacht gaat vanaf nu ook naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied, niet alleen naar het beekdal;
  • van een sectorale aanpak naar een integrale aanpak; samen met overheden en gebiedspartners werken we aan meerdere doelen in het gebied;
  • van ‘water afvoeren’ naar ‘elke druppel telt’; we richten het waterbeheer in op maximaal water vasthouden, we gaan minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

Samen in het gebied

De Dommel wil samen met partners en andere watergebruikers werken aan concrete uitvoeringsplannen, waarin samen gezocht wordt naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Het waterschap wil meer water vasthouden in het gebied, dit water benutten voor gebruik in droge periodes én voor de noodzakelijke aanvulling van het grondwater. Ook werkt De Dommel aan een betere waterkwaliteit in ons gebied. Naast de wateropgaven, ziet het waterschap kansen om opgaven in het gebied slim met elkaar te verbinden.

Beoordeling plan

Het waterschap is in de ontwerpfase voor het gehele plangebied vroegtijdig betrokken. Binnen fase 1 speelt de Dommel echter geen bepalende rol. De waterberging van hemelwater door toename verharding en bestaand oppervlaktewater in de grachten zijn binnen fase 1 wel van belang. In paragraaf 5.17 Water staat uitgebreid toegelicht hoe met deze waterberging wordt omgegaan.

4.5.3 Conclusie

De waterschapsverordening is niet van toepassing op het plangebied. Bij de waterberging binnen fase 1 wordt rekening gehouden met de visie van het waterschap.

Hoofdstuk 5 Beoordelingsregels

5.1 Inleiding

Voor het beoordelen van de aanvraag wijzigen omgevingsplan, middels een TAM-omgevingsplan, gelden beoordelingsregels. De gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden in dit hoofdstuk beoordeeld.

5.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

5.2.1 Wettelijk kader

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand. Artikel 5.129g Bkl regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist.

Bij een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandel voorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand rekening gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling. Artikel 5.129g Bkl legt hiervoor geen grens vast. Geldende jurisprudentie onder de Wro/Bro is vanaf 12 woningen, een functiewijziging met een oppervlak groter dan 500 m² bvo, meer dan 500 m² bvo bebouwing of een functie die gelet op de ruimtelijke uitstraling een stedelijke ontwikkeling is. Leegstand mag volgens jurisprudentie niet 'onaanvaardbaar' zijn.

Als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied moet ook rekening worden gehouden met de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien. De grens van het stedelijk gebied wordt bepaald door de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het omgevingsplan en de aard van de omgeving.

Als wordt voorzien in de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en de beoordeling van de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling heeft betrekking op de economische behoefte, de marktvraag of de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, heeft de beoordeling alleen tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.2.2 Toetsing

De planontwikkeling in fase 1 is een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking. In totaal zal de woonfunctie in fase 1 bestaan uit:

  • Ca. 70 woningen in het Hoofdgebouw;
  • Ca. 48 woningen in het nieuwe Marthagebouw, waar ook zorg kan worden afgenomen, en
  • Ca. 78 woningen in de nieuwbouw mogelijk gemaakt. Op deze locaties is wonen nu planologisch niet toegestaan.

Ook worden enkele ondersteunende functies mogelijk gemaakt die noodzakelijk zijn voor het functioneren van het gebied. Het gaat daarbij om werkplekken, maatschappelijke functies, zorgfuncties, ontmoetingsruimte en horeca. Op basis van de huidige bestemming zijn de gronden in het hele gebied bestemd voor sociaal-culturele voorzieningen, onderwijsvoorzieningen, medische voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het wonen voor zover passende binnen de vermelde doeleinden. Dergelijke voorzieningen zijn geen stedelijke ontwikkeling, omdat per saldo sprake is van een afname van planologische mogelijkheden. De beoogde horeca en de werkfuncties zijn breder dan wat op basis van de huidige bestemming mogelijk is. Dit kan worden gezien als stedelijke ontwikkeling.

Het plan is gelet op de geldende jurisprudentie voldoende substantieel. Het plan ligt in stedelijk gebied gelet op de huidige stedelijke functie en de ligging in het samenstel van bebouwing met andere stedelijke functies.

Er zal in toekomstige situatie gezien de grote woningbehoefte en de specifieke behoefte aan wonen met zorg geen sprake zijn van onaanvaardbare leegstand.

Er is sprake van diensten. Het gaat in dit geval echter niet om een nieuwe vestiging, maar om behoud van een bestaande maatschappelijke functie, waarvoor ondersteunende diensten en economische activiteiten mogelijk worden gemaakt.

In de gemeente is behoefte aan het toevoegen van 1.685 woningen in de periode 2023 tot en met 2032. Er is nog veel te weinig harde plancapaciteit. Met dit plan kan harde plancapaciteit worden toegevoegd. Hiermee kan invulling worden gegeven aan de lokale en regionale behoefte. In het gebied kan ook invulling worden gegeven aan de behoefte aan betaalbare woningen en wonen met zorg. Daarnaast blijft de huidige maatschappelijke functie (zorg en onderwijs op maat voor mensen met taalontwikkelingsstoornissen, slechthorendheid, doofheid, doofblindheid, of meerdere beperkingen) in het gebied en krijgt deze een duurzame upgrade, inclusief enkele bijbehorende functies die noodzakelijk zijn voor het functioneren van het gebied. Met de beoogde ontwikkeling wordt ook een duurzame vervolgfunctie gegeven aan het rijksmonument, wat noodzakelijk is voor het behoud ervan.

De volledige toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking en de beschrijving van de behoefte is te vinden in Bijlage 9.

5.2.3 Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met en voldoet aan de instructieregel ten aanzien van duurzame verstedelijking, omdat aangetoond wordt dat leegstand wordt tegengegaan en er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. De beoogde ontwikkeling in het plangebied voorziet in een woningbehoefte die binnen de gemeente aanwezig is. De beoogde woonfunctie in het plangebied is aanvaardbaar met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.3 Milieueffectrapportage

5.3.1 Beoordelingskader

In Bijlage V van het Omgevingsbesluit (Ob) is aangegeven welke projecten in het kader van een wijziging van het omgevingsplan projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Projecten die zijn genoemd in kolom 1 zijn mer-plichtig als wordt voldaan aan de drempelwaarden uit kolom 2 en mer-beoordelingsplichtig in gevallen als genoemd in kolom 3. In kolom 4 staat aangegeven bij welk besluit de mer-(beoordelings)plicht geldt.

Voor mer-beoordelingsplichtige activiteiten moet worden onderzocht of deze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. De criteria om dit vast te stellen zijn genoemd in bijlage III van Richtlijn 2011/92/EU (richtlijn m.e.r.). Samengevat zijn dit de kenmerken van een project, de locatie van een project en soort en kenmerken van de verschillende milieueffecten.

De initiatiefnemer van een in Bijlage V aangewezen project moet daarvan mededeling doen bij het bevoegd gezag, doorgaans het college van B&W. In die mededeling (de aanmeldingsnotitie) is een beschrijving van het project, de locatie en de mogelijke milieueffecten opgenomen.

5.3.2 Toetsing

De beoogde ontwikkeling waarop deze wijziging van het omgevingsplan ziet, betreft de realisatie van 196 woningen met aanvullende voorzieningen. Dit is een activiteit uit kolom 1 van Bijlage V van het Ob en valt onder categorie J11 'Stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen'. Volgens kolom 2 is een mer-plicht niet van toepassing, maar conform kolom 3 is wel een mer-beoordeling noodzakelijk.

In Bijlage 10 bij deze motivering is deze mer-beoordeling opgenomen.

5.3.3 Conclusie

Uit de aanmeldingsnotitie blijkt dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen aanzienlijke milieugevolgen optreden. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure.

5.4 Mobiliteit en parkeren

5.4.1 Beoordelingskader

Verkeer en parkeren moeten als omgevingsaspecten in het belang van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden beoordeeld. De Ow en het Bkl stellen geen regels op dit gebied. De omgevingsvisie van provincie Noord Brabant en Beleidsregels parkeernormen Sint-Michielsgestel gaan wel op deze aspecten in. Naast het provinciaal en het gemeentelijk beleid bieden de CROW-richtlijnen een belangrijk kader voor de beoordeling van de aspecten verkeer en parkeren. Aangezien het richtlijnen betreft, kan er onderbouwd worden afgeweken. Daarvoor is specifiek op de ontwikkeling van toepassing zijnde toegesneden informatie van belang.

In beginsel worden de aspecten verkeer en parkeren beoordeeld conform het STOMP principe. STOMP staat voor: Stappen, Trappen, Openbaar Vervoer, Mobility as a Service (MaaS) en ten slotte de Privéauto. Het STOMP principe gaat ervanuit dat de voetgangers en fietsers de belangrijkste verkeersdeelnemers zijn die binnen de ontwikkeling gefaciliteerd dienen te worden, daarna volgt het openbaar vervoer en de deelmobiliteitsvoorzieningen en als laatste wordt de privéauto gefaciliteerd. Het toepassen van het STOMP principe draagt bij aan een duurzame gebiedsontwikkeling, daarom is dit principe belangrijk om mee te nemen in de beoordeling.

5.4.2 Toetsing

Beoogde ontwikkeling

Programma

Er worden 196 woningen ontwikkeld, in diverse typen en formaten. Daarnaast is er in het hoofdgebouw ruimte voor diverse commerciële/maatschappelijke voorzieningen, horeca en bedrijvigheid, zie paragraaf 2.3.2.

Parkeeroplossingen

Onder de nieuwbouwdelen aan de achterzijde van het Hoofdgebouw is een parkeergarage van 179 parkeerplaatsen beoogd. Deze is bestemd voor bewoners van de woningen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0058.png" Figuur 5.1: Ontwerp parkeergarage met 179 parkeerplekken (Bron: Biermanhenket)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0059.png"

Figuur 5.2: Aanduiding bestaande parkeerplaatsen in plangebied fase 2 (Bron: Delva)

Ontsluiting

Het plangebied wordt via een ontsluiting op de Theerestraat ontsloten, ten zuidoosten van het Hoofdgebouw. Voor langzaam verkeer zijn meer ontsluitingen beoogd. Langs het gemeentehuis is voor langzaam verkeer een route naar het centrum beoogd.

Bestaand verkeersnetwerk

Voetganger

Het centrum van Sint-Michielsgestel kent voorzieningen die te voet te bereiken zijn. Vanaf het midden van de beoogde ontwikkeling is de loopafstand naar het centrum ongeveer 600 meter. In het centrum zijn supermarkten, overige winkels en horecagelegenheden gelegen. De route gaat voor een aanzienlijk deel over een autovrije route, via de langzaam verkeersbrug ten zuidoosten van het gemeentehuis.

De beoogde ontwikkeling wordt geflankeerd door gebiedsontsluitingsweg de Theerestraat. Aan de overkant van de Theerestraat ligt de wijk Theereheide. Hier zijn ook enkele voorzieningen op loopafstand gelegen. Basisschool de Bolster ligt op ruim 100 meter van de Theerestraat. Er zijn ook enkele winkels in de wijk gevestigd.

De Theerestraat is met een bijna 7.000 mvt/etmaal behoorlijk druk om veilig over te kunnen steken. Er is op de Theerestraat één met verkeerslichten geregelde voetgangersoversteekplaats, recht voor het Hoofdgebouw. Pas bij de kruising met de Esscheweg is een andere oversteekvoorziening voor voetgangers aanwezig.

Fietser

Het centrum van Sint-Michielsgestel kan via dezelfde route worden bereikt als die voetgangers gebruiken. Binnen Sint-Michielsgestel zijn diverse scholen per fiets te bereiken. Voor de scholen in de wijk Theereheide moet de Theerestraat worden overgestoken, maar voor het overige zijn de straten in deze wijk erftoegangswegen waar dagelijks slechts enkele honderden motorvoertuigen rijden. Ook het Gymnasium Beekvliet en het Elde College zijn veilig per fiets te bereiken. Om naar Beekvliet te fietsen moet enkel de Nieuwstraat worden overgestoken. Het Elde College is via de brug over de Dommel bij De Bleeke zelfs voor een zeer groot deel zonder enig autoverkeer tegen te komen per fiets bereikbaar.

Aandachtspunt is de Theerestraat zelf. Deze is met een intensiteit van 7.000 mvt/etmaal vrij druk. Het is een voorrangsweg met vrij lange rechtstanden, een maximumsnelheid van 50 km/uur en een asfaltverharding, maar er zijn geen fietsvoorzieningen. Deze weg is niet heel veilig voor fietsers. Ook zijn er tussen de kruising met de Kamperfoeliestraat en de Esscheweg geen oversteekvoorzieningen.

Openbaar Vervoer

Op de Theerestraat, op 300 meter van de beoogde ontwikkeling halteert buurtbus 299, die elk uur Sint-Michielsgestel in een half uur met Boxtel verbindt. Deze buslijn wordt alleen tussen 8 uur 's morgens en 6 uur 's avonds bediend. In het centrum van Sint-Michielsgestel halteert bus 156 elk half uur in de richting van Den Bosch en in de richting van Eindhoven. De bushalte is ongeveer 750 meter van de beoogde ontwikkeling af gelegen. Bus 156 rijdt niet via de snelste route naar deze steden: naar Den Bosch duurt de reis een half uur, naar Eindhoven een uur. Sneller is buslijn 306 naar Den Bosch. Deze halteert bij halte Gestelse Poort en is in 19 minuten in Den Bosch. Deze halte ligt op 2,2 kilometer fietsen van de planlocatie.

MaaS

OnzeAuto biedt één deelauto aan op het Meanderplein, direct naast de planlocatie.

Auto

De planlocatie wikkelt autoverkeer af op de Theerestraat, een gebiedsontsluitingsweg. Richting het noorden gaat deze binnen enkele honderden meters aan de komgrens over in een erftoegangsweg. De Theerestraat verandert iets verderop van naam in Vughterweg. Richting het zuidoosten loopt de Theerestraat naar kruising met de Esscheweg. Naar rechts gaat deze richting de komgrens en Boxtel, naar links gaat de straat over de brug naar het centrum van Sint-Michielsgestel en verder als Schijndelseweg naar Schijndel.

De A2 is in 3 -3,5 kilometer te bereiken via respectievelijk oprit Vught en oprit Boxtel noord. Richting Vught is de Vughterweg een weg die is ingericht als erftoegangsweg, maar waar geen langzaam verkeer rijdt, en die wel voorrang heeft op zijwegen. De afrit is via deze route in enkele minuten bereikbaar. Hetzelfde geldt voor de Esscheweg in de richting van oprit Boxtel noord. Binnen de bebouwde kom is deze weg ingericht als gebiedsontsluitingsweg. Buiten de bebouwde kom is de weg als erftoegangsweg ingericht, maar nog steeds voorzien van vrij liggende fietspaden en volledig in de voorrang tot de oprit van de autosnelweg.

5.4.2.1 Verkeer

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie is berekend met behulp van de kengetallen uit CROW-publicatie 744. De stedelijkheidsgraad van Sint-Michielsgestel is 'weinig stedelijk'. Voor de locatie is 'rest bebouwde kom' aangehouden. De resultaten van de berekening zijn weergegeven in onderstaande tabel. De kengetallen kennen een bandbreedte. Aansluitend bij de parkeernota van Sint-Michielsgestel, en in verband met het ten opzichte van andere gemeenten in Nederland met een vergelijkbare stedelijkheid gemiddeld autobezit, is het midden van de bandbreedte gekozen.

Voor een aantal functies zijn geen kengetallen beschikbaar. Het gaat hierbij om de horecafunctie en de ontmoetingsruimte. Deze zijn als volgt beredeneerd.

Vergader / atelier / onderwijs

Voor de ruimtes die bedoeld zijn voor vergaderingen, ateliers, onderwijs in de vorm van cursussen of muzieklessen is gebruik gemaakt van het kengetal voor kantoren zonder baliefunctie. In deze multifunctionele ruimten wordt plek geboden aan individuen die zelfstandig komen werken tot kleine groepen. Het gebruik van kantoren is hier het meest mee te vergelijken. Hiervoor geldt een verkeersgeneratie van 8,8 mvt/etmaal per 100 m2.

Horeca

Voor de horeca is de verkeersgeneratie bepaald op basis van de parkeernorm (7 pp/100m2) voor een restaurant. Hierbij wordt uitgegaan van een turnover van 2 per parkeerplaats wat neerkomt op 4 mvt/etmaal per parkeerplaats. Per 100 m2 is de verkeersgeneratie dan 4 x 7 = 28 mvt/etmaal.

Woonkamer van de wijk

Voor het ontmoetingscentrum/ wijkgebouw is een parkeerbehoefte van 3 parkeerplaatsen aangehouden. Er is verondersteld is dat elke parkeerplaats per dag door 2 verschillende bezoekers wordt gebruikt. Elk gebruik levert een rit heen en een rit terug op. In totaal is de verkeersgeneratie dus 4 bewegingen per parkeerplaats. Per 100 m2 is de verkeersgeneratie dan 4 x 3 = 12 mvt/etmaal.

De kengetallen zijn bruikbaar om de verkeersgeneratie op een gemiddelde weekdag te bepalen. Om de verkeersgeneratie op een gemiddelde werkdag te bepalen zijn de resultaten vermenigvuldigd met omrekenfactoren die ook in publicatie 744 zijn vermeld.

Tabel 5.1: bruto verkeersgeneratie beoogde ontwikkeling (Bron: Rho adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0060.png"

Verkeerstoedeling

De beoogde ontwikkeling wikkelt haar verkeer af op de Theerestraat. Vanaf de Theerestraat zal een ongeveer de helft naar het noordwesten rijden, richting De A2 en Den Bosch. De andere helft van het verkeer zal naar het zuidoosten rijden, om bij de Esscheweg zich te splitsen in een deel dat in de richting van Boxtel en de A2 gaat en een deel dat richting het centrum van Sint-Michielsgestel, Schijndel en Veghel gaat. Zie voor een weergave van de toedeling op werkdagen onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0061.png"

Figuur 5.3: verkeerstoedeling beoogde ontwikkeling, met planbijdragers aan de verkeersintensiteit op werkdagen (Bron: Rho adviseurs

Beoordeling verkeersafwikkeling en -veiligheid

Om de verkeersafwikkeling en -veiligheid te beoordelen zijn de wegvakken en kruisingen die vanwege de beoogde ontwikkeling een significante toename in verkeer kunnen verwachten onderzocht. Gekeken is of deze wegen of kruisingen voldoende capaciteit hebben om de verwachte toename in verkeer vlot en veilig af te kunnen wikkelen. In onderstaande tabel zijn de wegen waarop het verkeer van en naar de planlocatie zal worden afgewikkeld weergegeven. Van elk wegvak is de autonome intensiteit in 2019, in 2035 en de planbijdrage weergegeven. Bron van de autonome intensiteiten is het verkeersmodel BBMA (provincie Noord-Brabant) Om een inschatting van 2035 te maken is het gemiddelde genomen van 2030 en 2040.

Tabel 5.2: verkeersintensiteiten en planbijdrage per wegvak op weekdagen(Bron: Rho adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0062.png"

Op de Nieuwstraat, Schijndelseweg en op het Adrianusplein is de toename van de intensiteit vanwege het plan dermate klein dat het verkeersbeeld en daarmee de verkeersafwikkeling en -veiligheid niet merkbaar verandert. Op andere onderzochte wegvakken is de toename groter dan 5%, en gaat de toename niet meer ongemerkt op in het heersende verkeersbeeld. Op deze wegvakken is onderzocht of de beoogde ontwikkeling geen negatieve impact heeft op de verkeersveiligheid en -afwikkeling, en mocht dat niet zo zijn, of de impact acceptabel is of eventueel te mitigeren.

Voetgangers

De ontsluiting van de beoogde ontwikkeling richting het centrum van Sint-Michielsgestel is goed. Er zijn routes die grotendeels vrij zijn van gemotoriseerd verkeer, en waar de weg wel gedeeld wordt met gemotoriseerd verkeer zijn de intensiteiten en snelheden laag.

De verbinding van en naar Theereheide wordt belemmerd door de Theerestraat. Deze weg is te druk om veilig over te steken zonder hulpmiddelen, en het gemotoriseerde verkeer heeft een te hoge snelheid.

Mits de oversteekbaarheid van de Theerestraat wordt gegarandeerd, vormt de beoogde ontwikkeling een belangrijke toevoeging aan de beloopbaarheid van Theereheide. Er wordt fijnmazigheid in het loopnetwerk toegevoegd en door het toevoegen van ontbrekende voorzieningen hebben de bewoners van Theereheide meer bestemmingen die te voet bereikt kunnen worden.

Fietsers

Net als voor voetgangers geldt dat de route naar het centrum van Sint-Michielsgestel veilig en comfortabel is en blijft. De Theerestraat is in de huidige situatie niet heel veilig. De beoogde ontwikkeling verandert de situatie niet noemenswaardig: zowel zonder als met de realisatie van Domein aan de Dommel is een vrij liggende fietsvoorziening hier wenselijk. Als dat niet mogelijk is, kan een verlaging van de maximumsnelheid van gemotoriseerd verkeer tot 30 km/u een belangrijke bijdrage leveren aan de veiligheid.

Wat wel inherent is aan de beoogde ontwikkeling is dat deze fietsverkeer zal genereren dat de Theerestraat zal willen kruisen. Hiervoor is een voorziening wenselijk, bijvoorbeeld in de buurt van de kruising met de Laurierstraat, die aansluit op het begin van het vrij liggende fietspad richting Vught.

Auto

Theerestraat

De autonome verkeersintensiteit is in 2035 7.350 mvt/etmaal. De toename is 1.222 mvt/etmaal, waardoor de toekomstige verkeersintensiteit stijgt naar 8.572 mvt/etmaal. Vooropgesteld dat de verkeersafwikkeling afhankelijk is van de inrichting van wegvakken en kruispunten, kan worden gesteld dat uit de verkeerskundige praktijk blijkt dat het autoverkeer op 50 km/u-wegen tot een omvang van 6.000 à 15.000 mvt/etmaal veelal vlot en veilig kan worden afgewikkeld. De toekomstige verkeersintensiteit valt zowel met als zonder de ontwikkeling van Domein aan de Dommel binnen de bandbreedte. De verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling voor autoverkeer wordt door de beoogde ontwikkeling niet in gevaar gebracht.

Esscheweg

De huidige verkeersintensiteit is 7.550 mvt/etmaal. De toename is 855 mvt/etmaal, waardoor de toekomstige verkeersintensiteit stijgt naar 8.405 mvt/etmaal. De verkeerafwikkeling kan bij deze verkeersomvang voldoende worden gewaarborgd. Vooropgesteld dat de verkeersafwikkeling afhankelijk is van de inrichting van wegvakken en kruispunten, kan worden gesteld dat uit de verkeerskundige praktijk blijkt dat het verkeer op 50 km/u-wegen tot een omvang van 6.000 à 15.000 mvt/etmaal veelal vlot en veilig kan worden afgewikkeld. Aangezien de toekomstig verkeersintensiteit ook na realisatie van het plan hierbinnen blijft, kan worden geconcludeerd dat de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid voldoende gewaarborgd zal zijn. De Esscheweg kent bovendien niet het probleem van een beperkte oversteekbaarheid. Ten oosten van de weg zijn geen adressen. Bij de enige uitzondering, zijnde de toegang tot de voetbalvelden en zwembad, is al een oversteekvoorziening aanwezig. Vrij liggende fietspaden maken deze weg ook voor fietsers veilig.

5.4.2.2 Parkeren

Fiets

De Parkeernormennota is aangehouden om te beoordelen of de faciliteiten voor het parkeren van de fiets adequaat zijn om een evenwichtige toedeling van functies aan locaties te bereiken. Ongeacht de aanwijzingen uit de Parkeernormen nota zal de ontwikkeling altijd aan het Bbl moeten voldoen.

De Parkeernormennota geeft normen over hoeveel fietsparkeerplaatsen nodig zijn. Met de normen is een berekening gemaakt over het aantal benodigde fietsenstallingsplekken. Hier is onderscheid gemaakt tussen stallingsplaatsen voor bewoners en vaste gebruikers van gebouwen aan de ene kant, en bezoekers aan de andere kant. Het is wenselijk dat bewoners en vaste gebruikers hun fiets op eigen terrein, bij voorkeur binnen kunnen stallen. Voor bezoekers is het juist van belang dat zij hun fietsen op openbaar toegankelijke plaatsen veilig en comfortabel kunnen stallen.

De grondslag voor de stallingsnorm voor woningen is het aantal kamers waaruit de woningen bestaat. Omdat het aantal kamers per woning nog niet is vastgelegd is verondersteld dat een woning van minder dan 75 m2 2 kamers heeft, een woning tussen de 75 en 100 m2 3 kamers, en nog grotere woningen 4 kamers.

Niet voor alle functies is een norm opgenomen in de Parkeernormennota. Voor deze functies is gebruik gemaakt van de Fietsparkeerkencijfers 2025 van het CROW. Er is gekozen voor het midden van de bandbreedte van de kencijfers voor de rest van de bebouwde kom van een weinig stedelijk gebied. Voor de mulitfunctionele ruimte en de ontmoetingsruimte is aangesloten bij het kencijfer voor een 'evenementenhal/beursgebouw/congresgebouw'.

In onderstaande tabel is de berekening gemaakt voor de beoogde ontwikkeling. Er zijn 668 stallingsplekken nodig. Hiervan zijn er 490 nodig voor het stallen van fietsen van bewoners en vaste gebruikers. Omdat het plan ook een aantal voorzieningen kent die bezoekers trekken is het aantal stallingsplaatsen wat in de openbare ruimte moet worden geplaatst; 178.

Tabel 5.3: Benodigde fiets parkeerplaatsen (Bron: Rho adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0063.png"

Het ontwerp is momenteel onvoldoende uitgewerkt om te beoordelen of de fiets parkeren adequaat is opgelost. Wel kan worden vastgesteld dat er voldoende ruimte is om bij de uitwerking te voorzien in voldoende fiets parkeerplaatsen.

Auto

Om de benodigde hoeveelheid parkeerplaatsen voor auto's te bepalen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • De Parkeernota 2025 (zie Bijlage 11) is aangehouden, als ligging is 'rest van de bebouwde kom' gehanteerd;
  • De parkeergarage met 179 parkeerplaatsen is uitsluitend voor bewoners;
  • Voor de overige parkeerbehoefte van bewoners, en voor de volledige parkeerbehoefte van bezoekers en werknemers in de beoogde ontwikkeling wordt op de eigen gronden van fase 2 tijdelijke parkeergelegenheid gerealiseerd.

In onderstaande tabel is weergegeven hoeveel parkeerplaatsen benodigd zijn om aan de norm te voldoen. De normatieve parkeerbehoefte voor bewoners is 236 plaatsen. In totaal is de normatieve behoefte voor bewoners, bezoekers woningen, bezoekers en werknemers niet-woonfuncties 397 plaatsen.

Woonkamer van de wijk

Voor het ontmoetingscentrum/ wijkgebouw is een parkeerbehoefte van 3 parkeerplaatsen aangehouden.

Tabel 5.4: normatieve parkeerbehoefte (Bron: Rho adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0064.png"

Voor een gedeelte van de parkeerbehoefte is het mogelijk om parkeerplaatsen dubbel te gebruiken. Immers verschillende functies veroorzaken behoefte aan parkeerplaatsen op verschillende momenten op de dag en de week. Bijvoorbeeld het kantoor met flexwerkplekken zal voornamelijk parkeerbehoefte veroorzaken overdag door de week, bezoekers van woningen vaker in de avond en in het weekend, en de bewoners van woningen hebben 's nachts de hoogste parkeerbehoefte. Met behulp van de aanwezigheidspercentages van het CROW kan bepaald worden welk gedeelte van de benodigde parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden.

Uitgesloten van dubbelgebruik zijn de 179 parkeerplaatsen in de garage. Deze zijn alleen bestemd voor bewoners, gebruikers van de andere functies kunnen er geen gebruik van maken als de auto's van bewoners niet aanwezig zijn. Voor dubbelgebruik kan daarom alleen gerekend worden met de normatieve behoefte van (397 – 179 =) 218 parkeerplaatsen.

Tabel 5.5: aanwezigheidspercentages

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0065.png"

In onderstaande tabel is berekend hoeveel openbaar toegankelijke parkeerplaatsen nog moeten worden gefaciliteerd. Door dubbelgebruik te berekenen tussen de diverse functies kan deze behoefte worden opgevangen door 129 parkeerplaatsen te faciliteren. Op een zaterdagavond is deze behoefte aanwezig, op andere tijdstippen is de parkeerbehoefte in de openbare ruimte lager.

Tabel 5.6: berekening parkeerbehoefte in de openbare ruimte per moment (Bron: Rho adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0066.png"

Op de gronden waar in de toekomst fase 2 wordt gerealiseerd, is tijdelijk ruimte voor 141 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen blijven beschikbaar totdat de definitieve parkeeroplossing in 'fase 2 van Domein aan de Dommel' is gerealiseerd. De parkeerbehoefte van 129 kan daarmee volledig op de tijdelijke parkeerplaats worden opgevangen.

5.4.3 Conclusie

Voor voetgangersverkeer van en naar Theereheide is de beoogde ontwikkeling goed ontsloten en bereikbaar, mits VRI bij de voetgangersoversteekplaats recht voor de beoogde ontwikkeling in werking is. Voor fietsers geldt dat niet. De Theerestraat zelf is niet heel veilig, en moeilijk oversteekbaar. Dit is echter een aandachtspunt dat in de bestaande situatie al aanwezig is.

Er zijn geen wegvakken waar de toename van het autoverkeer ten opzichte van de huidige situatie de verkeersveiligheid of verkeersafwikkeling verslechtert.

Er is voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de auto parkeerbehoefte te faciliteren.

5.5 Ecologie: soortenbescherming en gebiedsbescherming

5.5.1 Beoordelingskader

Onder artikel 5.1, lid 1 Ow is opgenomen dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een natura 2000-activiteit te verrichten. Ook is onder artikel 5.1, lid 2 opgenomen dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten.

In het Bkl staat de uitwerking van algemene regels voor activiteiten die rechtstreeks werken, waaronder een vergunningplicht voor zogenaamde natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten (hoofdstuk 11, Bkl). In dit hoofdstuk zijn ook de regels voor vergunningsvrije gevallen opgenomen evenals de mogelijkheden tot maatwerk. Als er geen vrijstelling geldt van de vergunningsplicht, dient er een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Onderscheid wordt gemaakt tussen een enkelvoudige of meervoudige aanvraag (in het geval er sprake is van een flora- en fauna-activiteit en een natura 2000-activiteit).

Natura 2000-gebieden

Om de natuur te beschermen, heeft het Rijk regels over activiteiten die een Natura 2000-gebied kunnen benadelen opgesteld. Een activiteit die significant nadele gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied heet een Natura 2000-activiteit. Degene die de activiteit verricht, moet nagaan of nadelige gevolgen uit te sluiten zijn. Een passende beoordeling dient te worden uitgevoerd (artikel 16.53c, Ow). Die beoordeling moet zekerheid geven dat het project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten. In dat geval kan vergunningverlening plaatsvinden (artikel 8.74b, Bkl).

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

De aanwijzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is geregeld in de Omgevingsverordening, conform artikel 2.44, lid 4 van de Ow en artikel 7.6, lid 1 van het Bkl. Vanuit de Omgevingsverordening draagt de provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met omringende agrarisch gebieden te verbinden. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Provinciale omgevingsverordening

Vanuit de Provinciale Omgevingsverordening Noord-Brabant (d.d. 5 december 2023) geldt ter plaatse artikel 5.31:

Artikel 5.31 Externe werking Natuur Netwerk Brabant

Lid 1 Een omgevingsplan dat een ontwikkeling toelaat in Stedelijk Gebied of in Landelijk Gebied, die een aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, bepaalt in aanvulling op het Bkl dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, overeenkomstig artikel 5.37 Compensatie.

Lid 3 Het eerste lid is niet van toepassing op een aantasting van het Natuur Netwerk Brabant door de verspreiding van stoffen in lucht of water.

Conform paragraaf 7.3.1. (Natuurnetwerk Nederland) van het Bkl dragen Gedeputeerde Staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen (artikel 7.8 Bkl).

Houtopstanden

De regels voor bescherming van houtopstanden en bomenrijen staan opgenomen in Afdeling 11.3 Bkl. Hierin staat dat het vellen van houtopstanden is beschermd door algemene meldplicht (art. 11.126 Bkl) en herplantplicht (art. 11.129 Bkl) voor houtopstanden vanaf 10 are of meer evenals bomenrijen bestaande uit meer dan 20 bomen, buiten de zogeheten 'bebouwingscontour houtkap'. De bebouwingscontour houtkap moet worden aangewezen in het Omgevingsplan (art. 5.165b Bkl). Ook is er sprake van specifieke zorgplicht (art. 11.116 Bkl) die geldt voor het vellen van houtopstanden, het herbeplanten van grond of nadat een houtopstand op een andere manier teniet is gegaan.

Soortenbescherming

Voor de soortbescherming zijn de paragrafen 11.2.2 t/m 11.2.4 van toepassing, hier zijn de verschillende soortenbeschermingsregimes opgenomen:

  • omgevingsvergunning soorten Vogelrichtlijn (11.2.2 Bkl);
  • omgevingsvergunning soorten Habitatrichtlijn (11.2.3 Bkl);
  • omgevingsvergunning andere soorten (11.2.4 Bkl).

Getoetst dient te worden of het planvoornemen leidt tot schadelijke handelingen die leiden tot een vergunningplichtig geval. De schadelijke handelingen Vogelrichtlijn zijn opgenomen in artikel 11.37 van het Bkl, schadelijke handelingen Habitatrichtlijn in artikel 11.46 Bkl en schadelijke handelingen andere soorten in artikel 11.54 van het Bkl.

5.5.2 Toetsing

Natura 2000-gebieden

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Vlijmens ven, Moerputten & Bossche broek, bevindt zich op ongeveer 3,7 kilometer afstand ten noordwesten van het plangebied. Als er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Externe effecten zoals geluid, licht en trilling, als gevolg van de voorgenomen plannen zijn gezien de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden in combinatie niet te verwachten.

Omdat significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie niet op voorhand zijn uit te sluiten, zijn stikstofdepositie onderzoeken verricht, zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase. Hierbij is gebruik gemaakt van de verkeersgeneratie zoals berekend in paragraaf 5.4 Mobiliteit en parkeren. Dit is in afwijking van de input voor het wegverkeerslawaaionderzoek (zie Bijlage 20), waarbij gebruik is gemaakt van de input voor het verkeersonderzoek Vlinder. Voor stikstof is hier geen gebruik van gemaakt, omdat in het verkeersmodel van Vlinder ook autonome ontwikkelingen zijn meegenomen. Het stikstofonderzoek dient uitsluitend de depositie van deze ontwikkeling in beeld te brengen.

Uit de Aerius-berekening met AERIUS Calculator (versie 2025) blijkt dat voor zowel de bouwfase (zie Bijlage 12) als de gebruiksfase (zie Bijlage 13) er geen toename is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het resultaat betreft 0,00 mol N/ha/jaar. Op hexagonen met hersteldoelen of buitenlandse Natura 2000-gebieden worden geen depositietoenames berekend. Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn derhalve uit te sluiten. De beoogde ontwikkeling is uitvoerbaar in het kader van de Omgevingswet. De toelichtende memo op de stikstofdepositieberekeningen staat in Bijlage 14.

Natuur Netwerk Brabant

In de huidige situatie is binnen het plangebied aan de zuidzijde een kleine locatie aangeduid als Natuurnetwerk Brabant. Zoals beschreven in paragraaf 4.2.2 wordt deze aanduiding verwijderd en gecompenseerd binnen fase 2 van de gebiedsontwikkeling conform de provinciale omgevingsverordening. Zodoende leidt de ontwikkeling binnen fase 1 niet tot vernatting, verdroging, verzuring, vermesting, verzoeting, verzilting, verontreiniging, oppervlakteverlies en versnippering van NNB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0067.png"

Figuur 5.4: Natuur Netwerk Brabant aan de zuidzijde tegen het plangebied aan (Bron: TAM-omgevingsverordening Noord-Brabant)

Houtopstanden

De Ow beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. De bomen op de onderzoeklocatie vallen niet onder deze definitie houtopstanden.

In de volgende paragraaf zijn de bomen in het plangebied aan de hand van het bomen beleid van de gemeente getoetst.

Soortenbescherming

Quickscan flora en fauna 

Een quickscan flora en fauna is uitgevoerd naar het deels te slopen Marthagebouw en het terrein rondom het Hoofdgebouw, zie Bijlage 15. Ten tijde van het uitvoeren van de quickscan was nog niet duidelijk hoe het terrein rondom het Hoofdgebouw eruit zou komen te zien. Ter volledigheid is er van een "worst case" scenario uitgegaan. In dit scenario zal al het aanwezige groen gerooid worden en wordt het gehele terrein rondom het Hoofdgebouw tot bouwplaats omgevormd totdat het hele gebied binnen fase 1 is herontwikkeld.

De conclusie van de quickscan luidt als volgt: Vaste rust of voortplantingsplaatsen van beschermde planten, insecten & ongewervelde, reptielen en vissen worden niet in het plangebied verwacht. Vaste rust of voortplantingsplaatsen van amfibieën, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren en vogels met jaarrond beschermde nesten kunnen niet in het plangebied worden uitgesloten. In de quickscan is geconcludeerd dat aanvullend onderzoek naar deze soortgroepen noodzakelijk is.

NB: In de quickscan wordt aanvullend onderzoek naar de kerkuil niet noodzakelijk geacht. In het aanvullend onderzoek is de kerkuil wel meegenomen. Tijdens dit onderzoek is een roestplaats van de kerkuil aangetroffen.

Aanvullend ecologisch onderzoek

Natuur Inclusief heeft aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd naar amfibieën (Alpenwatersalamander, poelkikker en kamsalamander), kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn, wezel), steen- en boommarter, vleermuizen en vogels (kerkuil, sperwer, ransuil). In deze rapportage in Bijlage 16 zijn de resultaten beschreven van deze onderzoeken. In verband met het voortijdig afbreken van het cameraval onderzoek door diefstal, is in overleg met de ODBN besloten om een habitatanalyse uit te voeren naar kleine marterachtigen (overeenkomstig Kennisdocument Kleine Marterachtigen van BIJ12) en naar boommarter.

Binnen het projectgebied zijn 15 zomerverblijfplaatsen, 3 paarverblijfplaatsen en 1 massawinterverblijfplaats van gewone dwergvleermuis aangetroffen. Er is een roestplaats van kerkuil aangetroffen, er is poelkikker aangetroffen in de slootgracht, en er is essentieel foerageergebied van eekhoorn aangetroffen. Tevens bevindt zich er een vaste voortplantings- of rustplaats van steenmarter op de zolder van het Martha gebouw, en kunnen vaste verblijfplaatsen van kleine marterachtigen (bunzing, wezel, hermelijn) en boommarter niet uitgesloten worden.

Er zijn geen vaste rust- of slaapplaatsen van sperwer en ransuil aangetroffen, ook zijn Alpenwatersalamander en kamsalamander niet aangetroffen.

Als de sloten en vijver in het gebied worden gedempt, heeft dit effect op overige amfibieën en vissen. De overige, tijdens het onderzoek aangetroffen amfibieën- en vissoorten (naast poelkikker), vallen niet onder een beschermingsregime van de Ow, maar voor deze soorten geld wel de Specifieke zorgplicht (art. 11.27 Bal). Echter is er geen onderzoek uitgevoerd naar kwabaal of grote modderkruiper; dit onderzoek zal noodzakelijk zijn wanneer het dempen of anderzijds aantasten van de sloten gepland staan.

De geplande werkzaamheden resulteren in het vernietigen of verstoren van 19 verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, 1 vaste voortplantings- of rustplaats van steenmarter en verblijfplaatsen van kleine marters en boommarter. Als er werkzaamheden uitgevoerd worden aan de noordoost zolder, resulteert dit ook in het verstoren van een vaste rustplaats van kerkuil, en als de oevers, grachten en/of het omliggende groen aangetast worden resulteren de werkzaamheden ook in het verloren gaan van voortplantingswater en essentieel winterhabitat van poelkikker. In het aanvullend onderzoek is geconcludeerd dat het noodzakelijk is om een vergunning aan te vragen bij de provincie Noord-Brabant en aanvullende en compenserende maatregelen te nemen.

Eekhoorn en uilen

Door Ecosprong is aanvullend onderzoek gedaan op de gronden van fase 2, waarbij ze voor de eekhoorn en uilen ook de gronden van fase 1 hebben meegenomen.

De bedelroep van een ransuil jong is waargenomen nabij het hoofdgebouw. Dit wijst op de aanwezigheid van een nest in de omgeving. De precieze locatie is echter onbekend. Bij het kappen van bomen gaat mogelijk de jaarrond beschermde nestlocatie van ransuil verloren. Daarnaast kunnen werkzaamheden nabij de nestlocatie in het broedseizoen leiden tot verstoring.

Binnen het plangebied is een nestlocatie van eekhoorn aangetroffen. Met de kap van bomen kunnen nestlocaties van eekhoorn vernietigd worden. Daarnaast kunnen werkzaamheden leiden tot verstoring.

Zorgplicht

Ook is het noodzakelijk dat zorgvuldig handelen en het naleven van de specifieke zorgplicht flora en fauna (Afdeling 1.3 Ow) wordt gegarandeerd. Iedereen die een flora- en fauna-activiteit uitvoert, moet nadelige gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. Een ecologisch werkprotocol wordt daarom aanbevolen zodat alle medewerkers op locatie op de hoogte zijn en weten wat te doen.

5.5.3 Conclusie

Uit de Aerius-berekening met AERIUS Calculator (versie 2025) blijkt dat voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase er geen toename is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het resultaat betreft 0,00 mol N/ha/jaar. Op hexagonen met hersteldoelen of buitenlandse Natura 2000-gebieden worden geen depositietoenames berekend. Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn derhalve uit te sluiten. De beoogde ontwikkeling is uitvoerbaar in het kader van de Omgevingswet.

Met de ontwikkeling is vanwege de beoogde werkzaamheden sprake van een flora en fauna activiteit. Ter bescherming van de hierboven benoemde soorten wordt ontheffing bij de provincie Noord-Brabant aangevraagd. Middels aanvullende compenserende maatregelen en een ecologisch werkprotocol kan voldaan worden aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en instructieregels van de provincie.

5.6 Bomen

5.6.1 Beoordelingskader

Bomenbeleidsplan Sint-Michielsgestel 2020-2030

De gemeente hecht aan het behoud van al haar bomen, in het bijzonder de structuren en monumentale en waardevolle bomen. Deze bomen kunnen zowel op gemeentelijk als op particulier terrein staan. Dit bomenbeleid geeft de visie van Sint-Michielsgestel op bomen, het geeft de randvoorwaarden aan en brengt samenhang in het bomenbeleid door afstemming van diverse beleidsonderdelen. Het is de sleutel tot een verantwoord bomenbeleid waaraan de gemeente werkt, met als doel een hoogwaardig en duurzaam bomenbestand. Daarbij ligt de focus op kwaliteit, minder op kwantiteit.

De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • het zoveel mogelijk behouden van gezonde bomen met een levensduur van meer dan 15 jaar.
  • het behouden van, uitbreiden van en/of aansluiten op de bomenstructuur.
  • herplant en compensatie van groen.

Bomenkap: lijst waardevolle bomen

Bomen op de lijst waardevolle bomen zijn zo belangrijk dat hiervoor een strikt velverbod wordt gehanteerd. Als iemand van mening is dat een dergelijke boom toch moet worden gekapt, moet hiervoor een ontheffing in de vorm van een omgevingsvergunning worden aangevraagd.

Een ontheffing voor het vellen van een waardevolle boom kan, wanneer alternatieven voor behoud van de boom deskundig zijn onderzocht, alleen bij uitzondering worden verleend. Onderstaande situaties kunnen toch reden zijn voor het verlenen van een ontheffing:

  • 1. Het behoud van de boom is naar boomtechnische normen niet langer verantwoord omdat:
    • a. door tak- of stambreuk veroorzaakt letsel of schade niet te voorkomen is;
    • b. onrechtmatige hinder niet verder te voorkomen is;
    • c. de houtopstand/boom een slechte conditie heeft met een lage levensverwachting.
  • 2. Er is sprake van een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang dat opweegt tegen duurzaam behoud van de boom.

Ook moet uit deskundig onderzoek blijken dat alternatieven om de boom te behouden in beeld zijn gebracht en afgewogen

Een boom die is ingepast bij een ruimtelijke ontwikkeling of ter compensatie van een ruimtelijke ontwikkeling is aangeplant kan ook de status van waardevolle houtopstand toegewezen krijgen en bij de volgende actualisatie aan de lijst waardevolle bomen worden toegevoegd.

Vervangen van waardevolle bomen

Wanneer een waardevolle boom gekapt moet worden (bijvoorbeeld door ouderdom, ziekte, schade of zeer zwaarwegend maatschappelijk belang) is herplant altijd een streven.

  • Bij vervanging van een waardevolle boom in het kader van behoud van een waardevolle boom op een specifieke locatie krijgt de nieuwe boom direct de status ‘waardevol’. De nieuwe boom komt dan direct op de lijst waardevolle bomen te staan. De nieuwe boom hoeft niet per definitie dezelfde soort te zijn.
  • Herplant op locatie van een voormalige waardevolle boom hoeft niet altijd te leiden tot een nieuwe waardevolle status. Dit speelt vooral wanneer de waardevolle status is toegekend op basis van specifieke kenmerken van de boom (vorm, leeftijd, e.d.), en niet op basis van de locatie of het ‘verhaal’ van de boom.

Bomenverordening Sint-Michielsgestel 2010

In artikel 2 van de bomenverordening is een beperkt kapverbod geregeld:

    • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een boom, zoals gedefinieerd in art 1.1.a (boom, boomgroep, bomenrij opgenomen in de laatst vastgestelde lijs Waardevolle bomen Sint-Michielsgestel) te vellen of te doen vellen.
    • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
      • a. een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 'bijzondere vergunningsvoorschriften' en 'afstand tot de erfgrenslijn;
      • b. het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van regulier onderhoud;
      • c. het periodiek knotten of candelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten van bomen die al eerder geknot of gecandelaberd zijn geworden.

In artikel 6 van de bomenverordening is de herplant- en instandhoudingsplicht geregeld:

  • 1. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op ander wijze is teniet gedaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop de houtopstand zich bevond, dan wel aan degene die uit ander hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen en binnen de door hen te stellen termijn.
  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.
  • 3. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoorde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
5.6.2 Toetsing

Bomenstructuurkaart

De parkachtige voortuin van het Hoofdgebouw is aangeduid als 'secundaire structuur - vlak' op de Bomenstructuurkaart. De secundaire structuur is bepalend voor de uitstraling en structurering van de wijken. De secundaire structuur:

  • Bestaat vooral uit (wijk)ontsluitingswegen en wijkgroen.
  • Is gericht op ontwikkelingen die de leefbaarheid in de wijk verhogen.
  • Is gericht op het realiseren van een volwassen boomstructuur, maar is niet altijd kapvergunningplichtig en daardoor flexibeler te ontwikkelen dan de primaire structuur.
  • Vormt een structurele basis voor het bomenbestand in woonwijken.
  • Bevat de belangrijkste gebieden en structuren die in de woonwijken worden ingezet voor de ontwikkeling van lokale doelen voor klimaat en biodiversiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0068.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0069.png"

Figuur 5.5: Uitsnede Bomenstructurkaart Sint-Michielsgestel

Waardevolle bomen

Er staan verschillende waardevolle bomen binnen het plangebied. De waardevolle bomen zijn op de verbeelding van dit TAM-omgevingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0070.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0071.png"

Figuur 5.6: Uitsnede Waardevolle bomen kaart Sint-Michielsgestel

In een Boom Effect Analyse zijn de waardevolle bomen onderzocht die direct beïnvloed worden door het planvoornemen. De onderzochte bomen 12, 13 en 14 vallen buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0072.png" Figuur 5.7: Aanduiding onderzochte waardevolle bomen in BEA

Boom Effect Analyse

Het doel van de BEA was om te bepalen welke bomen behouden kunnen blijven, welke onder bepaalde maatregelen kunnen worden behouden en welke niet behouden kunnen blijven. De BEA is uitgevoerd volgens de richtlijnen van de Bomenstichting en CROW en biedt het rapport een objectieve en onderbouwde beoordeling van de effecten op de bomen van de geplande activiteiten. Voor een overzichtelijke beoordeling waren de bomen ingedeeld in verschillende groepen op basis van hun situatie. In Bijlage 17 is de BEA in te zien met in hoofdstuk 6 een samenvatting per bomengroep.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0073.png"

Figuur 5.8: Onderzochte bomen in BEA geprojecteerd op schetsontwerp (Bron: SmitsRinsma)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0074.png"

Figuur 5.9: Bomeninvertarisatie (Bron: SmitsRinsma)

Samenvattend laten de bevindingen zien dat de winterlindes in de binnentuin in een goede conditie verkeren en een centrale rol zullen spelen in de nieuwe tuinindeling. De bovengrondse wijzigingen, zoals de aanleg van paden en plantvakken, zullen de conditie van deze bomen slechts minimaal beïnvloeden. Echter, de ondergrondse impact, door de verdichting van de bodem, kan de wortelgroei belemmeren. Met de juiste voorzorgsmaatregelen, zoals het behouden van voldoende afstand tussen paden en stam, kunnen de bomen zich goed aanpassen aan de veranderingen.

De Amerikaanse eiken verkeren momenteel in een matige conditie en zullen verder verzwakken door de geplande herinrichting en aanleg van een watergang. Deze bomen zijn minder ecologisch waardevol en het is daarom raadzaam om ze te vervangen door inheemse bomen die beter passen in het ecosysteem en de biodiversiteit van het gebied zullen verbeteren.

Boom 15, hoewel in goede staat, vereist speciale aandacht tijdens de werkzaamheden. Om de gezondheid van deze boom te waarborgen, moeten maatregelen worden getroffen om bodemverdichting en wortelschade te minimaliseren, en moet de afstand tot nieuwe infrastructuur zorgvuldig worden beheerd.

In het algemeen is het essentieel om tijdens de uitvoering van de herinrichtingswerkzaamheden extra zorg te besteden aan de bescherming van de bomen. Door de aanbevolen maatregelen op te volgen, kan de impact op de bomen geminimaliseerd worden, en kan de kwaliteit en ecologische waarde van het groene gebied op lange termijn worden behouden en verbeterd.

Addendum Boom Effect Analyse

Naar aanleiding van het doorontwerpen van het schetsontwerp (SO) naar het voorlopig ontwerp (VO) door Delva is besloten de eerder opgestelde Boomeffectanalyse (BEA) aan te vullen. In deze aanvulling worden de wijzigingen in het ontwerp beschreven en beoordeeld in hoeverre deze aanpassingen invloed hebben op de aanwezige en te behouden bomen binnen het plangebied.

De oorspronkelijke BEA vormde de basis voor inzicht in de boomtechnische consequenties van het schetsontwerp. In het voorlopig ontwerp zijn op diverse onderdelen wijzigingen doorgevoerd, zoals in de situering van verhardingen, leidingtracés en inrichtingselementen. Daarnaast zijn er maatregelen getroffen om de bestaande bomen beter te beschermen, onder andere door voldoende afstand tot de stam te houden. Daarom is een actualisatie van de BEA noodzakelijk om de gevolgen voor de bomen opnieuw te kunnen beoordelen. Dit is bijgevoegd in Bijlage 18 als een addendum op de BEA.

In dit addendum worden de ontwerpaanpassingen toegelicht en, waar relevant, visueel weergegeven. Vervolgens wordt per wijziging aangegeven wat de mogelijke effecten zijn op de groeiplaatsen en de levensverwachting van de betreffende bomen. Indien nodig worden aanvullende maatregelen of aandachtspunten benoemd om schade aan bomen tijdens de uitvoering te voorkomen.

De slotconclusie van het addendum luidt als volgt:

De meeste bomen (bomen 1–11 en boom 15) behouden hun groeiruimte en worden nauwelijks beïnvloed door het ontwerp of de werkzaamheden, mits de standaard beschermingsmaatregelen conform het Handboek Bomen van het Norminstituut Bomen worden toegepast.

De Amerikaanse eiken (bomen 12–14) verkeren in een verslechterde conditie en vormen een risicogroep. Bij het verwijderen van de verharding en het uitvoeren van graafwerkzaamheden nabij de stamvoet bestaat een verhoogde kans op uitval. Voor deze bomen zijn extra beschermingsmaatregelen en een zorgvuldige uitvoering en nazorg noodzakelijk.

De aanpassingen in het voorlopig ontwerp, waaronder het inkorten van de watergang en het vergroten van de afstand tussen bebouwing en bomen, dragen positief bij aan het behoud van de boomstructuur. Door het strikt naleven van de boombeschermingszones, het voorkomen van verdichting en het zorgvuldig uitvoeren van werkzaamheden en bronnering, kan de gezondheid en stabiliteit van de volledige boomvoorraad duurzaam worden gewaarborgd.

Kwantitatief en compensatie

Ten behoeve van de nieuwbouw aan de noordzijde van het Hoofdgebouw zal echter toch een aantal bomen verwijderd moeten worden. Zoals op onderstaande figuur in beeld is gebracht zullen 20 solitaire bomen, 30 leibomen en bosschages gekapt gaan worden. In Bijlage 19 is een overzicht te vinden van de te kappen bomen met daarbij de toelichting op de kap.

Binnen het plangebied ten noordwesten van de wasserij worden twee waardevolle bomen, zoals aangeduid op de Waardevolle Bomen kaart Sint-Michielsgestel, gekapt ten behoeve van nutsvoorzieningen. In de figuur hieronder aangewezen met een gele pijl. Conform de Bomenverordening Sint-Michielsgestel 2010 is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een boom, zoals opgenomen in de laatst vastgestelde lijst Waardevolle bomen Sint-Michielsgestel, te vellen of te doen vellen. Wanneer een waardevolle boom gekapt moet worden is, conform het Bomenbeleidsplan Sint-Michielsgestel 2020-2030, herplant altijd een streven.

De gekapte bomen worden ruimschoots gecompenseerd met een gevarieerde heraanplant van inheemse boomsoorten in verschillende leeftijden. Er worden meer bomen nieuw geplant dan er worden gekapt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0075.png"

Figuur 5.10: Overzicht te behouden (zwarte) en te kappen (rood) bomen, leibomen en bosschages. Gele pijl geeft 2 te kappen waardevolle bomen aan (Bron: SmitsRinsma)

5.6.3 Conclusie

Twee waardevolle bomen, zoals aangegeven op de Waardevolle Bomen kaart Sint-Michielsgestel, worden geveld, hiervoor dient een omgevingsvergunning aangevraagd te worden. De bomen en bosschages die noodgedwongen gekapt moeten worden ten behoeve van het plan worden ruimschoots gecompenseerd binnen het plangebied.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Beoordelingskader

Als een wijziging omgevingsplan betrekking heeft op een milieubelastende activiteit die leidt tot een verhoging van de concentratie in de buitenlucht van luchtverontreinigende stoffen, kan deze alleen worden verleend als de omgevingswaarden voor deze stoffen in acht worden genomen (artikel 8.17 Bkl). Dit wil zeggen dat deze omgevingswaarden niet mogen worden overschreden. De kans op overschrijding is met name aanwezig als een activiteit in of nabij een aandachtsgebied plaatsvindt. In deze gebieden (aangewezen in artikel 5.51, lid 2, van het Bkl) bestaat een reële kans op (een dreigende) overschrijding van een omgevingswaarde. Onderzoek zal moeten uitwijzen of de activiteit daadwerkelijk leidt tot een overschrijding van de omgevingswaarden.

Onderzoek is niet nodig als de activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit is het geval als activiteiten leiden tot een verhoging van de kalenderjaargemiddelde concentratie in de buitenlucht van zowel stikstofdioxide als PM10 van 1,2 ìg/m3 of minder. Daarnaast zijn in artikel 5.54 Bkl standaard activiteiten genoemd die niet in betekenende mate bijdragen. Als een activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, dan is het omgevingsaspect luchtkwaliteit geen belemmering.

Naast een beoordeling van de bijdrage aan de luchtkwaliteit door de activiteit zelf is het ook nodig om te beoordelen of de nieuwe functie aan de betreffende locatie kan worden toegewezen gelet op de achtergrondconcentratie van luchtverontreinigende stoffen. Dit kan worden beoordeeld met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). In artikel 2.4 en 2.5 van het Bkl staan de ten hoogste toelaatbare omgevingswaarden benoemd. Gemeente Sint-Michielsgestel heeft geen afwijkende omgevingswaarden vastgesteld, waardoor aan de wettelijke normen moet worden getoetst.

5.7.2 Toetsing

Dit project voorziet in de realisatie van 193 woningen in het stedelijk gebied van Sint-Michielsgestel. In artikel 5.54 Bkl is bepaald dat een dergelijke activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als het gaat om:

  • één ontsluitingsweg: ten hoogste maximaal 1.500 woningen, of
  • twee ontsluitingswegen: ten hoogste maximaal 3.000 woningen.

Daarnaast is de gemeente Sint-Michielsgestel niet aangewezen als aandachtsgebied voor fijnstof of stikstofdioxide. Een luchtkwaliteitsonderzoek kan dan ook achterwege blijven.

Naast een beoordeling van de bijdrage aan de luchtkwaliteit door de activiteit zelf is het ook nodig om te beoordelen of de nieuwe functie aan de betreffende locatie kan worden toegewezen gelet op de achtergrondconcentratie van luchtverontreinigende stoffen. Dit kan worden beoordeeld met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). In artikel 2.4 en 2.5 van het Bkl staan de ten hoogste toelaatbare omgevingswaarden benoemd. Gemeente Sint-Michielsgestel heeft geen afwijkende omgevingswaarden vastgesteld, waardoor aan de wettelijke normen moet worden getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0076.png"

Figuur 5.11: uitsnede CIMLK viewer, met het projectgebied rood omlijnd en ten noorden het toetspunt aan het wegdeel 'Bosschebaan' (Bron: CIMLK.nl/kaart)

Hierboven is een uitsnede opgenomen van de CIMLK-viewer waarop te zien is waar het relevante toetspunt zich bevindt ten opzichte van het projectgebied. De afbeelding geeft de PM10-overschrijdingsdagen weer in de meest recente monitoringsronde en het meest nabijgelegen monitoringsjaar. Eenzelfde uitsnede kan worden gemaakt van andere monitoringsronden, monitoringsjaren en luchtverontreinigende stoffen (per monitoringsjaar en monitoringsronde), maar het is niet zinvol om hiervoor steeds afzonderlijk een afbeelding op te nemen. Wel is het van belang om de relevante concentraties te beoordelen. In onderstaande tabel zijn voor het dichtstbijzijnde toetspunt en de meest actuele monitoringsronde de omgevingswaarden in beeld gebracht voor de meest relevante luchtverontreinigende stoffen.

Tabel 5.7: relevante concentraties op dichtstbijzijnde toetspunt

Toetspunt:   Bosschebaan (x: 153408.4140309719; y: 406641.9233302588)  
Monitoringsronde:   2023  
Monitoringsjaar   NO2-concentratie   PM10-concentratie   PM10-overschrijdingsdagen   PM2,5-concentratie  
2025   14,1764   15,333   6   8,737  
2030   12,1266   14,3044   6   7,7728  
Ten hoogste toelaatbaar (art. 2.4 en 2.5 Bkl)   40 µg/m³
kalenderjaar-
gemiddelde  
40 µg/m³
kalenderjaar-
gemiddelde  
35 dagen per kalenderjaar   25 µg/m³
kalenderjaar-
gemiddelde  
5.7.3 Conclusie

De ontwikkeling voldoet voor het aspect luchtkwaliteit aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, omdat uit voorgaande tabel blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen de in het Bkl vastgestelde omgevingswaarden niet overschrijden. Zodoende is het gelet op de luchtkwaliteit aanvaardbaar de functie wonen aan de planlocatie toe te delen.

5.8 Geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen

5.8.1 Wettelijk kader

Geluid kan van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat van mensen en op hun gezondheid. De regels in het Bkl over geluid gaan onder andere over het beheersen van geluid door wegen en spoorwegen en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en andere gebouwen en plekken. Via de Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit worden geluidsregels toegevoegd aan de Ow en het Bkl. De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven.

Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van (spoor)wegen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron.

Tabel 5.8: standaardwaarde geluid voor een geluidbron op een geluidgevoelig gebouw voor (spoor)wegen

Geluidbronsoorten   Standaardwaarde  
Gemeentewegen   53 Lden  
Hoofdspoorwegen en lokale spoorwegen   55 Lden  

Afdeling 3.5 (artikel 3.18 lid 1) van het Bkl voorziet in het toetsingskader/instructieregels over de beheersing van het geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen.

De geluidsgevoelige gebouwen worden aangewezen in artikel 3.20 van het Bkl. Het betreft gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat bijvoorbeeld een woon-, onderwijs- of zorgfunctie heeft.

5.8.2 Toetsing

Het wegverkeerslawaai heeft zowel invloed op de geluidgevoelige gebouwen binnen de ontwikkeling als buiten de ontwikkeling.

Geluidgevoelige gebouwen binnen de ontwikkeling

Binnen de bestaande gebouwen en de nieuwe gebouwen worden voornamelijk woningen gerealiseerd in de nieuwe situatie. Gebouwen met een woonfunctie zijn geluidgevoelig. Ook het kinderdagverblijf is geluidgevoelig.

Geluidgevoelige gebouwen buiten de ontwikkeling

Aan de Theerestraat staan bestaande woningen die geluidhinder kunnen ondervinden van het wegverkeer op de Theerestraat. Woningen zijn geluidgevoelige gebouwen.

In Bijlage 20 is het wegverkeerslawaaionderzoek opgenomen. In dit onderzoek is het geluid vanwege het wegverkeerslawaai op de gewenste woningen voor het plan Domein aan de Dommel fase 1 aan de Theerestraat in Sint-Michielsgestel berekend.

Daarnaast is de geluidstoename bij omliggende bestaande gevoelige functies als gevolg van de verkeerstoename vanuit het plan berekend.

Toetsing standaardwaarden en grenswaarden

Het berekende geluid van gemeentelijke wegen bedraagt maximaal 56 dB. Hiermee wordt de standaardwaarde van 53 dB overschreden maar de grenswaarde van 70 dB niet. Maatregelen worden niet doelmatig geacht, zie paragraaf 3.4. van het onderzoeksrapport in Bijlage 20.

Het berekende geluid van gemeentelijke wegen bedraagt maximaal 52 dB wanneer de snelheid van de Theerestraat van 50 km/u naar 30 km/u wordt gebracht. Hiermee worden de standaardwaarde van 53 dB en de grenswaarde van 70 dB niet overschreden.

Maatregelen hoeven niet nader onderzocht te worden wanneer de maatregel van de Theerestraat wordt doorgevoerd.

Gevelwering en woon- en leefklimaat

Gevelwering transformatie en nieuwbouw

Het gezamenlijke geluid bedraagt ten hoogste 56 dB ter plaatse van de zuidgevels van de woningen grenzend aan de Theerestraat. De vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k bedraagt dan maximaal:

  • 56 – 33 = 23 dB, wanneer de eisen overeenkomen met nieuwbouw.
  • 56 – 38 = 18 dB, wanneer het bevoegd gezag via een maatwerkvoorschrift een hoger binnenniveau toestaat van 38 dB.

Het bevoegd gezag zal bepalen of er nader onderzoek gedaan moet worden naar de geluidwering van de gevels op de bestaande en nieuwbouw woningen.

Gevelwering transformatie en nieuwbouw (maatregel Theerestraat)

Het gezamenlijke geluid bedraagt ten hoogste 52 dB ter plaatse van de zuidgevels van de woningen grenzend aan de Theerestraat. De vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k bedraagt dan maximaal:

  • 52 – 33 = 19 dB, wanneer de eisen overeenkomen met nieuwbouw.
  • 52 – 38 = 14 dB, wanneer het bevoegd gezag via een maatwerkvoorschrift een hoger binnenniveau toestaat van 38 dB.

Een gevelwering van 19 dB wordt bij bestaande bouw in de meeste gevallen bijna altijd

behaald. Nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels van de bestaande bouw en nieuwbouw is niet nodig wanneer de Theerestraat wordt teruggebracht naar 30 km/u.

Woon- en leefklimaat

De milieukwaliteit wordt geclassificeerd als ‘Matig’ tot ‘Zeer goed’ en ‘Redelijk’ tot ‘Zeer goed’ met de doorgevoerde maatregel Theerestraat. Op basis van de toelichting in paragraaf 3.5.1 en 3.5.2 van het onderzoeksrapport in Bijlage 20 kan gesteld worden dat het cumulatieve geluid een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat niet in de weg staat.

Berekende geluidstoename bestaande gevoelige functies in omgeving

Gemeentelijke wegen

De geluidsbelastingen ter plaatse van de bestaande woningen aan de Theerestraat voor rekenmodel A en B bedraagt maximaal 67 dB. De maximale toename van de geluidbelasting ten opzichte van de heersende waarde is 0,50 dB. Een dergelijke toename van de geluidsbelasting wordt niet als significant beschouwd. Er hoeven geen verdere maatregelen te worden onderzocht.

Gemeentelijke wegen (maatregel Theerestraat 30 km/u)

De geluidbelasting bedraagt op zijn hoogst 67 dB in referentiemodel A (snelheid Theerestraat 50 km/u) en 64 dB in planmodel B (snelheid Theerestraat 30 km/u) ter plaatse van de woning aan de Theerestraat 77 op toetspunt tp_T77_A (begane grond).

Wanneer de gemeente de maatregel doorvoert en de snelheid van de Theerestraat van 50 km/u naar 30 km/u verlaagd zal de geluidbelasting op de gevels met 2 á 3 dB reduceren ondanks de toenemende verkeersintensiteiten van het plan Domein aan de Dommel fase 1.

5.8.3 Conclusie

De toename van geluidbelasting door de ontwikkeling is in overeenstemming met instructieregels voor geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Dit aspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

5.9 Geluid door activiteiten

5.9.1 Wettelijk kader

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (artikel 4.2 Ow) is het van belang dat activiteiten met gebruiksruimte en milieugevoelige activiteiten worden toebedeeld in de fysieke leefomgeving. Dit kan in hoofdzaak op twee manieren:

  • menging van milieugevoelige en milieubelastende functies waar het kan en gewenst is;
  • scheiding van milieugevoelige en milieubelastende functies waar het moet.

Op deze manier wordt zowel voor ruimte voor bedrijvigheid gezorgd als voor het behoud van bescherming van de woon- en leefomgeving.

Richtafstanden conform handreiking Activiteiten en milieuzonering 2024

De basisprincipes van milieuzonering zoals gehanteerd in de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering 2009 blijven hetzelfde. Uitgangspunt blijft functiescheiding waar dat nodig is en het toepassen van inwaartse zonering binnen bedrijventerreinen en andere werkterreinen. Daarbij geldt: hoe groter de afstand tot de woonomgeving, hoe meer gebruiksruimte voor geluid en geur per milieuhinderlijke (bedrijfs-)activiteit beschikbaar is.

In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geluid en geur. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Als bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Omgevingstype

Met gemengd gebied met wonen wordt in de handreiking Activiteiten en milieuzonering 2024 een gebied bedoeld waar een menging van aan een locatie toegedeelde milieugevoelige en milieuhinderlijke activiteiten aanwezig is of wordt beoogd. In die gebieden wordt het wonen (of ander milieugevoelig gebruik) toegelaten, samen met activiteiten die geschikt zijn om te mengen met wonen, zoals horeca, onderwijs, zorg, dienstverlening, cultuur en lichte bedrijvigheid.

Het zijn vaak levendige gebieden.

Standaardwaarden 

In een omgevingsplan wordt rekening gehouden met het geluid door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen en voorziet erin dat het geluid door een activiteit aanvaardbaar is (opnemen van waarden in het omgevingsplan). Dit is het geval als wordt voldaan aan de waarden als aangegeven in onderstaande tabellen:

Tabel 5.9: standaardwaarden toelaatbaar geluid op een geluidgevoelig gebouw

  07.00-19.00 uur   19.00-23.00 uur   23.00-07.00 uur  
LAr,LT als gevolg van activiteiten   50 dB(A)   45 dB(A)   40 dB(A)  
LAmax door aandrijfgeluid van transportmiddelen   --   70 dB(A)   70 dB(A)  
LAmax door andere piekgeluiden   --   65 dB(A)   65 dB(A)  

Tabel 5.10: standaardwaarden toelaatbaar geluid in geluidgevoelige ruimten

  07.00-19.00 uur   19.00-23.00 uur   23.00-07.00 uur  
LAr,LT als gevolg van activiteiten   35 dB(A)   30 dB(A)   25 dB(A)  
LAmax door aandrijfgeluid van transportmiddelen   --   55 dB(A)   55 dB(A)  
LAmax door andere piekgeluiden   --   45 dB(A)   45 dB(A)  

5.9.2 Toetsing

Geluidgevoelige gebouwen

Met de beoogde ontwikkeling worden nieuwe geluidgevoelige gebouwen mogelijk gemaakt in de vorm van woningen.

Geluid door activiteiten

Daarnaast worden activiteiten aan het plangebied toegevoegd die geluid kunnen veroorzaken, zowel binnen als buiten het plangebied.

Binnen het plangebied

Binnen het plangebied worden de volgende functies mogelijk gemaakt middels voorliggend TAM-omgevingsplan:

  • Multifunctionele ruimte met een zaal en een podium voor maatschappelijke activiteiten;
  • Horeca, zowel zelfstandig als ondergeschikt;
  • Een kinderdagverblijf;
  • Verdiepte parkeergarage.

Afgezien van de parkeergarage, staat het in deze fase nog niet vast in welke vorm deze activiteiten gerealiseerd gaan worden. Pas wanneer de exploitaties rond zijn en de bouwvergunningen worden aangevraagd, wordt pas concreet duidelijk welke activiteiten mogelijk geluid kunnen veroorzaken en in welke mate (niveaus). Pas in die fase kan er onderzoek gedaan worden naar de benodigde geluidwerende en/of geluidisolerende voorzieningen. Dit is een doorgeschoven toetsmoment die daarmee pas in een later stadium uitgevoerd kan worden (in lijn met de bedoeling van de Omgevingswet). Bij die onderzoeken worden de regels uit de Bruidsschat randvoorwaardelijk toegepast. In deze fase, waarin voorliggend omgevingsplan slechts globaal functies mogelijk maakt, kan slechts aangetoond worden dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hierna wordt aangetoond dat het planvoornemen 'niet evident uitvoerbaar is' Als aan de Bruidsschat-regels wordt voldaan, is er ook sprake van een aanvaardbare situatie. Voor wat betreft mogelijk optredend stemgeluid. In de basis mag dit bij de beoordeling worden uitgesloten, maar moet er wel een oordeel worden gegeven. Ook hiervoor geldt dat een kwantitatief oordeel niet mogelijk is omdat er geen uitgangspunten bekend zijn. Stemgeluid is in veel situaties niet hinderlijk en passend bij een woonomgeving, evenals het mogelijke geluid van parkeren in een woonomgeving.

In het hoofdgebouw:

Multifunctionele ruimte

Denk daarbij aan: exposities, kleine evenementen zoals muziekuitvoeringen of presentaties.

De grootste richtafstand conform handreiking 2024 is voor 'Theaters, muziek- en danssscholen' 1 (30 meter). Tussen de multifunctionele ruimte en de dichtstbijzijnde woning zit in ieder geval een brede toiletruimte. Voor deze activiteiten wordt een akoestisch aanvaardbare situatie voor de nieuwe woningen gewaarborgd door de noodzakelijke geluidwerende maatregelen op gebouwniveau toe te passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0077.png"

Figuur 5.15: Afstand multifunctionele ruimte tot woningen

Horeca 

Denk daarbij aan:

  • High end horeca / Experiënce horeca, ook voor vieringen en trouwerijen met live muziek
  • Brasserie / Grand café
  • Private dining
  • Sociale horeca, broodjeszaak evt. dagbesteding werk Kentalis

De grootste richtafstand conform handreiking 2024 is voor 'restaurants en café's' FM (0-10 meter). Tussen de horeca en de dichtstbijzijnde woning zit een brede hal met grote trap. Dit past binnen de richtafstand van 0-10 meter. Voor deze activiteiten wordt een akoestisch aanvaardbare situatie voor de nieuwe woningen gewaarborgd door de noodzakelijke geluidwerende maatregelen op gebouwniveau toe te passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0078.png"

Figuur 5.16: Afstand horeca tot woningen

Enkele aandachtspunten bij horeca-activiteiten, welke maatgevend kunnen zijn, zijn het gebruik van eventuele terrassen, mogelijke activiteiten in de avond- en nachtperiode, en de mogelijke aanwezigheid van muziekgeluid.

In de voormalige wasserij:

Kinderopvang 

Denk daarbij aan: Kinderdagverblijf (KDV) en/of Buitenschoolse Opvang (BSO).

De grootste richtafstand conform handreiking 2024 voor 'kinderopvang' is 30 meter. Tussen de kinderopvang en de dichtstbijzijnde woning zit ongeveer 9,5 meter.

Op basis van artikel 5.73 van het Bkl moet in het omgevingsplan worden bepaald dat de geluidgrenswaarden niet van toepassing zijn op onversterkt menselijk stemgeluid, tenzij er sprake is van muziekgeluid en/of vermenging met muziekgeluid. In de Bruidsschat (tijdelijk deel omgevingsplan) is opgenomen dat dit (overeenkomstig voorheen het Activiteitenbesluit) specifiek geldt voor basisscholen in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs en ook het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang. In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (voorheen goede ruimtelijke ordening) dient stemgeluid wel te worden beoordeeld (kwalitatief of kwantitatief). In de praktijk zullen de kinderen alleen overdag op weekdagen aanwezig zijn en buiten spelen. In de avond- en nachturen en in de weekenden wanneer mogelijk stemgeluid het meest hinderlijk kan zijn, zijn er geen spelende kinderen aanwezig. Het stemgeluid in met name de dagperiode is passend en hoort bij een woonomgeving.

Bij de activiteiten behorende bij kinderdagverblijven en/of buitenschoolse opvang zal rekening gehouden moeten worden met geluiduitstraling door buitenruimtes waar kinderen kunnen spelen, aan- en afrijdend verkeer en (dak)installaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0079.png"

Figuur 5.17: Afstand kinderdagverblijf tot woningen

Parkeergarage

De grootste richtafstand conform handreiking 2024 voor 'parkeergarages' is 1 (30 meter). Tussen de ingang van de parkeergarage en de dichtstbijzijnde woning zit ongeveer 15 meter. Voor deze activiteit wordt een akoestisch aanvaardbare situatie voor de nieuwe woningen gewaarborgd door de noodzakelijke geluidwerende maatregelen op gebouwniveau toe te passen.

Buiten het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0080.png"

Figuur 5.18: Bedrijven rondom plangebied, rood omkaderd

Tankstation zonder LPG

Op ongeveer 15 meter ten westen van het plangebied bevindt zich een tankstation (zonder LPG). Volgens de VNG handreiking Activiteiten milieuzonering 2024 heeft een benzineservicestation zonder LPG een richtafstand van 1 (30 meter) voor geluid. De dichtstbijzijnde planologische mogelijkheid tot het bouwen van gevoelige functies binnen het plangebied komt op ongeveer 95 meter van het tankstation te liggen. Gevoelige functies kunnen daarmee niet binnen de richtafstand van het tankstation worden gerealiseerd binnen het plangebied.

Daarnaast liggen bestaande woningen dichterbij het tankstation, dan de beoogde woningen binnen het plangebied. Daarmee wordt dit bedrijf niet belemmerd in de bedrijfsvoering door de oprichting van nieuwe woningen binnen het plangebied.

Hostiemakerij 

Op ongeveer 110 meter ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een hostiemakerij. Volgens de VNG handreiking Activiteiten en milieuzonering 2024 heeft een 'Broodfabriek v.c. <7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens' een richtafstand van 1 (30 meter). Het plangebied ligt daarmee op ruim voldoende afstand.

Parkeerterrein gemeentehuis

Op ongeveer 50 meter ten zuidoosten van de rand van het plangebied bevindt zich het parkeerterrein van het gemeentehuis. Volgens de VNG handreiking Activiteiten milieuzonering 2024 heeft een autoparkeerterrein een richtafstand van 1 (30 meter) voor geluid. Het plangebied ligt daarmee op ruim voldoende afstand.

In de nabije omgeving van het plangebied bevindt zich ook het instituut Kentalis, dit bedrijf staat geen milieubelastende activiteiten toe.

5.9.3 Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met instructieregels voor geluid door activiteiten, omdat is aangetoond dat er geen geluidhinder optreedt door de activiteiten op de omliggende geluidgevoelige functies. De ontwikkeling voldoet voor het aspect geluid door activiteiten daarom aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.10 Geur

5.10.1 Beoordelingskader

Geurhinder is onderdeel van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit is opgenomen in paragraaf 5.1.4.6 Bkl 'Geur', onderdeel van paragraaf 5.1.4 'Beschermen van de gezondheid en van het milieu'. Geurhinder kan door verschillende bedrijfs- of hobbyactiviteiten veroorzaakt worden. Hierbij valt te denken aan veehouderijen en andere agrarische activiteiten maar ook bijvoorbeeld rioolwaterzuiveringsinstallaties.

De Verordening geurhinder en veehouderij 2017 gemeente Sint-Michielsgestel (17-3-2017) maakt onderdeel uit van het omgevingsplan. In de geurverordening wordt voor het begrip 'geurgevoelig object' verwezen naar artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder «gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van het [omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit] mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf.'

Geur veroorzakende activiteiten

Het Bkl geeft enkel voor drie bedrijfsmatige activiteiten aan welke geurbelasting of afstand acceptabel wordt geacht:

  • zuivering technische werken (sub paragraaf 5.1.4.6.2);
  • houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf (subparagraaf 5.1.4.6.3);
  • enkele andere agrarische activiteiten (sub paragraaf 5.1.4.6.4).

Voor bedrijfsmatige activiteiten zoals onder meer industrie worden geen waarden en afstanden toegekend. Enkel de algemene bepalingen van subparagraaf 5.1.4.6.1 zijn hierbij van toepassing. Ook in deze gevallen dient er rekening te worden gehouden met de geur afkomstig van deze activiteiten op geurgevoelige gebouwen.

De geur veroorzakende activiteiten dienen te voldoen aan de regels van het omgevingsplan.

Geurgevoelige gebouwen en locaties

Op grond van art. 5.91 lid 1 Bkl is er sprake van een geurgevoelig gebouw als een gebouw of een gedeelte van een gebouw een van de volgende functies onderbrengt:

  • woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  • onderwijsfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  • gezondheidszorgfunctie met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan;
  • bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan.

Echter kan de gemeente in het omgevingsplan ook andere gebouwen, zoals logiesgebouwen of gevangenissen, of gedeeltes daarvan als geurgevoelig aanwijzen, mits er hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen (art. 5.91 lid 4 Bkl). Daarnaast wordt op grond van artikel 5.91 lid 3 Bkl een nog niet bestaand gebouw, dat mag worden gebouwd op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, ook al als geurgevoelig gebouw beschouwd.

In het omgevingsplan zijn de instructieregels ten aanzien van geur opgenomen in paragraaf 22.3.6. Het betreft instructieregels ten aanzien van het houden van landbouwhuisdieren, andere agrarische activiteiten, geur door het exploiteren van zuivering technische werken.

5.10.2 Toetsing

Op basis van Artikel 5.92 van het Bkl moet de aanvaardbaarheid van de geur door omliggende bedrijven op geurgevoelige gebouwen worden aangetoond. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Sint-Michielsgestel. Rondom de planlocatie zijn diverse andere geurgevoelige gebouwen gelegen.

Veehouderijen 

In de omgeving van het plangebied zijn er geen veehouderijen die een negatieve invloed kunnen hebben op het woon- en leefklimaat wat betreft het aspect geur. Vice versa zijn er ook geen veehouderijen die in hun bedrijfsvoering worden belemmerd door de beoogde woningen en ook geen andere zuivering technische werken en andere agrarische activiteiten.

Op onderstaande kaart is te zien dat de achtergrondbelasting geur als zeer goed wordt beoordeeld. Ter plaatse van het plangebied is daarom qua geur sprake van een goede kwaliteit leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0081.png"

Figuur 5.19: uitsnede kaart achtergrondbelasting geur met plangebied rood omkaderd (Bron: atlas.odzob.nl)

Tankstation zonder LPG

Op ongeveer 15 meter ten westen van het plangebied bevindt zich een tankstation (zonder LPG). Volgens de VNG handreiking Activiteiten en milieuzonering 2024 heeft een benzineservicestation zonder LPG een richtafstand van 1 (30 meter) voor geur. De dichtstbijzijnde planologische mogelijkheid tot het bouwen van gevoelige gebouwen binnen het plangebied komt op ongeveer 95 meter van het tankstation te liggen. Gevoelige gebouwen kunnen daarmee niet binnen de richtafstand van het tankstation worden gerealiseerd binnen het plangebied.

Hostiemakerij

Op ongeveer 110 meter ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een hostiemakerij. Volgens de VNG handreiking Activiteiten en milieuzonering 2024 heeft een 'Broodfabriek v.c. <7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens' een richtafstand van 1 (30 meter). Het plangebied ligt daarmee op ruim voldoende afstand.

De overige bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn het instituut Kentalis en het gemeentehuis. Beiden bedrijven hebben geen geuremissie.

5.10.3 Conclusie

De ontwikkeling voldoet op basis van het aspect geur aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties omdat er geen sprake is van geurhinder ter plaatse van het plangebied. De geursituatie ter plaatse is aanvaardbaar. De beoogde functies, waaronder wonen, kunnen qua geur probleemloos worden toegevoegd aan de planlocatie.

5.11 Omgevingsveiligheid

5.11.1 Beoordelingskader

Omgevingsveiligheid heeft betrekking op de mogelijkheden een brand, ramp of crisis te voorkomen, te beperken en te bestrijden. Het beschermen van personen in gebouwen en op locaties in de omgeving van risicovolle activiteiten is cruciaal. Daarnaast is het beperken van schade aan de fysieke leefomgeving bij een ongeval van een risicovolle activiteit van groot belang. De instructieregels van het Rijk hiervoor zijn vastgelegd in het Bkl.

Kwetsbare gebouwen en locaties

In het Bkl is onderscheid gemaakt in 3 categorieën 'gebouwen en locaties' waarvoor de regels bescherming bieden:

  • 1. zeer kwetsbaar (alleen gebouwen);
  • 2. kwetsbaar (gebouwen en locaties);
  • 3. beperkt kwetsbaar (gebouwen en locaties).

Bij het bepalen van de kwetsbaarheid wordt gekeken naar het aantal personen dat gelijktijdig aanwezig is, de duur van hun aanwezigheid, en in hoeverre zij zichzelf in veiligheid kunnen brengen bij een incident. De aanwijzing van bovenstaande categorieën 'gebouwen en locaties' staat in bijlage VI van het Bkl.

Risicobronnen

Risicobronnen zijn activiteiten met externe veiligheidsrisico's. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen die risicobronnen vormen. Het gaat om de volgende soorten activiteiten:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Bkl;
  • het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor;
  • buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Bkl;
  • windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Bkl.

Naast de eerdergenoemde activiteiten die als risicobronnen worden beschouwd, bevat het Bkl ook instructies voor de volgende risicobronnen:

  • opslaan, bewerken en herverpakken van vuurwerk (afdeling 5.1.2.4);
  • opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (afdeling 5.1.2.5);
  • exploiteren van een IPPC-installatie voor het maken van explosieven (afdeling 5.1.2.5);
  • opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor militair gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl).

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico moet in acht genomen worden. De grenswaarden voor het plaatsgebonden risico zijn ruimtelijk vertaald naar afstanden tot gebouwen en locaties. Gebouwen en locaties die als (zeer) kwetsbaar worden beschouwd mogen niet binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6-contour van een activiteit vallen.

Groepsrisico en aandachtsgebieden

Het groepsrisico gaat over de kans per jaar dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een aandachtsgebied (artikel 5.15, lid 1 Bkl). Er zijn drie typen aandachtsgebieden (artikel 5.12 Bkl):

  • 1. brandaandachtsgebied;
  • 2. explosieaandachtsgebied;
  • 3. gifwolkaandachtsgebied.

Voor beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties binnen een aandachtsgebied moet het bevoegd gezag het groepsrisico verantwoorden.

5.11.2 Toetsing

Uit de informatie op de risicokaart (www.atlasleefomgeving.nl) blijkt dat de plangebied zich niet binnen het aandachtsgebied van een weg, spoor of water waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd bevindt. Daarnaast ligt de planlocatie niet in het aandachtsgebied van een risicovolle activiteit. Op ongeveer 300 meter ten zuiden van het plangebied ligt een gasleiding. Het plangebied bevindt zich op geruime afstand van deze leiding, waardoor het niet binnen het brandaandachtsgebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0082.png"

Figuur 5.20: uitsnede kaarten externe veiligheid (Bron: atlasleefomgeving.nl)

Met het oog op het waarborgen van de veiligheid zijn een toereikende bluswatervoorziening en opstelplaatsen voor brandweervoertuigen nodig. Ook zal de bereikbaarheid van de beoogde ontwikkelingen moeten zijn gewaarborgd. Dit wordt geborgd door de regels in het omgevingsplan: artikelen 22.13- 22.15 (bruidsschat). Omdat de locatie zich binnen de bebouwde kom bevindt, zijn er genoeg bluswatervoorzieningen. Ook is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten.

Binnen het plangebied worden geen bronnen mogelijk gemaakt met een extern veiligheidsrisico.

5.11.3 Conclusie

De ontwikkeling draagt voor het aspect omgevingsveiligheid bij aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties omdat er geen sprake is van externe risicobronnen binnen en in de nabijheid van het plangebied, waardoor gevoelige functies, zoals wonen, kunnen worden toegevoegd aan het plangebied.

5.12 Ontplofbare oorlogsresten

5.12.1 Beoordelingskader

Op basis van artikel 4.10 van het Arbeidsomstandighedenbesluit dient er, alvorens werkzaamheden worden aangevangen, een onderzoek te worden ingesteld naar de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden overeenkomstig de richtlijnen van het ‘Certificatieschema vooronderzoek en risicoanalyse OO’.

Als er gevaar bestaat voor de veiligheid of gezondheid van werknemers dienen er passende maatregelen te worden getroffen om dit gevaar te voorkomen.

5.12.2 Toetsing

Vooronderzoek Conflictperiode Ontplofbare Oorlogsresten

Aangezien er bij de ontwikkeling van het planvoornemen grondwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd, is een Vooronderzoek Conflictperiode Ontplofbare Oorlogsresten (OO) uitgevoerd, zie Bijlage 21. Dit onderzoek is uitgevoerd voor de gehele gebiedsontwikkeling Domein aan de Dommel, dus zowel voor fase 1 als fase 2. Het Vooronderzoek OO heeft tot doel om te beoordelen of er in het te onderzoeken gebied sprake is van concrete aanwijzingen van de aanwezigheid van OO en als deze aanwijzingen er zijn, om een verdacht gebied af te bakenen.

Resultaten en conclusies

Op basis van de resultaten van het Vooronderzoek Conflictperiode OO is vastgesteld dat er indicaties zijn dat door oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog OO zijn achtergebleven in/op de (water)bodem binnen de grenzen van het onderzoeksgebied. Het onderzoeksgebied is (deels) verdacht op OO. Dit betekent dat er tijdens de uitvoering van de geplande bodemingrepen een kans is op het aantreffen van OO en een mogelijke ongecontroleerde werking hiervan. Het soort OO dat binnen de grenzen van het onderzoeksgebied aangetroffen kan worden betreft geallieerde geschutmunitie van 6 pdr. tot en met 25 pdr en Duitse en geallieerde geweer- en handgranaten, munitietoebehoren en KKM.

Met de bovenstaande gegevens is er een horizontale en verticale afbakening vastgesteld die het risicogebied en de diepteligging van de mogelijke OO weergeeft. De geschutmunitie kan worden aangetroffen tot op een maximale diepte van 0,75 meter minus maaiveld ten tijde van de Tweede Wereldoorlog (ongeveer 3.65 meter +NAP), geweer- en handgranaten, munitietoebehoren en KKM kunnen tot net onder het maaiveld situatie Tweede Wereldoorlog (ongeveer 4.4 meter +NAP). Daarnaast is een aandachtsgebied afgebakend waarbinnen gewerkt dient te worden volgens het OO-protocol.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0083.png"

Figuur 5.21: verdacht gebied op geschutmunitie, hand- en geweergranaten, munitietoebehoren en KKM in het onderzoeksgebied Kentalis Sint-Michielsgestel in de gemeente Sint-Michielsgestel (Bron: BombsAway)

Het plangebied van fase 1 is daarmee volledig aangemerkt als verdacht gebied.

Advies

Aangezien er tijdens de uitvoering van het Vooronderzoek Conflictperiode OO indicaties van oorlogshandelingen zijn aangetroffen en het onderzoeksgebied verdacht is, is geadviseerd om voorafgaand aan de voorgenomen bodemingrepen in het onderzoeksgebied vervolgstappen te nemen in de opsporing van OO in de vorm van een Vooronderzoek Na-Conflictperiode (VNC).

Vooronderzoek Na-Conflictperiode (VNC)

Het VNC is bijgevoegd in Bijlage 21. Uit de resultaten van het VNC is gebleken dat er sprake is van bodemingrepen na-conflictperiode. Het op geschutmunitie verdachte deel van het onderzoeksgebied bevat nog gedeeltelijk een verdachte bodemlaag. Deze verdachte bodemlaag bevindt zich onder de (voormalige) verharde gebieden vanaf 0,5 m-mv, onder de (voormalige) waterlopen vanaf de (voormalige) harde waterbodem en onder de onverharde gebieden vanaf 0,3 m-mv. De maximale diepteligging van de geschutmunitie is vastgesteld op 0,75 m-mv op basis van de brisantgranaten van het kaliber 25 pdr. Aangezien het gebied volledig tot minimaal 0,3 m-mv is geroerd worden er geen granaten van het kaliber 6 pdr meer verwacht in het onderzoeksgebied, gezien de wijze waarop deze afgeschoten zijn. Het aandachtgebied is verdacht op kleinkalibermunitie, handgranaten, geweergranaten en toebehoren van munitie. De maximale diepteligging hiervoor is in het vooronderzoek vastgesteld op net onder het maaiveld van de Tweede Wereldoorlog. Gezien er in het volledige onderzoeksgebied tot minimaal 0,3 m-mv grondroeringen plaats hebben gevonden wordt er niet verwacht dat er nog OO aanwezig zijn.

In het VNC is ook een Risico Analyse (RA) opgenomen. Het advies voor de te nemen maatregelen, die tijdens de uit te voeren werkzaamheden toegepast kunnen worden, is opgenomen in het VNC en RA rapport in Bijlage 22.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0084.png"

Figuur 5.22: Opsporingsadvieskaart (Bron: BombsAway)

5.12.3 Conclusie

De grondwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd volgens het advies in het VNC en RA rapport, waardoor risico's tijdig worden ontdekt.

5.13 Trilling

5.13.1 Beoordelingskader

Trilling kan nadelige gevolgen hebben voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld door schade aan gebouwen te veroorzaken en het welzijn van gebruikers daarvan. De Ow beschermt daarom (delen van) gebouwen en de mensen die daarin verblijven tegen trillingen van activiteiten. De aanwijzing van trilling gevoelige gebouwen staat in artikel 5.80 Bkl. Hieronder vallen gebouwen met een woonfunctie, onderwijsfunctie, gezondheidszorgfunctie, bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en de bijbehorende nevengebruiksfuncties.

Er zijn verschillende soorten trillingen met verschillende bronnen. De Ow maakt bij de instructieregels over trillinghinder door activiteiten onderscheid tussen:

  • continue trillingen (trillingen die gedurende een lange tijd aanwezig zijn, door bijvoorbeeld machines of druk wegverkeer);
  • herhaald voorkomende trillingen (kortdurende trillingen die periodiek voorkomen, door bijvoorbeeld treinverkeer)/

Bronnen van trillingen zijn verkeer over de weg of het spoor, machines in de industrie en bouw- en sloopactiviteiten. Deze bronnen veroorzaken een trilling die voelbaar is in gebouwen. Dit gebeurt bijvoorbeeld via de vloer en de wanden. Trillingen kunnen op grote afstand hinder of schade opleveren.

In beginsel moet binnen een afstand van 100 meter van het spoor het risico op trillingshinder worden beoordeeld één en andere op basis van het standaard aandachtsgebied overeenkomstig de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen van het Ministerie van I & W van mei 2019. In het geval van industriële activiteiten is het nodig om het onderzoeksgebied uit te breiden tot 250 meter aan weerszijden van de activiteit. Buiten deze zones treden bijna nooit goed voelbare trillingen op.

5.13.2 Toetsing

Woningen zijn trillingsgevoelige gebouwen. In de directe omgeving zijn er echter geen bronnen die trillingshinder veroorzaken.

5.13.3 Conclusie

De ontwikkeling voldoet voor het aspect trillingen aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, omdat in de directe omgeving geen bronnen aanwezig zijn die trillingshinder veroorzaken. De trillingsgevoelige functie wonen kan daarom aan deze locatie worden toegevoegd. Binnen het plangebied worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die trillingen veroorzaken.

5.14 Windhinder

5.14.1 Beoordelingskader

Windhinder treedt vooral op als gevolg van het bouwen van hoge gebouwen. Windhinder is meer dan enkel overlast voor fietsers en voetgangers. Het kan ook nadelige sociale en economische effecten geven bij activiteitengebieden. Mensen vermijden (openbare)ruimtes als winkelgebieden, pleinen en terrassen bij een slecht windklimaat.

Windhinder is daarom een aspect van de fysieke leefomgeving (artikel 2.1 Ow). Het is daarmee een onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Ow) in het omgevingsplan. De Rijksoverheid heeft voor dit aspect geen instructieregels opgesteld.

Gemeentes hebben de vrijheid om hier zelf instructieregels over op te nemen in het omgevingsplan. De NEN 8100 is vanuit de wet niet verplicht, maar wordt wel algemeen gebruikt voor de beoordeling van het windklimaat. In deze norm is opgenomen dat windonderzoek nodig is wanneer gebouwen hoger dan 30 meter zijn. Voor beschut gelegen gebouwen tussen de 15 en 30 meter én voor onbeschut gelegen gebouwen tot een hoogte van 30 meter, geldt dat een specialist beoordeelt of onderzoek noodzakelijk is.

5.14.2 Toetsing

De nieuwe gebouwen hebben een maximum bouwhoogte van 15 meter, waardoor geen oordeel van een specialist nodig is. Er wordt geen windhinder verwacht door de ontwikkeling van de nieuwe gebouwen. De bouwhoogte van het bestaande Hoofdgebouw is op sommige punten hoger dan 15 meter, echter wordt er in de huidige situatie geen windhinder ervaren.

5.14.3 Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met instructieregels voor windhinder, omdat er geen gebouwen hoger dan 15 meter worden gerealiseerd binnen het plangebied. De ontwikkeling voldoet daardoor voor het aspect windhinder aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.15 Cultureel erfgoed

5.15.1 Wettelijk kader

Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)

Cultureel erfgoed omvat archeologie, cultuurhistorie, monumenten, karakteristieke panden, beschermde gezichten, monumentale bomen, landschap en dergelijke. De essentie van het Europees beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De essentie van deze wetgeving is behoud van archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem en de bescherming van het cultureel erfgoed en landschap.

Zo zijn er in het Bkl ten aanzien van de bescherming een aantal beginselen geformuleerd (art. 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van een rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid over archeologie en cultuurhistorie is vooruitlopend op de Ow opgenomen op de archeologische beleidskaart en de cultuurhistorische waardenkaart. Deze archeologische waarden en verwachtingen en de cultuurhistorische waarden zijn veelal door vertaald in respectievelijk archeologische en cultuurhistorische functies opgenomen in het (tijdelijk) omgevingsplan of activiteitgericht in het gemeente brede omgevingsplan. Als het initiatief in deze (werkings)gebieden is gelegen, wordt hieraan getoetst.

Bij de afweging of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is, dient nagegaan te worden of erbinnen of rondom de planlocatie cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het eventueel aanwezig zijn van deze waarden wil niet per definitie zeggen dat een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling niet realiseerbaar is, maar geeft wel aan dat zorgvuldig omgaan met deze waarden vereist is.

5.15.2 Toetsing

Archeologie

Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek

In april 2024 is een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd naar het gehele plangebied (fase 1 + fase 2) om inzichtelijk te maken welke archeologische waarden binnen het plangebied kunnen worden verwacht en wat het effect is van eventuele ingrepen op deze archeologische waarden (Bijlage 23). Dit onderzoek is uitgevoerd voor het gehele Kentalis terrein, dus voor zowel fase 1 als 2 van de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0085.png"

Figuur 5.23: archeologische beleidskaart gemeente Sint-Michielsgestel (Bron: Boshoven e.o. 2009)

Gespecificeerde archeologische verwachting bureauonderzoek

Het westen en centrale deel van het plangebied bevindt zich binnen een gebied met aan het maaiveld afzettingen van de Formatie van Boxtel met een dek van het Laagpakket van Wierden (dekzandafzettingen). Het oosten van het plangebied langs de Dommel bevindt zich binnen een gebied met aan het maaiveld afzettingen van de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Singraven (beekafzettingen). Op basis van het bureauonderzoek heeft de hoger gelegen dekzandrug in het zuidwesten van het plangebied een hoge gespecificeerde verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden van het Laat Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. De rest van het plangebied dat binnen het beekdal van de Dommel valt heeft een laag tot middelhoge gespecificeerde verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden van het Laat Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd.

Resultaten inventariserend veldonderzoek

Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat de bodemopbouw zowel op de dekzandrug als in het beekdal grootschalig verstoord is. Op de dekzandrug in het zuidwesten van het plangebied lijken de bodemverstoringen voornamelijk samen te hangen met bouw- en graafwerkzaamheden uit de 20e en 21e eeuw. In het beekdal lijken de oorspronkelijke beekdalafzettingen al in de Middeleeuwen en Nieuwe tijd door overstromingen in het Dommeldal tot plaatselijke wisselende dieptes te zijn geërodeerd. In de 20e en 21e eeuw zijn er bij graafwerkzaamheden en egalisaties, gevolgd door de bouw van zowel voormalige als de huidige bebouwing nog aanvullende bodemverstoringen opgetreden.

Conclusie 

Op basis van de waargenomen bodemverstoringen en de aanwezigheid van bebouwing in delen van het plangebied, kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek bijgesteld naar laag voor alle perioden.

Advies onderzoeksbureau

Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert het onderzoeksbureau om het plangebied vrij te geven. Er is, op grond van de gebruikte onderzoeksmethode, geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven. Over de aan- of afwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig uitsluitsel worden gegeven.

Selectieadvies Gemeente Sint-Michielsgestel

Het plangebied Domein aan de Dommel ligt op een cultuurhistorisch waardevolle locatie tussen de Dommel en de historische kern van Sint-Michielsgestel. De bouw en uitbreiding van het Instituut voor Doven heeft tot aanzienlijke bodemverstoring geleid door grootschalig grondverzet en ophoging. Ook al eerder, in de Middeleeuwen, lijkt erosie van het beekdal te hebben plaatsgevonden, waarbij oude veenpakketten zijn verspoeld en bedekt raakte met gehersedimenteerd zand. Juist deze lagen vormen een waardevolle informatiebron over de historische ontwikkeling van het gebied.

De verspoelde zandlagen worden geassocieerd met de ontginning van het rivierdal en de kap van oeverbossen, wat aanzienlijke landschappelijke gevolgen had. Hoewel deze erosieve effecten moeilijk te detecteren zijn op de ontginningslocaties zelf, zijn ze stroomafwaarts zichtbaar in verspoelde beekafzettingen en zandpakketten. De precieze datering, omvang en snelheid van deze processen zijn echter niet goed gekend, waardoor het plangebied belangrijk is voor onderzoek naar deze landschappelijke veranderingen.

De kans op het aantreffen van archeologische resten hangt af van de staat van de oude beekdalbodem, die mogelijk veraard, vergraven of geërodeerd is. Het booronderzoek kon deze differentiatie niet maken. Voor de reconstructie van Sint-Michielsgestel zijn ook verspoelde archeologische complexen in de omgeving van de historische dorpskom relevant.

Tot slot kunnen in rivierdalen en restgeulen afvaldumps en bijzondere deposities voorkomen, vaak bestaande uit kleine complexen of afzonderlijke objecten ('losse vondsten'). Hoewel de kans op dergelijke vondsten moeilijk te voorspellen is, moet men bij het ontsluiten van een geul of beekdal alert zijn op hun aanwezigheid. Zeker wanneer dat over een langer tracé gebeurt, zoals bij de voorgenomen ontwikkeling.

Dus, hoewel grotere complexen zoals jachtkampen, nederzettingen of grafvelden vrijwel zeker niet intact zijn gebleven, kunnen perifere resten en beekdalspecifieke overblijfselen wel bewaard zijn gebleven. Hoewel mogelijk verspoeld, zijn deze resten relevant vanwege hun landschappelijke context. De grootste waarde van het gebied ligt echter in de potentie om inzicht te krijgen in de ontginning van rivierdalen en oeverbossen en hun effecten op het Dommellandschap.

Om deze reden volgt de gemeente niet het advies van het onderzoeksbureau om het gebied direct vrij te geven.

In plaats daarvan wordt archeologische begeleiding van het grondverzet in het centrale en oostelijke deel van het terrein vereist. Deze begeleiding richt zich op:

  • Het verzamelen van informatie over de ontwikkeling van de stroomgordel, het rivierdal en het omliggende landschap, met bijzondere aandacht voor de datering van sedimentatie geassocieerd met de ontginning van rivierdalen en oeverbossen.
  • Het toezien op de aanwezigheid van (verspoelde) archeologische vindplaatsen in het beekdal en de documentatie daarvan.
  • Het controleren van intacte delen van de beekdalbodem op archeologische artefacten of kleine depots en de documentatie daarvan.

De sterke variatie in recente verstoringen vereist maatwerk. Het uitgangspunt daarbij zijn de bevindingen van het booronderzoek en de geplande bodemingrepen. Tegelijkertijd moet de begeleiding flexibel zijn, met mogelijkheden voor intensieve begeleiding bij intacte bodems met archeologische resten of extensieve begeleiding en periodieke inspectie in meer verstoorde delen.

Waar mogelijk worden bodemlagen gedateerd op basis van archeologische artefacten. In situ bewaarde houten constructie-elementen kunnen worden voorgedragen voor dendro-datering of C14-datering. De sedimentatielagen van verspoelde dekzanden komen in aanmerking voor OSL-datering.

Voor de uitvoer van de archeologische begeleiding is een PvE nodig dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de gemeente Sint-Michielsgestel.

Conclusie archeologie fase 1

Bovenstaand advies van de gemeente heeft betrekking op het hele plangebied, dus zowel fase 1 als fase 2. Fase 1 ligt niet in het centraal of oostelijke deel van het totale gebied. Archeologische resten worden verwacht aan de zijde van de Dommel in fase 2, niet ter plaatse van fase 1. Daarom wordt voor fase 1 geen PvE opgesteld. In het selectiebesluit wordt het gebied (nog) niet archeologisch vrijgegeven. Het is daarom dat de functie 'Waarde-Archeologie' blijft gelden in het plangebied, hierdoor blijven eventuele archeologische waarden in de bodem beschermd.

Meldingsplicht 

Als het plangebied nu of in de toekomst door de gemeente Sint-Michielsgestel wordt vrijgegeven voor bodemroerende werkzaamheden, dan blijft er, volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016, een meldingsplicht bestaan. Eventuele archeologische resten die bij werkzaamheden worden aangetroffen moeten worden gemeld bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het is verder raadzaam om ook de gemeente Sint-Michielsgestel op de hoogte te stellen.

Cultureel erfgoed

Cultuurhistorische Waardenkaart

Het plangebied staat niet op de vigerende Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie. Wel staat het plangebied nog op de oudere provinciale cultuurhistorische waardenkaart van 2006&2010, inclusief herziening uit 2016, zie onderstaande figuur. Volgens deze Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie geldt binnen het plangebied een cultuurhistorisch waardevol landschap, deels archeologische waarden en het grenst aan de Theerestraat die als historische geografie met redelijk hoge waarde wordt aangeduid. Er staan ook twee blauwe punten op de kaart die waardevolle bouwkunst aangeven. Dit is het Hoofdgebouw van Kentalis en de oude bakkerij. De oude bakkerij valt echter buiten het plangebied, het staat op het terrein dat wordt aangeduid als Compact Kentalis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0086.png"

Figuur 5.24: Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart 2006&2010, inclusief herziening 2016, met plangebied rood omkaderd

Binnen het projectgebied zijn drie Rijksmonumenten opgenomen en twee 'overige bouwkunst':

Rijksmonumenten 

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0087.png" Voormalig DOOFSTOMMENINSTITUUT, tegenwoordig instituut voor doven, gebouwd tussen 1908 en 1910 naar ontwerp van de architect J.H.H. van Groenendael in een vormentaal waarin zowel elementen van de late neogotiek, de neo-Hollandse renaissance, het eclecticisme en de art nouveau verwerkt zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0088.png"

BRUG met poort en hekwerk, gebouwd in 1910 naar ontwerp van de architect J.H.H. van Groenendael in strakke, aan de art nouveau gerelateerde eclectische vormen. Het geheel is vermoedelijk als toegang voor het bij het instituut horende koetshuis ontworpen en bevindt zich aan de noordwestelijke (linker) zijde van het terrein boven de gracht die het instituutsterrein van de openbare weg scheidt. De brug heeft tegenwoordig geen functie meer aangezien het achterterrein via een grote weg aan de linkerzijde van het terrein toegankelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0089.png"

Op het voorplein van het instituut bevindt zich centraal voor de ingang op een hoge sokkel het in 1915 door de Bossche beeldhouwer M. van Bokhoven vervaardigde BEELD van de stichter van het instituut, Martinus van Beek. Het werd vervaardigd in een enigszins geïdealiseerde realistische stijl. Het beeld werd ter gelegenheid van het 75-jarig jubileum van het instituut in Sint-Michielsgestel aangeboden door oud-leerlingen.

Overige bouwkunst

MIPCODE   Oorspronkelijke functie   Motivering   Bijzonderheden  
HT100-001922   Hostiebakkerij   Architectuurhistorisch belang en industrieel-archeologisch belang.   Eenlaags gebouw met aansluitend hogere bakkerij. Over het plat afgedekte gedeelte is een kantine gebouw rustend op betonnenstijlen.  
HT100-001921   Doveninstituut   Architectuurhistorisch belang en Cultuurhistorisch belang.   Goed voorbeeld van een monumentaal katholiek gestichtsgebouw. Achterzijde ingekort en gewijzigd door H.J. Henkel (ca. 1989).
Bijgebouwen: Smeedijzeren hek met pijlers. Standbeeld van Martinus van Beek.
Omschrijving: Tweelaags U-vormig complex met hoek- en middenpaviljoens onder zadel- en tentdaken. Aan weerszijden met kapellen. Opgetrokken in neogotische en neorenaissancestijl, onder architectuur van J.H.H. van Groenendael. Rijk siermetselwerk in gele baksteen. De open achterzijde van de "U" is later gedeeltelijk dichtgebouwd met een beglaasde waranda. Plattegrond consequent ingedeeld in een jongens- en meisjeskant, ieder met eigen kapel.  

Gemeentelijk monument

Binnen het projectgebied zijn twee onderdelen als gemeentelijke monument aangemerkt, te weten:

  • Doofstommeninstituut, Theerestraat 42
  • Transformatorhuisje, Theerestraat 42, sinds 16 maart 2004

Cultuurhistorische waarde Hoofdgebouw

Het complex heeft een hoge cultuurhistorische waarde:

  • Het complex is een bijzonder voorbeeld van een typologische ontwikkeling van de grootschalige katholieke instituten, zoals die in de tweede helft van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw gebouwd werden. De congregaties van die instituten waren sterk op de maatschappij gericht en presenteerden zich, in tegenstelling tot de contemplatieve orden, ook nadrukkelijk met hun architectuur.
  • Het instituut geeft het belang aan van kloosters voor de ontwikkeling van de op de maatschappijgerichte zorg in die periode.
  • Het doveninstituut was een nationaal belangrijke religieuze zorg- en onderwijsinstelling voor doven. Lange tijd was het instituut de enige katholieke doveninstelling in het zuiden van het land. Het was een kenniscentrum voor dovenonderricht, de hier ontwikkelde leermethodes hebben nationaal en internationaal navolging gekregen. Sinds de oprichting is het gebouw met omliggend terrein altijd in gebruik geweest voor zorg en onderwijs aan doven.
  • Behalve dat het instituut opgezet was voor het onderricht en verzorging van kinderen en oud-leerlingen met een gehoorprobleem, was het tevens in gebruik als klooster. Uitzonderlijk was dat er zowel een vrouwelijke als een mannelijke congregatie in het gebouw gehuisvest was en daarmee is het instituut tevens een zeldzaam voorbeeld van een dubbelklooster.
  • Ondanks dat het instituut zo veel mogelijk probeerde zelfvoorzienend te zijn, had het aanzienlijke economische betekenis voor de omgeving en het dorp. Die betekenis breidde zich verder uit toen de zusters en broeders door seculier personeel vervangen werden. Daarbij heeft het instituut voor de bevolking grote immateriële betekenis in sociologische en historische zin.

Het doveninstituut heeft hoge situationele- en ensemblewaarden:

  • De vestiging van de instelling op een locatie in het buitengebied maar binnen bereik van de stad, is kenmerkend voor de stichting van een dergelijk instituut. Dit had te maken met de mogelijkheden van het verwerven van voldoende grond voor de bouw van grootschalige opgezette complexen, maar ook met de semi gesloten gemeenschappen die er verbleven.
  • Het hoofdgebouw heeft ensemblewaarden als onderdeel van een complex bestaande uit de kloostertuin (siertuin, gracht, bruggen, mariagrot, pandhof), de wasserij tesamen met de toegepaste kunst uit de periode dat het pand in gebruik was als doveninstituut. De boerderij en de utiliteitstuinen zijn niet meer als zodanig aanwezig.
  • Het doveninstituut heeft een beeldbepalende ligging aan de rand van de dorpskern. In het doep bevonden zich drie, en later vier, grote katholieke instellingen (Ruwenberg, Beekvliet en later het klooster in Nieuw Herlaer). Deze instellingen waren cruciaal voor het aanzien van Sint-Michielsgestel. Katholieke kerken, kloosters en dergelijke grootschalige instituten worden gezien als de identiteitsdragers van het Brabants landschap.

Het bouwhistorisch onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 24.

5.15.3 Conclusie

De ontwikkeling draagt voor het aspect cultureel erfgoed bij aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, omdat nagenoeg, met uitzondering van de douches, álle cultuurhistorisch waardevolle waarden in en rondom het Hoofdgebouw behouden blijven, dan wel beschermd worden met dit TAM-omgevingsplan en de vigerende erfgoedverordening Sint-Michielsgestel.

5.16 Bodem

5.16.1 Wettelijk kader

Uit de Ow volgt dat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor de zorg voor de fysieke leefomgeving, waaronder ook de zorg voor (de kwaliteit van) de bodem wordt verstaan. Het wettelijk instrumentarium onder de Ow is voor wat betreft de bodem gebaseerd op drie pijlers:

  • 1. het voorkomen van nieuwe verontreiniging of aantasting (preventie);
  • 2. het meewegen van bodemkwaliteit als onderdeel van een brede afweging van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in relatie tot functies (toedeling van functies);
  • 3. het op duurzame en doelmatige wijze beheren van resterende historische verontreinigingen (beheer van historische bodemverontreinigingen).

Om een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie toe te staan, dient op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 5.89i en 5.89j) aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. Een locatie is bodemgevoelig als hier een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning. Tot een bodemgevoelige locatie hoort ook een aaneengesloten terrein direct grenzend of toebehorend aan een bodemgevoelig gebouw, zoals een tuin of terrein. Onder een bodemgevoelig gebouw wordt verstaan; een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn.

Om aan te tonen of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek als bedoeld in artikel 5.7b van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de beoogde ontwikkeling. Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie zijn (op grond van artikel 5.89i Bkl) opgenomen in het omgevingsplan. Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen.

5.16.2 Toetsing

Op de bodemfunctieklassenkaart regio Noordoost Brabant heeft het plangebied de bodemfunctieklasse 'Wonen'. De beoogde functies passen binnen deze functieklasse.

Milieuhygiënisch vooronderzoek

In april 2024 is een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen ter plaatse van de onderzoekslocatie (Bijlage 25). De onderzoekslocatie is hierbij vele malen groter dan het daadwerkelijke plangebied van fase 1. Hierna wordt alleen ingegaan op de informatie relevant voor het plangebied fase 1.

Op de locatie zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierbij zijn twee verontreinigingen aangetoond en zijn twee saneringen uitgevoerd. De evaluaties van de saneringen ter plaatse van de minerale olieverontreiniging en PAK (en minerale olie) verontreiniging zijn ingezien en beoordeeld. Geconcludeerd is dat de verontreiniging met minerale olie vrijwel geheel is ontgraven, met uitzondering van een kleine restverontreiniging aan de noordzijde van de oorspronkelijke verontreinigingsvlek. De globale situering van deze restverontreiniging is aangegeven op onderstaande figuur. De verontreiniging is aanwezig op een diepte van ongeveer 3,0 m-mv en heeft een omvang van kleiner dan 25 m3. De verontreiniging met PAK en minerale nabij de school is nagenoeg volledig verwijderd, waarbij een lichte verontreiniging met minerale olie nog aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0090.png"

Figuur 5.25: Situering restverontreiniging tegen grens plangebied fase 1 (Bron: Milon, Bijlage 21)

Tijdens de aanvullende terreininspectie zijn geen verdachte activiteiten of mogelijk andere bodembedreigende zaken waargenomen.

Conclusie milieuhygiënisch vooronderzoek

Op de onderzoekslocatie is een sterke restverontreiniging met minerale olie aanwezig. De sterk verontreinigde grond (West) mag niet zonder meer worden geroerd of verwijderd zonder hiervoor formeel toestemming is verleend van het bevoegd gezag. In de huidige situatie is de sterke verontreiniging geïsoleerd. Het bevoegd gezag adviseert om dit zo te laten en het plan aan te passen, zodat hier geen graafwerkzaamheden of bodemgevoelige locaties bij in de buurt worden gepland. Deze verontreiniging ligt tegen het plangebied aan, maar maakt geen onderdeel uit van het plangebied.

Uit de onderzoeksresultaten van eerdere onderzoeken blijkt dat analytisch geen asbest in de bodem is aangetoond. In de bouwdossiers zijn geen aanwijzingen aangetoond waaruit blijkt dat in het verleden asbest is toegepast in de betreffende gebouwen. Gezien de jaartallen van de bouw kan dit echter niet worden uitgesloten.

Effect op de ontwikkeling

Rondom de locatie met de restverontreiniging worden geen graafwerkzaamheden uitgevoerd.

5.16.3 Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met instructieregels voor bodem, omdat is aangetoond dat binnen het plangebied geen bodemverontreiniging verwacht wordt. De restverontreiniging minerale olie ligt tegen het plangebied van fase 1 aan en is onder de aandacht bij de ontwikkelaar. Wanneer er werkzaamheden op die plek worden uitgevoerd, zal met de restverontreiniging rekening worden gehouden. Als op die plek een bodemgevoelige functie (woning, speeltuin, park, moestuin) wordt gerealiseerd, dan dient een verkennend bodemonderzoek (NEN5740) uitgevoerd te worden.

De ontwikkeling voldoet daarmee voor het aspect bodem aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.17 Water

5.17.1 Wettelijk kader

Een wijziging omgevingsplan moet ook worden getoetst aan de instructies van de omgevingsverordening van het waterschap en de provincie. De waterbeheerder voor deze locatie is waterschap De Dommel. De gemeente of initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het opstellen van de uitwerking, mogelijke effecten en de te nemen maatregelen om aan te tonen dat wordt voldaan aan de normen. De gemeenten kunnen strengere normen opnemen in het omgevingsplan. Dit is altijd maatwerk en gebiedsafhankelijk.

Bij de vaststelling van het omgevingsplan moet de gemeente voor het waterbelang de opvattingen van de waterbeheerder betrekken. Dit volgt uit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.3 van het Bkl. De weging van het waterbelang geldt bij het vaststellen van het omgevingsplan. Dit volgt uit artikel 5.37 van het Bkl. Voor dit omgevingsplan

  • Bebouwing in werkingsgebieden van keringen en andere waterstaatswerken;
  • Waterketen, relatie met de afvoer van afvalwater.

Er gelden geen regels voor hoe de gemeente de waterbeheerder hierbij betrekt. De gemeente is vrij om hieraan zelf invulling te geven.

Aanvullende instructieregels

Voor een aantal specifieke rijks belangen stelt het Bkl aanvullende instructieregels. Deze zijn:

  • Bescherming van primaire waterkeringen, artikel 5.38 Bkl;
  • Behoud waterveiligheid grote rivieren, artikel 5.46 van het Bkl;

Beleid Waterschap De Dommel

Waterschap De Dommel is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer, waaronder grondwater, heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5)

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) 'Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving'. In het Waterbeheerprogramma staat hoe het waterschap haar taken in die periode uitvoert. Het waterschap bepaalt hiermee de koers voor de komende zes jaar.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk dient in 2050 de waterhuishouding in het hele beheergebied toekomstbestendig te zijn. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in Balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water. Het waterschap hanteert daarbij drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt;
  • functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan;
  • wat schoon is moet schoon blijven.

Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Bouw of uitbreiding van woningen, bedrijven of wegen veroorzaken vaak een groei in het verharden van dak en erf. Regenwater dat op stenen of wegen valt, stroomt meestal snel via een riool of een sloot weg. Hoe meer (tuinen van) steen, hoe meer regenwater wegstroomt. Bij hevige buien kan hierdoor wateroverlast ontstaan. Bijvoorbeeld water vanuit het riool op straat, omdat deze het regenwater niet aan kan. Of overstroming van een sloot of beek. Dat geeft dan weer risico's voor de gezondheid en kan zorgen voor bijvoorbeeld schade in- en rondom huizen. Maar ook in droge perioden zorgt al dat afvoeren voor problemen. Het regenwater krijgt niet meer de tijd om weg te zakken in de bodem en het grondwater aan te vullen. In droge zomers hebben landbouw en natuur dan water te weinig.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen (HNO), waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Voorkomen moet worden dat regenwater snel verdwijnt in het riool of in de sloot.

Het waterschap gebruikt daarvoor de voorkeursvolgorde voor (schoon) regenwater:

  • opnieuw gebruiken;
  • vasthouden / in laten trekken in de grond;
  • water bergen;
  • afvoeren naar sloten of rivieren;
  • afvoeren naar een riool.

Waterschapsverordening

De waterschapsverordening, voorheen de keur, is een verzameling regels die het waterschap gebruikt om dammen, dijken, sloten, beken, rivieren, gemalen en stuwen te beschermen. Bij werkzaamheden in, met of rondom het water is wet- en regelgeving uit de waterschapsverordening van toepassing.

In de waterschapsverordening van het waterschap is opgenomen dat het is in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van het verhard oppervlak of door afkoppelen van de bestaande oppervlakte, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen (Artikel 2.2, vijfde lid: 'Het is verboden zonder omgevingsvergunning water te lozen in of te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam'). De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de beleidsregel 'Hydrologische uitgangspunten bij de regels Waterschapsverordening voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.

Het verbod uit artikel 2.2 van de waterschapsverordening is van toepassing tenzij:

  • het afkoppelen van het bestaand verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
  • de toename van het verhard oppervlak maximaal 500 m2 is, of;
  • de toename van het verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  • de toename van het verhard oppervlak tussen 500 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit overeenkomstig de rekenregel: Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06.

Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  • de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  • afvoer mag niet meer bedragen dan 2/l/s/ha;
  • de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Als een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

Bij ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak 500 m2 of groter is, wordt vanuit het waterschap compenserende maatregelen geëist.

Wanneer er sprake is van een plan met een toename van verhard oppervlak groter dan 10.000 m² komt men in het vergunningentraject terecht en wordt er samen met initiatiefnemer en de gemeente bekeken hoe er compensatie kan plaatsvinden.

5.17.2 Toetsing

In de huidige situatie staat het hoofdgebouw op de locatie met aan de voorzijde een park en aan de binnen- en achterzijde parkeerplaatsen. Daardoor is het projectgebied deels onverhard.

Bodem en waterdoorlatendheid

Het projectgebied ligt volgens de bodemkaart van Nederland, in een niet-gekarteerd gebied. De dichtstbijzijnde kaarteenheid betreft een Beekeerdgrond, die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit lemig fijn zand. In het kader van de geplande herontwikkeling is in juli 2024 een doorlatendheidsonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 26). Met het onderzoek is inzicht verkregen in zowel de bodemopbouw en is bepaald of de bodem geschikt is voor de infiltratie van hemelwater.

Ten behoeve van het onderzoek zijn de aanwezige bodemlagen door middel van het handmatig opboren van bodemmateriaal zintuiglijk beoordeeld en beschreven. De bovengrond blijkt voornamelijk te bestaan uit zwak humeus, matig siltig, zeer fijn zand. Plaatselijk kan de bovengrond zwak kleihoudend zijn. De ondergrond bestaat uit matig tot zwak siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De ondergrond is plaatselijk veenhoudend en/of kleihoudend.

Na het plaatsen van de boringen zijn de in-situ doorlatendheidsmetingen uitgevoerd waarbij de doorlatendheid (k-waarde) van de bodem is bepaald met behulp van de Falling head-methode (omgekeerde Hooghoudt-methode). De doorlatendheid is sterk afhankelijk van de bodemsamenstelling (aantal, grootte en vorm van de poriën en de onderlinge verbindingen tussen de poriën). Aangezien een bodem altijd een bepaalde mate van heterogeniteit vertoont en er slechts op enkele punten is gemeten, dienen de afgeleide k-waarden zoals bepaald op de locaties te worden beschouwd als een gemiddelde. Op basis van de resultaten van de doorlatendheidsmetingen die binnen het projectgebied zijn uitgevoerd kan de bodem als geschikt worden beschouwd voor de infiltratie van hemelwater. Geadviseerd wordt om voor het dimensioneren van infiltratievoorzieningen een rekenwaarde te hanteren van 1,5 m/dag. Als rekenwaarde geldt is uitgegaan van het gemiddelde van alle uitgevoerde metingen en een veiligheidsfactor van 0,5.

Grondwater

Veranderingen in de grondwaterstand (stijghoogte) worden voornamelijk veroorzaakt door neerslag en verdamping, maar ook door ingrepen in de waterhuishouding. De stijghoogte kan daardoor van dag tot dag verschillen. Voor beleid, vergunningen en ontwateringsdieptes is het belangrijk om te weten wat de actuele karakteristieken zijn, zoals de GHG en de GLG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand en Gemiddelde Laagste Grondwaterstand). Omdat in de directe nabijheid van het plangebied geen bruikbare grondwaterdata beschikbaar is, zijn op 15 juli 2024 binnen het plangebied drie peilbuizen geplaatst. Sinds juli 2024 wordt de grondwaterstand gemonitord.

De dichtstbijzijnde peilbuis 2 is gelegen aan de achterzijde van Fase 1. Een grondonderzoek1 over het hele terrein, waarin op diverse plaatsen de grondwaterstanden zijn opgemeten in dezelfde periode, laat zien dat het grondwater aan de voorzijde van het Hoofdgebouw ca. 30 cm hoger staat (+4.30 NAP ten opzichte van +4.00 NAP in nabijheid peilbuis 2). Tevens zijn er gegevens bekend van twee peilbuizen van de gemeente Sint-Michielsgestel in het jaar 2022 aan de zuidkant van de Theerestraat. Rond dezelfde periode als het grondonderzoek geven deze een meting van +4.36 NAP en +4,40 NAP. Op basis van deze gegevens is onderstaande tabel opgesteld, waarin rode waarden een eigen interpretatie zijn om te komen tot een GHG-waarde rondom de gracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0091.png"

Figuur 5.26: Locatie aanduiding peilbuizen (rood = peilbuizen bpd, geel = peilbuizen gemeente, blauw betreft de gracht)

Tabel 5.11: Grondwaterstanden

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0092.png"

De grondwaterstand stond in het jaar 2023 en 2024 uitzonderlijk hoog, vandaar dat de GHG voor deze periode ook hoog uitkomt. Vanwege klimaatverandering is de verwachting dat deze situatie zich vaker voor zal doen, daarom zullen we de waarde van deze periode hanteren als de GHG van de toekomst, dus +4.75 m NAP als peil rond de gracht.

Tijdelijke hoog waterpeilen van de Dommel en de invloed hiervan op het grondwater in het plangebied zijn voor dit TAM-omgevingsplan nog niet kwantitatief berekend, dat volgt in de uitwerkingsfase. Woningen in het souterrain en de verdiepte parkeergarage dienen volledig waterdicht uitgevoerd te worden.

Het projectgebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied.

Waterkwantiteit

overeenkomstig de Legger Waterstaatswerken uit de Waterschapverordening van waterschap De Dommel ligt het projectgebied aan de rand van het beekdal van De Dommel. Daarnaast ligt de beoogde ontwikkeling niet in de beschermingszone of profiel van vrije ruimte van een watergang of waterkering, zie onderstaande figuur.

In het zuiden van het projectgebied, parallel aan de Theerestraat, ligt een gracht/waterpartij (verder genoemd gracht). Deze gracht is niet op de legger aangeduid als oppervlaktewater. Voor zover bekend heeft de gracht geen afvoer en wordt er geen water ingelaten. Het waterpeil in de gracht fluctueert voor zover bekend met het grondwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0093.png"

Figuur 5.27: uitsnede Legger uit de waterschapsverordening van waterschap De Dommel met het plangebied rood omlijnd (Bron: Legger Waterschap De Dommel)

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De Dommel is aangewezen als KRW-waterlichaam en als ecologische verbindingszone met wateropgaven.

Veiligheid en waterkeringen

Ten westen en noordwesten van het plangebied bevinden zich 'overige waterkeringen', zie bovenstaande figuur. Het gehele plangebied ligt binnendijks.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. De huidige afvalwater belasting op het rioolstelsel is vrijwel niets.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0094.png"

Figuur 5.28: Situatie bestaande riolering

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0095.png"

Figuur 5.29: Hoogteligging

De bouwpeilen van de ontwikkeling zijn:

  • begane grond: NAP +9,39m;
  • souterrains: NAP +5,77m;
  • parkeergarage: NAP +5,39m.

De souterrains en de parkeergarage liggen lager dan de Theerestraat. Vanuit het souterrains en de parkeergarage zijn geen rechtstreekse aansluitingen van het vuilwater op het riool toegestaan vanwege het risico op wateroverlast.

Toekomstige situatie

Er worden in de bestaande bebouwing woningen mogelijk gemaakt. Het oorspronkelijke carrévormig complex met tuinen wordt hersteld door nieuwbouw aan de noordoostzijde toe te voegen. De verbindingen tussen het hoofdgebouw, Marthagebouw en de Wasserij worden gesloopt. Het parkeren voor auto's vindt ondergronds plaats in een parkeergarage. Deze parkeergarage loopt als een T vanaf het midden van het hoofdgebouw en onder de nieuwbouw aan de achterzijde (zie paragraaf 2.2.1).

Bodem en grondwater

Ondergrondse werken mogen een vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater niet belemmeren. In overleg met de waterbeheerder zal tijdens de verdere planuitwerking, met het uitvoeren van een geohydrologisch onderzoek (zogenoemde barrièreberekening), worden berekend c.q. worden aangetoond dat de ondergrondse constructie (parkeergarage) geen nadelige gevolgen heeft op de grondwaterstanden in de omgeving.

Hemelwater algemeen

Regenwater op verhardingen zal in de basis naar naastgelegen grasbermen of plantvakken aflopen en daar infiltreren. Zo is ook het landschapsplan van Delva opgezet en daar ligt ook de ambitie. Een zo veel als mogelijk kolkloos gebied. Indien een of meerdere noodoverstorten naast de ontsluitingsweg nodig zijn, wateren deze af op de gracht, ruim binnen de bergingscapaciteit van de gracht.

Hemelwater berging in de gracht

De gemeente Sint-Michielsgestel heeft als bergingseis voor alle verhardingen en bebouwingen 70 mm / m2. Het totale oppervlak van de bebouwing komt op 8.230 m2, hierbij komt nog ca. 3.000 m2 daktuin van de parkeergarage bij. Het laatste is als volledig oppervlak meegenomen, hoewel er op de daktuin zelf ook regenwater kan infiltreren. De overige verhardingen zijn buiten beschouwing gelaten, omdat deze het regenwater naar het omliggende groen afvoert. Het totaal te bergen hemelwater betreft 11.230 m2* 0,07 m = 786 m3.

Het beschikbare oppervlak van de huidige gracht is 1.800 m2. Als al het water afgekoppeld wordt op het huidige oppervlak van de gracht, is dat een stijging van 44 cm. Het ontwerp voorziet ook in een verlenging van het wateroppervlak, met 400 m2. In dat laatste geval gaat het nog om een stijging van 36 cm. Uitgaande van de extreme situatie dat het waterpeil hoog staat en er ook een piekbui in afgevoerd wordt, zal het peil tot +5,10 m kunnen stijgen. Dat is nog ruim onder de randen van de gracht en zal derhalve geen invloed hebben op de bouwpeilen. Er is zelfs ruimte voor een tweede piekbui van deze omvang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0096.png"

Figuur 5.30: doorsnede vanaf Theerestraat tot Hoofdgebouw met achterliggende parkeerkelder

Hemelwaterberging souterrain woningen

In principe kan alle regenwater van verhardingen naar de omgeving afwateren. Voor de souterrain woningen geldt echter dat dit verdiepte tuinen zijn. Theoretisch gezien kunnen deze oppervlaktes afgekoppeld worden op het HWA, gezien de diepteligging van het riool. Omdat dit echter het diepstgelegen punt is, na de gracht, zou wanneer het riool vol staat, het rioolwater hier omhoog komen. Wij adviseren daarom een eigen HWA-afvoer naar de gracht te voorzien vanuit de tuinen, met voldoende dimensionering, of infiltratie in de bodem ter plekke. Bij afkoppeling naar de gracht gaat het om een extra hoeveelheid van 320 m2 * 70 mm = 22 m3, dus slechts 1 cm extra waterstijging in de gracht. Dit blijft ruim onder de vloerpeilen.

Infiltratie capaciteit gracht

Door Sweco is in mei 2025 onderzoek gedaan naar de infiltratiecapaciteit in de randen van de gracht. Deze blijken in de onverzadigde zone goed doorlatend te zijn en in de verzadigde zone matig doorlatend. Conform de leidraad riolering module C2510 'Doorlatendheidsonderzoek voor infiltratie en drainage' is voor infiltratie van hemelwater minimaal een doorlatendheid van 0,2 m per dag nodig. De rekenwaarde die Sweco gemiddeld stelt in de randen van de gracht is 1,0 m per dag. Over een oppervlak van ca. 300 m2 in de randen heeft het water dus binnen enkele dagen het grondwater aangevuld.

Waterkwaliteit

Uitgangspunt bij elke ontwikkeling is, dat de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater ten opzichte van de huidige situatie niet mag verslechteren. Waar mogelijk wordt een verbetering nagestreefd. De waterkwaliteit wordt beïnvloed door het (veranderende) ruimtegebruik en het gebruik van bouwmaterialen. Om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood). Alleen in het bestaande hoofdgebouw zal zink aanwezig zijn. De emissies vanuit bouwmaterialen worden beperkt door gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk.

Waterveiligheid

Er vinden geen bouwactiviteiten plaats in de beschermingszone van waterkeringen.

Afvalwaterketen en riolering

Het riool komt grotendeels in openbaar gebied en komt na ontwikkeling onder beheer van de gemeente.

Overeenkomstig de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater, afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
5.17.3 Conclusie

De ontwikkeling voldoet voor het aspect water aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, vanwege voldoende waterberging voor het gebied.

5.18 Gezondheid

5.18.1 Beoordelingskader

Een van de doelen van de Ow is het beschermen van de gezondheid (artikel 2.1, lid 3, onder b). In lid 4 benadrukt de wet dat bij het stellen van regels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening gehouden moet worden met het belang van het beschermen van de gezondheid.

Gezondheid is een containerbegrip waar veel thema's samenkomen. Het gaat hierbij om thema's die in hoofdstuk 5 van het Bkl expliciet zijn genoemd, zoals geluid, geur en bodem die van invloed kunnen zijn op de gezondheid. Maar het gaat bijvoorbeeld ook om agrarische activiteiten waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Bij gezondheid spelen ook gezondheid bevorderende aspecten een rol zoals aanzetten tot bewegen, groen en water en sociale cohesie.

Op maandag 2 oktober 2022 hebben de drie Brabantse GGD'en de nieuwe website GGDomgevingsadvies.nl gelanceerd. Het portaal verbindt het sociale en ruimtelijk domein en maakt het meenemen van gezondheid in afwegingen daarmee eenvoudiger voor initiatiefnemers en vergunningsverleners.

5.18.2 Toetsing

Gezondheidsbescherming

Een deel van de omgevingsaspecten heeft een gezondheidscomponent, waarbij het in de meeste gevallen gaat om gezondheidsbescherming. Gelet op de gestelde normen zijn er voor geen enkel omgevingsaspect (bijv. bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geurhinder, omgevingsveiligheid) belemmeringen voor woningbouw op de planlocatie.

Alleen voor geluid geldt in de huidige situatie een overschrijding op de bestaande woningen aan de Theerestraat. De huidige bewoners aan de Theerestraat kunnen in de bestaande situatie dus geluidhinder ervaren door het wegverkeerslawaai. Door de grotere afstand tot de Theerestraat ondervinden de nieuwe woningen binnen het plangebied geen geluidhinder door het wegverkeerslawaai.

Advieswaarden Veehouderij

Aanvullend is ingegaan op het advies van de GGD met betrekking tot veehouderijen:

Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden van veehouderijen blootgesteld worden aan verhoogde concentraties van geur, fijnstof, endotoxinen en biologische agentia. Een dergelijke blootstelling kan tot hinder en gezondheidsklachten zoals luchtwegklachten leiden. Bekend is dat wanneer een gevoelige functie dichter bij een veehouderij staat, de blootstelling toeneemt.

Het advies van de GGD is om minimaal 250 meter afstand in acht te nemen tussen een (intensieve) veehouderij en nieuw te realiseren gevoelige functies.

De dichtstbijzijnde veehouderij is een melkrundveehouderij gelegen aan Ruimel 6 in Sint-Michielsgestel. Deze veehouderij ligt op ongeveer 800 meter van het plangebied. Zodoende vormt dit aspect geen belemmering voor het project en andersom.

Geitenhouderijen

Op basis van verschillende onderzoeken (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO)) is aangetoond dat er verhoogde gezondheidsrisico's (verhoogde kans op longontsteking) zijn wanneer in de nabijheid (1,5 tot 2 kilometer) van een geitenhouderij wordt gewoond. Dit moet in overweging worden genomen in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

De dichtstbijzijnde geitenhouderij bevindt zich op het adres Venstraat 1 om precies te zijn. Vanaf de geitenhouderij tot aan de dichtstbijzijnde punt van het plangebied is 1,65 kilometer en tot aan de uiterste hoek is het 1,9 kilometer. Het volledige plangebied ligt dus in de zone van de geitenhouderij. Dat betekent dat er gezondheidsrisico's zijn voor het projectgebied in relatie tot geitenhouderijen. Op basis van de vigerende vergunning gaat het om 750 geiten.

Volgens Regels op de kaart voor de Locatie Venstraat 1 is sinds 12-12-2023 een bestemmingsplan in ontwerp genaamd “Gebiedsontwikkeling Venstraat”. Daarmee zou wonen worden beoogd ter plaatse van de geitenhouderij. Als de geitenhouderij stopt, wordt deze potentiële gezondheidsbelemmering opgeheven.

Pluimveehouderij

Het meest recente VGO-onderzoek toont toch weer aan dat binnen een afstand van 500 meter van een pluimveehouderij er een verhoogd risico is op longontsteking. Het advies is daarom een afstand van minimaal 500 meter aan te houden tussen een gevoelige functie en een pluimveehouderij.

De dichtstbijzijnde pluimveehouderij is gesitueerd aan Gemondseweg 7 in Sint-Michielsgestel. Dit ligt op ongeveer 1,7 kilometer van het plangebied. Zodoende vormt dit aspect dan ook geen belemmering voor het planvoornemen of andersom.

Fijnstof

Voor fijnstof worden de WHO-advieswaarden aangehouden:

    • 1. PM10 = 15 µg/m3
    • 2. PM 2,5 = 5 µg/m3

In paragraaf 5.7 staat dat in 2030 aan de WHO-richtlijn voor PM10 wordt voldaan. De PM2,5 waarde blijft ruim onder de grenswaarden in het Bkl.

Endotoxinen vanwege varkens- of pluimveehouderijen

Op basis van de notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxinen toetsingskader 1.0 van Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) kan worden beoordeeld of er sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Dit is met name het geval bij omschakeling naar, nieuwvestiging of uitbreiding van dergelijke bedrijven. Voor de omgekeerde werking (realisatie van een kwetsbaar object zoals een woning in de omgeving van een dergelijke veehouderij) kan gebruik worden gemaakt van de afstandsbepaling uit het toetsingskader. Op basis daarvan kan worden bepaald of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot endotoxinen.

De Omgevingsdienst adviseert om bij een situatie waarbij binnen een afstand van 250 meter van het te realiseren kwetsbare objecten een veehouderij is gelegen, de genoemde afstandsbepaling toe te passen. Als hieruit blijkt dat niet kan worden voldaan aan de afstand, dan adviseert de Omgevingsdienst negatief te besluiten op de ontwikkeling.

Binnen 250 meter van het projectgebied komen geen varkens- of pluimveehouderijen voor. De dichtstbijzijnde pluimveehouderij ligt ongeveer 1,7 kilometer van het plangebied af en de dichtstbijzijnde varkenshouderij ligt ongeveer 3 kilometer van het plangebied af. Voor dit project is er dan ook geen gezondheidsrisico gelet op endotoxinen.

Spuitzones vanwege gewasbeschermingsmiddelen

In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Als gevolg van die afweging kan het nodig zijn om een spuitvrijezone aan te houden tussen gevoelige functies zoals woningen en percelen waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. In het kader van een evenwichtige toedeling van functies wordt een afstand van 50 meter of meer, gemeten vanaf woonpercelen tot aan agrarische percelen waar gewasbeschermingsmiddelen toegepast (kunnen) worden, als aanvaardbaar gezien.

Het plangebied ligt al op minimaal 200 meter afstand van de dichtstbijzijnde weidegronden, waarvan niet eens zeker is of daar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Het plangebied ligt dus op ruim voldoende afstand buiten de spuitzones.

Hittestress

Hittestress is een aspect dat steeds vaker voorkomt dat niet goed voor de gezondheid van bewoners is. Met de huidige situatie zijn er een aantal verkoelende plekken in het plangebied, maar ook plekken die aandacht nodig hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0097.png"

Figuur 5.31: Gevoelstemperatuur zomerdag (Bron: klimaateffectenatlas)

In de huidige situatie zijn er veel plekken met een lagere gevoelstemperatuur. Deze lichtblauwe vlekken zullen aan de voorzijde van het Hoofdgebouw en Marthagebouw niet wijzigen in de toekomstige situatie. De lichtblauwe vlekken aan de binnenzijde van het Hoofdgebouw zullen in de toekomstige situatie mogelijk wel wijzigen, voor de ontwikkeling van twee nieuwe vleugels met daaronder een parkeergarage. Gemiddeld genomen is binnen dit plangebied geen sprake van hittestress.

Gezondheidsbevordering

Bij de afweging van de gezondheidsgevolgen kunnen ook gezondheid bevorderende aspecten een rol spelen zoals een groene leefomgeving, ruimte voor beweging, beschikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen en sociale cohesie.

Groen

Het project zelf ligt in een groene leefomgeving waar ruimte is voor groen en water. Het park aan de voorzijde van het Hoofdgebouw blijft behouden. Op de binnenplaats van het Hoofdgebouw zullen de hortussen van vroeger in ere worden hersteld. Het totaal aantal bomen binnen het plangebied neemt toe. De nieuwe bewoners kunnen gebruik maken van al het groen op het achter terrein van het Hoofdgebouw, om te recreëren, sporten en ontspannen.

Sociale cohesie

De Meisjeskapel transformeert tot een Huiskamer van de Wijk, een open en toegankelijke plek waar bewoners van Kentalis, buurtgenoten en andere dorpsgenoten elkaar dagelijks ontmoeten. De ruimte heeft een wijkfunctie. Door een vast leefkeuken programma en een divers activiteitenaanbod ontstaat een natuurlijke levendigheid, waardoor iedereen zich welkom voelt. Daarnaast biedt de kapel ruimte voor initiatieven vanuit de gemeenschap en werkt het nauw samen met maatschappelijk werk en welzijnsorganisaties. Via Welzijn op Recept worden mensen in sociaal isolement of met een hulpvraag laagdrempelig verbonden met deze plek.

Toegankelijkheid

Om iedereen toegang te bieden tot het hoofdgebouw is er rekening gehouden met het overbruggen van de hoogteverschillen. Er worden hellingbanen en liften toegepast voor de integrale toegankelijkheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0098.png"

Figuur 5.32: Toegankelijkheid beoogde situatie (Bron: BiermanHenket)

5.18.3 Conclusie

De ontwikkeling voldoet qua gezondheid aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, doordat de gezondheid op meerdere aspecten wordt bevorderd door de ontwikkeling. Voor de nieuwe bewoners treden er geen gezondheidsrisico's op.

5.19 Duurzaamheid

5.19.1 Wettelijk kader

Vanuit de doelen van de Ow is duurzaamheid een thema waarmee bij het wijzigen van een omgevingsplan rekening gehouden moet worden. Duurzaamheid is een veelomvattend begrip waar veel aspecten onder vallen, zoals de energietransitie, mobiliteit en herbruikbaarheid. Met het oog op die doelen moet het plan aan het omgevingsaspect duurzaamheid worden getoetst.

5.19.2 Toetsing

Energie

Het energieconcept is opgebouwd uit de volgende elementen:

  • a. Het Hoofdgebouw wordt ontkoppeld van het gasnetwerk en krijgt energielabel A;
  • b. De energiekosten voor alle woningen worden tot een minimum gereduceerd;
  • c. Op alle daken van de nieuwbouw komen zonnepanelen om zo te voorzien in alle gebouw gebonden energie;
  • d. De cultuurhistorische waarden van het Hoofdgebouw blijven intact en de nieuwbouw voedt de oudbouw op het gebied van energie.

Het hoofdgebouw en aangrenzende nieuwbouw krijgen een collectief WKO-systeem. Het gekozen systeem is complementair aan de bodemenergie van Kentalis.

Mobiliteit

Zoals in paragraaf 5.4 beschreven staat wordt op het Meanderplein één deelauto aangeboden die ook te gebruiken is door de nieuwe bewoners.

Circulaire en biobased bouwen

De monumentale waarde van het Hoofdgebouw, de voormalige wasserij en een deel van het Marthagebouw zorgt ervoor dat deze gebouwen in zijn geheel opnieuw worden gebruikt. Bij de transformatie naar woningen en voorzieningen wordt zo veel als mogelijk van de gebouwen hergebruikt. De groenvoorziening in de parkachtige voortuin zal zo weinig mogelijk veranderen

5.19.3 Conclusie

De ontwikkeling draagt voor het aspect duurzaamheid bij aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties vanwege een doordacht duurzaam energiesysteem, ruim voldoende waterberging en compensatie en het bijna complete hergebruik van het Hoofdgebouw en de voormalige wasserij.

5.20 Klimaatadaptatie

5.20.1 Beoordelingskader

Landelijk beoordelingskader

Maatlat groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving 

Deze landelijke richtlijn is niet bindend, maar biedt een aanleiding om in een ontwerp/voorstel aan te geven welke maatregelen binnen de verschillende aandachtsgebieden passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0099.png"

Figuur 5.33: Maatlat groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving

Principe Water & Bodem sturend

In november 2022 is er vanuit het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een Kamerbrief Water en Bodem Sturend gepubliceerd. Daarin maakte het kabinet 33 structurerende keuzes die richting geven aan beleid om het water- en bodemsysteem meer sturend te maken. Bij klimaatadaptatie ligt de focus nu op de periode tot 2050. Maar om ook na 2050 voorbereid te zijn op de gevolgen van klimaatverandering, is er een transitie nodig in de ruimtelijke ordening. De processen van bodemdaling, zeespiegelstijging en extremer weer kunnen we niet beheersen. In plaats van ons land en water aan te passen aan ons en onze wensen, is het daarom nodig dat wij ons gaan aanpassen aan de grenzen van bodem en water. En dat we de mogelijkheden van dit natuurlijk systeem benutten. We moeten bodem en water dus als uitgangspunt nemen, als basis.

Gemeentelijke beoordelingskader

Strategie Klimaatadaptatie 2023-2030 en Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie 2023-2026

De Strategie en daaraan gekoppeld de Uitvoeringsagenda zijn vastgesteld. Vanuit klimaatadaptatie zijn er nog geen officiële geborgde beleidskaders, maar de gemeente wil die in 2025 vastgelegd hebben. Het plan dient getoetst te worden aan de volgende richtlijnen:

  • Hemelwater infiltreert zoveel mogelijk in de bodem op de plek waar het valt.
  • Meer dan 30% groen-blauw en heeft minder dan 70% verharding.
  • Bij toename van bebouwing en verharding wordt waterberging gecreëerd van 70mm per m² verharding. Deze eis gaat gelden vanaf de eerste vierkante meter aan toename in plaats van vanaf 250m²
  • Voldoen aan de 30-300 regel (30% van een wijk in de schaduw van een boom valt en er vanuit elke woning op 300 meter afstand een verkoelend park van minimaal 200 m2 en dient afgestemd te worden op het aantal gebruikers. Voor een koel plek, meer dan 15-20 personen wordt gerekend met 13 m2 per persoon https://edepot.wur.nl/637525 blz 6 en 9 ).
  • Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden standaard hittebestendig gebouwd en ingericht om het verkoelende effect maximaal te benutten. Een toename van bebouwing en verharding leidt niet tot een toename van de gevoels-/luchttemperatuur in de directe omgeving (100m).
  • We beperken gezondheidsrisico's voor kwetsbare mensen (zoals zieken, ouderen en kinderen) in periodes van extreme hitte door het opzetten en uitvoeren van een lokaal hitteplan. Hiernaast is 75% van onze inwoners zich bewust van de problematiek rondom hitte, koelteplekken in de omgeving en de maatregelen die zij zelf kunnen treffen in en rondom hun huis.
  • Bij de (her)inrichting van de omgeving wordt rekening gehouden met de natuurlijke grondwaterstanden en de hoeveelheid zoetwater die beschikbaar is. Stedelijke uit- en inbreidingen hebben geen verlagend effect op de grondwaterstanden.
  • We houden meer grondwater vast en stellen deze voor langere tijd beschikbaar. Als infiltratie van hemelwater niet mogelijk is, hebben we in het buiten- en binnenstedelijk gebied waterbergingsruimtes gecreëerd om water op te slaan en te gebruiken om droogte te bestrijden.
  • In natuur- en droogtegevoelige gebieden is de bodem verbeterd om de natuurlijke sponswerking te versterken en de plantendiversiteit in het landschap te vergroten.
  • Bij de (her)inrichting van de omgeving wordt rekening gehouden met de natuurlijke grondwaterstanden en de hoeveelheid zoetwater die beschikbaar is. Stedelijke uit- en inbreidingen hebben geen verlagend effect op de grondwaterstanden.

Programma Natuur, Landschap en Biodiversiteit 2025-2040

Dit Programma Natuur, Landschap en Biodiversiteit en bijbehorend uitvoeringsagenda vormt een nieuwe visie met

bijbehorende projecten voor de aankomende jaren. Vanuit de omgevingsvisie worden programma's uitgewerkt

om tot uitvoering van de ambities en visie te komen, waaronder voorliggend programma. De omgevingsvisie is leidend en biedt kaders voor het Programma Natuur, Landschap en Biodiversiteit (beleidsdocument en uitvoeringsagenda). De gemeente wil:

  • Natuurgebieden koesteren en versterken, en ze op verschillende plaatsen met elkaar verbinden.
  • Landelijk gebied met hoge landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarde versterken.
  • De biodiversiteit in de gemeente verhogen.
  • In de uitvoeringsagenda staan verschillende projecten waarmee we deze doelen kunnen bereiken. Dit doen we samen met partners.

Dit programma ligt nu ter inzage.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) Gemeente Sint-Michielsgestel 2020-2024

Een Gemeentelijk Rioleringsplan draagt bij aan een veilige en gezonde inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van afvalwater, hemelwater en grondwater. De gemeente probeert op deze manier wateroverlast te beperken en vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen.

De gemeente heeft een aantal watertaken. Het gaat dan om taken op het gebied van volksgezondheid en veiligheid. Het uitgangspunt is dat inwoners zo min mogelijk overlast hebben. In de wet staan verschillende regels waar de gemeente zich aan moet houden:

  • Afvalwater, dit is een zorgplicht van de gemeente. De gemeente zamelt het water in en het waterschap zuivert het afvalwater.
  • Oppervlakte water, dit is een zorgplicht van de gemeente. We willen geen overlast bij extreme neerslag. In de bebouwde kom zijn wij verantwoordelijk en buiten de kom werken we nauw samen met het waterschap. De gemeente Sint-Michielsgestel is vooral vatbaar is voor droogte. Dat blijkt uit de klimaatstresstest die de gemeente heeft laten uitvoeren.
  • Grondwater, de zorgplicht ligt allereerst bij de inwoner zelf. Als het een structureel probleem is bij meerdere percelen, dan moeten wij ons als gemeente inspannen om het op te lossen.
5.20.2 Toetsing

Bodemdaling

In onderstaande figuur is gemodelleerd wat de hoogte van de bodem is in de nieuwe situatie (NS) van de gehele gebiedsontwikkeling ten opzichte van de bestaande situatie (BS). De bodem binnen het plangebied van fase 1 verandert niet. Daarnaast ligt het plangebied op gronden waar er weinig bodemdaling is geconstateerd in de periode oktober 2016 tot oktober 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0100.png"

Figuur 5.34: Hoogte bodem verschil bestaande situatie (BS) en nieuwe situatie (NS) (Bron: SmitsRinsma)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0101.png"

Figuur 5.35: Uitsnede 'Signaalkaart bodemdaling okt 2016- okt 2018' (Bron: Klimaateffectatlas)

Hitte 

In de huidige situatie heerst er binnen het plangebied geen hittestress. De afstand tot een koele plek, namelijk de oever van de Dommel, is minder dan 300 meter. Daarnaast is er ook geen sprake van een stedelijk hitte-eiland effect. Het gemiddelde luchttemperatuursverschil tussen de stedelijke en omliggende landelijke gebieden is 0,20C tot 0,60C binnen het plangebied.

In de beoogde situatie blijft de afstand tot de koele plek hetzelfde. De nieuwbouw zorgt mogelijk voor een kleine verhoging in de gemiddelde luchttemperatuur, maar blijft onder gemiddeld en daarmee positief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0102.png"

Figuur 5.36: Uitsede kaart 'Afstand tot koelte' (Bron: Klimaateffectatlas.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0103.png"

Figuur 5.37: Uitsnede kaart 'Stedelijk hitte eiland effect' (Bron: Klimaateffectatlas.nl)

Gevolgbeperking overstromingen

Het plangebied krijgt zelfs bij een T150 bui niet te maken met overstromingen, zowel in de huidige situatie als wanneer het gehele plangebied is ontwikkeld, zie onderstaande figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0104.png"

Figuur 5.38: Waterstand huidige situatie T150 bui (links) en beoogde situatie in 2050 bij een T150 bui (rechts) (Bron: SmitsRinsma)

Wateroverlast 

De waterbalans met daarin de berekening voor de benodigde waterberging is beschreven in paragraaf 5.17 Water.

5.20.3 Conclusie

In de huidige situatie zijn er geen grote risico's op klimaatgebied binnen het plangebied. In paragraaf 5.17 Water is beschreven hoe het hemelwater wordt geborgen waardoor eventuele waterproblemen in de toekomst worden voorkomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid en kostenverhaal

Economische uitvoerbaarheid

Bij het toevoegen van een nieuwe functie aan een locatie moet beoordeeld worden of de nieuwe functie uit oogpunt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aanvaardbaar is en of er objectieve belemmeringen zijn, waarvan op voorhand aannemelijk is dat die niet binnen een redelijke termijn zullen worden weggenomen. Alleen als evident is dat een functie onuitvoerbaar is, moet het toedelen daarvan achterwege blijven.

In deze paragraaf wordt getoetst of de betreffende ontwikkeling economisch niet evident onuitvoerbaar is. Dit houdt in dat:

  • 1. de ruimtelijke ontwikkeling niet evident financieel onuitvoerbaar mag zijn en
  • 2. als de ruimtelijke ontwikkeling kostenverhaalplichtige activiteiten omvat, het kostenverhaal verzekerd moet zijn.

Financiële uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer realiseert deze ruimtelijke ontwikkeling voor eigen rekening en risico. De initiatiefnemer heeft aan de gemeente voldoende aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling financieel uitvoerbaar is. Daarmee is aan de eerste vereiste voldaan.

Kostenverhaal

Als met voorliggend TAM-omgevingsplan nieuwe kostenverhaalplichtige activiteiten mogelijk maakt is kostenverhaal aan de orde. Een plan is financieel onuitvoerbaar als het kostenverhaal van door het plan mogelijk gemaakte kostenverhaalplichtige bouwactiviteiten en gebruikswijzigingen als aangewezen in artikel 8.13 Omgevingsbesluit niet is geregeld.

De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling ziet toe op de gebiedsontwikkeling van het voormalige Kentalis terrein. Binnen deze gebiedsontwikkeling wordt een rijksmonument verbouwd en nieuwe woningen toegevoegd. De gebiedsontwikkeling is op grond van artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit aangewezen als kostenverhaalplichtige activiteit. Op grond van artikel 13.12 Ow is het verboden kostenverhaalplichtige activiteiten uit te voeren voordat de hiervoor geldende kostenverhaalbijdrages zijn betaald. Dit verbod geldt niet in het geval dat het kostenverhaal is verzekerd.

Op grond van artikel 8.14 kan het bevoegd gezag beslissen van het kostenverhaal af te zien. Dit kan in drie gevallen, namelijk als het totaal van de verschuldigde kosten minder dan € 10.000,- bedraagt, er geen verhaalbare kosten bouwrijp maken zijn (als bedoeld in de onderdelen A5 tot en met A9 van bijlage IV) of de verhaalbare kosten alleen de aansluiting van een locatie op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

In dit geval is sprake van alleen verhaalbare kosten voor het aansluiten van de locatie op openbare ruimte en de aansluiting op nutsvoorzieningen. Het bevoegd gezag heeft daarom besloten van het kostenverhaal af te zien. Hiermee is ook aan de tweede vereiste voldaan en hieruit volgt dat de ruimtelijke ontwikkeling niet evident economisch onuitvoerbaar is.

Met het stellen van kostenverhaalvoorschriften in de omgevingsvergunning is het kostenverhaal verzekerd. Hiermee is ook aan de tweede vereiste voldaan en hieruit volgt dat de ruimtelijke ontwikkeling niet evident economisch onuitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Planopzet

Het TAM-omgevingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels, vergezeld van een motivering. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het TAM-omgevingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de functies.

De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De motivering heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het TAM-omgevingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0105.jpg"

Figuur 7.1: Verbeelding TAM-omgevingsplan, fase 1, activiteiten en bouwmogelijkheden

Gemengde functie

Binnen het plangebied zijn op vijf locaties gemengde functies aangewezen. Om niet te werken met verschillende uitsluitingen en aanduidingen is ervoor gekozen om vijf verschillende functies te regelen waarbinnen specifieke gebruiksactiviteiten voor die locatie geregeld zijn.

Maaiveld en souterrain

Op de verbeelding is op twee dimensionaal niveau niet goed het verschil tussen het maaiveldniveau en het souterrainniveau te zien. De functies die op deze verschillende niveaus gelden zijn weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0106.png"

Figuur 7.2: Functies op maaiveldniveau (Bron: Rho Adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0845.TAM2025DaD1SMG-ON01_0107.png"

Figuur 7.3: Functies op souterrainniveau (Bron: Rho Adviseurs)

Hoofdstuk 8 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties betekent dat er balans bestaat tussen het beschermen en benutten ten gevolge van de verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Het bevoegd gezag moet beoordelen of bij realisering van de aangevraagde activiteit(en) sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Om dit te kunnen beoordelen moeten alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten (voor zover die betrekking hebben op de aangevraagde activiteit) zorgvuldig worden onderzocht en afgewogen. Dat is in de voorgaande hoofdstukken gebeurd.

Voor de beoordeling van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten, voor zover betrekking hebbend op de gevraagde activiteit, nader onderzocht in hoofdstukken 5 en 6.

Getoetst is aan het geldende beleid op diverse overheidsniveaus. Hieruit is gebleken dat het plan past binnen de relevante beleidskaders, maar door sommige aspecten niet kan worden voldaan aan instructieregels, daardoor zijn maatregelen nodig. De maatregelen betreffen:

  • Aanvullende en mitigerende maatregelen voor beschermde soorten;
  • Ecologisch werkprotocol.

Wanneer voldaan wordt aan deze voorwaarden, kan de conclusie worden getrokken dat het voorgenomen plan niet leidt tot onacceptabele effecten op de fysieke leefomgeving.

Gelet op het voorgaande is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties met de ontwikkeling van 196 woningen met aanvullende voorzieningen.